.
Op een van de donkerste dagen van de Tweede Wereldoorlog, 13 mei 1940, toen Fransen en Engelsen terugweken voor de Duitse stoomwals en de Nederlandse militaire weerstand zich op de rand van de ineenstorting bevond, baande een Britse torpedobootjager op een uitzonderlijke reddingsmissie ondanks het gevaar van Duitse mijnen en duikbommenwerpers zich een weg naar de Nederlandse kust. Het schip meerde af in Hoek van Holland en nam daar een groep van omtrent 25 mannen aan boord. Dat waren geen gestrande Britse onderdanen of een ingesloten militaire eenheid; het waren vooraanstaande functionarissen en onderzoekers van het wereldvermaarde Philips-concern, Nederlands “elektronische reus”.
De Britten achtten een poging om de “brain-trust” van dit concern aan de greep van de Duitsers te onttrekken het risico van het verlies van een waardevol oorlogsschip meer dan waard — en zij bleken gelijk te hebben, want de Philips-mensen brachten bijzonderheden mee over nieuwe elektronische vindingen die voorbestemd waren om in de grote worsteling een uiterst belangrijke rol te spelen. Een daarvan betrof een nieuwe vacuümbuis die een vitale component van radar werd. Een andere buis, die onzichtbare infrarode straling omzette in een zichtbaar beeld, werd de kern van een apparaat voor het lokaliseren van geschutsstellingen. De Philipsgroep, die enkele weken na de evacuatie naar Engeland verder trok naar de Verenigde Staten, gaf daar leiding aan het werk ten dienste van de oorlogsproductie van de Amerikaanse tak van het concern, de North American Philips Corp., benevens van een nieuw laboratorium te Irvington. Na de oorlog ontving de North American Philips Corp. het slechts aan een klein gedeelte van de industrie toegekende Army-Navy Production Award Emblem ‘Voor bekwaamheid, ijver en toewijding op het productiefront van de grootste oorlog in de geschiedenis”.
Het Philips-concern is een van de opmerkelijkste en wijdst verbreide ondernemingen ter wereld. Het bezit fabrieken in alle werelddelen, telt
252 000 werknemers en leverde in 1965 [1]voor een waarde van zeven-en-een-half miljard gulden aan goederen en diensten aan derden. De onderneming is er een welsprekend bewijs van dat “big business” niet het specifieke domein van grote naties is. Toen de Nederlandse markt te klein bleek om de productie van Philips-gloeilampen te absorberen, sloeg de toen nog piepjonge onderneming haar vleugels uit, eerst over Europa, later over heel de wereld, en zij is dat blijven doen.
Zo men van iets mag zeggen dat het “wereldbekend” is, dan van de naam Philips. Hij verlicht om zo te zeggen de hele aardbol. Zijn gloeilampenfabrieken vindt men in tientallen landen, de jongste in Turkije en in Maleisië. Het zijn strijklichten van Philips die de beroemde kathedraal van Barcelona en de Place de la Concorde in Parijs illumineren, en halogeengloeilampen van Philips die de Shalamar Gardens in Lahore en de Rots van Gibraltar in “floodlight” zetten en de renbanen van Vichy en Majorca verlichten. De belichting van het toneel van Europa’s beroemdste operatheater, La Scala in Milaan, is van Philips — maar die naam vindt men ook op de projectieapparatuur in Amerika’s grootste bioscopen, op elektronische onderdelen voor Engelse computers, op de natriumlampen die de nieuwe, prachtige autoweg bij Lyon en een net van verkeerswegen bij Caracas verlichten en veiliger maken, op de “travelling wave maser” die gebruikt wordt in het Britse grondstation voor de transatlantische communicatie via satellieten, op de apparatuur voor de lanceerbasis Woomera in Australië, en op de röntgenapparatuur in ziekenhuizen in Birma. Philips-radiotoestellen worden per muilezel naar hooggelegen eenzame plaatsen in het Andesgebergte gebracht, onderzoekers in Zweedse natuurkundige laboratoria gebruiken spectroscopen en elektronische microscopen van Philips, de geluidsversterking bij de massabijeenkomst in New York bij het bezoek van paus Paulus VI was van Philips, het is Philips die de modernisering en automatisering van het telefoonnet van de Soedan verzorgt, de eerste televisiezender van Australië bouwde, omroep- en televisiezenders construeert in Venezuela, Indonesië en Zambia.
De producten van de onderneming variëren van eenvoudige kerstboomverlichting tot gecompliceerde cyclotrons ter waarde van vele miljoenen guldens. Zij voert verlichtingsprojecten uit voor banken in Parijs en Karachi en fabrieken in België, Tanzania en Pakistan, zij richt complete ziekenhuizen in, telefooncentrales en telegraafnetten, radio- en televisiestudio’s, verzorgt de gehele elektronische uitrusting van een modern vliegveld — en dat alles “waar ook ter wereld”.
Deze gigantische onderneming werd uit het niets geschapen door twee uitzonderlijk begaafde broers: ir. Gerard Philips en zijn 16 jaar jongere broer Anton. Beiden werden geboren in het kleine stadje Zaltbommel aan de Waal, waar hun vader, Frederik Philips, een kassiersbedrijf, de gasfabriek, een tabakskerverij, een koffiebranderij en een wattenfabriek exploiteerde en een handel in tabak en thee dreef. De oudste zoon, Gerard, geboren op 9 oktober 1858, studeerde met succes aan de Polytechnische School te Delft, waar hij de ingenieurstitel behaalde. De wat verlegen, leergierige Gerard, met zijn weerbarstige snor en zijn stalen bril, werd in het gezin “de professor” genoemd; hij werd gefascineerd door de toen nog jonge elektrotechniek en las alles wat hem in handen kwam over Edisons nieuwe, in 1879 gelanceerde gloeilamp, en experimenteerde in een primitief, in het washok achter het ouderlijk huis ingericht “laboratorium”. Hij was al jong in contact gekomen met de later zo befaamde Lorentz, die zijn belangstelling voor experimentele natuurkunde stimuleerde, en tijdens een verblijf in Glasgow waar hij toezicht hield op het aanleggen van een lichtinstallatie aan boord van de Willem, Prins van Oranje van de Maatschappij Zeeland kwam hij in aanraking met de beroemde fysicus Thomson, de latere Lord Kelvin, die hem toestemming gaf in zijn elektrisch verlichte laboratorium zijn studies voort te zetten. Terug in Zaltbommel zette Gerard Philips zich ertoe zich de kunst van het maken van gloeilampen eigen te maken, ervan overtuigd dat hij een kooldraadlamp kon vervaardigen die beter en goedkoper was dan die van buitenlands fabrikaat. Eind 1890 was hij zo ver (hij was toen 32 jaar); hij slaagde erin zijn vader te infecteren met zijn enthousiasme voor het nieuwe licht dat de wereld zou gaan veroveren. Frederik Philips bleek bereid 75 000 gulden te investeren en te riskeren in een gloeilampenfabriekje. Zaltbommel kwam als vestigingsplaats niet in aanmerking en Gerard vond ten slotte wat hij zocht in het toen nog landelijke, Brabantse plaatsje Eindhoven: een klein bakstenen gebouw van een stilgelegde bukskinfabriek. Hij nam tien goedkope arbeidskrachten in dienst, landarbeiders wier vereelte handen beter geschikt waren om koeien te melken dan om de fijne kooldraden voor elektrische lampen te vervaardigen. Geduldig leerde Gerard hun de kunst en in 1892 kwam de productie op gang: 30 kooldraadlampen per dag.
Vier jaar lang rekte het fabriekje zijn moeizaam bestaan: de productie rees traag, het geld verzwond snel. Om nog iets van het bedrijfskapitaal te redden besloten vader en zoon in 1895 de zaak te verkopen, maar de onderhandelingen sprongen af op een onoverbrugbare kloof van duizend gulden tussen de vraagprijs (25 000 gulden) en de biedprijs (thans, driekwart eeuw na de oprichting, bedraagt het eigen vermogen van de onderneming bijna 4 1/2 miljard gulden!). Op dat precaire ogenblik besloot vader Frederik dat de zaak nieuw bloed nodig had: dat van Gerards broer Anton.
De vrolijke, onstuimige Anton, toen 20 jaar, in Amsterdam en Londen opgeleid voor de effectenhandel, voelde er niet veel voor zijn ambities op te geven en de kosmopolitische centra waar hij zijn werkterrein hoopte te vinden te verwisselen voor het saaie, kleinsteedse Eindhoven. Maar hij liet zich overhalen en stemde toe in een proeftijd van een half jaar. Het standbeeld dat de stad Eindhoven voor hem oprichtte is er een blijvend getuigenis van dat die proeftijd werd omgezet in levenslange arbeid ten dienste van de onderneming die door zijn vader en zijn broer zo bescheiden was opgezet. Met wervelende energie zette hij zich aan de taak de firma Philips & Co uit het slop te halen. Hij dreef de afzet omhoog, ging de boer op met zijn koffertje met kooldraadlampen, en in 1896 sloot de firma voor het eerst een boekjaar met winst af : ƒ 14 460 (zeventig jaar later beliep de concernwinst 400 miljoen gulden!). Een jaar later overtrof de productie ruim de behoefte van de nog maar bescheiden Nederlandse markt, waar het “nieuwe licht” slechts langzaam terrein won (Eindhoven zelf kreeg pas in 1912 elektrisch licht!). Anton trok met zijn koffertje de grenzen over, 3de klas reizend en levend van een paar rijksdaalders per dag — naar Duitsland eerst, Frankrijk, Spanje, Portugal daarna, en ook Rusland. Daar boekte hij, in 1898, zijn grootste order: 50 000 “kaarslampen” voor de kristallen luchters van het winterpaleis van de tsaar in Sint Petersburg, een bestelling die hij vol trots aan Gerard doorseinde. Die informeerde telegrafisch of Anton niet per ongeluk een nul te veel had geschreven; waarop Anton prompt terugseinde: “fïfty thousand — fünfzig tausend — cinquante mille”.
Anton had reden voor die trots. Rusland, dat het gaslicht leek over te slaan en van kaars en petroleum op gloeilamp overschakelde, werd door reizigers van de veel machtiger en kapitaalkrachtiger Duitse gloeilampenindustrie intensief bewerkt. Er leek daar een markt met een ongekend absorptievermogen braak te liggen en daarom had de oudere en rijpere Gerard besloten zelf die markt te gaan verkennen. Maar moeilijkheden bij de montage van een nieuwe stoommachine weerhielden hem en zo moest de 24-jarige Anton, nauwelijks twee maanden na zijn huwelijk met Annetje de Jongh, de reis naar het toen zo verre, vreemde land aanvaarden, zonder introducties en zonder enige kennis van de taal. Doch zijn talenten als verkoper kregen nu de kans zich ten volle te
ontplooien: met zijn onstuimige energie wist de vertegenwoordiger van het kleine, beginnende Eindhovense fabriekje bijna overal zijn Duitse concurrenten de loef af te steken. Binnen één maand bracht hij 21 nachten in een slaapwagen door, aan zijn jonge vrouw schreef hij dat hij zo door vlooien en luizen was gebeten dat hij met gezwollen armen rondliep. Maar hij verkocht gloeilampen bij tienduizenden: binnen enkele weken de helft van de toenmalige jaarproductie. Zijn emotionaliteit en zijn impulsiviteit spraken de Russen aan. Hij won hun vertrouwen, ook door zijn wijze van zakendoen. Toen een beginnende Russische installateur geestdriftig een onverwacht grote order gaf voor een nieuw soort lampen, adviseerde Anton hem, na inzage van ’s mans verkoopstaten, de bestelling flink te verlagen: hij bespaarde zijn nieuwe klant liever het risico van een onverkoopbare voorraad.
Later, toen hij aan het hoofd stond van een al machtige, wijd vertakte onderneming, heeft hij eens tijdens een reis door de Verenigde Staten gezegd: “Een goede handelsreiziger wil zaken doen voor altijd en niet voor eenmaal.” Hij ergerde zich aan mensen die zich boven het acquisitiewerk verheven voelden: hij doordrong er zijn medewerkers immer van dat het verkopen de frontlinie van het zakendoen was, dat alle zakelijke relaties in een sfeer van correctheid ook een persoonlijk karakter moesten dragen, dat met de wensen van afnemers en met de lokale omstandigheden rekening moest worden gehouden, maar ook met iedere klacht. In 1909, in de tijd van de overschakeling van kooldraadlampen op metaaldraadlampen (waarvan er vele na een gering aantal branduren zwart werden), spotte men in België na de dood van koning Leopold II dat Philips “rouwlampen” leverde. Anton had dagwerk met het opvangen van klachten van ontevreden afnemers: alle teruggezonden, zwartgebrande lampen werden kosteloos vervangen door nieuwe, net zo lang tot Gerard een middel had gevonden om de donkere aanslag in de glasballons te voorkomen en de sombere “tijd van de zwarte lampen” voorbij was.
Het was de combinatie van de zo sterk uiteenlopende talenten van Gerard en Anton die de grondslag legde voor de opbloei van een noodlijdend kooldraadlampenfabriekje tot een gigantisch wereldconcern op het gebied der elektronica.
Gerard, de technicus, experimenteerde en ploeterde onvermoeid om nieuwe en betere fabricagemethoden te vinden, de kwaliteit van zijn producten op te voeren en de technologische ontwikkeling voor te blijven. Hij bleef studeren in zijn “laboratorium”, een hoek in een der werkruimten waar een kast met flessen en reageerbuizen en een tafel met instrumenten voor eenvoudige proeven stonden, tezamen vormend wat men in het bedrijf de “keuken” of de “apotheek” noemde. Met minder medewerkers en minder hulpmiddelen dan zijn buitenlandse concurrenten wist hij
niettemin in de voorhoede der technische evolutie te blijven, dank zij vooral de grote vindingrijkheid waarmee hij zijn uitgebreide theoretische kennis aan de praktijk wist dienstbaar te maken. Toen een technische vernieuwing van grote betekenis zich aankondigde, de vervaardiging van een metaaldraadlamp met gespoten wolfraamdraad, ging Gerard experimenteren met wolfraam. Het resultaat was een metaaldraadlamp die bij eenzelfde stroomverbruik een driemaal grotere lichtsterkte had dan de oude kooldraadlamp.
Anton, de koopman, ontpopte zich meer en meer als de geboren grote ondernemer met een de wijde wereld omvattende ruime blik, die snel zag waar zijn kansen lagen en daardoor de moordende concurrentie vaak een slag voor was. Toen in het begin van deze eeuw een ware prijzenoorlog uitbrak tussen de A.E.G. en Philips om het bezit van de Duitse markt, kreeg Anton in Berlijn van Emil Mainroth, een der directeuren van de A.E.G., de raad zijn brutale concurrentiestrijd maar te staken: “Ik hoef slechts op deze knop te drukken en de prijs van de lampen gaat omlaag tot 20 Pfennig.” Waarop Anton riposteerde: “U kunt op die knop drukken zoveel u wilt, maar u komt te laat. Sedert een maand staat in al onze verkoopcontracten de clausule dat de prijzen van Philipslampen steeds een halve Pfennig beneden de offertes van de A.E.G. zullen liggen.”
Hoe slagvaardig Anton was bewees hij na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, toen de Duitsers de aanvoer van voor het bedrijf onontbeerlijke glasballons uit Duitsland en Oostenrijk belemmerden en de spoorwegverbinding met Rusland, een van de grootste afnemers van de onderneming geworden, afsneden. Anton handelde met de hem kenmerkende durf en verbeeldingskracht. Hij bouwde een eigen glasfabriek, smokkelde vakkundige glasblazers uit het door de Duitsers bezette België (hij liet ze langs sluikwegen naar de grens komen waar ze door een tussen het prikkeldraad geschoven ton naar Nederlands gebied kropen) en kocht zeventig rendieren en sleden om de leveranties aan Rusland via Finland voortgang te doen vinden. Toen de blokkademaatregelen ter zee en de door de Duitsers afgekondigde onbeperkte duikbootoorlog de aanvoer van grondstoffen en de export van eindproducten in gevaar brachten, werd Anton zelfs reder: hij kocht een aantal loggers en trawlers die onder de blauwwitte Philipsvlag zijn lampen naar hun bestemming brachten en grondstoffen, maar ook andere schaarse goederen, als hoeden uit Italië, groentezaden, parfums en zelfs champagne uit Frankrijk, aanvoerden. Röntgenbuizen voor medici konden niet meer worden ingevoerd: Philips ging ze repareren en daarna zelf maken. Lampen voor filmprojectors volgden. De militaire autoriteiten hadden radiobuizen nodig: Philips ging ze maken en zette daarmee de eerste schreden op een weg die naar een verbluffend snelle expansie van het bedrijf zou leiden — de popularisering van de radio als massa-communicatie- en ontspanningsmedium.
Gerard Philips vergezelde zijn broer niet op die weg: in 1922 trok hij zich uit de leiding van het bedrijf terug en droeg de verantwoordelijkheid aan Anton over. Hij zag in dat de sectoren der techniek die hij zo lang superieur had beheerst, steeds meer vormen van teamwerk vergden, waarin de genialiteit van de individuele uitvinder op de achtergrond werd gedrongen. Het wetenschappelijk onderzoek nam een vlucht die voor een ingenieur zonder gespecialiseerde fysische en mathematische kennis moeilijk te volgen was: de gedachte “Einstein niet te kunnen begrijpen” drukte hem zwaar. Maar toch had Gerard de richting bepaald van de weg die de onderneming voor haar verdere ontplooiing moest inslaan. Toen koningin Wilhelmina in de prille ochtenduren van de 1ste juni 1927, nadat zij en prinses Juliana zich voor het eerst via de Philips-kortegolfzender tot de bewoners van Oost- en West-Indië hadden gericht, aan Anton de aan de Huisorde van Oranje-Nassau verbonden eremedaille in goud “voor voortvarendheid en vernuft” overhandigde, merkte deze op: ‘Ik kan wel voor de voortvarendheid zorgen, maar het vernuft bevindt zich hier in het laboratorium.”
Daarmee doelde hij op het natuurkundig laboratorium dat Gerard, zich realiserend dat in wetenschappelijk onderzoek de sleutel lag voor succes in de zich snel uitbreidende wereld der elektronica, reeds in 1914 had ingericht en dat een der eerste industriële researchinstituten ter wereld was. Hij stelde het onder leiding van een geniale jonge natuurkundige, dr. G. Holst, die spoedig erkend werd als een der grote pioniers op het gebied van de industriële research in Nederland. Een indrukwekkende reeks nieuwe producten werd in dit laboratorium ontwikkeld. Het leidde door zijn experimenten en ontdekkingen het bedrijf naar terreinen waar Gerard en Anton in hun schamele, spaarzaam verlichte en verwarmde kantoortje in hun eerste primitieve kooldraadlampenfabriekje nauwelijks van gedroomd zullen hebben: natriumlampen voor wegverlichting, hogedruk-kwiklampen, reusachtige vuurtorenlichten, maar ook subminiatuurlampjes met een diameter van 3 millimeter, radio- en televisietoestellen,
kunststoffen, grammofoonplaten, kwartslampen met infrarode straling voor industriële ovens, huishoudelijke apparaten, vitaminepreparaten, koelkasten en stofzuigers, insecticiden, fungiciden en herbiciden.
Toen hem gevraagd werd hoe Philips het had klaargespeeld van een nietig fabriekje dat 30 gloeilampen per dag maakte uit te dijen tot zijn huidige omvang en betekenis, verklaarde Frits Philips, de zoon van Anton, dat aldus: “Vele ondernemingen wensen niet te groeien, zij geven de voorkeur aan zekerheid boven het avontuur. Bij ons is dat altijd anders geweest. Anton Philips had haast om groot te worden. Mensen van zijn type hebben de neiging daarbij anderen onder de voet te lopen. Anton deed dat niet. Hij droeg bevoegdheden over en moedigde anderen aan verantwoordelijkheid te dragen. Hij hield ervan mensen vooruit te helpen. Nog tijdens zijn leven — hij stierf in oktober 1951 — was het kleine Eindhovense bedrijf uit de jaren ’90 uitgedijd tot ‘een wereldfederatie van ondernemingen’ welke ervan getuigt dat free enterprise’, als ze de kans krijgt, overal kan groeien en bloeien, tot verrijking van iedereen.”
.
594-545
.