Tagarchief: Ken u zelf

VRIJESCHOOL – (Kunst)geschiedenis – Delphi

.

Onderstaande gezichtspunten over het Griekse Delphi kunnen je een beeld geven van een verleden waartoe we niet gemakkelijk toegang meer hebben. 
Wanneer je geschiedenis geeft in klas 5 of in de bovenbouw kan het helpen je in te leven en je inzicht in dit verleden te vergroten.
Voor mij zou het bezoeken van Delphi zonder deze achtergronden anders zijn geweest, dan kijkend vanuit de inhoud van dit artikel. 

 

DELPHI

Inspiratieplaats van sociale kunst in het oude Griekenland

Hij die de wereld op zijn grondvesten doet trillen, bliksems in het rond slingert en wolkenmassa’s samenbalt, hij, -Zeus-, liet volgens de Griekse mythologie, om het middelpunt der aarde te bepalen, twee adelaars uit tegengestelde richtingen van het heelal op elkaar toevliegen. De ontmoeting tussen de adelaars vond plaats op de zuidelijke helling van de Parnassus, in Delphi, de navel van de wereld. Daar woonde de draak Python, zoon van aarde-moeder Gaia. Vanuit de kloof verhief hij zich uit de opstijgende nevelsluiers die de Parnassus omhullen.

Toen Apollo, in Delos geboren, naar een plaats zocht om zijn tempel te bouwen, verbleef hij eens in Haliartos bij de bronnimf Thelpoussa, maar door haar misleid, verliet hij de plaats en bereikte bij Delphi de helling van de Parnassus. De door licht omstraalde God stootte hier op de Python en met zijn pijlen doodde hij de draak. Boven de kloof waar Python huisde, werd de tempel van Apollo opgericht. Vanaf deze tijd sprak hier Apollo, indien het gevraagd werd, door de mond van de Pythia.

De Pythische orakelspreuken werden het middel waarmee aan het staats-, volks-en familieleven van de Grieken gestalte werd gegeven en van waaruit de uitbreiding van hun cultuur naar Klein-Azië en het zuidelijke en zuidwestelijke Europa werd geleid. Wat zich in het sociale leven van de afzonderlijke Griekse volkeren als levensvorm moest openbaren, werd hier geïnspireerd. De onderlinge strijd van de Griekse volkeren werd vanuit Delphi langzamerhand beslecht en door de inauguratie van snarenspel en poëzie verlegd naar het gebied van de kunst. Zo werkte Apollo, de leider der muzen en de stichter van de Pytische spelen, waarin te zijner ere de pracht van de muzische wedstrijd werd ontplooid.

Dat is zo ongeveer wat heden ten dage over de ontwikkeling en de sociaal-kunstzinnige betekenis van Delphi in het oude Griekenland nog bekend is.

George Roux [1] heeft werkelijk zeer verdienstelijk alle overgeleverde details bijeen gebracht, geordend en op eigen wijze tegen elkaar afgewogen. Dit boek zou ieder, die zich nader bezig zou willen houden met het Delphische heiligdom, moeten lezen.

Wat de lezer echter niet zal vinden, is een overtuigende verbinding tussen de tastbare feiten en de inhoud van de Griekse godenleer.

Bij diegene, in wiens fantasie Delphi levend aanwezig is, zal het bezoek aan de geografische plaats een merkwaardig gespleten gevoel in de ziel veroorzaken. De aanblik van het door gouden avondzon overgoten monumentale landschap en de grootse steile rotswanden van de Phaedriadea, die ook nu nog, net als vroeger gloeien in het licht, wekt in de ziel iets als een vertrouwd gevoel van geborgenheid. Maar het reeds vóór onze tijd, op barbaarse wijze vernielde heiligdom, waarvan de brokstukken op zeer gebrekkige wijze geordend zijn, werken bevreemdend en halen de ziel in het heden terug.

De brede geasfalteerde verkeersweg, die het heiligdom doorsnijdt en het noordelijke Lamia, over de Parnassus heen, met het zuidoostelijk gelegen Levadia en verder met Athene verbindt, is een bode van de huidige civilisatie, die ook hier al de natuur geweld aandoet; een voortzetting van tempelvernietigende barbaarsheid in onze tijd. Het heiligdom maakt door de weg een verdeelde indruk. In het door de weg begrensde hoger gelegen gedeelte: het heilige gebied en het stadion; in het aan de overkant van de weg liggende lagere deel: het gebied van de ‘Athene Proneia’, de Athene-voor-de-tempel. Hier moet de Griekse wandelaar, komende van de haven Kirrha en door het dal van de bergbeek Pleistos omhoog stijgend, zijn voet gezet hebben op de drempel van het heiligdom.

Vanaf dit diepst gelegen geografische punt van het tempelgebied voerde de weg hem naar de bron Castalia waar hij, in een cultische handeling tegelijk met het stof ook de zonden van hoofd en voeten waste. Dan eerst betrad de bezoeker de heilige weg, die hem langs wijgeschenken en rotonden in het heilige gebied binnen voerde, dat door de heilige muur omsloten wordt. Tussen de tempel van Apollo en het theater eindigt deze weg. De eerst om de acht jaar, daarna om de vier jaar, georganiseerde Pythische Spelen, oorspronkelijk gehouden aan de oever van de Pleistos, ver beneden het Athene-Proneiagebied, worden later gehouden in het stadion, dat niet zo ver boven het heilige tempelgebied ligt als het heiligdom van Athene-Proneia daaronder.

De blik, gericht door het vermoeden, hier niet iets toevalligs voor ogen te hebben, deelt allereerst de drie gebieden van het Delphische heiligdom geografisch in: in de diepte, tegen de helling leunend, naar de beek Pleistos gewend, het heiligdom van de Athene-Proneia; midden op de helling, door de westelijke Phaedriadea omhuld, het heilige gebied met de Apollotempel en het theater; bijna boven aan de geëgaliseerde grond van het stadion, plaats van muzische en lichamelijke bekwaamheid.

De topografische schets geeft een indruk van de ruimtelijke samenhang van de drie architectonische delen, geeft echter geen beeld van de hoogteverdeling.

Op het heilige gebied, dat het middelpunt van het geheel vormt, valt architectonisch bijzonder de nadruk; het vormt het zwaartepunt van het gehele complex. Twee bouwwerken zijn erin tot een geheel verbonden: dieper gelegen, de tempel van Apollo; naar het stadion gekeerd, hoger gelegen, het theater. Wanneer men de blik richt op de ligging van beide bouwwerken ten opzichte van elkaar, dan beleeft de toeschouwer een gespannen-harmonische, maar niet symmetrische relatie. De assen van beide bouwwerken staan loodrecht op elkaar, het toneel van het theater ligt naar de lengtezijde van de tempel gekeerd. Beide liggen echter zo ten opzichte van elkaar verschoven, dat het symmetrievlak van het theater de tweede zuil van de lange zijde van de tempel snijdt, gerekend vanuit het westen. Deze onderlinge ligging van de beide bouwwerken verliest de toevalligheid die aanvankelijk gegeven lijkt, wanneer men let op de ligging ten opzichte van het stadion en van de tholos, de ronde tempel en het centrum van het Athene-Proneiaheiligdom: het middelpunt van de tholos, het middelpunt van tempel en theater, evenals de noordoostelijke hoek van het stadion liggen op een rechte lijn, die ook op de topografische schets werd getekend. Nu staat de middenas van de tempel echter niet loodrecht op deze rechte lijn en het symmetrievlak van het theater valt hier weer niet mee samen. Meet men de hoek die beide maken, dan komt men op 23½° (zie schets).

Dit kan nauwelijks toeval zijn. Hiermee ontstaat de opgave naar het kunstzinnige motief te zoeken dat de drie complexen van het gehele heiligdom tot een eenheid verbindt en waarvan de alle bouwwerken verbindende rechte lijn en de hoek van 23½° een uitdrukking zijn.

De polariteit, die tot uitdrukking komt in de spanning tussen de zo essentieel verschillende architectuur van tempel en theater willen we eerst nader bekijken.

Het motief van de polariteit schijnt aan alles, wat er hier te ontdekken valt ten grondslag te liggen, het lijkt het heilige gebied te beheersen. Zo valt uit de berichten van Pausanias op te maken, dat de tempel, waarvan de ruïne voor ons ligt, gewijd was aan twee goden, die met het wisselen van de jaargetijden ritmisch in- en uitgaan. Gedurende de lange zomertijd, negen maanden, is de zonnegod Apollo de heer van de tempel. Met het invallen van de winter trekt hij naar de Hyperboreeërs in het noorden en begint Dionysos zijn heerschappij. Zo moeten er twee grote jaarfeesten geweest zijn, die cultisch gevierd werden. Het ene: de intocht van Apollo, de god, die door licht omstraald uit de geest vervulde natuur de Griek tegemoet treedt, evenwicht en harmonie stichtend. Het feest van zijn jaarlijkse wedergeboorte werd in het vroege voorjaar, in de bloeiende natuur gevierd. Het andere: het feest van Dionysos vierde men aan het begin van de winter. Hij is de god, die in het binnenste van de menselijke ziel woont. Over hem zegt de Griekse mythologie veelbetekenend: – hij werd door de mens beleefd, als hij door de diepste diepte van zijn eigen ziel naar beneden heersende goden afdaalde, tot de goden van het schimmenrijk, waarin de doden leven. Wat aan driften en hartstochten in zielendiepte leeft, doet zich aan de ziel voor bij die afdaling en roept huivering en verschrikking op. Voor deze ontmoeting met Dionysos moet de mens zo voorbereid zijn, dat hij sterk in zichzelf weet te rusten. Dionysos onvoorbereid te zien zou betekenen, tegenover hem het onderspit te delven. Geheel anders treedt de Griekse ziel de zonnegod Apollo tegemoet, die het middelpunt vormt van de boven heersende kring van goden en die zij begroette, als zij door de zintuiglijke wereld de weg had gezocht tot de goden van de hogere geestelijke wereld. Aan hem kan zij zich zonder strenge zedelijke scholing overgeven, want Apollo sticht harmonie, vrede en evenwicht.

Andermaal kunnen wij de polariteit ontmoeten, als wij onze blik richten op de Pythia, door wier mond Apollo kon spreken. Zittend in het adyton van de tempel, vermoedelijk op de plaats waar de as van het theater de tempel snijdt, geeft ze wijze antwoorden, die zowel in Apollinische als ook in Dionysische zin uitgelegd kunnen worden. Een van de bekendste orakelspreuken gaf ze aan Croesus: “Wanneer gij de rivier de Halys oversteekt, zult ge een groot rijk vernietigen”. Dit kan men dan Apollinisch verstaan, wanneer de zielenhouding: “Van buitenaf treedt de wereld op mij toe”, wordt aangenomen. In dat geval zou Croesus erop opmerkzaam geworden zijn, dat zijn eigen rijk bedoeld werd. Hij heeft echter de orakelspreuk vanuit een Dionysische zielenhouding opgevat: “Ik treed vanuit mijn innerlijk de wereld tegemoet”. Slechts in de laatste van de gegeven orakelspreuken, een eeuw na Christus, vallen beide opvattingen tragisch samen:

“Zegt het de Heer: Vernield is de heilige plaats van gezegende kunst.
Phoibos Apoll’ heeft geen huis meer,
verwelkt is de profetische laurierboom.
Verdroogd is de bron,
verstomd zijn de murm’lende waat’ren.

Niet alleen het tempelgebeuren is tweeledig, ook voor de verhouding tussen tempel en theater geldt dit motief. De tempel, waarin zich op ademende wijze, het ritme van het jaar volgend het goddelijke gebeuren zich voltrekt, staat tegenover het toneel van het theater waarop het lot der mensen in voorbeelden wordt vertoond. Hier werden de grote drama’s van Aeschylus, Sophokles en Euripides opgevoerd.

Het lot der mensen, door de goden bestuurd, ontroert de harten van de toeschouwers, die met uitroepen en gebaren het noodlotsgebeuren op het toneel begeleiden. Volgens de mythe was Delphi al vroeger de woonplaats van Dionysos dan van Apollo. Er wordt in gesproken over vuuroffers op zijn altaar, en over nachtelijke feesten, waarbij dienaressen van Dionysos met fakkels in de hand in een wilde vaart door de bergwouden van de Parnassus trokken.

Misschien stond het altaar van Dionysos daar, waar later het theater gebouwd werd, het architectonisch jongste deel van het Delphische heiligdom. Later werd ten tijde van het Dionysosfeest midden op het toneel van het theater, vuur ontstoken, waar omheen de koren op ritmisch gezang schrijdend, het geboorte-uur van het lk-bewustzijn vierden, het feest van de zich individualiserende mens. Goddelijke wereldadem in de tempel en menselijk hartenvuur in het theater, een tweeheid, die zich uitspreekt in de architectonische polariteit van tempel en theater.

Een geheel andere indruk krijgt men van het complex van het Athene-Proneiaheiligdom. Het verbazingwekkendste bouwwerk is wel de tholos, hier het architectonisch jongste deel. Het ligt tussen twee oudere tempels in, die beide aan de Athene-Proneia gewijd zijn. De jongste diende nog voor cultische handelingen, toen de tholos in de 4e eeuw voor Christus opgericht werd. Ze is in de Dorische stijl gebouwd, had aan de buitenkant twintig zuilen, die zich om de ronde tempel bevonden. Merkwaardigerwijs vond men in het binnenste tien Korinthische halfzuilen. Zie reconstructie(s)

Het deel boven de met leeuwenkoppen bezette Gaison is niet te reconstrueren.

Het raadsel van de tholos komt in de grote Oudgriekse heiligdommen driemaal voor.

In Delphi en in Epidauros bestaat twijfel over de godheid, aan wie ze gewijd zijn. In Olympia is het zeker, dat in de tholos geen godheid vereerd werd. Een feit dat aanvankelijk vreemd aandoet, Pausanius vertelt, dat in de tholos van Epidauros de heilige slangen gehouden werden. Enige jaren geleden, toen de cellavloer van de tholos in Delphi nog niet dicht gegooid was, werd een vierkant gemetselde schacht ontdekt, precies in het centrum van de cella, die in de Griekse tijd, al dan niet afgedekt, hier eveneens een plaats geweest kan zijn, waarin slangen gehouden werden. Het slangenmotief is überhaupt nauw verbonden met de gestalte van Athene. Athene werd uit het hoofd van Zeus geboren. In het museum op de Acropolis in Athene bevindt zich een doek, waarvan de randen een slangenmotief vertonen. Een soortgelijke Athene bevindt zich in Napels. De Athene die door Phidias voor het Parthenon gemaakt werd, heeft slangen op de helm.

Over het symbolische gebruik van het slangenmotief in het oude Griekenland maakt Rudolf Steiner de opmerking, dat de Griekse mens hierin het uit de toekomst komen – het individuele intellect, de individuele gedachtekrachten gezien heeft. Hierdoor raakt de mens van de goden vervreemd, wordt hij op zichzelf teruggeworpen, aan de aarde geketend. Voor zo’n toekomst ervoer hij angst en huivering. Voor de cultische plaats, waar deze toekomstkrachten in de architectuur zichtbaar geworden zijn, stond de Griekse mens die vanuit Kirrha Delphi bereikte.

Het stadion, dat bijna ter hoogte van de Phaedriadea is gelegen, dicht bij de goden, is de plaats van de wedstrijden. Hier meet zich de een met de ander in het spel op de kithara, het snareninstrument van Apollo en in de poëtische voordracht die vooral hier in Delphi beoefend werd. Wedstrijden in gymnastische oefeningen, hardlopen en discuswerpen werden gehouden. Er moet hier onbezorgde levenslust, vreugde en impulsiviteit geheerst hebben. Een muurinscriptie, waarschijnlijk uit latere tijd, verbiedt zeker niet voor niets het meebrengen van wijn. Dit stadion, het best bewaard gebleven bouwwerk in Delphi, is aan beide lengtezijden en aan een van de twee korte zijden omgeven door tribunes, die aan 6000 mensen zitplaats bieden.

In het omgaan en leven met zulke gedachten, drong zich steeds sterker de indruk op dat het geheim, dat verborgen ligt in de harmonie van alle architectonische onderdelen van het Delphische heiligdom, één en dezelfde idee is, die zich in heel Delphi uitdrukt. Is de spanning, die tempel en theater verbindt, niet dezelfde die in de microkosmos, in het menselijke lichaam, tussen hart en longen tot uitdrukking komt?

Zijn het niet dezelfde vormkrachten die in het menselijk lichaam hart en longen gestalte geven en die aan de architectuur van tempel en theater ten grondslag liggen? Zoals de menselijke adem in de longen in- en uitgaat, zo gaan in de wereldadem Apollo en Dionysos in en uit de tempel van Delphi. Zoals de naar de omgeving toe zich openende long zich verhoudt tot het meer in het eigen organisme besloten liggende hart, zo verhoudt zich ook de voor de goden openstaande tempel tot het theater, waarin de tragedie van het menselijke lot in zijn oerbeeld wordt uitgebeeld.

Deze overeenkomsten tussen de hart- en longenorganisatie van het menselijk lichaam en het heilige gebied van Delphi riepen de vraag op, of de architectuur van Delphi niet evenzeer een evenbeeld van de macrokosmos zou kunnen zijn als het menselijk lichaam. De reeds genoemde hoek van 23½° waaronder tempel en theater ten opzichte van de hoofdas van het gezamenlijke heiligdom verschoven zijn, geeft daarvoor een aanwijzing. Het is dezelfde hoek waaronder in de macrokosmos de zon op- en ondergaat, in het menselijk lichaam het hart gelegen is ten opzichte van de hoofdas van het heiligdom staan. Tot zover de overeenkomsten.

Een duidelijke polaire verhouding is te vinden in de betrekking die het menselijk lichaam enerzijds, en het Delphische heiligdom anderzijds, tot de macrokosmos hebben. Terwijl het menselijk lichaam een door de goden en dus door de kosmos voor het menselijk Ik geschapen natuurlichaam is, is het Delphische heiligdom daarentegen een door de mensen voor de goden gebouwd cultuurlichaam. Het ene: woonplaats van de menselijke ziel, het andere: woonplaats van de goddelijke geest.

Ook de andere onderdelen van de Delphische architectuur kunnen zo gezien worden. Zoals het hoofd gedragen wordt door de romp, waarin tegenwoordig het individuele ik zich beleeft, zo wordt de Athene-Proneiatempel gedragen door het heilige gebied. Haar ronde tempel is een architectonisch beeld van de krachten van de geestelijke wereld, die de ronde vorm aan de menselijke schedel hebben gegeven. Zoals de in het hoofd levende individuele gedachtekrachten de mens aan de aarde ketenen, zo bevindt zich in het centrum van de tholos, ingelaten in de aarde, de slangenkuil. Bovendien ligt de tholos dichter bij de aarde namelijk, vanuit het heilige gebied in de richting van het dal gaande. Het stadion daarentegen is de hemel nabij, met de goden verbonden, zoals het onbewuste leven van de ledematen. Dit beeld werpt ook een licht op het wezen van het kunstzinnige en de gymnastische wedstrijden in het oude Griekenland. Ook hierbij ging het om een cultische handeling, een godsdienst. Zoals de Griek bij de aanblik van de rustende tholos zijn toekomstig intellect voelde oplichten en vermoedde dat dit deel van zijn wezen de goddelijke draad, de binding met de geestelijke wereld zou verliezen, zo ervoer hij in de bewegingen tijdens de oefeningen in het stadion de innig duurzame verbinding met de geestelijke wereld, die hem de zekerheid gaf, dat ook de toekomst daaraan niets zou veranderen. De idee van het menselijk organisme, dat zich drieledig in de lichamelijke gestalte uitspreekt, ligt ook ten grondslag aan de architectuur van het Delphisch heiligdom.

Maar de overeenkomst gaat nog een stap verder. Zoals de spraak het menselijk strottenhoofd tussen borst- en hoofdorganisatie vormt, zo vormt het water het ravijn van de Castalische bron in Delphi. Het bronhuis vertoont een merkwaardige stroming van het water, die uit de natuurlijke gegevens niet is te verklaren. De volgende tekening geeft een overzicht van de toestand. De onmiddellijk uit de rots ontspringende bron wordt achterlangs een uit de rots gehouwen wand buitenom het verzamelbekken gevoerd. Eerst vanuit de diagonaal tegenovergestelde zijde stroomt het bronwater in het bekken. Zoals het kraakbeenschild van het strottenhoofd ervoor zorgt dat de ademstroom niet in de mondholte terecht komt en deze van voor-onder naar achter-boven leidt, zo wordt ook het water van de Castalische bron in de holte van het waterbekken geleid, voordat het uit de geweldige kloof naar buiten komt, die de beide Phaedriadea scheidt, zoals de spraak uit de mond.

Topografische schets van de Castalische bron.

Geheel anders staat het met de blijkbaar sterk druipsteen vormende bron Cassotis, die zich tussen theater en heiligdom bevindt. Men kreeg onder de aarde vat op haar; werd langs de westelijke zijde van het theater gevoerd, in het adyton van de tempel binnen geleid en diende daar de cultische voorbereiding van de Pythia.

Alvorens ze de goddelijke inspiratie kon ontvangen, ging ze vanaf het Athene-Proneiaheiligdom op tot de Castalia en verrichtte daar de cultische wassingen. Ze brak de lauriertwijg af, betrad het adyton, nam plaats op de drievoet, kauwde op de taaie laurier, dronk van het water uit de Cassotis en ademde de dampen in die uitstroomden van het lichaam van de aardemoeder.

Zoals de mens door zijn strottenhoofd al sprekend de wereld bevrucht met wat als idee in zijn ziel geboren wordt, zo drukt zich in de gebeurtenis van lichamelijke geboorte door de tussen ledematen en borst gelegen organisatie uit, wat als fysiek lichaam, als omhulling van een naar de aarde afdalend ik dient. Ook deze polariteit lijkt in Delphi architectonisch verwerkelijkt en in de cultus toegepast te zijn. De werking van de Castalische bron die de ziel reinigt en door de kracht van de Cassotische bron die het lichaamsvuur ontsteekt, schept de Pythia de voorwaarden waaronder de twee geestelijke werelden, de achter de zintuiglijke wereld liggende Apollinische en de beneden de menselijke ziel liggende Dionysische, op vragen naar volks- en mensenlot kunnen antwoorden. Delphi heeft het organisme van de Griekse volkeren gevormd en ontwikkeld.

Het sociale organisme van het oude Griekenland had hier zijn broncentrum van inspiratie; architectonisch als cultische plaats op dezelfde wijze drieledig als het lichamelijke organisme van de mens.

Deze gedachte belicht ook het “Ken U zelve”, een overgeleverde kernspreuk van Delphi. Het drieledige heiligdom spreekt echter meer uit dan dit woord alleen. Het “Ken U zelve”behelst wat in het Athene-Proneiagebied architectonisch verwerkelijkt is. Het woord, dat zich in het heilige gebied van Delphi, in tempel en theater openbaart voor de aanschouwende mens, moet een ander geweest zijn. Het moet met de belevenis van het midden, met de harmonie tussen de beide polen samenhangen. Een woord als “houd maat” drukt uit, wat ook de architectuur zegt. Voor het stadion zou een inhoud te verwachten zijn die, tegengesteld aan het “Ken U zelve”, de verhouding van de mens tot de wereld uitdrukt. Zoiets als: “Vorm de wereld”.

Een opnieuw uitgegeven werkje van Carl Gustav Carus, de bekende arts en Goetheanist uit de eerste helft van de vorige eeuw [2], bracht de blijde verrassing, dat er werkelijk drie Delphische spreuken geweest zijn. De tweede spreuk: Van niets teveel” behelst het verwachte. De derde spreuk, de letter ypsilon, door enkele schrijvers met “Gij zijt” vertaald, was niet onmiddellijk te begrijpen. Wat immers, zo kon men zich afvragen, is de voorwaarde waaronder de mens de wereld kan vormen, om uit datgene wat door de goden in de natuur gegeven is, een verantwoorde cultuurschepping te maken. De krachten van Athene moeten zijn binnengegaan door de poort waar voor ze in de Griekse tijd nog bleven toeven. Dat was voor de Griek nog toekomst. Zoals de uitnodiging “Ken U zelve” op het herscheppen van de natuur. “Vorm de wereld” is de uitnodiging, waar wij in deze tijd voor staan. Want het vormen der wereld, dat niet tot de dood van de natuur mag leiden, stelt zelfkennis als voorwaarde. Hoe moet de mens de wereld vormen, als hij niet weet wat hij zelf is?

Pas de antroposofie verbindt beide. Zij is de methode, waardoor de mens van deze tijd zich in de zelfkennis als microkosmos kan begrijpen, voordat hij begint de wereld te vormen, naar het beeld van zichzelf en van de goden: drieledig!

Zoals de mens van deze tijd, die niet alleen de natuur om moet vormen, maar reeds voor de opgave staat, haar van de dood door de huidige civilisatie te redden, het ik in het hoofd beleeft, zo beleefde de Griek, in wie het zelfbewustzijn pas in “Gij zijt” op de aarde aangekomen was, het ik een verdieping lager in het organisme. Hij beleefde het tussen hart en longen. In het drieledige, door de Griekse cultuur geschapen godenlichaam van het Delphische heiligdom ligt deze plaats tussen theater en tempel, op de as, die het stadion, het theater en de tempel met de tholos verbindt. Hier stond de voor ons behouden gebleven, geweldige bronzen plastiek van de wagenmenner. Hij draagt een band om zijn voorhoofd, beteugelt de paarden en heeft de stola kruislings over zijn rug bevestigd. De mens tussen Apollo en Dionysos, op de geografische plaats die het Griekse cultuurtijdperk als de navel van de wereld beleefde. De plaats, van waaruit de geestelijke wereld het sociale leven van Griekenland inspireerde en tot ontwikkeling bracht. Wij, in onze tijd, die het ik in ons hoofd beleven, hebben de van buiten komende hulp van de goden niet meer, maar dragen in ons de kiemen, die ontwikkeld moeten worden, als wij dit werk zelf willen volbrengen.

[1] George Roux: Delphi – “Het orakel en de cultusplaatsen   (blz. 44)
[2]  C.G. Carus: Over de levenskunst volgens de drie opschriften van de tempel te Delphi”,

.

Artikel lijkt een bewerking – auteur onbekend – van een hoofdstuk uit ‘Die Quellen der Kunst, Thomas Göbel

.

Kunstgeschiedenis: alle artikelen

Geschiedenisalle artikelen

.

1623

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.