VRIJESCHOOL – (Kunst)geschiedenis – Epidauros

.

Onderstaande gezichtspunten over het Griekse Epidauros kunnen je een beeld geven van een verleden waartoe we niet gemakkelijk toegang meer hebben. 
Wanneer je geschiedenis geeft in klas 5 of in de bovenbouw kan het helpen je in te leven en je inzicht in dit verleden te vergroten.
Voor mij zou het bezoeken van Epidauros  zonder deze achtergronden anders zijn geweest, dan kijkend vanuit de inhoud van dit artikel. 

EPIDAUROS

het heilige centrum van imaginatieve geneeskunst in het oude Griekenland

De Griekse cultuur heeft ons een grote hoeveelheid archeologische voorwerpen nagelaten, die min of meer gerestaureerd, geordend, van commentaar voorzien en tentoongesteld, in de gehele wereld en vooral natuurlijk in Griekenland zelf zijn te bezichtigen. Daartoe behoren ook de architectonische overblijfselen van oude tempels, waarvan in het navolgende het heiligdom van de god Asclepios te Epidauros zal worden besproken.

Willen wij een antwoord zoeken op de vraag, hoe het uiterlijk van deze heiligdommen in de oudheid geweest kan zijn, dan kunnen geschriften uit de Romeinse tijd ons daarbij helpen. In dit verband zijn de reisberichten van Pausanias te noemen of de beschrijvingen van Plutarchus. Bij de laatste zijn ook aanduidingen over het verloop van rituele handelingen te vinden, maar deze berichten zijn schaars en als men naar de oorsprong van de rituelen vraagt, laten de historische bronnen ons helemaal in de steek.
Wij zijn hier op de beeldentaal van de mythologie aangewezen, die met ons eigen abstracte, niet-beeldende denken zo moeilijk valt te begrijpen. Hoe meer zich het voor ons begrijpelijke, in deze beeldentaal kleedt, als wij de berichten tot in de tijd van de mythologische periode terug vervolgen, hoe meer de teksten ervan spreken dat de goden in het leven van de mensen ingrijpen en de loop van het lot van enkelingen en volkeren besturen. Zich in overeenstemming te weten met bepaalde wezens van de geestelijke wereld was voor de mens van het oude Griekenland tot in de hellenistische periode een na te streven doel. Voor een dergelijke levenshouding ontbreekt ons het bewustzijn aan ervaring en begrip. Het constateren van dit feit maakt ons er echter op attent, dat er voor ons begrip van de Griekse cultuur twee niveaus bestaan. Het ene vinden wij bij het aanschouwen van de archeologische overblijfselen, het tweede in de mythologische beelden. Het eerstgenoemde niveau lijkt ons daarom begrijpelijk, omdat wij objecten voor ogen hebben die wij gewend zijn te onderzoeken. Dat het mythologische niveau en het andere echter elkaar niet dekken, zou ons voorzichtig moeten maken, want voor de oude Grieken waren immers de objectief waarneembare en de met de uiterlijke zintuigen niet te bevatten geestelijke wereld onafscheidelijk met elkaar verbonden. Voor ons zijn ze dat niet. Wat aan de Griek zich ongescheiden openbaarde, verbinden wij niet meer met elkaar. Als wij voor de zichtbare overblijfselen van de Griekse cultuur een enigszins juist begrip willen krijgen, moeten zij – niet op de oude, maar voor ons hedendaagse bewustzijn geschikte wijze – met een geestelijke wereld in verband gebracht worden. Want een volkomen misverstand zou ontstaan, indien men zou vergeten, dat de oude culturen in eerste instantie in deze dualiteit verschijnen. Indien men een begrip voor Epidauros wil ontwikkelen, is het dus nodig bij dat, wat aan materiële overblijfselen is bewaard gebleven, het geestelijke te voegen.

theater van Epidauros

Het heiligdom van Asclepios ligt aan de noordoostelijke kant van de Peloponnesos en vormt samen met Delphi en Olympia de hoeken van een ongeveer gelijkzijdige driehoek. Delphi ligt in het noorden, aan de punt van de gelijkbenige driehoek, op het vasteland tegen de achtergrond van het indrukwekkende hooggebergte van de zuidelijke Parnassos. Epidauros vormt de oostelijke punt van de driehoek en ligt in een landschap van zacht glooiende bergtoppen van een middelgebergte. Het Olympische heiligdom aan de westelijke punt ligt in de laagvlakte van het Alpheiosdal in de noordwestelijke Peloponnesos.

In de Griekse mythologie is Asklepios bekend als zoon van de zonnegod Apollo. Zijn moeder is de Thessalische koningsdochter Coronis. Het kind van Apollo onder haar hart dragend, wordt zij de God ontrouw. Vertoornd geeft Apollo aan zijn zuster Artemis de opdracht om Coronis met haar pijlen te doden. Op het ogenblik dat de ouders de dode dochter in het vuur verbranden, herinnert Apollo zich zijn zoon en redt hem uit het lichaam van de brandende Coronis. Hij brengt de jonge Asklepios naar het Peliongebergte naar de centaur Chiron, de grote opvoeder, die, zoals Pindarus zegt, vol liefde voor de mensen was. Volgens een andere, uit Epidauros stammende legende, baart Coronis haar kind heimelijk op de berg Myrtio bij Epidauros, die sindsdien de naam Titthio draagt, d.w.z. de berg waar gezoogd werd. Coronos legde hem daar te vondeling en hij werd door een geit gevoed en door een hond bewaakt, totdat hij gevonden werd door een herder, Aristenas, die zijn goddelijke afkomst herkent. Asklepios, god en mens tegelijk, wordt de genezer van ziekten. Geen andere god uit de kring der Griekse goden buigt zich met zo’n mildheid en met zo’n sterke wil om te helpen tot de mensen als hij. Weliswaar is uit sommige van de beschreven gevallen van genezing op te maken, dat hij bij gebrek aan belangstelling, onnauwkeurig en gebrek aan medewerking bij de hulp die hij biedt, met een zekere listigheid weet te straffen. Een vrouw bijvoorbeeld, die een zwangerschap wenst, helpt hij, maar zij kan gedurende drie jaar niet baren. Naar Epidauros teruggekeerd, moet zij zich door Asklepios laten zeggen, dat zij een kind had moeten wensen. Na het brengen van een offer mag zij haar kind baren. De gevallen van genezing werden in Epidauros op grote zuilen opgetekend en in het heiligdom opgesteld. Pausanias beschrijft, dat er in zijn tijd nog slechts zes zuilen aanwezig waren. Twee ervan werden gevonden, zij zijn in het museum van Epidauros tentoongesteld.

Laten wij ons thans tot de architectuur van het heiligdom van Epidauros wenden; de restanten en fragmenten en de bouwfundamenten, die nog bewaard zijn gebleven. Het gehele complex kreeg zijn definitieve vorm in de tijd van de hoogste bloei van het Hellenendom, in de periode toen Perikles in Athene heerste en de Griekse cultuur haar hoogtepunt overschreed. De naam van de architect die de ronde tempel, de tholos, ontwierp, is ons bekend, het was Polykletos de jongere.

Wij mogen verwachten dat de afzonderlijke bouwcomplexen niet willekeurig in het landschap werden neergezet, maar dat de sociale taak van het heiligdom, nl. de plaats van genezing voor de ziekten van de mens, ook in het geheel van de architectuur ligt verborgen. Laten wij de zieke volgen die van de haven, twee uur te voet, of van de istmus bij Korinthe komend, het heiligdom van Asklepios bereikt. Als men vóór de Propyleeën van het heiligdom staat, blijft al het andere voor het oog van de beschouwer verborgen. Slechts het theater zal, al naar gelang van het toenmalige boombestand, zichtbaar geweest kunnen zijn. Een opgeworpen heuveltje, dat door de architect bewust is aangebracht, verbergt het abaton, de zaal, waar Asklepios de zieken in hun slaap verschijnt. Verborgen blijft ook de tempel van Asklepios en de tholos, een merkwaardig rond bouwwerk. Pas wanneer de woorden die op de Propyleeën staan zich in de ziel van de intredende hebben gevestigd en de drempel van het heiligdom is overschreden, wordt het complex van gebouwen stapsgewijs aan hem onthuld. Pausanias heeft de woorden van de Propyleeën opgetekend:

“Rein, zij een ieder die de van wierook geurende tempel betreedt.
Rein zijn betekent, in gedachten het goddelijke koesteren.”

De reinheid van de peinzende ziel, zoals wij uit het motto van het heiligdom kunnen opmaken, moet wederom gevonden worden, want al het denken, voelen en willen dat de goden onwaardig is, ligt aan de ziekten van het lichaam ten grondslag. Dat lichaam en ziel een samenhang hebben, daarvan zijn wij ons ook bewust. Deze eenheid van lichaam en ziel werd echter in de Griekse cultuur au sérieux genomen. In het belangrijkste centrum van genezing werd alleen de terug verkregen reinheid van de ziel tot therapie van het lichaam.

Misschien laat zich het beeld dat men in de oudheid van de mens had, ontraadselen, wanneer wij trachten alles tot eenheid te brengen, wat voor de genezing van de mens in Epidauros architectonisch werd geschapen. Laten wij proberen daarbij in het oog te houden, dat voor het Griekse bewustzijn het uit de ziel komende het lichaam schaadt, wanneer het ongoddelijk wordt – echter het lichaam ook kan genezen, wanneer het zich weer met het goddelijke verbindt.

Epidauros is wel het meest vernielde heiligdom van het oude Griekenland. Alleen het theater bleef behouden

en de weinige noodzakelijke restauratiewerkzaamheden worden met een gevoel voor het mogelijke door Griekse archeologen uitgevoerd. Het is een van de weinige klassieke plaatsen die door de Grieken wordt uitgegraven. (Schets nr. 1 geeft de topografische situatie weer; houd er echter rekening mee, dat het noorden links beneden ligt).

Het opgerichte kleine museum biedt ondanks de bescheiden middelen die ter beschikking stonden een indruk van hetgeen er van architectuur eens voorhanden was. Bijzondere moeite werd besteed aan de restauratie van een sector van de tholos, die eens buiten de cella door 26 Dorische zuilen en binnen door 14 Korinthische zuilen werd gedragen. Onder de tholos bevindt zich een crypte, die als labyrint is gebouwd, bestaande uit drie cirkelvormige gangen, die naar verhouding goed bewaard zijn gebleven. In het midden daarvan werden de heilige slangen gehouden, zonder welke Asklepios niet goed denkbaar is. De overleveringen zeggen, dat aan Epidauros een van de heilige slangen werd gevraagd, wanneer in een stad of streek van het oude Griekenland een Asklepeion zou worden opgericht. Een gezantschap ging naar Epidauros en wanneer de god zijn toestemming gaf, brachten de afgezanten een van de heilige slangen terug, die de stammoeder van het slangengeslacht van het nieuwe Asklepeion werd.

Hier vele voorbeelden van een reconstructie. In dit artikel worden ze aangeduid met schets 2.

Zuidelijk van de tholos ligt het stadion, ten noordoosten ervan de tempel van Asklepios. Als men in het midden van de naar de tholos toegekeerde kant van de tempel gaat staan, is men verrast het midden van de tholos en de meest westelijke hoek van het stadion op een rechte lijn te zien liggen. Een blik op het kaartje bevestigt deze observatie. Men krijgt het gevoel dat met deze ontdekte ruimtelijke samenhang ook een culturele zou kunnen overeenkomen. Voordat wij op een dergelijk aspect ingaan, zal worden onderzocht, of niet nog meer ruimtelijke samenhangen tussen de genoemde bouwwerken: tempel van Asklepios, tholos, stadion en theater bestaan. De twee op een cirkelvormige plattegrond staande gebouwen zijn de tholos en het theater.

Als men de hoek meet tussen het middelpunt van de tholos, de meest oostelijke hoek van het stadion en het middelpunt van het theater, vindt men een waarde van 120°, de driedeling van de cirkel. De benen van deze hoek staan in een verhouding van 1:5. Het traject 1 is de afstand, middelpunt van de tholos – meest oostelijke hoek van het stadion. Traject 5 is de afstand tussen de meest oostelijke hoek van het stadion tot het centrum van het theater. Als men deze hoek zodanig om zijn hoekpunt draait, dat hij een tangent aan het theater vormt, vormt hij ook een tangent aan de tholos. Dus hebben de diameters van de tholos en ’t theater een verhouding van 1:5, ( zie hiervoor, alsmede voor de volgende beschouwingen, deze schets 3):

Een tweede keer is de hoek van 120° in de architectonische compositie te vinden, wanneer men het middelpunt van de tempel van Asclepios weer met de meest oostelijke hoek van het stadion en deze op de oostelijke zijde ervan met de meest zuidelijke verbindt. Draait men deze hoek zodanig om zijn hoekpunt dat het op de tempel gerichte been tot tangent aan de tempel wordt, dan zal het andere been tot diagonaal van het stadion worden. Op deze wijze zijn de vier bouwwerken zodanig tot elkaar gecomponeerd, dat de maten wederzijds van elkaar afhankelijk zijn. De middelen die de architect hiervoor heeft gebruikt, zijn de driedeling van de cirkel en de verhouding 1:5 van de lengtematen. Daarbij komt als een absolute lengtemaat een stadie, d.w.z. de lengte van het stadion. Indien deze afstand een gegeven is, dan bepaalt de ligging van de tholos op de rechte lijn tussen het stadion en de tempel, die wij de hoofdas van het heiligdom willen noemen, alle andere proporties. Hierdoor houdt de tholos de architectonische compositie van Epidauros in harmonie. Het lijkt derhalve wenselijk allereerst de betekenis van de tholos te begrijpen om te weten te komen wat de delen tot een geheel ordent, (schets 2 levert het materiaal voor de aanschouwelijkheid en schets 4 toont o.a. de plattegrond.)

(Duits: Hauptachse des Heiligtum = hoofdas van het heiligdom; süd – zuid; ost – oost)

De tholos die op oude inscripties ook thymele genoemd wordt, is een cirkelvormig bouwwerk, omgeven door een zuilengang die uit 26 zuilen van gewit tufsteen bestond. De muur van de cella bestond uit veelkleurige ornamenten, bloemen, meanders, holle lijsten, tandlijsten en fresco’s van de schilder Pausias, waarvan er twee door Pausianas zijn beschreven. Op een fresco was Eros afgebeeld, die boog en pijlen ter zijde heeft gelegd en naar een lier grijpt; op het andere fresco is de dronkenschap uitgebeeld, uit een glazen fles drinkend. Binnen de cella bevond zich een tweede zuilengang bestaande uit 14 Korinthische zuilen van marmer. Tussen de binnenste Korinthische zuilen en de wand van de cella bestaat het plafond uit een cassettenring die zich tussen de cellamuur en de door de Dorische zuilen gedragen architraaf door twee verdere cassettenringen voortzet. In elke cassette bevindt zich een bloesem die zich van cassettenring tot cassettenring van binnen naar buiten toenemend lijkt te openen. Deze bloemen van het cassetteplafond zetten een vormmotief voort dat zich aan de Korinthische zuilen in het binnenste van de cella bevindt. De kapitelen van deze zuilen zijn drieledig. Dicht bij de basis dragen de kapitelen bladmotieven, in het middelste gebied ziet men stengelvormen, die zich in spiraalvorm naar boven slingeren en in de nabijheid van de dekplaat verschijnen vier bloesems. Deze bloemvorm gaat klaarblijkelijk in het cassetteplafond over en zet zich voort tot in het plafond buiten de cella. Wie de overdreven vormen van de Korinthische zuilen uit de Romeinse tijd kent, zal verbaasd zijn te zien met welke eenvoud en schoonheid het Korinthische kapiteel hier gevormd is. Mij persoonlijk is geen poging tot een verklaring van deze merkwaardige tempel bekend. Als wij in onze beschouwing verder willen komen, moeten wij naar geschikte begrippen zoeken, die ons helpen het geheim van de tholos tenminste in een eerste aanzet te ontraadselen.

In zijn derde voordracht van de voor artsen gehouden cyclus “Geesteswetenschap en medische wetenschap”[1] herinnert Rudolf Steiner aan het vermogen van lagere diersoorten om verloren lichaamsdelen weer te vervangen of toch zodanig te compenseren, dat het organisme in al zijn functies weer wordt hersteld. Hij maakte deze opmerking om, overgaande op de mens, de vraag te behandelen wat bij hem uit deze regeneratie- en reproductiekrachten is geworden. Want de mens is immers niet in staat om een verloren orgaan opnieuw te vormen. Rudolf Steiner beschrijft dan hoe dat deel van het menselijk lichaam dat hij het vormkrachten– en/of etherlichaam noemt, over deze krachten beschikt. Daarmee wendt hij zich echter niet meer tot het lichaam, maar tot de ziel. In de cultureel scheppende krachten die in het denken, voelen en willen van de mens leven, kunnen de krachten weer worden gevonden, die aan het lichaam ontbreken. Met behulp van deze kan de mens op dezelfde wijze gedachten tot een geheel vormen als de regenworm het met zijn lichamelijk organisme kan doen. De gedachte ligt voor de hand dat de krachten die het lichaam mist, omdat zij als cultureel werkzame krachten ter beschikking van de ziel staan, de oorzaak van de ziekten van de mens zijn. Omdat de mens een geestelijke wezen is, mist hij in het lichaam krachten die hij zou moeten hebben om onder alle omstandigheden gezond te zijn. Vandaar dat de geest van de mens de oorzaak van zijn ziekte is.

De geciteerde geesteswetenschappelijke uitspraak van Rudolf Steiner kunnen wij nu verder differentiëren. Want al naar gelang van de graad van bewustzijn die de mens in de verschillende ledematen van zijn lichaam ontwikkelt, zijn aan deze levenskrachten onttrokken. In het gebied van de stofwisseling slaapt de ziel en heeft het lichaam de meeste levenskrachten. In het bereik van de borstkas droomt zij en daarom ontbreken aan het lichaam meer levenskrachten dan in het stofwisselingsgebied. In het hoofd heerst het wakkere bewustzijn, zodat daaraan de meeste levenskrachten zijn onttrokken. Het hoofd als drager van het wakkere bewustzijn is daarmee ook de pool waarvan in principe de ziekte uitgaat. Hier worden de levenskrachten nagenoeg geheel tot het cultureel werkzame instrument, het denken. Het zou verwonderlijk zijn als van het stuk bovenzinnelijke waarheid over de mens dat wij zo hebben leren kennen, de mens in het oude Griekenland geen bewustzijn zou hebben gehad. Het zou kunnen zijn dat het geweldige beeld van Prometheus die vastgesmeed is aan de rots van de aarde, de Kaukasus, en aan wiens lever de adelaar vreet, een weten van het beschreven feit in de oude beeldentaal van het toenmalige bewustzijn vertolkt. Wanneer dus een dergelijk weten in het Griekse bewustzijn heeft geleefd, dan zou Epidauros als centrum van geneeskunst ook de plaats zijn waar een dergelijk weten werd beoefend. Zulke gedachten doen de vraag rijzen of de tholos zich niet tot het geheel van het complex van Epidauros verhoudt als het hoofd tot het menselijk organisme. Men kan er over nadenken welke verhouding de wezensdelen van de mens tot elkaar in het hoofd hebben. In de omgeving van het hoofd ligt het waarnemingsbereik van de mens. Hier zijn de zintuigen werkzaam die wij de ‘lange afstandszintuigen’ zouden kunnen noemen. Door te zien en te horen omvat de ziel van de mens, van het hoofd uitgaande, meer dan alleen het eigen lichaam en de grens tot de omgeving. In deze omgevings-zielenruimte leeft het wakkere Ik van de mens. Het Ik leeft eveneens wakker in het binnenste van het hoofd, wanneer het gedachten vormt. De denkprocessen die de instrumenten van het Ik bij de vorming van gedachten zijn, blijken, zoals wij gezien hebben, de metamorfosen van de werkzaamheden van het vormkrachtenlichaam te zijn, dat niet alleen aan de levensprocessen van de mens, maar ook aan de levensprocessen van alle andere levende organismen ten grondslag ligt. In de plant vinden wij de levensprocessen het zuiverst werkzaam, omdat geen ander wezensdeel over de activiteiten heen werkt. Zoals de plant de vorming van haar gestalte door bloesems en vruchten bekroond en afsluit, wordt ook de werkzaamheid van het vormkrachtenlichaam in het menselijke hoofd door de vorming van gedachten bekroond, die de goden waardig, dus waar zijn, omdat zij zich vruchtbaar tonen. Door deze gedachte kan men een begrip voor de tholos krijgen. Het in de omgeving levende Ik, dat zichzelf als rechtop en door een centrum bekroond beleeft, vindt zijn uitdrukking in de Dorische zuilen van de buitenste gang van de tholos. De muur van de cella zelf zou met de grens van de binnenste en buitenste zielenruimte vergelijkbaar kunnen zijn. Het denken, cultureel scheppende processen van het vormkrachtenlichaam, komt overeen met de Korinthische kapitelen in het binnenste van de cella, die van daar, overgaande op het met bloemen versierde cassetteplafond, naar buiten treden in de omgevingsruimte. Wij zouden dus op deze wijze in de tholos een architectonische vorm voor ons hebben, die volgens wetten is gebouwd welke wij vinden, als wij de samenhang van het Ik en het etherlichaam (vormkrachten) in het menselijke hoofd in beschouwing nemen. Evenals de mens zich met het in de kosmos levende zich verbindt, wanneer hij waarheden, dus genezend op het lichaam werkende gedachten denkt, is de tholos met het kosmische middelpunt, de zon, verbonden.
Zijn middenas, die door het midden van de tholos en het midden van de celadeur is bepaald, is ten aanzien van de oost-westrichting met 23½º naar het noorden verschoven, dus met dezelfde hoek die de aarde tegenover de ecliptica vormt. Zie hiervoor schets 4.

Een opmerkelijk feit is nog te constateren, als men de ligging van de hoofdas van het heiligdom in de beschouwing betrekt. Deze halveert de hoek die tussen de as van de tholos en de noordelijke richting bestaat (33¼°).

Zoals de tholos in de ligging van zijn as een zonnemaat vertoont, is dit ook bij de tempel van Asklepios het geval. Zijn symmetrieas loopt parallel met die van de tholos en wijkt eveneens 23½º af. Nog andere bouwwerken binnen het heiligdom lopen parallel met deze richting, maar wij kunnen hier niet op meer dan de reeds genoemde ingaan.

De tholos staat voor ons innerlijk oog als een bouwwerk, dat de wetmatigheden van het hoofd openbaart, d.w.z. de wetmatigheden welke de oorzaak van ziekten zijn. Het is mogelijk dat wij hiermede de plaats hebben gevonden, waar de priester-artsen van Epidauros hun kennis van ziekten hebben toegepast. Hiervoor vormt de tholos de meest waardige achtergrond, omdat hij als architectuur openbaart, wat de daarin werkzame mensen op het gebied van kennis zoeken. Het door de heilige slangen bewoonde labyrint onder de tholos is een noodzakelijke aanvulling tot het verkregen beeld. Het is de plaats die qua niveau lager ligt dan die, waar zich de gedachten bevinden, die de goden waardig zijn. Hij komt dus overeen met het aan de aarde gekluisterde denken, dat de mens in een duister labyrint leidt, wanneer de verbinding met de kosmos verbroken is en de weg van de geest niet meer wordt verlicht. (Het heiligdom van Epidauros geeft aanleiding om de zeker veelzijdige realiteit en betekenis van het labyrint ook eens van deze kant te bekijken. Zo was het mogelijk, dat de -zoals wij heden ten dage zouden zeggen- naar de diagnose zoekende priester-arts, het beeld van de ziekte, die genezen moest worden in het centrum van het tholos-labyrint zag, omdat de wezens, die de ziekte zijn, de zieke loslieten en de tholos binnen trokken. Zoals alle genezing niet van het hoofd uitgaat, maar van het middengebied van de mens, dat door zijn ritmen een harmonie teweegbrengt tussen de hoofd-mens en de stofwisselingsmens, die de substanties voor de genezing levert, zo gaat de imaginatie van de therapie, het beeld van de medicijn, van Asclepios uit, die zijn woning in de tempel heeft genomen. Deze tempel is door zijn ruimtelijke ligging even onafscheidelijk verbonden met de tholos, als diagnose en therapie het, tenminste in het oude Griekenland, waren. Op hetzelfde moment – zo zou men kunnen denken – dat de ziekte zich imaginatief aan de priester openbaarde, verschijnt aan de in het abaton slapende zieke, Asklepios, die uit mildheid zijn tempel verlaat, in het abaton de zieke bezoekt en de genezende artsenij brengt. Teneinde de genezingsslaap in het abaton te mogen houden, moest de zieke onder aanwijzing van de priester door oefeningen in een muzische en gymnastische disciplines, die in het stadion plaats vonden, alsmede door het opbouwen van een gezond gevoelsleven zijn bijdrage tot de therapie leveren. In het theater, zoals men mag veronderstellen, leert de patiënt het gevoelsleven harmoniseren, wanneer hij de grote tragedies beleeft, die de lotgevallen van mensen als voorbeelden vertonen. Hij beleeft, hoe mensen, subjectief gezien zonder schuld, door de wil van de Goden in hun lot verward raken, om de krachten te verwerven die zij voor hun ontwikkeling nodig hebben. De zieke moest dus zelf bij zijn genezing meewerken. Hij moest werkzaam zijn in dat deel van zijn organisatie, dat voor het wakkere bewustzijn ontoegankelijk is. Hij werkte aan het ledematen- en stofwisselingssysteem door lichamelijke oefeningen en daar, waar krachten tot in het voelende bewustzijn, tot naar het hart stijgen, door het genietend beleven van de dramatische kunst. De priester en arts greep vanaf het hoofd door het mededelen van oefeningsinhouden in het verloop van de ziekte in, opdat Asclepios vanuit het ritmische middengebied van het heiligdom, de tempel, de imaginatie van de therapie kon geven, wanneer de zieke, door de oefeningen te verrichten, de voorwaarde voor de genezing had geschapen. Dat was klaarblijkelijk dan het geval, wanneer in de ziel van de zieke de gezonde harmonie tussen denken, voelen en willen zodanig was hersteld, als deze in het heiligdom van Epidauros architectonisch uitdrukking vindt. Wanneer deze toestand was hersteld, was de door de inscriptie op de Propyleeën genoemde eis vervuld en mocht de zieke Asclepios zijn offer brengen; de priester gaf toestemming tot de slaap in het abaton.

Het meest gebruikte en ook meest geschikte offer voor Asclepios was de haan. Zoals de mythologie overlevert, zijn haan en slang twee natuurbeelden die nauw met de werkzaamheid van Asclepios zijn verbonden. In het volgende zal een poging worden ondernomen ook deze twee beelden in onze huidige taal te vertalen. Hiertoe kan de natuurwetenschap vanuit een bepaald aspect bijdragen. De vogels, waartoe de haan behoort en de reptielen, waartoe de slang wordt gerekend, worden door de zoölogische systematiek samengevat tot de afstammelingen van de Sauriërs, de Sauropsiden. In tegenstelling tot alle andere diersoorten hebben de Sauropsiden één merkwaardigheid met de mens gemeen, die, omdat deze op het eerste gezicht profaan is, niet in deze samenhang lijkt te passen. Mensen en Sauropsiden scheiden in de urine niet alleen urinestof uit, zoals alle andere dieren ook doen, maar bovendien urinezuur. Urinezuur kan door sommige in de woestijn levende slangen zelfs in kristallijne vorm worden uitgescheiden. Dit is een indicatie dat urinezuur een stof is die zich graag wil kristalliseren. In de fysiologie weet men dat in het menselijk organisme een geheel chemisch systeem wordt opgebouwd dat de kristallisatie van urinezuur verhindert. Daarbij komt het feit, dat de mens een heel bepaalde en individueel verschillende spiegel van opgelost urinezuur in zijn organisme behoudt. Rudolf Steiner, naar wie nog eens mag worden verwezen, heeft in gesprekken artsen gestimuleerd de veranderingen in de afscheiding van urinezuur door denkprocessen te onderzoeken. Aan deze suggestie heeft G.Suchantke gevolg gegeven. [2] De toenmalige intentie was het verband van denkprocessen met de overwinning van kristallisatieprocessen te willen bewijzen. De denkkracht die door haar verbindende werkzaamheid begrippen samenvoegt, hangt samen met het ontbinden van natuurlijke substanties, d.w.z. van zouten. Zoals de opbouw van de menselijke lichaamsorganisatie erop berust dat natuurlijke substanties door de spijsvertering worden afgebroken en vernietigd, heeft ook de op denkprocessen gerichte culturele kant van de menselijke levensorganisatie klaarblijkelijk deze grondslag nodig. De in het hoofd aanwezige zenuwen zijn dan op dezelfde wijze het werkinstrument van het vormkrachtenlichaam bij deze werkzaamheid als de met darmen gevulde buikholte het instrument is van het vormkrachtenlichaam bij de natuurlijke processen. Evenals de spijsvertering niet alleen door de werkzaamheid van de darmen is beschreven, maar daartoe het voedsel nodig is, kunnen ook de denkprocessen niet alleen door de werkzaamheid van de hersenen worden beschreven. Pas wanneer wij de overwinning van de kristallisatiekrachten van het urinezuur er aan toevoegen, hebben wij de gehele grondslag van de denkactiviteit. Het licht dat de mens in het hoofd kan ontsteken, is zonder zijn op ontbindingsprocessen gebaseerde organische grondslag niet mogelijk.

De vogels en in het bijzonder de zangvogels hebben een transparant schedeldak. Speciaal de oogholten zijn toegankelijk voor het licht. Men weet tegenwoordig, dat het in de ogen en hersenen van de vogels schijnende zonlicht de klierwerkzaamheid van de hypofyse stimuleert. Dit geschiedt vooral door de lengte van de dag en zijn cyclische verandering in de loop van het jaar. Het zingen van de vogels in de lente, maar ook het trekinstinct van de trekvogels wordt op deze wijze gestimuleerd. De ochtendzang in het voorjaar begint precies op de minuut volgens de plaatselijke tijd. De merel b.v. begint 43-44 minuten voor zonsopgang, het roodborstje 34 minuten, de tortelduif 27 en de blauwkopmees 9½ minuten voor zonsopgang. Portmann geeft in zijn boek “Von Vögeln und Insekte”[3] waaraan deze cijfers zijn ontleend een beschrijving en samenvatting van hetgeen over de lentezang en zijn oorzaken met zekerheid kan worden gesteld. De vogels zijn met hun door de zon doorlichte hersenen natuurbeelden voor gedachten, de goden waardige gedachten, die de mens door zijn wil om te denken kan voortbrengen, De door de denkwilskracht in het binnenste ontstoken zon heeft voor haar schijnen evenzeer het correlaat van het urinezuur nodig, als de kosmische zon, wanneer deze door het transparante schedeldak het jubileren van de vogels uitlokt. Het urinezuur is de substantie, waardoor het geest-dragende wezen van de mens en het zielenwezen van de vogels zich voor het zonlicht ontvankelijk maken.

De slangen hebben hun schedel door de vorming van hoornsubstantie verduisterd. Alleen boven de pijnappelklier bevindt zich in het schedeldak een gat, misschien een aanduiding voor datgene wat bij hun val ter aarde verloren is gegaan. Dit gat in het schedeldak toont, dat de slangen volgens hun oorsprong voor het ontvangen van zonlicht zijn gevormd. Door zich van de inwerking van de zon af te sluiten zijn zij koud (wisselwarm) gebleven en hebben geen individueel warmte-organisme gevormd. De koude – zo kan men het zien – is de oorzaak dat de hoornsubstantie bij de slangen zich tot pantser heeft ontwikkeld, die het reptiel in zijn eigen organisme gevangen houdt en tegen de zonnewerking afschermt. Bij de vogels die over het warmte-organisme met de hoogste temperatuur in het gehele dierenrijk beschikken, heeft de hoornsubstantie zich tot veren omgevormd, is luchtig-licht tot drager van kleuren en tekeningen geworden, waarop is afgebeeld wat uit het zonlicht werd ontvangen. De koude, aan de duistere aarde gebonden slang, die uit oeroud, verloren gegane verwantschap met de vogelwereld het urinezuur als organische grondslag voor het ontvangen van het licht nog in het organisme draagt, is een natuurbeeld voor dat denken in het menselijke hoofd, dat de goden onwaardige, aan de aarde gekluisterde gedachten denkt. Dat zijn gedachten die voor het geestelijke deel van de wereld blind zijn, die geen genezend licht in het organisme ontsteken, die geen zielenwarmte voortbrengen. Zij leiden tot koude van de ziel en tot ziekte en vormen een zielenpantser, zoals de slang dit fysiek heeft. Zo is de slang een beeld van het materiegebonden denken. Het zich verwerven van deze wijze van denken is een ontwikkelings-historische noodzakelijkheid voor het mensdom. Hoe had de mens tot een individueel Ik, tot een zichzelf-leiden kunnen komen, als de goden hem niet hadden losgelaten? De loodrechte staf van Asklepios en de Dorische zuil van de tholos in Epidauros, zijn beelden van het vrije Ik, dat zonder de er omheen kronkelende slang niet tot zichzelf zou zijn gekomen. De staf omstrengeld door de slang, is een groots mythologisch beeld voor de zichzelf bewuste en derhalve aan ziekten blootgestelde mens.

Asklepios aanvaardt het offer van de haan, de vogel die op aarde heeft leren lopen, zonder, zoals zijn kraaien in de ochtend toont, de relatie met de zon te hebben verloren. Dit offer neemt Asklepios aan van degene die de werking van de ziekte, van de donkere zielenkrachten in zichzelf wil overwinnen.

“Kriton, wij zijn aan Asklepios een haan verschuldigd, ga en offer hem, vergeet het niet!”, dit zijn de laatste woorden van Socrates, toen hij de gifbeker reeds had gedronken; deze woorden verkrijgen hun oude klank, hun ware betekenis pas, wanneer wij ze tegen de hier geschetste achtergrond kunnen zien. Het door eigen schuld aan het lichaam toegevoerde vergif kan Asklepios geestelijk in de ziel genezen, wanneer de mens zelf de brug naar de geestelijke wereld niet wilde verliezen. Zo is ook voor Socrates de haan een natuurbeeld voor de kracht waarmee hij in het uur de geestelijke zon zocht.

De hedendaagse mens heeft zich zijn individuele Ik verworven, en de wereld van de goden verloren. Het aan zichzelf overgelaten mensdom heeft reeds te lang geaarzeld om de verloren draad weer aan te knopen, uit eigen kracht de weg terug te zoeken, om de goden als een vrij individu weer tegemoet te treden. Deze draad kan alleen daar weer worden aangeknoopt, waar zich iets goddelijks in het binnenste heeft gevormd, toen de goden in de buitenwereld verloren gingen. Dit is de kracht van het Ik, die warmte en licht in de gedachten kan brengen, opdat uit eigen kracht tot een kleurig verenkleed wordt wat anders slechts een koude slangenpantser is. Deze kracht van innerlijke verandering te oefenen en te scholen is een geneesmiddel voor de aan de ziel toegebrachte schade van onze tijd, zij is Asklepios in onszelf.

1. GA 312, de blz. is niet vermeld
Vertaald
[2] G.Suchantke: Über den Zusammenhang des Seelisch-Geistigen im Menschen mit seiner Leibesnatur, Natura, 1929/30
[3] Portmann: “Von Vögeln und Insekte”,(Uitg. Fr.Reinhardt,Basel,o.J.)

.
Artikel lijkt een bewerking – auteur onbekend – van een hoofdstuk uit ‘Die Quellen der Kunst, Thomas Göbel

.

Kunstgeschiedenis: alle artikelen

Geschiedenis: alle artikelen

.

1622

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.