VRIJESCHOOL – Schilderen in klas 4 – dierkunde

.

Onderstaand artikel is een vertaling uit:

Der künstlerische Unterricht. Mahlen und Zeichnen
Jünemann/Weitmann  (1e druk 1976)
(Inmiddels is er een 5e druk 2007)

Hoofdstuk: ‘De schilderles in klas 3 t/m 5

Over klas 3 wordt in dit hoofdstuk niets gezegd; voor de 4e klas gaat het over dierkunde en voor de 5e klas over plantkunde.

Blz. 62

Tussen negen en twaalf jaar ontwikkelen kinderen een nieuwe relatie met de omgeving. Ze gaan bewust observeren, wat tot uiting komt in een toenemende afstand tot wat hen omringt, maar ook in hun verbazing over dingen die ze voorheen als vanzelfsprekend beschouwden. De leraar moet zorgvuldig op deze verandering reageren om de nieuwe sterke punten niet te verzwakken. Verwondering is daar een uiting van, nietwaar? Het kind heeft in zijn eigen zielenwereld geleefd en begint nu de afzonderlijke verschijnselen van de aarde bewuster te herkennen. De educatieve kunst bestaat erin deze krachten van verbazing te gebruiken om kinderen geleidelijk kennis te laten maken met de natuur en het menselijk leven. De dode vorm mag nooit worden gepresenteerd, maar het is belangrijk om de aandacht te vestigen op de krachten die deze hebben gecreëerd. De kinderen uit de lagere klassen tekenden ronde en hoekige vormen met hun handen. Nu ontdekken ze overeenkomstige vormen in de omgeving, die deze wereld van vormen steeds weer tot leven brengen als ervaring van de krachten die in de natuur bestaan. Dit stelt de eis aan de leraar om zichzelf te trainen in de fenomenen van de  wereld in de geest van Goethe.

Het wezen van de lucht, de vogel, heeft een puntige, harde of hoornige snavel. De vis, het waterdier, heeft een ronde bek met zachte kieuwen. Het verenkleed is verstoken van alle vocht, gewichtloos, uitgevormd. De vorm van de vogel verandert voortdurend en beweegt zich vrij in alle richtingen in de lucht. De vorm van de vis in het water is daarentegen beperkt tot één vorm en is volledig gebonden aan het horizontale vlak. Daarin kan hij alleen maar op en neer bewegen als de golf. Zelfs als het boven het oppervlak springt, vergroot het alleen de boog van de golf. Het gevormd worden vanuit de krachten van de omgeving  geeft dieren hun bijzondere schoonheid. Dat moeten de kinderen leren meevoelen. Door dit innerlijke, nascheppende verdiepen in de natuurrijken overwint de leraar geleidelijk het dode naturalisme. Ook wordt zijn creatieve kracht zodanig gestimuleerd dat hij een vakgebied als de dierkunde kunstzinnig kan geven en daardoor bouwt hij voor het kind een brug van het aardse beeld naar het rijk van wat geestelijk werkzaam is.

Blz. 63

Dierkunde

Tot de 4e klas gebruikten de kinderen aquarel om kleurstemmingen en kleursprookjes in vrije vormen te maken.
In verband met de eerste dierkunde moeten de oefeningen zo worden ingeleid dat de kleuren tot vormen worden die het karakteristieke van een dier uitdrukken. Dit is een nieuwe leerstap.
Kinderen die dieren willen schilderen, beginnen meestal met de omtrek. Als je dat toestaat, leert de ervaring telkens weer, gaan ze aan de vorm verbeteringen aanbrengen en vergeten de kleur. 
Om dat te voorkomen, pakken we de kleuroefeningen uit het verleden op. Zonder in het tekenen te vervallen, krijgen we daarmee vormen.
Eerst laten we de kinderen het schilderpapier met een kleur beschilderen. Daarna laten we ze zien hoe het betreffende dier ontstaat als we met een andere kleur over de achtergrond gaan en daarbij de diervorm uitsparen.
Je kan ook aansluiten bij de oefeningen met twee kleuren uit de 1e klas.  Dan kies je een kleur voor het dier, een andere voor de omgeving. 
In de eerste dierkundeperiode komt de inktvis aan de beurt. Hij heeft de merkwaardige eigenschap dat wanneer een vis hem nadert, een wonderbaarlijk kleurenspel te ontwikkelen. Zijn oogbollen beginnen te glinsteren in een roze-rode, blauw- groenachtige zilveren gloed, over zijn buik, schieten levendige kleurwolken; op zijn rug ontstaan bultjes met een metaalglans van roodkoper, zijn vangarmen vertonen een groenachtig licht.
Zodra je dit kleurenspel op de octopus hebt beschreven, krijgen de kinderen spontaan de behoefte om hem te schilderen.

Als de ‘uitspaar’methode moet worden gebruikt, moet je het hele blad ‘gronden’  licht rood [Duits heeft Krapplack],  karmijn. Als de kleur ingetrokken is, kunnen op de roodachtige achtergrond van bovenaf met Pruisisch blauw golfachtige penseelstreken in horizontale richting worden aangebracht. Uit het water duikt de vis op. Nu mogen de kinderen niet gedachteloos verder schilderen, maar alleen daar waar ze de vis willen hebben. 

Blz. 64

Daar moet deze worden uitgespaard. Vervolgens worden andere kleuren, geel, vermiljoen, karmijn, in nuances en accenten uitgewerkt – zoals elke leerling het zelf wil. Om te voorkomen dat de vis eruit ziet als een uitgesneden kleurvorm, moet deze op het laatst nog een beetje blauw krijgen, maar niet te donker. Hij zwemt in het water.

Een mooie variatie op het thema is het moment waarop de inktvis aan gevaar probeert te ontsnappen, inkt uitspuit en zich hult in een donker violetblauwe wolk.

Op deze manier kun je ook andere waterdieren schilderen, b.v. de kwal. Omdat het gelatinelichaam transparant is, moet het schilderoppervlak licht zijn. Je kunt kiezen voor een delicaat karmijnrood of een delicaat blauw. Vervolgens wordt er wat lichtgeel over gedaan, waarbij de kwal uitgespaard wordt. Daarna moet het wateroppervlak op sommige plaatsen weer wat donkerder worden; dat krijgt nu een groenachtige tint. Als het een gele haarkwal betreft, worden er fijne rode vlekken in het heldere, bijna bloemrijke dier geschilderd.

Goudvissen zijn ook een leuk thema. Kies een geel dat niet te sterk is voor de basislaag. Met golvende penseelstreken wordt het hele vel gelijkmatig met Pruisisch blauw geverfd, zodat de golven elkaar herhaaldelijk overlappen. Hierdoor ontstaan ​​visvormen, die vervolgens worden veranderd in oranje met vermiljoen. Er worden een paar visvinnen toegevoegd en een fijne blauwe laag verf verankert ze weer in het water. Als je zilverachtige visjes wilt schilderen, kun je hetzelfde doen, maar zonder eerst het schilderoppervlak met een andere kleur te schilderen.

Ook dieren die op het water zwemmen zijn zeer geschikt om uit te sparen, zoals de zwaan  en eenden. Het schilderoppervlak kan hierbij ook wit blijven. Het watervlak wordt met blauw opgezet, de lucht met een delicater blauw of een roodachtige of gelige kleur, afhankelijk van hoe de stemming moet zijn. Het witte dier kun je uitsparen, maar breng wel wat van de kleuren van de omgeving in het wit, zodat de figuren levendig worden en er niet zomaar een lege, witte diervorm op het blauwe water verschijnt.

Als je twee kleuren als uitgangspunt neemt, wordt de vorm van het dier niet uitgespaard, maar uit de ene kleur gehaald.

Blz. 65

Als je in de klas over de koe hebt gesproken, heb beschreven hoe zij in de wei ligt, verteert, herkauwt, waarbij er iets rustigs, warms en slaperigs van haar uitstraalt, probeer je daarop voort te bouwen zonder eerst over het dier te spreken. Op het bord of op een groot vel papier teken je verschillende gekleurde vlekken, een gele, een rode, een groene en een blauwe. In een gesprekje wordt met de kinderen gekeken, welke kleuren bij de dieren passen, of die meer overeenkomen met de beweging van het springen of die rust kunnen uitdrukken. Vaak duiken er herinneringen op aan de kleurenverhalen van de lessen in eerdere jaren en er ontstaat snel overeenstemming. Levendige dieren schilder je met geeloranjerood, rustige dieren met violet en blauw.
Nu vertel je over een slaperig blauw dat in de breedte van het blad gelegd wordt, maar een niet te groot blauw vlak. Dit blauw beweegt nauwelijks, wordt slechts aan één kant een beetje sterker en zwakt naar beneden weer af. Dan roept een van de jongens: We gaan nu de koe schilderen! Iedereen is het met hem eens, en nu begint de kleur op hun bladen verschillende vormen aan te nemen, waarbij het dier op eenvoudige wijze wordt uitgewerkt met karakteristieke penseelstreken en vervolgens wordt deze omgeven door groen. Als je zo’n ‘koe’ nog overschildert met een vleugje karmijn, ontstaat de indruk van warmte.

Een andere keer nemen we de leeuw. Voor het steppendier dat op het punt staat naar zijn prooi te springen, beginnen we met geel en we versterken dit naar het voorste gedeelte, waar de manen moeten verschijnen, door het te verdichten tot oranje en vermiljoen. Als er blauw in de omgeving verschijnt, zal de leeuw daadwerkelijk springen. Een prachtig voorbeeld van kleurbeweging.

Af en toe is het nodig om de leerlingen wat hulp te bieden. Dit kan soms op een heel eenvoudige manier worden gedaan. De figuur van de leeuw wordt op het bord geschilderd met een zo breed mogelijke penseel die je alleen maar onderdompelt in water; die staat een korte tijd op het droge oppervlak en verdwijnt dan weer. Kinderen die het moeilijk vinden om vorm te geven, kunnen geholpen worden met oefenen op het bord. Misschien geven sommige leraren er de voorkeur aan om vooraf een tekening te maken. Het is stimulerender en ook een grotere hulp voor het kind als hij of zij op dat moment iets ziet verschijnen. Innerlijk doet het dan mee.
Op deze manier kan het stimuleren van mensen tot innerlijke activiteit en tot inleving in de geestelijke creatieve processen gezien worden als een van de educatieve doelstellingen van Rudolf Steiner.

Door de gegeven voorbeelden voor het schilderen van dieren kan de indruk gewekt worden dat de leerkracht als hij de kleur als vertrekpunt vastlegt,

Blz. 66

de opdracht te veel stuurt. Desondanks zijn de resultaten zeer verschillend.
Ieder kind heeft zijn eigen manier om met de kleur om te gaan, de vorm van het dier te creëren en het tot een geheel te maken.
De reden voor het kiezen van een bepaalde kleurnuance moet worden gezien in de context van wat eerder in het hoofdonderwijs werd besproken.
De schilderles geeft de kinderen nog weer een kans om alles wat ze in de klas hebben meegemaakt te verbeelden. In de gegeven kleurtoon resoneert er iets in hen mee wat innerlijk door het zo voor te stellen, al is voorbereid.
Als ze na een reeks van dergelijke oefeningen een bepaalde technische vaardigheid in het schilderen van dieren hebben ontwikkeld, kan je het daarna losser laten.
Leerstappen kunnen echter alleen worden gezet als er hulp wordt geboden en volhardend wordt geoefend.

Ill. uit het boek, te vinden op Pinterest:

Meer op Vrijeschool in beeld

Wanneer het schilderen van vissen wordt beschreven en het feit wordt opgemerkt dat er leerstappen moeten worden gezet om verder te komen, zie je dat b.v. terug in de verdere ontwikkeling in klas 5 – 7.
Uit ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben
.

4e klas dierkunde: alle beelden

4e klas dierkunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

3109

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.