VRIJESCHOOL – Menskunde en pedagogie – Sigaud (6-8)

.
Op een weblog van een maniakale criticaster is, zonder toestemming – de integrale tekst vanaf ‘Hoofdstuk 3’ van dit artikel overgenomen onder ‘Vrije School, pedagogisch-didactische achtergronden ’. De links in dit artikel werden door hem verwijderd.
Ik heb dus niets met die blog van doen en ook niet met de eventueel gemanipuleerde tekst.
Aangezien de copyrighthouder toestemming verleende aan vrijeschoolpedagogie.com voor publicatie, overtreedt de criticaster de auteurswet.

 

Inleiding

Hoofdstuk 1
— Kennismaking met het drieledigheids­denkbeeld van Rudolf Steiner 

Hoofdstuk 2
— Indeling en uitgangspunten bij de heil-pedagogie

Hoofdstuk 3
— Algemene oriëntering omtrent typologieën

Hoofdstuk 4
— Speciale begrippen in de typologie van Sigaud en Corman

Hoofdstuk 5
— De vier hoofdtypen beschreven door Sigaud

Hoofdstuk 6
— Uitwerking van de vier hoofdtypen tegen de achtergrond van retardatie en propulsie

Hoofdstuk 7
— Twee vormen van neurotische levenshouding

Hoofdstuk 8
Encephalopathie en het gedrag dat daarbij voorkomt; psychopatische
karakterveranderingen

HOOFDSTUK 8

Encefalopathie – en het gedrag dat daarbij voorkomt, psychopatische karakterveranderingen.

Er is reeds uitgesproken dat er een vloeiende overgang bestaat tus­sen eenzijdige constitutionele aanleg, zoals deze in de typologie be­schreven is en neurotische levenshoudingen, op de bodem mede van een aanlegfactor én psychopatische karakterstructuren zoals deze thans beschreven zullen worden.

Dat we de psychopatische karakterveranderingen toch afzonderlijk beschrijven, hangt samen met het feit dat deze toch veel meer bui­ten de vrije wilsbeheersing, buiten het integrerende vermogen van de centrale ik-persoonlijkheid vallen dan de beide vorige groepen. Dit moge al blijken uit de eerste groep die besproken moet worden, de groep van kinderen met lichte of zwaardere hersenbeschadigingen, ook wel genaamd de encefalopatieën; in de Engelse literatuur „The braininjured child” genoemd. De groep van kinderen met orga­nische hersenbeschadigingen is daarom zo interessant, omdat uit haar gedragsanomalieën een conclusie te trekken valt over de samenhang van hersenfunctie en de ontplooiing van de persoonlijkheid. Alvorens hierover enkele conclusies te trekken, zullen we ons een grondslag moeten opbouwen voor het begrip van het kind met hersenbescha­diging.

De groep van de encefalopatieën, van de hersenbeschadigingen, om­vat een hele scala van oorzaken:

Ten eerste: reeds tijdens de embryonale ontwikkeling, speciaal in de eerste acht weken van deze ontwikkeling, de tijd waarin het uit­groeiende bevruchte ei eerst de eiomhullingen vormt, om, na de achttiende dag het eigenlijke menselijke lichaam daarbinnen aan te leg­gen; juist in deze eerste weken is het gevaar voor stoornissen in de aanleg van het centrale zenuwstelsel het grootste. Deze stoornissen kunnen voor ons van onbekende oorzaak zijn, als het ware van binnenuit komen, maar ook van buitenaf door ziekte die de moeder door­maakt. Speciaal de virusziekten zijn hier gevaarlijk en het is reeds algemeen bekend geworden, dat bv. een voor volwassenen onschul­dige ziekte als rode hond, optredend in de eerste maanden der zwan­gerschap voor het zich ontwikkelende kind desastreuze gevolgen heeft. Met name treden hier ernstige stoornissen op in de vor­ming van de hersenen en de zintuigen. Blindheid, doofheid en ach­terlijkheid kunnen hiervan het gevolg zijn.

Ten tweede: De geboorte is voor menig kind een ernstig crisismo­ment in het leven. Speciaal voor het onvoldragen kind is dit het ge­val. Hoewel het zoveel kleinere zevenmaands kind zuiver mechanisch gezien, gemakkelijker ter wereld zou moeten komen, blijkt het toch dat het inwendig nog niet volgroeid is en speciaal de bloedvaatjes in het hersengebied zijn nog broos, zodat veel eerder dan bij een negenmaands kind hersenbloedingen ontstaan. Voorzover deze in de her­senen zelf optreden, hebben zij een voorkeur voor het gebied van de tussenhersenen, het diëncefalon.

Zodra de geboorte van het voldragen kind moeilijkheden ondervindt, bijzonder lang duurt en eventueel kunstmatig beëindigd moet wor­den is het begrijpelijk dat een hersenbeschadiging plaats kan vinden. Dit is ook het geval bij de bijzonder snelle geboorten waarbij het kind door een paar zeer krachtige weeën geboren wordt. Blijkbaar is hier het plotselinge drukverschil oorzaak der bloeding. Ziet een kind bij de geboorte blauw dan bewijst dat, dat het bloed onvoldoende zuurstof bevat en is er een stoornis in de ademhaling. Dan moet het kunstmatig door wisselbaden en injecties tot leven ge­bracht worden, en is de kans niet uitgesloten dat de tijdelijk gebrek­kige zuurstofvoorziening der hersenen reeds een afsterven van
her­senweefsel heeft bewerkstelligd, wat dan later gevolgen geeft, als bij hersenbloeding. Ziet het kind bleek en vooral kreunt het slechts in plaats van te schreeuwen, dan is er duidelijk een gebrekkige circu­latie in de hersenen en dientengevolge een zuurstofgebrek ter plaatse. Hersenbeschadiging zelf kan als het de hersenstam mede betreft ook weer tot storingen in ademhaling en circulatie voeren, waardoor het snel tot een vicieuze cirkel voert, die vroeger waarschijnlijk veel va­ker tot de dood voerde dan tegenwoordig, zodat we steeds meer kin­deren ontmoeten met duidelijke geboortebeschadiging der hersenen. Het is begrijpelijk dat de eerst geborene het meeste kans heeft op hersenbeschadiging tijdens de geboorte. Bij de tweelingen is statis­tisch vastgesteld dat de laatstgeborene het meeste kans heeft op hersenbeschadiging. Toch heeft gelukkig niet iedere, soms zelfs 
ern­stige bloeding binnen de schedel gevolgen. Onderzoekingen van Swartz en Gesel in Europa en Amerika hebben aangetoond dat bij alle eerstgeborenen 60 tot 80 % bij de geboorte bloed in het hersenvocht hebben, wijzend op beschadigde vaatjes. Als men dat bedenkt, is men alleen maar verbaasd dat zo weinig kinderen er iets van over­houden. Het blijkt ook wel dat deze bloedingen op bepaalde plaatsen moeten zitten om latere stoornissen te geven.

Ten derde: Kunnen vrijwel alle kinderziekten in het centrale zenuw­stelsel reacties geven die tegenwoordig beschouwd worden als over­gevoeligheid; allergische reacties van het zenuwstelsel op de ziekte­verwekker of het gif. Men spreekt hier in het algemeen over encefalitis. De uitgang itis zou doen vermoeden dat het hier ging om een ontstekingsproces, het kan echter ook een trombose van de bloed­vaten zijn als bij de mazelen-encefalitis, of een oedeem van de her­senen waardoor de zuurstoftoevoer van de zenuwcellen in gevaar komt.
Vrijwel alle kinderziekten kunnen gepaard gaan met encefalitis. In de eerste plaats de virusziekten, mazelen, rode hond, waterpokken en verder is kinkhoest berucht. Roodvonk en difterie geven slechts zel­den aanleiding tot hersensymptomen. De encefalitis na inenting kan, zoals ons herhaaldelijk gebleken is ook restverschijnselen nalaten in de richting van de post-encefalitische karakterverandering. Heeft men echter in de loop der jaren vele post-encefalitische stoornissen behandeld, dan valt toch steeds weer één ding op: ook daar waar een duidelijke encefalitis oorzaak is der hersenbeschadiging, vindt men vaak tevoren reeds een moeilijke geboorte, blauwzien of stuipjes of was het een „neuropatische” zuigeling. (zie N. van Houten – Bartje mijn zoon). Wij neigen daarom naar de opvatting (die ook door buitenlandse onderzoekingen ge­deeld wordt) dat een tevoren reeds overgevoelig of beschadigd ze­nuwstelsel, eerder een encefalitische reactie op een kinderziekte ver­toont, dan een intact centraal zenuwstelsel. Voor de vraag van wel of niet inenten tegen pokken moge dit een vingerwijzing zijn. Op de andere oorzaken van ontstekingsachtige hersenaandoeningen, willen we slechts in het voorbijgaan wijzen. Soms kan een hersenvliesont­steking, uitgaande van het middenoor of bijholte-ontsteking, mede een interne hersenbeschadiging geven, terwijl ook de ontwatering bij zware zuigelingendiarree hetzelfde kan bewerkstelligen. De ence­falitis verloopt of stormachtig als bijverschijnsel van de hoofdziekten, of sluipend en soms zelfs totaal onopgemerkt. In het eerste geval is het kind bewusteloos, heeft stuipen en hoge koorts, terwijl daarna vaak verlamming, blindheid of doofheid overblijft, die vaak na ver­loop van een aantal weken of maanden verdwijnt of vermindert. Soms verloopt het beeld echter als een lichte verkoudheid met suf­heid en een paar dagen verhoging. Het is niet nodig te zeggen, dat ook in dit geval encefalitis ernstige gevolgen kan hebben. Wat zijn deze gevolgen? In de loop van het jaar na de ziekte, soms direct aansluitend, soms pas veel later, ontwikkelt zich een
karak­terverandering, die wij gewoonlijk de post-encefalitische
psychopathisering noemen. Aangezien er geen duidelijk verschil is tussen dc rest-toestand van een doorgemaakte encefalitis en een hersenbloe­ding of beschadiging bij de geboorte, spreken wij liever van de psychopathisering na organische hersenbeschadiging, of ook wel door de rol die daarbij speciaal de tussenhersenen (het diëncefalon) spelen, van diëncefale karakterveranderingen. Deze karakterveranderingen zijn voor de gewone leerkracht van bijzonder belang. Veel meer kin­deren dan wij bevroeden hebben organische hersenbeschadigingen in lichte graad, en zulke kinderen zijn wanneer ze niet gekend en her­kend worden een rem voor de gehele klas, terwijl het kind zelf voort­durend onrecht aangedaan wordt.

Typische kenmerken van de karakterveranderingen door organische hersenbeschadiging zijn: ontremming van het handelen, een op­vallende leegte in het gevoelsleven, een niet concentreren van de opmerkzaamheid op een persoon of ding, maar het fladderen van het een naar het andere. Deze kinderen mijden de blikontmoeting met de medemens, op schoot genomen kijken ze langs je heen, of is hun aandacht alleen gevestigd op een glinsterend ding in de kamer, of op de vulpenhouder in de zak. Deze trias van verschijnselen kan in vele variaties optreden. Het zwaar beschadigde zwakzinnige kind vindt in het geheel geen contact en blijft gefixeerd in de gewaarwordingen der lagere haptische zintuigen. Daarbij treedt een vierde verschijnsel op de voorgrond: de neiging dwangmatig te persevereren (herha­len): dezelfde bewegingen te maken, of hetzelfde te zeggen, en de drangmatige binding aan bepaalde tastindrukken, bv. bont, of smaakindrukken, bv. alleen zout of zoet voedsel, als ook aan be­paalde handelingsceremonieën.

De blik is leeg, zwervend, vaak hebben ze abnormaal glanzende ogen, de beweeglijkheid van hun ledematen is verbazingwekkend, hun
evenwichtszin is vaak verbluffend. Ze kunnen zich tijden lang op de rand van de box in evenwicht houden zonder zichtbare inspanning. Hun oog kijkt niet met menselijke blik en belangstelling de we­reld in, maar wordt slechts geboeid door wat beweegt of wat glin­stert. Sommige kinderen hebben de drang ieder voorwerp in een tol­lende beweging te brengen. Zo’n jongen stortte zich bij binnenkomst in de spreekkamer op een grote vaas die hij zonder proberen schuin in evenwicht op de tafel zette en met een enkele beweging aan het draaien bracht als een bromtol. Zijn moeder vertelde dat hij zelfs een willekeurige pendule op een punt kon laten rondtollen.
Het ge­meenschappelijke van deze verschijnselen is het niet ontwaken in de hogere zintuigen zoals oog en oor met dien verstande dat ze niet blind of doof zijn: ze zien alles, maar kijken niet, zij horen alles, maar luisteren niet. Bij haast alle kinderen is de spraakontwikkeling ge­stoord of vertraagd, geen wonder. Deze kinderen hebben geen be­hoefte aan contact, dus ook niet aan het zichzelf meedelen aan een ander. De spraakstoornissen hebben de volgende vormen: hoorstomheid, d.w.z. ze horen geruis en reageren daarop, bootsen ook wel technische geluiden na, stofzuiger, auto, enz., doch de menselijke stem dringt niet tot hen door. (Wordt waarschijnlijk ook als geruis waargenomen).
Een iets later stadium: de kinderen nemen ook de menselijke stem waar, volgen korte concrete geboden en verboden op, doch spreken geen woord. Daarna: ze zingen versjes na van de radio, ook van de moeder, maar spreken nog steeds niet. Tenslotte gaan ze praten, maar dat praten openbaart dan meteen het innerlijk leven: het eerste spreken is nog lange tijd in vragende vorm herhalen wat hun gezegd wordt. Een soort echolalie dus, daarna ontwikkelt zich ook een zelf­standig spreken. De toon is onpersoonlijk als een slechte grammo­foon, eindeloos kunnen dezelfde dingen herhaald worden. Men krijgt het beeld van een grammofoon waarbij door een kras in de plaat de naald steeds in dezelfde groef blijft draaien, zodat eindeloos zon­der emotie dezelfde zin herhaald wordt. Bij dezelfde mensen komt maandenlang bij binnenkomen dezelfde vraag, onafhankelijk van de momentele situatie. Deze kinderen zijn situatieblind, ze voelen de omgeving niet aan en leven gevangen in hun eigen gefixeerde voor­stellingen en handelingspatronen. Bij de lichtere gevallen ontwikkelt zich een watervalachtig praten dat leeg en hol aandoet, geen echte emoties verraadt, waarin steeds dezelfde thema’s terugkeren onaf­hankelijk van de beantwoording der vragen.

Wij krijgen hier een beeld van een denken dat associatief afloopt volgens bepaalde patronen, zonder dat het centrale ik in staat is, dat denken ook te gebruiken voor de openbaring van het eigen mense­lijk wezen. Daarnaast is het gevoelsleven, het centraal menselijke, welhaast afwezig, terwijl een persoonlijke wilsdaad onmogelijk wordt door een drangmatige ontlading van handelingspatronen die, óf voortvloeien uit bevrediging van tast- en bewegingszin-gewaarwordingen (aaien, likken, krassen, heen en weer schommelen, met de handen wapperen, tanden knarsen enz.) of buitenaf door dressuur tot stand gekomen zijn, waarbij de eenmaal ingeoefende handeling drangmatig herhaald wordt, ook daar waar deze zinloos is. Daar­naast ontwikkelt zich bij de lichtere stoornissen een eigenaardig me­chanisme dat men wel catastrofale reactie genoemd heeft. Worden drangmatige handelingen doorbroken, of wordt een verwachting niet vervuld, dan kan het kind zijn in automatische banen gestuwde energie niet kwijt, en deze breekt dan plotseling door op een totaal ander met het geval niets te maken hebbend terrein. Men noemt dat ook wel een kortsluitingsreactie. Een voorbeeld bij een overigens intelligente jongen met lichte hersenbeschadiging moge dit illustre­ren. De donderdagmiddag is in de Zeister medisch-pedagogische in­richting vrij voor het maken van uitstapjes of het uitvoeren van bij­zondere taken. De groep waarin Peter, tien jaar oud, was, had al lang met de groepleidster besproken, dat een tocht gemaakt zou wor­den naar een bepaalde plek in het bos, alles was uitvoerig voorbe­reid en besproken. De verwachtingen waren hoog gespannen, ook Peter was vol enthousiasme. Op het moment dat de groep
donder­dagmiddag zal vertrekken is Peter nog op de groepskamer en raast en tiert dat hij die „rotschoenen” niet aan wil hebben, niet aan kan hebben, dat het altijd al „rotschoenen” geweest zijn, en dat hij nu niet mee kan. Leidster en groep worden tenslotte ongeduldig. Aan de schoenen is niets te zien, het zijn dezelfde die hij al lange tijd ge­dragen heeft. Peter moet dus mee. Bij het instappen in de bus her­haalt zich dezelfde scène over de schoenen. Doen ze pijn? Nee. Zijn ze kapot? Nee. Wat mankeert eraan? Het zijn „rotschoenen”, ik wil ze niet aan hebben en nu is de hele tocht bedorven, enz. In het bos ziet Peter kans alles onmogelijk te maken, hij gooit zich op de grond en trapt en slaat om zich heen. In gedeprimeerde stem­ming keert de groep terug. Peter werpt zich op bed, razend en tie­rend tegen de schoenen die alles bedorven hebben. Aan de schoenen is niets te zien, er moet een andere oorzaak zijn. De groepsleidster praat met Peter en zoekt in haar geheugen naar een mogelijke oor­zaak voor deze catastrofale reactie. Plotseling herinnert ze zich, dat een maand geleden de moeder van Peter op een donderdagmiddag op bezoek geweest is. Dacht je misschien, Peter, dat je moeder op bezoek zou komen?
Plotseling is de scène afgelopen. Ja, dat was het. Misschien zou zijn moeder wel gekomen zijn terwijl ze weg waren. Wat is hier gebeurd? Ogenschijnlijk een roerend verhaal van een jongen die de hoop op de komst van de moeder niet tot bewustzijn bracht en nu fixeerde op het schoenen aantrekken, de laatste han­deling voordat de groep opbrak voor de tocht. Bij deze kinderen speelt er nog wat anders mee. De komst van de moeder heeft meer iets dwangmatigs, wat moet gebeuren op een bepaald moment, dan dat het verlangen naar het contact zo groot is. Is de moeder er, dan is het schema kloppend en is het contact bijzaak geworden. De hef­tigheid en het volhouden waren ook buiten elke proportie van een neurotische verdringing. Het schema zou misschien niet kloppen en de angst en de paniek daarover ontlaadde zich op de schoenen, die de laatste handeling waren voor het weggaan. Het had net zo goed een andere jongen kunnen zijn, die hem een duw gegeven had waar­door hij nu niet meer „kon”. Het ware gemakkelijk geweest een voor­beeld te geven van catastrofale reacties bij meer gestoorde kinderen. Daar ziet men elke poging om de dwangmatige handeling te door­breken gepaard gaan met paniekreacties, waarbij het angstzweet bij deze kinderen uitbreekt. Zo bv. bij een post-encefalitische jongen, als ’s avonds bij het naar bed gaan het bed niet precies dertig cm van de muur stond.

Juist het voorbeeld met Peter toont aan dat een intelligent en ogen­schijnlijk normaal kind juist door deze stoornis in zijn sociale ont­wikkeling ernstig geremd wordt en niet op een normale school ge­handhaafd kan worden. Naast deze catastrofale reacties zijn er an­dere vormen van driftmatige kortsluitingsreacties, meestal met een destructieve component nl. het bliksemsnel iets kapot maken, een ander kind pijn doen, iets uit het raam werpen of weglopen. Angst voor gevaar kennen ze niet en hun acrobatische handigheid doet hun altijd als een „kat op hun pootjes terecht komen”. Het is wel begrijpelijk dat bij deze groep, die normaal van aanleg is, alle denkbare typen voorkomen. Zo zal een kind dat anders een lichte hysterisch-regressieve component in de ontwikkeling gehad zou hebben, doch deze misschien binnen het sociaal aanvaardbare gecompenseerd zou hebben, zich door een lichte hersenbeschadiging tot een ontremde onbeschaamde opdringerige hysterica ontwikkelen, die zich zonder terughouding op elk mens die binnen de gezichts­kring komt stort om deze binnen haar wereldje te halen. Opvallend is echter in dit geval dat tegenover de kleurige rijk geschakeerde fantasiewereld van de „normale” hysterica, dit kind leeg en auto­matisch afsteekt.

Eveneens zal het qua aanleg wat gevoelsarme intelligente kind van zeer intellectuele, doch wat kille, verstandelijke ouders, door een beschadiging een vorm van desintegratieve ontwikkeling vertonen, die beelden te zien geven zoals Asperger ze als zijn autistische psy­chopaten beschreef: gevoelsarm, dwangmatig, onhandig, egocen­trisch en veelal partieel zeer begaafd. Als type komen ze veelal over­een met de geretardeerde respiratieven, maar het beeld is extremer en moeilijker te beïnvloeden.

Ook deze kinderen kan men echter helpen als men uitgaat van de 3-ledigheid van het menselijk organisme en van het in ontwikkeling zijn van het kind – dit kind dat ook een Ik bezit, dat de zelfopenba­ring zoekt. Men gaat uit van wat aanwezig is en bouwt vandaaruit verder.

Steeds moet het ik van de opvoeder achter elke handeling en in elke situatie achter het kind staan, het leidend en omhullend. Dit kind is in het doen als het paard zonder berijder – men moet vervangend het paard beteugelen, maar met en achter het kind staande, tot het, ouder geworden en na voortdurende behandeling, dit zelf over kan nemen.

In het gevoelsgebied heeft het kind het meest geleden, de kwali­teitenwereld, het wezenlijke der dingen, is hem onbekend, de mens gebruikt hij alleen, zonder echte contactbehoefte; ze zijn bv. wreed niet om wreed te zijn, maar hebben geen gevoel voor de ander, mens of dier.

Opgaan met de ziel in een verhaal of natuurbeleven, eerbied voor wat als mooi of hoger beleefd wordt, kennen ze niet. Het technisch interesse, het willen uit elkaar halen, het gebannen zijn door de vele zintuiglijke indrukken, veelal op dwangmatige manier, is een ge­volg. Het intellect is meestal het minst beschadigd, ja vaak zelfs bij­zonder inventief en vroeg ontwikkeld, mits gericht op vervulling van eigen wensen en begeerten. Ze vertonen dus – in vele graden van intellectueel niveau – aanpassingsstoornissen – psychopatisch -gedrag – zonder echt amoreel aan te doen.
De oorspronkelijke normale aanleg is beleefbaar – en de kinderen, voor zover ze begrip hebben, willen wel anders, maar kunnen niet.
De oorspronkelijke aanleg en de mate van beschadiging kleuren dit beeld zeer verschillend.
Er zijn ongelooflijk ontremden onder, adembenemend onrustig,
ver­nielzuchtig, ongeconcentreerd. Een propulsief motorische aanleg vormde de grondslag. Geretardeerd cerebralen of respiratoiren ver­tonen een meer autistisch beeld, terwijl de propulsieve respiratoiren onder dezen, sterk dwingend zijn met vreemde hobbies, die uit de in­stinctieve sfeer komen. Deze autisten en psychotisch aandoende kin­deren zijn van „echte” te onderscheiden doordat ze wél contactbe­hoefte hebben; in wezen lieve normale kinderen zijn, wat later, na gelukte behandeling, ook blijkt.

Men kan steeds – hoe „psychopatisch” het gedrag ook is, zich in­denken, hoe ze geweest zouden zijn zonder beschadiging. Bij de be­handeling laten we ons door 4 principes leiden:
1.vanuit ons ik helpen, steeds begeleidend er naast staan en krach­tig „vasthouden” – zo samen de driften beteugelend. Dan door heilpedagogische maatregelen de ik-functie van het kind versterken door bv. heileurythmie, heilschilderen, concentratie-oefeningen.

2.De zintuigindrukken regelen:
Weinig maar overzichtelijke indrukken op ze in laten werken in een mooie, rustige omgeving (geen radio of televisie, geen stofzuiger e.d. geluiden, geen felle, onharmonische kleuren, niet te veel licht, geen stripachtige beelden of vertekende karikatuurmens-prentenboeken. Alles moet kunstzinnig en waarachtig zijn, en vooral nooit te veel van iets. Ze worden van indruk naar indruk gejaagd. Beperk dus deze indrukken en kies eenvoudige, waardevolle. Staat men daar met z’n hele interesse en de wil om te helpen achter, dan behoeft dit niet saai te zijn voor het kind. Ouders vrezen dit vaak en weten zeker, dat het kind het niet zal nemen. Is men conse­quent en went men het kind aan afwisselend gericht actief zijn met wat wij willen, dat ze doen en tot rust laten brengen bv. door zachte liermuziek (muziek boeit hen haast altijd) dan is veel gewonnen.

3. Dit „ademen laten” is essentieel. Vanuit de „rustige ruimte” voeren we ze zo in de tijd. Men kan met het kind schilderen – dit kind dat alleen vormen ziet en pakt zonder echt kleurbeleven zal men met waterverf op een nat gemaakt groot tekenvel onder zacht pratend of zingend begeleiden bv. alleen in blauw laten schilderen, watergolven, blauwe lucht en dan later na vele herhalingen, toch verrassend en vreugdevol, een gele zon.

Of men zal – begeleid door de lier een ritme zoemen, de armen mee bewegend met de melodie. De liefde tot het Ik van het kind, dat het denken, voelen en willen niet integreren kan en het lange, lange tijd herhalen – vaak jarenlang – van de maatregelen, zijn voorwaarde voor slagen.

Zoals we de ruimte om hen heen ordenen en tot rust brengen, zo „regelen” we de tijd door een ritmische, streng aangehouden dagin­deling, bijvoorbeeld dagelijks op dezelfde tijd een spreuk, die we voor het kind maakten, samen spreken. Steeds na activiteit – ontspan­nen, tot rust brengen. Door herhalingen in bepaalde volgorde, bij­voorbeeld tweemaal per week alleen met het kind schilderen of heileurythmie of elke avond spelen op de lier voor het slapengaan. Ook verhalen herhaalt men, met steeds weer nadruk op al wat mooi en goed en waar is, wat kwaliteit heeft.

4. De dadendrang in banen leiden door kunstzinnig doen – boetse­ren, handenarbeid, spinnen, weven, knoopwerk, enz. Vindt men iets, waarin ze uitblinken en kan men de ontremming, het weer zelf kapot maken, de geringe Ausdauer, door het steeds be­geleiden, tegengaan, dan kunnen ze ook zelf trots iets willen berei­ken. En wij helpen ze en staan er achter, zodat dit niet steeds weer mislukt.

Dit zijn slechts enkele grepen uit het rijke arsenaal van mogelijkhe­den – die alle streng individueel gekozen moeten worden en onder­steund door een medische behandeling en door de sociale gemeen­schap (groep – klas – instituut) waarin ze in liefde gedragen en op­genomen zijn.

sigaud 50

 

LITERATUURLIJST

Heilende Erziehung – Verlag Freies Geistesleben — Stuttgart.
B.C.J.Lievegoed – Ontwikkelingsfasen van het kind. Christofoor
W. Veltman – De Vrije Scholen, beginselen en methode.
N. van Houten – Bartje mijn zoon.
H. Asperger – Heilpedagogiek – Springer Verlag — Berlin.
C. von Heydebrand – Vom Seelenwesen des Kindes Verlag Freies Geistesleben — Stuttgart. Vertaald
R. Steiner – Das Geheimnis der menschlichen Temperamente – vertaald
R.Steiner – Heilpedagogischer Kurs – vertaald

 

De copyrechten berusten bij het ‘Lievegoedarchief’. Dit verleende aan vrijeschoolpedagogie.com toestemming voor plaatsing.

.

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

.

592-543

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.