.
V.a. 10 jaar. Voorleestijd 20 min.
.
Ruth Sawyer
.
De herders
U, die Kerstmis houdt, die de heilige tijd viert, hebt u ooit bedacht, waarom het noodzakelijk is, dat er een kind geboren wordt om de wereld te redden? Hier is een kerstverhaal van God, die het Goede is. Het begint ver terug, toen de wereld pas geschapen was.
In den beginne had God twee aartsengelen, op wie Hij bijzonder gesteld was: de ene heette Lucifer, hetgeen Licht betekent, en de andere Michaël, hetgeen Kracht betekent, Zij voerden de hemelse legerscharen aan en stonden, de ene ter linker zijde, de andere ter rechter zijde van Gods troon. Zij waren zijn uitverkoren boodschappers.
Nu diende de aartsengel Michaël God met heel zijn hart en zijn engelenziel. Er was hem geen taak te groot om te volbrengen, geen dienst van duizend jaren was te lang. Maar de aartsengel Lucifer ergerde het een macht te dienen, hoger dan hij zelf. Naarmate het ene duizendtal jaren na het andere verging – en zij waren ieder als één dag ~ verbitterde hij ïn de dienst en werd afgunstig op God. De tijd brak aan, waarop God het heelal zou scheppen. Hij maakte de zon, de maan, de sterren. Hij maakte land en water en scheidde ze. Hij maakte bomen en bloemen, die groeiden, en gras. Hij maakte levende wezens, die de aarde bewandelden en zich daar voedden en Hij maakte vogels in de lucht en vissen in het water. En toen al het andere geschapen was, maakte Hij een man en noemde hem Adam en een vrouw en noemde haar Eva. Het kostte Hem zes hemelse dagen, om dit te scheppen en aan het einde was Hij moe en rustte uit. Terwijl de schepping tot stand kwam en God het allerdrukst bezig was, ging Lucifer heimelijk de hemel rond. Hij sprak met deze engel en met die, fluisterend, steeds fluisterend. Hij sprak met serafijnen en cherubijnen, met iedereen, die naar hem luisteren wilde. En wat hij fluisterde, was dit: ‘Waarom moet God oppermachtig regeren? Waarom moet Hij de enige zijn, die schept en zegt wat er geschapen zal worden? Wij zijn machtig. Wij zijn waard zelf te regeren. Wat zegt gij?’
Hij fluisterde de zes dagen van de schepping lang en toen God uitrustte, voerde Lucifer een schare opstandige engelen tegen God aan. Zij trokken hun vlammende zwaarden en belegerden Gods troon. Maar de aartsengel Michaël trok zijn vurige zwaard. Hij voerde Gods trouwe engelen aan en verdedigde de Hemel. Het leger van Lucifer werd op de vlucht gedreven en zijn veldheren werden gevangen genomen en voor Gods troon geleid. En God sprak: ‘Ik kan u het leven niet ontnemen, want gij zijt hemelse wezens, maar u zult niet langer bekend staan als de legerscharen van het Licht, U zult de legerscharen der duisternis zijn. Gij, Lucifer, zult de naam van Satan dragen. Gij en allen, die met u in opstand zijn gekomen, moeten elders een koninkrijk zoeken. Maar dit gebied ik u: ‘Laat de aarde, die ik zojuist geschapen heb, met rust. Bederf niet het werk Mijner handen.’
Aldus sprak God.
Dus werd Lucifer met zijn volgelingen verbannen en voortaan stond hij bekend als Satan. Hij vestigde een koninkrijk onder de aarde en noemde het de hel. Maar omdat God hem bevolen had de aarde niet te beroeren, begeerde hij de aarde voor zichzelf. Hij zond zijn geesten uit om hen, die op aarde geboren waren, te verleiden en slecht te maken.
Zo kwam het, dat de mensen op aarde tenslotte de macht van het kwaad evengoed kenden als die van het goede. Zij voelden de greep van de duisternis zelfs, wanneer zij hun ogen opsloegen naar het licht.
En nu werden de jaren eeuwigheden. De aarde werd bevolkt, in de vier
windhoeken en God keek erop neer en had verdriet. Hij riep de aartsengel Michaël bij zich en sprak: ‘Het is zover gekomen, dat de macht van Satan over de aarde groot is. Mijn engelen kunnen niet langer heersen. Een rijk van vernieling, hebzucht, haat en valse getuigenis is opgericht onder de mensen op aarde, die Ik heb geschapen. Hun harten zijn donker van het kwaad, hun ogen zien het licht niet meer. Ik moet mijn eigen Geest naar de aarde zenden, opdat het kwaad overwonnen wordt. Deze zal door de hemel verwekt worden en op aardse wijze geboren en niemand minder zijn dan Mijn eigen geliefde Zoon.’
Aldus sprak God.
De aarde was verdeeld in landen, sommige groot en machtig, sommige klein en zwak. En de sterke breidden hun macht steeds uit en overwonnen de zwakke met hun legers.
Een van die zwakke, overwonnen landen heette Judea. Te midden van de golvende heuvels, de olijfbossen de weidegronden, en kronkelende rivieren, hadden de mensen een stadje gebouwd, Bethlehem genaamd, de stad van koning David.
En de overwinnaars, de Romeinen, hadden bevolen, dat allen van de stam Isaï naar deze stad moesten gaan om eer te betonen aan Caesar.
Buiten de stad, op de hooggelegen weidegronden, hoedden vele schaapherders hun schapen. En nu geschiedde het, dat God Bethlehem koos als de geboorteplaats van Zijn Zoon en de tijd waarop dit gebeuren zou, zou de tijd zijn waarop de schattingen betaald moesten worden. En omdat schaapherders een eenvoudig geloof hebben en zuiver van hart zijn, waren zij de uitverkorenen, aan wie Hij de komst openbaarde.
En God zond een ster om hun de weg te wijzen en beval de engelen hun het blijde nieuws, zingend te vertellen.
Het was laat in de avond geworden. Op de hoge weidegronden hadden de herders vuren gebouwd om zich warm te houden, en verdwaalde wolven of rovers af te schrikken. Allen sliepen, behalve Esteban, de jongen. Hij alleen zag de engel en hoorde het nieuws. En dadelijk wekte hij de slapenden: ‘Hoort, er is ons juist een engel verschenen, die zong. Wordt wakker, wordt wakker gij allen! Ik geloof dat deze nacht veel voor ons zal betekenen.’
Nu stond Satan op dit ogenblik aan de ingang van de hel. Hij was de laatste tijd onrustig geweest, een gevoel van dreigend onheil beheerste hem. En toen hij naar de aarde keek, zag hij de engel verschijnen. Toen veranderde zijn onrust in angst. Hij riep zijn helse legerscharen op en beval hun zich gereed te maken: ‘Vanavond, zullen we Gods macht over het heelal weer betwisten. We zullen om de aarde vechten en die de onze maken. Ik ga er nu heen. Kom, als ik op de aarde stamp.
Even snel als zijn gedachten gingen, bereikte Satan de aarde. Hij kwam als zwerver, op zijn hoofd een breedgerande hoed, om zijn schouders een mantel, die tot op de grond hing, in zijn hand een staf. Over de aarde reisde hij zoals de bliksem de hemel doorkruist. Nu was hij hier – dan was hij al weer verder. En zo kwam hij aan de hoge weidegronden van Judea en stond aan een van de vuren, waaromheen de schaapherders de wacht hielden. Weer kwam de engel en verkondigde luid Gods nieuws: “Vrees niet, want u is heden in de stad Davids een Messias geboren!’
Satan bedekte zijn gelaat en sprak: ‘Wat betekent die boodschap?’ De schaapherders hurkten neer: ‘Wij weten het niet.’ ‘Wie is die Heiland, die Messias, van wie deze verschijning spreekt?’ ‘Wij weten het niet” Satan liet zijn mantel vallen, opdat ze het vervloekende vuur zouden zien, dat zelfs uit zijn ogen schijnt. ‘Ik gebied u, het te weten!’
Het was Benito, de oudste herder, die vroeg: ‘In de naam van God, wie bent u?’ En Satan antwoordde: ‘In mijn eigen naam, ik ben een zwerver. Eens werd mij een machtig rijk ontnomen. Ik ben hier om dat terug te winnen.’
Zou dit de Heiland zijn, van wie de engelen zongen? De herders kropen dichter en dichter bij elkaar. Zij keken. En zij werden overvallen door angst. Voorwaar, hier was duisternis, geen licht; hier was nameloos kwaad, geen goed. Hier was iemand, die de naam van God had geloochend. En samen riepen zij: ‘Weg van hier, Satan!’ En zij namen brandende takken en legden ze over elkaar, zodat ze kruisen van vuur tussen zichzelf en Satan hadden. Terwijl ze aan het praten waren geweest, was Esteban, de jongen, ver weggegaan om afgedwaalde lammeren te zoeken. Nu ging Satan hem achterna. ‘Jij hoorde de engel zingen. Waar is deze stad Davids?’ ‘Ik weet het niet’. ‘Wie is de Messias?’ ‘Spreekt u over Matthias?’ De jongen was wezenloos van angst. ‘Bedoelt u mijn moeders broeder? Hij is een wijs en trouw herder. Maar hij is ziek. Ik zorg voor zijn schapen.’
‘Idioot! Sukkelt Dwaas!’ De stem van Satan verhief zich als een wervelwind. ‘Door je grote domheid zondig je tégen mij, en dat is verschrikkelijker dan zondigen jegens God. Hiervoor zul je sterven!’
De jongen trachtte zijn mond te openen om genade af te smeken. Maar voordat de woorden konden komen, voordat Satans hand hem kon treffen, werd het onmetelijke hemelruim doorkliefd door een vlammend zwaard, dat tussen de jongen en de duivel gehouden werd en een stem klonk door het grote hemelruim: ‘Gij zult de onnozelen met rust laten!’ [.
Het was de stem van de aartsengel MichaëL Hij stond nu geheel in glanzende wapenrusting naast Esteban en zijn zwaard beschermde hem. En opnieuw sprak hij: ‘Hoe durft gij Gods gebod te overtreden!’
‘Ik durf nog meer te doen dan dat’, sprak Satan spottend. ‘Gods aarde is niet langer van hem, maar van mij. Mijn volgelingen regeren er. Maar vannacht zal ik met u erom vechten. Ik zal hem u ontnemen door het recht van het zwaard en mijn sterkere legerscharen.’
Hij stampte op de grond. Die spleet vaneen en uit het diepste binnenste der aarde kwamen duivels, het ene legioen na het andere, zwaaiend met hun dubbelzijdige zwaarden, gesmeed in de vuren van de hel zelve. Toen stak Michaël zijn zwaard op en zie, een machtige trap, zoals de ladder van Jacob, werd gebouwd tussen hemel en aarde. En langs deze glanzende weg kwamen scharen en nog eens scharen van hemelse legers. En door de hemel weerklonk de kreet: ‘Valt aan!’
Toen werd een slag geleverd tussen de legers der duisternis en van het licht, zoals er sinds het begin aller dingen niet geweest was. En Michaëls zwaard nagelde Satan aan de grond, zodat hij niet op kon staan en Michaëls legerscharen joegen die van Satan op de vlucht, totdat de aardkorst open brak en ze in laaiende vlammen opgeslokt werden.
En toen de aarde van hen bevrijd was, sprak Michaël tot Satan: ‘Gij hebt aan velen vanavond gevraagd, wie de Heiland is, de Messias, Ik zal u antwoorden, verslagene. Hij is de Zoon van God en van de Mens. Hij is de vrede. Hij is de liefde. Hij is iemand, tegen wie uw kwaad geen stand kan houden. Want op God na is hij oppermachtig’.
Het gelaat van de aartsengel Michaël, louter goedheid, louter kracht, straalde van het licht van de alles overwinnende hemel en Satan, die overeind krabbelde, keek er naar op en haatte het. ‘Nu ben ik overwonnen, maar wacht nog duizend jaar, twee duizend!’
Intussen sloeg Esteban, de jongen, alles gade. En toen Satan terugkroop naar de hel, beval Michaël Esteban om de herders naar Bethlehem te leiden, opdat ze hun Heiland zouden kunnen aanschouwen en hem aanbidden.
En toen de jongen zich bij de herders rond het vuur voegde, verscheen de engel weer, ten derde male, en bij hem was een schare van het hemelse heirleger, prijzende God en zingende Halleluja!
Maar van de velen, die die nacht hun kudden hoedden, waren er slechts weinigen, die er acht op sloegen. Dezen hulden zich in hun mantels en volgden Esteban, de jongen. Onder het lopen wees hij hun op de rijen engelen, die in stralende wapenrusting de kanten van de weg bewaakten. Maar niemand dan de jongen zag ze. Toch steeg in ieders hart een grote vreugde op, zodat alle herders zich wel in een lied moesten uitspreken; Benito, de oudste, gaf hun de woorden voor het begin:
Gindse ster
Aan de hemel
Wijst de kribbe
Waar Hij ligt.
Toen nam Andres de wijs over en schonk hun het tweede vers om te zingen:
Vreugde en gelach
Zang en vrolijkheid
Luiden de geboorte
Van onze Heiland in.
Miguel verhief zijn stem, die sterk aanzwol van dankbaarheid:
Nu, is er goede wil
Onder de mensen,
Roept het uit, broeders,
Roept het uit.
Carlos nam het lied van hem over en gaf het vol vreugde aan de anderen door:
Vrede zij er dan
Onder ons allen,
Onder de grote volken
En onder de kleine.
Esteban gaf hun de woorden voor het laatste vers, en hij zong het tot het einde van de weg, en leidde hen naar de stal:
Laat iedere herder
Zijn stem verheffen,
Tot de hele wereld zich verheugt.
Tot allen eenstemmig
Zullen zingen,
Ere zij onze Heiland
En koning!
De ster boven hun hoofd verlichtte de weg, die naar de stal voerde. Binnen vonden zij een zeer schone, jonge vrouw en op het stro naast haar een pasgeboren kind.
Benito uitte de vraag, die op aller lippen lag: ‘Wat is uw naam, o vrouw?’
‘Men noemt mij Maria.’ ‘
‘En die van het Kind?’ ‘Hij heet Jezus.’
Benito knielde. ‘Nene Jesus, kleine Jezus, de engelen hebben ons gezonden om u te aanbidden. Wij brengen u onze schamele gaven. Hier is een jong haantje voor u.’
Benito legde het op het stro naast het kind, stond toen op en riep: ‘Andres, het is uw beurt.’
Andres knielde: ‘Ik breng u een mandje vijgen, klein kind. Carlos, uw beurt’.
Carlos knielde, en hield het Kind een herdersfluit voor. ‘Ik heb hem zelf gemaakt. U zult er op spelen, als u groter bent. Juan, wat heb jij?’
Juan knielde. ‘Hier is wat kaas, goede geitenkaas.’
Om de beurt knielden zij, alle herders, totdat allen, behalve Esteban, de jongen hun gaven gegeven hadden.
‘Helaas, kleine Jezus, ik heb weinig voor U. Maar hier zijn de linten van mijn muts. Vindt U ze mooi? Ja? En nu bid ik: Zegen alle herders. Geef ons de gave anderen de liefde bij te brengen voor alles wat zacht en teer is in ons hart. Geef ons, dat wij altijd Uw ster zien in deze nacht, de nacht van Uw geboorte. En houd onze ogen altijd opgeslagen naar de verre heuvels.’
En toen ze hun gebed uitgesproken hadden en allen hun gaven gegeven hadden, verdwenen de herders zingend in de nacht.
Kerstverhalen: alle
Kerstmis: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Kerstmis jaartafel
.
1197
.
.