Categorie archief: vertelstof

WAT VIND JE OP DEZE BLOG?

.

.

Via onderstaande rubrieken vind je de weg naar meer dan 3200 artikelen

Kleinere en grotere, makkelijk toegankelijke en die meer studie vragen; direct met de vrijeschool te maken hebbend of zijdelings: de meest uitgebreide vrijeschoolsite die er te vinden is.

Ondanks regelmatige controle komt het voor dat bepaalde links niet werken. Waarschuw me s.v.p.     vspedagogie voeg toe apenstaartje gmail punt com
.

RUDOLF STEINER
alle artikelen
wat zegt hij over——
waar vind je Steiner over pedagogie(k) en vrijeschool–
een verkenning van zijn ‘Algemene menskunde’


AARDRIJKSKUNDE
alle artikelen

BESPREKING VAN KINDERBOEKEN
alle auteurs
alle boeken
leeftijden
over illustraties

BORDTEKENEN zie TEKENEN

DIERKUNDE
alle artikelen

GESCHIEDENIS
alle artikelen

GETUIGSCHRIFT
alle artikelen

GEZONDHEID – die van de leerkracht
Alle artikelen

GODSDIENST zie RELIGIE

GYMNASTIEK
alle artikelen

HANDVAARDIGHEIDSONDERWIJS
a
lle artikelen

HEEMKUNDE
alle artikelen

JAARFEESTEN
alle artikelen

KERSTSPELEN
Alle artikelen

KINDERBESPREKING
alle artikelen

KLASSEN alle artikelen:
peuters/kleutersklas 1; klas 2; klas 3; klas 4; klas 5; klas 6; klas 7; klas 8; klas 9: klas 10; klas 11; klas 12

LEERPLAN
alle artikelen

LEERPROBLEMEN
alle artikelen

LEZEN-SCHRIJVEN
alle artikelen

LINKS
Naar andere websites en blogs met vrijeschoolachtergronden; vakken; lesvoorbeelden enz

MEETKUNDE
alle artikelen

MENSKUNDE EN PEDAGOGIE
Alle artikelen

MINERALOGIE
alle artikelen

MUZIEK
Alle artikelen

NATUURKUNDE
alle artikelen

NEDERLANDSE TAAL
alle artikelen

NIET-NEDERLANDSE TALEN
alle artikelen

ONTWIKKELINGSFASEN
alle artikelen

OPSPATTEND GRIND
alle artikelen

OPVOEDINGSVRAGEN
alle artikelen

PLANTKUNDE
alle artikelen

REKENEN
alle artikelen

RELIGIE
Religieus onderwijs
vensteruur

REMEDIAL TEACHING
[1]  [2]

SCHEIKUNDE
Alle artikelen

SCHILDEREN
Alle artikelen

SCHRIJVEN – LEZEN
alle artikelen

SOCIALE DRIEGELEDING
alle artikelen
hierbij ook: vrijeschool en vrijheid van onderwijs

SPEL
alle artikelen

SPRAAK
spraakoefeningen
spraak/spreektherapie [1]    [2

STERRENKUNDE
Alle artikelen

TEKENEN
zwart/wit [2-1]
over arceren
[2-2]
over arceren met kleur; verschil met zwart/wit
voorbeelden
In klas 6
In klas 7
Bordtekenen [1]
Bordtekenen [2]

VERTELSTOF
alle artikelen

VOEDINGSLEER
7e klas: alle artikelen

VORMTEKENEN
alle artikelen

VRIJESCHOOL
Niet elders gerubriceerd:alle artikelen
Ahriman en/in het onderwijs;
Grafische vormgeving bij Steiner
Interviews met oud-leerlingen
Kritiek op de vrijeschool
Kunstzinnige vormgeving van een klaslokaal
Naamgeving en schrijfwijze vrijeschool;
Ochtendspreuk;
Organische architectuur;
Uitgangspunten vrijeschool;
Vrijeschool en antroposofie;
Vrijheid van onderwijs;  
Worden wie je bent

bewegen in de klas
In de vrijeschool Den Haag wordt op een bijzondere manier bewogen.

bewegen in de klas
L.L.. Oosterom over: beweging tussen persoon en wereld; kind leert bewegend de wereld kennen; sport

.
EN VERDER:

geschiedenis van het Nederlandse onderwijs, een kleine schets

karakteriseren i.p.v. definiëren

lichaamsoriëntatie

(school)gebouw
organische bouw [1]     [2-1]    [2-2]

In de trein
onderwijzer Wilkeshuis over een paar ‘vrijeschoolkinderen’ in de trein
.

VRIJESCHOOL in beeld: bordtekeningen; schilderingen, tekeningen, transparanten enz.
voor klas 1 t/m 7; jaarfeesten; jaartafels

Deze blog wordt/werd bekeken in:

Afghanistan; Albanië; Algerije; Amerikaans-Samoa; Andorra; Angola; Argentinië; Armenië; Aruba; Australië; Azerbeidzjan; Bahama’s; Bahrein; Bangladesh; Belarus; België; Benin; Bolivia; Bosnië en Herzegovina; Brazilië; Brunei; Bulgarije; Burkina Faso; Burundi; Cambodja; Canada; Caribisch Nederland; Chili; China, Congo Kinshasa; Costa Rica; Cuba; Curaçao; Cyprus; Denemarken; Dominicaanse Republiek; Duitsland; Ecuador; Egypte; Estland; Ethiopië; Europese Unie; Finland; Filipijnen; Frankrijk; Frans-Guyana; Gambia; Georgië; Gibraltar; Griekenland; Ghana; Guadeloupe; Guatemala; Guyana; Haïti; Honduras; Hongarije; Hongkong; Ierland; IJsland; India: Indonesië; Isle of Man; Israël; Italië; Ivoorkust; Jamaica; Japan; Jemen; Jordanië; Kaapverdië; Kameroen; Kazachstan; Kenia; Kirgizië; Koeweit; Kroatië; Laos; Letland; Libanon; Liberia;  Libië; Liechtenstein; Litouwen; Luxemburg; Macedonië; Madagaskar; Maldiven; Maleisië; Mali; Malta; Marokko; Martinique; Mauritius; Mexico; Moldavië; Monaco; Mongolië; Montenegro; Myanmar; Namibië; Nederland; Nepal; Nicaragua; Nieuw-Zeeland; Nigeria; Noorwegen; Oeganda; Oekraïne; Oman; Oostenrijk; Pakistan; Panama; Paraguay; Peru; Polen; Portugal; Puerto Rico; Qatar; Réunion; Roemenië; Rusland; Saoedi-Arabië; Senegal; Servië; Sierra Leone; Singapore; Sint-Maarten; Slovenië; Slowakije; Soedan; Somalië; Spanje; Sri Lanka; Suriname; Syrië; Taiwan; Tanzania; Thailand; Togo; Tsjechië; Trinidad en Tobago; Tunesië; Turkije; Uruguay; Vanuatu; Venezuela; Verenigde Arabische Emiraten; Verenigde Staten; Verenigd Koninkrijk; Vietnam; Zambia; Zuid-Afrika; Zuid-Korea; Zweden; Zwitserland’ (156)

..

VRIJESCHOOL – Sprookjes in de kleuterklas

.

In 1919, toen Steiner de inleidende cursussen voor het vrijeschoolonderwijs gaf, raadde hij voor de 1e klas ‘sprookjes ‘aan. (GA 295 blz. 20, vertaling)

Daarmee bedoelde hij – dat blijkt uit opmerkingen in andere voordrachten – (zie bv. hier  vooral de uit de volksmond opgetekende verhalen, volkswijsheid, waarvan de inhoud (voor een deel) bestaat uit beelden. Geen ‘gewone’ beelden, maar beelden die een ‘hogere’ waarde, waarheid in zich dragen.
Dat zijn dus per definitie geen ‘bedachte’ verhalen, zoals bv. de spookjes die Godfried Bomans schreef. 
Beelden die ‘toen’ nog in het volk leefden, zoals mythen en sagen.
Omdat dit ‘in het volk’ verloren is gegaan m.n. in de westerse wereld – zou je de conclusie kunnen trekken, dat er in deze tijd eigenlijk in die zin geen sprookjes meer kunnen verschijnen.
Tenzij je – door de antroposofische scholingsweg – in de astraalwereld kan waarnemen waar deze beelden- ze heten dan imaginaties – ‘leesbaar, ervaarbaar, kunnen zijn.

Maar wie van ons kan dat. 
En in het algemeen: wie heeft er ‘weet’ van.

De kennis over het bovenstaande is voor het sprookje al zo verdwenen, dat ‘sprookje’, evenals ‘mythe’ tegenwoordig vaak synoniem is aan verzinsel, zelfs leugen.

Vandaaruit is het ook begrijpelijk dat hier en daar de roep om ‘herschrijving‘ klinkt, en daadwerkelijk wordt uitgevoerd, om de inhoud ‘inclusiever’ te maken: waarom mag de prins niet ook een prinses zijn, bv.

Wie zich bezighoudt met de ‘vertaling’ van de beelden en overtuigd raakt van hun eigen werkelijkheid, zal dit niet willen.

In het licht van bovenstaande is het niet vreemd dat mensen zich afvragen waarom er in deze tijd nog sprookjes worden verteld op de vrijeschool – in de 1e klas – en nadat later ook de vrijekleuterklas ontstond, ook in die kleuterklassen.

In het blad ‘Erziehungskunst frühe Kindheit (Opvoedkunst voor het kleine kind) verscheen volgend artikel over de waarde van de sprookjes vanuit taalkundig opzicht.

Kikker of koning?

Sebastian P. Suggate, Erziehungskunst frühe Kindheit, Winter 2016

Hoe sprookjes de taalontwikkeling bevorderen

Sprookjes zouden zowel de taalvaardigheid als het esthetische en morele besef van kinderen ontwikkelen.
Maar in hoeverre is dit idee wetenschappelijk bevestigd?

Sebastian Suggate, pedagoog aan de Universiteit van Regensburg, rapporteert over recent onderzoek naar deze vraag.

Er zijn talrijke manieren om de taalontwikkeling op de kleuterschoolleeftijd te stimuleren: door fonologisch bewustzijn, uitbreiding van de woordenschat,
correcte uitspraak, klemtoon en grammaticaal gebruik, bevordering van de communicatieve vaardigheden in het algemeen, tot en met de eerste leesoefeningen.
De redenen voor deze maatregelen en programma’s zijn even talrijk: naast de volkomen gerechtvaardigde bezorgdheid over het taalniveau van opgroeiende kinderen zijn er ook sociaal-politieke redenen, zoals de na de PISA-schok geformuleerde onderwijsdoelstellingen of de integratie van migrantenkinderen.

De Waldorfpedagogiek wordt slechts half terecht beschouwd als tegenpool van deze “stimuleringswaanzin”. Waldorfkleuterscholen zouden plaatsen zijn waar ruimte wordt geboden zodat kinderen zich vrij kunnen ontplooien, zonder enige ‘stimulering’.
Bij nader inzien blijkt echter iets heel anders, want de Waldorfkleuterscholen bieden al lang hun eigen, zachte, maar zeer effectieve vorm van taalstimulering aan.

Taalstimulering door sprookjes? 

Een uniek kenmerk van de Waldorfpedagogiek is het vertellen van sprookjes. Tegenwoordig worden sprookjes door velen afgedaan als ‘wreed’ of ‘kinderachtig’
en bovendien zouden ze achterhaalde modellen doorgeven.
Verder wordt gezegd dat ze vanwege hun verouderde taalgebruik zowel te opwindend als niet nuttig zijn voor kleine kinderen. In vergelijking met modernere verhalen lijken ze niet meer van deze tijd, net als de manier waarop ze worden verteld: sprookjes in de Waldorfkleuterschool worden niet via cd of dvd verteld, maar vaak door de leerkrachten vrij verteld.

Tegen deze achtergrond is het volkomen gerechtvaardigd om te vragen of deze praktijk van het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool ten eerste nog wel eigentijds is en ten tweede effectief.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet worden nagedacht over
welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of de praktijk de moeite waard is. Hiervoor worden empirisch-wetenschappelijke normen uit de experimentele psychologie gebruikt.

Nieuw ontstaat uit oud

Enerzijds hebben sprookjes een klassieke opbouw, die kinderen snel vertrouwd raakt en die het begrip van de verhalen bevordert. Bovendien bevatten sprookjes steeds weer “magische” getallen en rituelen, bijvoorbeeld moeten er meestal drie pogingen worden ondernomen om betoverde prinsessen of prinsen te redden. Dergelijke ritmes en patronen kunnen een belangrijke rol spelen, zowel voor het begrip als voor het esthetisch gevoel en het inleven in de verhalen.

Als het echter waar is dat sprookjes door hun verouderde taalgebruik moeilijk te begrijpen zijn voor kleine kinderen, kunnen ze niet bevorderlijk zijn voor de taalontwikkeling.

Om dit te onderzoeken heb ik samen met collega’s van de universiteiten van Regensburg en Würzburg daar studies over gemaakt.
In deze studies werden aan in totaal bijna 200 kinderen klassieke sprookjes of moderne, eigentijdse verhalen verteld.
In vergelijking met een controlegroep hebben de kinderen inderdaad veel nieuwe woorden uit beide soorten verhalen kunnen leren, wat pleit voor de taalbevorderende kwaliteit van het vertellen.
Interessant genoeg hebben de kinderen evenveel nieuwe woorden geleerd uit de sprookjes als uit de ‘hedendaagse’ verhalen. Blijkbaar vormt de ‘verouderde’ sprookjestaal op zich geen groot probleem voor de kinderen. Dit laatste gold
ook voor kinderen met een migratieachtergrond.

Levendig vertellen is belangrijk

Zoals gezegd, worden sprookjes in de Waldorfkleuterschool met regelmaat vrij verteld, dus niet voorgelezen of zelfs afgespeeld met een cd.
Speelt de manier van vertellen een rol of, anders gezegd, is het de moeite waard
dat kleuterleidsters sprookjes uit het hoofd leren?

Er zijn al experimentele studies die aantonen dat peuters slechts weinig
nieuwe woorden leren via de televisie of dvd’s. Volgens deze studies werd het leren van nieuwe woorden veel meer bevorderd als er volwassenen bij waren, maar de beste manier leek het leren in de levende relatie met volwassenen. Een dvd is nauwelijks voldoende om taalbevorderende imitatie bij kinderen te stimuleren.

In een experiment aan de universiteit van Würzburg hebben we de woordenschatverwerving van leerlingen uit groep 4 en 6 vrijeschoolklas 2 en 4) onderzocht.
Om precies te zijn wilden we nagaan of vertellen voor kinderen van deze leeftijd
nog steeds een belangrijke rol speelt of dat leesvaardigheid de kunst van het vertellen overbodig maakt.
De verhalen werden op drie verschillende manieren voorgesteld: de kinderen lazen ze zelfstandig, ze werden voorgelezen of vrij verteld.

Hoewel ze allemaal goed konden lezen en ruim de tijd hadden om het gelezene nog eens te bekijken, hadden ze het minste baat bij zelfstandig lezen en het meeste bij vrij vertellen.
In vervolgstudies bij kleuters hebben we echter geen voordeel van het vrij vertellen ten opzichte van het voorlezen kunnen aantonen wat betreft de woordenschatverwerving.
Voor het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool lijkt het belangrijk dat de vertolking van de opvoeders zo levendig mogelijk (maar niet dramatiserend) is. Belangrijk hierbij zou kunnen zijn dat de opvoeders
zich inspannen om de gebeurtenissen in de verhalen te vertellen vanuit
hun eigen innerlijke beelden. Dit beeldende vertellen is eenvoudigweg moeilijk uitvoerbaar onder de gestandaardiseerde omstandigheden van experimenteel
onderzoek, wat onze resultaten zou kunnen verklaren.

Daarentegen is het voordeel van een levendige vertelstijl ten opzichte van een
didactische vertelstijl duidelijk aantoonbaar. In een onderzoek hebben we een ‘klassieke’ vertolking met woorddefinities en begripsvragen vergeleken met een
Waldorfachtige vertelstijl. Bij deze laatste werden de sprookjes levendig verteld met gebaren, verwondering en metaforen, zonder uitleg van moeilijke woorden. Verrassend genoeg heeft het definiëren van woorden in het kader van de klassieke verhalen de woordenschat niet sterker doen groeien dan het vertellen in Waldorfstijl.
De kinderen waren echter onder levendigere omstandigheden meetbaar
rustiger en aandachtiger.

Sprookjes en esthetische vorming

Naast het taalbevorderende aspect van het vertellen van sprookjes, wordt steeds meer erkend dat er rekening moet worden gehouden met de esthetische
vorming van de kleuter.
Hieronder wordt niet alleen verstaan dat de ruimtes in de kleuterschool ‘mooi’ worden ingericht of dat kinderen veel tekenen.
Onder esthetische vorming wordt veeleer verstaan dat via zintuiglijke ervaringen
kennis kan worden vergaard. Esthetiek speelt een belangrijke rol bij het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool. Sprookjes gaan gepaard met rituelen zoals het aansteken van een kaars, in een kring zitten of bezinning en rust. De manier waarop sprookjes zelf is ook heel esthetisch, waarbij de taal correct moet worden gearticuleerd en rijk en metaforisch moet zijn.
Sprookjes bevatten bijna altijd een wijsheid die kinderen emotioneel in contact kan brengen met eeuwenoude menselijke vragen, zoals moed, trouw en het overwinnen van gevaren.
Sprookjes uit alle culturen bestaan waarschijnlijk uit deze universele elementen en hebben daarom een fascinerend effect op kinderen, zodat ze er bijna zonder uitzondering met verwondering en volle aandacht naar luisteren.

 

.15 Grimm Hans en Grietje 3
Grimm: nr. 15 Hans en Grietje

.

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Vrijeschool in beeld: sprookjes klas 1

.

3473-3270

.

.

.

 

 

VRIJESCHOOL – 2e klas – vertelstof – Sint Joris (1-2)

.

sint-joris in de schilderkunst

.

In de westerse kunst wordt Sint-Joris altijd afgebeeld als drakendoder.
De oosterse kerkelijke kunst kent hem ook zonder de draak, zittend of staand, maar in beide gevallen jeugdig en gekleed als een krijger.
Een bijzonder mooi voorbeeld hiervan is een icoon in het Iconenmuseum in Recklinghausen in Westfalen.

Icoon uit Novgorod. De heilige Georg, 16e eeuw. Iconenmuseum Recklinghausen.
.

Het komt uit de 16e eeuw en vertoont alle kenmerken van de Moskouse School, die omstreeks 1300 ontstond en in de 14e en 15e eeuw dominant werd in de Russische iconenschilderkunst. De iconen van deze school kenmerken zich door een bijzonder hoffelijke elegantie, tot stand gebracht met tere handen en nobele ovale gezichten, door een meer zwevende dan staande houding en door gedempte, ingetogen, warme kleuren. Dit alles is ook terug te vinden op de eerder genoemde Sint-Joris-icoon uit Recklinghausen. De heilige staat rechtop voor een gouden achtergrond die vanaf de knieën olijfgroen kleurt. Over een groene toga die tot aan de knieën reikt, draagt ​​hij een gouden, honingraatvormig pantser met een groen borstpantser en een brede buikbescherming. Een rode jas, geknoopt op de rechterschouder, hangt naar achteren tot aan de laarzen, die met linten zijn vastgezet. De linkerhand rust op het zwaard, terwijl de rechterhand een lans vasthoudt.

Icoon uit Novgord. De heilige Georg en de draak. 14e eeuw
.

Een andere, vroegere icoon toont Georg al als drakendoder. Het is eveneens van Russische oorsprong en dateert uit de 14e eeuw.
In dit geval hebben we te maken met een werk uit de school van Novgorod, die zich rond het midden van de 11e eeuw ontwikkelde en in een latere fase, tot 1570, opmerkelijke iconen voortbracht. Hun eerste bloei vond waarschijnlijk plaats tussen 1050 en 1300. Na de val van Constantinopel weerspiegelen hun werken opnieuw het Byzantijnse erfgoed en een overgang van tekenen naar schilderen. Er zijn slechts enkele werkelijk markante iconen uit deze school bewaard gebleven. Bij al deze schilderijen besteedt de kunstenaar echter altijd bijzondere aandacht aan het gezicht, een strikt ovaal gezicht met een doorgaans laag voorhoofd en een kleine kin. In het werk uit de latere periode vallen vooral de scherpe tekeningen en de sterke schaduwen onder de ogen, wenkbrauwen, nek en voorhoofd op. Bovendien wordt er vaak de voorkeur gegeven aan zuivere en onvermengde kleuren, waarbij de schilder vaak gebruik maakt van middelen met sterke contrasten. Gezien de bijzondere functie van de lijn ontstaat de indruk dat deze in wezen alleen dient om ‘de tastbaarheid van de lichamen te vergroten’. Dit is ook duidelijk te zien op het icoon van Sint-Joris in Novgorod. In de eerste plaats vinden we een afwijking van de legende wat het monster betreft, een vreemd wezen gemaakt van een slang en een gevleugelde draak, in die zin dat het geen zeemonster is, maar een grotdier dat zich boven de open grot bevindt – niet geheel zonder humor – en zijn slangenlichaam om een ​​torenhoge boom slingert. George, gekleed in het rood en te paard, steekt zijn speer door de schedel van de slangendraak, waardoor er bloed uit spuit. Niettemin – en dat is wat deze icoon, net als alle iconen van Sint-Joris in de Oosterse Kerk, theologisch zo interessant maakt – mist deze Sint-Joris de acrobatiek die wel te vinden is in westerse afbeeldingen van Sint-Joris, met name in de gebeeldhouwde versies. Wat de heilige hier tot stand brengt, is niet zijn eigen menselijke prestatie, maar veeleer een prestatie van goddelijke genade. Daarom kon de speer zo flinterdun zijn, daarom legt Joris zijn rechterhand zo stil en zonder stevige grip op de speer en daarom is in de rechterbovenhoek van de afbeelding vooral Christus afgebeeld, van wie alle kracht om het kwaad te overwinnen – hier gesymboliseerd door de draak – uitgaat.

Deze theologische aspecten, die passend zijn voor een echte cultusafbeelding, zijn in een andere afbeelding van George veel minder duidelijk aanwezig. Deze keer betreft het een mozaïek uit de 14e eeuw, dat zich in het Louvre in Parijs bevindt.

Mozaïek Sint-Joris, 14e eeuw. Louvre, Parijs
.

Het paard is zeer realistisch afgebeeld; het steigert, waarschijnlijk als reactie op het sissen en spugen van een langbenige draak met grote vleugels die lijken op die van een vleermuis. George zelf grijpt de speer vast en steekt deze met opperste concentratie in de kaken van het zich vreemd gedragende monster.

Zowel het feit van een echte strijd als de werking van goddelijke kracht is duidelijk zichtbaar op een afbeelding van Sint-Joris in het Staatsmuseum in Hannover.

Meester van het Blotevoetenaltaar (werkzaam in het eerste derde deel van de 15e eeuw. De heilige Georg van het zgn. blotevoetenaltaar. Landesmuseum Hannover.
.

Het wordt toegeschreven aan de Meester van het Blotevoetenaltaar, een schilder die het voorbeeld van Meester Bertram volgde en ook beïnvloed werd door Konrad von Soest. Hij woonde en werkte in het zuiden van Nedersaksen, met name in Göttingen. De “draak” wordt hier afgebeeld terwijl hij snuift van woede, een walgelijke naakte viervoeter met een gekrulde staart, die onmiskenbaar de duivel voorstelt, die herkenbaar is aan zijn oren en vooral aan zijn hoorns. George, de ruiter, stormt in woeste galop voorwaarts, zoals ruiters elkaar tijdens middeleeuwse toernooien te lijf gaan. Met één steek doorboort hij de gehoornde neus en de nek van de draak, waaruit bloed over zijn walgelijke bruine lichaam vloeit. George zelf draagt ​​hier ridderkleding. Hij draagt ​​een pantser, een helm en vecht met zijn vizier omhoog. De kunstenaar benadrukt het element van strijd nog meer door de wijde, vloeiende mouwen van de prachtige riddermantel. Toch ligt de nadruk niet alleen op de strijdlustige ridder George. Vanuit de rechterbovenhoek van de schildering, vanuit een dichtbewolkte lucht, schiet een engel met grote vleugels letterlijk naar beneden, waarbij hij krachtig zijn arm leent voor Georges werk. Het is vreemd hoe in de West-Noordse kunst een theologisch idee dat zo vanzelfsprekend is in de oosterse kerk, op een unieke en nieuwe manier opgepakt wordt en voortleeft. Ook de licht versierde gouden achtergrond doet denken aan het christelijke Oosten. Overigens speelt het tafereel zich af in een landschap vol bloemen, met links en rechts rotspartijen, waardoor het Sint-Jorisgevecht zich afspeelt als in een krans, wat het geheel op een bijzondere manier accentueert. Geheel nieuw op dit schilderij van de Meester van het Blotevoetenaltaar is echter de verschijning van de in de legende genoemde koningsdochter, die hier herkenbaar is aan de kroon. Zij zou door het lot worden geofferd aan het monster, een godheid die begerig was naar mensen. George bevrijdde haar uit haar nood. Prachtig gekleed, als ridder Joris, knielt ze op de rots links van de toeschouwer en kijkt vol belangstelling toe hoe de draak wordt gedood. Ze houdt haar handen voor haar borst in gebed – of zelfs in een licht applaus 

Ook de dochter van de koning is een geïnteresseerde toeschouwer van Georges gevecht op een schilderij in de Pinacoteca in Bologna. Het is een werk van Vitale da Bologna, die rond 1290-1369 leefde.

Vitale de Bologna (ca. 1290-1369. Joris en de draak. Pinacoteca Bologna
.

De strijd hier is van een moeilijk te overtreffen hevigheid. In een volkomen desolaat landschap, rood alsof het met bloed bevlekt is, rolt een draak met puntige vleugels rond. Zijn grote kop, met zijn puntige neus en wijd open mond om giftige tanden en een rode tong te onthullen, strekt zich naar achteren uit in de richting van de lans die Joris moedig en krachtig toestoot. Het witte paard, hier eveneens op een zeer realistische manier afgebeeld, verplettert het monster met zijn voorhoeven, maar draait zijn kop weg van de sissende bek van de draak en ook naar achteren met een bijna hoorbaar gehinnik. Georg zelf, gekleed in het rood over zijn ridderharnas, bereikt zijn doel niet zo gemakkelijk als weleer. De felheid van zijn gevecht blijkt uit de manier waarop hij zich met zijn bovenlichaam over de nek van het paard op de draak werpt, maar vooral uit de manier waarop hij de kalme houding van een ruiter op een oorlogsros heeft verlaten en nu letterlijk knielt in het zadel en op de rug van het steigerende paard. Zulke beelden komen geheel voort uit de geest van westerse vroomheid.

Ook Rafaëls beroemde afbeelding van Sint-Joris in het Louvre in Parijs hoort hier thuis. De meester, geboren op 6 april 1483 in Urbino in Noord-Italië en overleden in Rome in 1520 op 37-jarige leeftijd, was een leerling van Perugino.

Raffael (Raffaello Santi), 14982-1520. De heilige Joris en de draak. Louvre Parijs
.

Hij schilderde zijn zwaar maar elegant geharnaste George op een bijzonder jeugdige manier en plaatste de scène in een prachtig, geurig Italiaans landschap met een duidelijk zicht op de verte. Maar ook hier wordt gesproken over een bijzonder heftige strijd. Ook hier steigert een krachtig wit paard en rent weg, bedreigd door een ramp. Ondertussen staat Ridder Georg op het punt om het monster een zware slag toe te brengen op zijn schedel. Er is groot gevaar; omdat de draak gewond is, en de stomp van een drievoudig gebroken lansschacht zit vast in zijn nek, die kronkelt van de pijn. Met zijn giftige bek wijd open en zijn scherpe, opgeheven klauwen kwam hij gevaarlijk dicht bij het paard en de ruiter. De kunstenaar drukt ook de verschrikking van een moment van de grootste dreiging uit in de manier waarop hij de prinses behandelt die bevrijd moet worden. Zij, die in de legende Margaretha wordt genoemd, kijkt niet langer rustig naar het gevecht, zoals op het schilderij van Vitale da Bologna, maar is rechts op de achtergrond afgebeeld als iemand die in paniek wegrent.

Van de latere schilders die het thema >Joris en de draak< uitwerkten, wist vrijwel niemand de dynamiek van Rafaëls voorstellingen zo sterk te bereiken als Eugéne Delacroix. Deze grote Franse schilder werd geboren op 16 april 1798 in Charenton-Saint-Maurice, vlak bij Parijs, en stierf op 13 augustus 1863 in Parijs. Als leerling van Guérin en onder de indruk van Géricault, zag hij Peter Paul Rubens als zijn grote voorbeeld. Door een nieuwe kracht van vorm en kleur overwon hij het classicisme in de schilderkunst en wijdde hij zich aan een romantiek van de hoogste orde, waarvan hij in Frankrijk in die tijd als de belangrijkste vertegenwoordiger moet worden beschouwd. Bovendien wordt hij ongetwijfeld beschouwd als de vroegste vertegenwoordiger van de stroming die in de tweede helft van de 19e eeuw in de architectuur, beeldhouwkunst en schilderkunst ontstond als de zogenaamde De neobarok domineerde de Europese kunst. Ongetwijfeld is ook zijn afbeelding van Sint-Joris, die zich nu in de Moussalli-collectie in Parijs bevindt, geheel in de geest van de barok geschilderd.

Eugène Delacroix (1798-1863) De heilige Joris en de draak. Collectie Mousalli, Parijs.
.

Net als Rafaël legde Delacroix ook een tweede fase van de veldslag vast in zijn schilderij. In de eerste fase vocht Georg met een lans. Deze is nu gebroken – eveneens zoals bij Rafaël – en zit als een stomp vast in het lichaam van het op zijn rug liggende drakenmonster, dat kwijlend en met uitgestoken rode tong zijn smalle kop op zijn langgerekte nek opheft naar de gepantserde ridder Joris. Deze man staat in opperste concentratie en heeft zijn rechterhand opgeheven om met een bijl te slaan. Hier lijkt het erop dat de kunstenaar, meer nog dan in andere schilderijen van Sint-Joris, een bijzondere symbolische betekenis hecht aan de kleuren van de lucht, het landschap en de aarde. Het algemene karakter wordt bepaald door groenachtige en rode, vurige tinten. Hoewel er in de afbeelding van Sint-Joris door de Fransman Delacroix sprake is van een beperking tot de essentie, wat ten koste gaat van details die anders wel zouden zijn opgenomen, waaronder een verwijzing naar de dochter van de koning die vrijgelaten moet worden, komt dit, zoals we al zagen, juist steeds voor in laatmiddeleeuwse afbeeldingen van Sint-Joris.

Paolo Uccello verwijst naar een specifiek deel van de legende, waarin hij de dochter van de koning heel dicht bij de draak brengt en haar de draak laat vastbinden als een hond. Het schilderij bevindt zich nu in de National Galery in Londen. Paolo Uccello werd rond 1397 in Florence geboren en stierf daar in 1475. Zijn bijzondere verdienste op het gebied van de schilderkunst van de vroege Italiaanse Renaissance ligt waarschijnlijk in het oppakken en consequent verder ontwikkelen van de toen pas ontwikkelde perspectieftheorie, waardoor hij het vegetatieve leven in zijn landschappen soms met een bijna botanische precisie afbeeldde.

Paolo Uccello (eigenlijk Paolo di Dono, ca. 1397-1475. Strijd met de draak van de heilige Joris. Ca. 1435. National Gallery, Londen
.

Wat de legende van Sint-Joris betreft, lezen we in de verslagen van Jacobus de Voragine dat de naderende heilige ridder tegen de bedreigde maagd zei: “Neem je gordel en gooi hem om de nek van de worm en wees nergens bang voor.” Dat deed ze, en de draak volgde haar als een tamme hond. Dit is precies wat Uccello in zijn beeld vastlegde; want de dochter van de koning, die hier een gigantische draak met machtige klauwen aan haar riem houdt, staat er majestueus en zonder enige angst, terwijl Georg naar voren snelt en zijn lans in de kop van het monster stoot, wiens bloed de aarde rood kleurt. De kracht van de stoot en de dappere aanval worden niet alleen extra benadrukt door de houding van het paard, maar ook door de donkere wolken die zich achter Georg verzamelen en eromheen cirkelen. Het contrast tussen de krijger en de serene maagd benadrukt op wonderbaarlijke wijze de angst voor het dreigende kwaad en de zekerheid die het bezit van het geloof biedt.

De Meester van Bedford, die tussen 1424 en 1435 miniaturen schilderde voor het beroemde Breviarium van Bedford, verwerkt in zijn verhaal over Sint-Joris ook het verhaal dat in de legende over de dochter van de koning wordt verteld en die de draak de stad in leidde. Dit breviarium bevindt zich in de Nationale Bibliotheek in Parijs. Wie die ‘Meester van Bedford’ was, is tot op de dag van vandaag onbekend. De naam verwijst naar John of Lancaster, hertog van Bedford en regent van de Engelse koning in Frankrijk na het Verdrag van Troyes. De mysterieuze ‘Meester van Bedford’ schilderde het ‘Breviarium’ voor hem en zijn vrouw. Jean Porcher schrijft over hem: »Als schilder en colorist gebruikt hij de pen nooit om contouren en modellering te benadrukken. Hij gebruikt vage tinten waardoor alles in een harmonieuze en delicate sfeer lijkt te komen. Deze indruk wordt nog versterkt door de ronding van de gezichten en de zachtheid van de kleding; ‘Uitdrukking en houding interesseren hem echter niet.’

Meester van Bedford. Geschiedenis van de heilige Joris. Uit het brevier van de hertog van Bedford, ca. 1424-1435. Nationale bibliotheek Parijs
.

Zijn ‘Geschiedenis van Sint-Joris’ bevestigt Porchers observatie. Maar er is nog iets anders opvallends: hij maakt een zeer realistisch concept van het landschap, waarin hij vervolgens zoveel mogelijk mensen of groepen mensen samenstelt. Hij weet echter heel goed het onderscheid te maken tussen het essentiële en het onessentiële. En in elk detail onthult hij de legende, niet alleen in het meer, maar ook in de stad, die — volgens het verslag in de Legenda Aurea — nadrukkelijk Silena wordt genoemd. Hij beeldt Sint-Joris driemaal af op zijn miniatuur. Ook de koningsdochter komt drie keer voor. In het midden van de afbeelding, bij de stadspoort, ontmoet hij de dochter van de koning, die wordt weggestuurd om geofferd te worden. Bovenaan de afbeelding vecht Georg tegen het monster, terwijl de dochter van de koning met gevouwen handen terzijde knielt. Onderaan de afbeelding is de ridder afgestegen en steekt hij zijn lans met volle kracht in de nek van de vuurspuwende draak, waardoor het bloed eruit spuit als een rode ster. De koningsdochter leidt de draak aan een rood touw naar de stad, die hier meer op een gotisch kasteel lijkt, terwijl de mensen eromheen in paniek wegrennen. De liefde van de meester voor verhalen vertellen is onmiskenbaar. Ook de mooie en zachte sfeer mag niet over het hoofd worden gezien. Deze sfeer wordt voornamelijk gecreëerd door het edele kleurenschema, waarin rood, blauw en wit als rustgevende blikvangers fungeren en de algehele groene en bruine toon krachtig versterken.

Nauwelijks minder dynamisch is het gevecht van Sint-Joris op een schilderij van Lucas Cranach de Oudere. dat zich nu in de Kunsthalle in Hamburg bevindt. Cranach werd in 1472 in Kronach in Opper-Franken geboren en stierf op 16 oktober 1553 in Weimar. In 1505 werd hij door Frederik de Wijze, een vriend van Maarten Luther, naar het hof van het keurvorstendom Saksen in Wittenberg geroepen. Door Cranach werd Wittenberg, waar Luther les gaf, een centrum van Saksische schilderkunst, die ook na Cranachs dood van belang bleef. Hij stelde zijn kunst niet alleen in dienst van het hof, maar ook van de Reformatie. In zijn werken zijn nog duidelijk de kenmerken van de zogenaamde Donaustijl te herkennen, vooral in de beginperiode van zijn werk, d.w.z. hij hield ervan om landschappen te creëren met een grote spanning tussen een sterke, soms zelfs dramatische expressiviteit en tegelijkertijd een lyrische, idyllische schoonheid. Cranach heeft het thema van >Joris en het gevecht met de draak< meerdere malen uitgebeeld, onder andere in een houtsnede, waarbij hij zijn houtsneden op Dürer baseerde. Interessant is ook dat Cranach graag heiligen uit zijn eigen tijd haalde. Dat betekent niet dat hij ze alleen maar kleedde in de modedrachten van zijn tijd, maar ook dat hij ze representatief maakte voor een intellectueel debat over de problemen van zijn tijd. Het is een tijd van religieuze spanningen, waarin het contrast tussen goed en kwaad niet langer uitsluitend door geleerden werd bestudeerd. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat de krijger Georg een favoriet onderwerp werd voor de kunstenaar.

Lucas Cranach de oudere (1472-1553) Joris en de draak. Kunsthal Hamburg
.

Om de ware verschrikkingen van het kwaad te laten zien, geeft Cranach de draak niet alleen een enorm formaat, maar schildert hij ook een schedel en een menselijk skelet bij de hebzuchtige kaken en scherpe klauwen. Daarmee wilde hij ongetwijfeld een niet te missen teken geven van het erbarmelijke lot van de maagd die geofferd moet worden. Zij wordt op de afbeelding twee keer getoond: rechts van de toeschouwer biddend met een lam aan haar voeten, en links van de toeschouwer wordt zij te paard vergezeld door Joris, die de draak aan haar riem de stad binnenleidt. Hierbij wordt het legendarische verhaal van het ‘tamme hondje’ op een heerlijke humoristische manier gepresenteerd. Het schaap wordt genoemd in de >Legenda Aurea< van Jacobus de Voragine. Toen het aantal schapen steeds kleiner werd en er nooit genoeg konden zijn, werd er afgesproken dat men elke dag een man en een schaap aan de draak zou offeren. Daarom wierpen ze loten om te bepalen welke man of vrouw aan de draak zou worden gegeven; en niemand wilde eraan ontsnappen. Toen bijna alle zonen en dochters van de stad waren geofferd, gebeurde het dat het lot viel op de enige dochter van de koning, die aan de draak moest worden gegeven. De kunstenaar probeert de gruwel van het legendarische verhaal recht te doen door de hevigheid van de strijd. Hij geeft zijn landschap en de lucht een bijzonder melancholische sfeer. Hij accentueert de figuur van de overwinnaar Georg op een bijzondere manier door een woest oprijzende rots achter hem te plaatsen, die als een krachtig accent op de gebeurtenis van de strijd fungeert.

Hoe ver verwijderd van een dergelijk Cranachiaans drama is de afbeelding van de Sint-Jorisstrijd op een Russisch icoon uit de 16e eeuw in het iconenmuseum in Reddinghausen. Om ze correct te kunnen classificeren, moet men in gedachten houden dat er bij iconen – waar het de voorstelling van de heilige betreft – geen sprake is van de ontwikkeling van sterke individuen. In alle iconen uit het christelijke Oosten hebben de gezichten van de heiligen iets typisch. Paarden, maar ook landschappen en architectuur, behoren tot een bepaald, gedefinieerd type. Omdat de icoon het heilige in zijn objectiviteit onder alle omstandigheden moest tonen, moest het aardse en vergankelijke op de tweede plaats komen. Er was geen ruimte voor een sterke dynamiek. De iconische figuren zijn altijd beelden van plechtige rust. Ze zijn er nog steeds, zelfs daar waar thematisch een dynamiek voor de hand zou liggen, zoals in het gevecht tussen Sint-Joris en de draak.

Icoon uit Novgorod ‘Het drakenwonder’16e eeuw. Iconenmuseum Recklinghausen
.

Het icoon van Recklinghausen heeft één voordeel ten opzichte van veel andere afbeeldingen van Sint-Joris: het beeldt de in de legende beschreven gebeurtenissen met een zeker plezier en detail af. Er is bijvoorbeeld in de >Legenda Aurea< sprake van een draak die zich een weg baant uit een meer bij de stad Silena in Libië. Op de icoon wordt het meer duidelijk benadrukt en niet slechts aangeduid zoals op de afbeelding van Paolo Uccello. De draak kronkelt er letterlijk uit. Dan wordt er gesproken over een stad waar de dochter van de koning, verkleed als prinses, de gewonde draak naartoe zou leiden. Op het icoon staat de gekroonde prinses, volgens de legende voordat ze geofferd werd door haar vader gekleed in koninklijke gewaden, in een plechtige houding voor de stadspoort; boven haar, leunend over de stadsmuur, is de koning te zien met zijn gevolg. Ondanks het rijke verhaal blijft de strijd met de draak het hoofdonderwerp van het icoon. Niets wordt afgedaan aan de rust van het geheel, een rust die bepaald wordt door het feit dat de strijd hier – zoals reeds opgemerkt in verband met een eerdere icoon – niet bedoeld is als een menselijke prestatie, maar als een prestatie van goddelijke genade.

Overigens is Sint-Joris in de westerse kunst niet altijd als vechter afgebeeld. Bijna even vaak wordt hij na de slag afgebeeld als de overwinnaar. Dan gaat de verslagen en gedode draak gewoonlijk aan zijn voeten liggen. Albrecht Dürer heeft ons hiervan een bijzonder karakteristiek voorbeeld nagelaten. Deze grote schilder en graficus werd geboren in Neurenberg op 21 mei 1471 en stierf daar op 6 april 1528. Hij werkte aanvankelijk in de werkplaats van zijn vader, die goudsmid was, en werd later leerling van Michael Wolgemut. Het leven van Dürer valt samen met de overgang van de late gotiek naar de renaissance. Waarschijnlijk heeft hij zich aanvankelijk zeer bewust met de Italiaanse Renaissance beziggehouden, wat echter niet wil zeggen dat hij zijn grote en heldere artistieke vorm alleen in Italië heeft gevonden. Er kan hier nauwelijks sprake zijn van meer dan inspiratie, zelfs niet bij de meest Italiaanse van zijn figuren, de vier apostelen in de Alte Pinakothek in München. Ondanks hun grote, rustige vormen roepen ze toch de spirituele inhoud op die tot uitdrukking komt in de werken van Veit Stoß en andere beeldhouwers uit de laatgotische periode. Het valt niet te ontkennen dat Dürer zich tot aan zijn dood verbonden voelde met een hoge mate van spanning en een sterke menselijkheid in al zijn picturale figuren. Dat blijkt ook uit de afbeelding van Georg op de linkervleugel van het Baumgartner-altaar, die zich eveneens in de Alte Pinakothek in München bevindt.

Albrecht Dürer (1471-1528) De heilige Joris. Ale Pinakothek München
.

De gepantserde held staat daar, te midden van de euforie van de overwinnaar, maar wederom in een nonchalance die nauwelijks iets van het vorige gevecht onthult. Met zijn rechtervoet stapt hij op de geringde staart van de draak. Met zijn linkerhand grijpt hij de gewonde, dunne nek van het monster en trekt deze omhoog, zodat de kop van de walgelijke duivel naar voren blijft hangen en de toeschouwer met glazige, dode ogen aanstaart. Het beeld straalt een grote ernst uit, niet in de laatste plaats door de vreemde rode kleur van de riddermantel op de donkerbruine achtergrond, maar vooral door het strenge, opvallende gezicht met de scherpe neus, de stevige, licht naar beneden gerichte mondhoeken en de wijd opengesperde ogen die dromerig in de verte staren. Dit gezicht, niet geheel zonder sporen van vermoeidheid, lijkt nu enigszins de nonchalance van het staan ​​te verhullen, maar verkondigt toch dat er een inspanning is geleverd. Prachtig als we kijken naar het geheel, is de meester erin geslaagd het kenmerk van de overwinning uit te drukken in de manier waarop hij de figuur van Joris uit de weerzinwekkende knoop van de gedode draak laat opduiken en laat opstaan. De witte vlag met het rode kruis, symbool van de Ridders van Sint-Joris, dat aan de uiteinden is opgerold als de staart van een draak, vormt een kader en geeft de overwinnaar een uniek en onderscheidend accent.

Een ander beeld van Sint-Joris als overwinnaar heeft niet dezelfde kracht. Het werd gemaakt door Hans Holbein de Jongere, die rond 1497 in Augsburg werd geboren en in 1543 in Londen overleed. Op aanbeveling van de beroemde humanist Erasmus van Rotterdam kwam hij in 1526 naar Londen, waar hij goede vrienden werd met Lord Chancellor Thomas More, wiens familieleden hij tekende en schilderde. In 1536 werd hij hofschilder van koning Hendrik VIII van Engeland. Ongetwijfeld bereikte Holbein de grote en heldere vormen van de Renaissance gemakkelijker in zijn schilderkunst dan bijvoorbeeld Dürer, en toch verloochende hij daarbij zijn eigen essentie niet. Toch krijg je bij zijn schilderijen met religieuze thema’s soms de indruk dat ze zonder veel innerlijke betrokkenheid van de kunstenaar zijn ontstaan. Ook zijn ze niet vrij van poses en innemende gebaren, iets wat bij zijn vele portretten minder het geval is. Deze verwijzing is belangrijk omdat het ook de manier waarop hij Georg verbeeldt, beter doet begrijpen.

Hans Holbein de jongere (1497-1543) De heilige Joris. Kunsthal Karlsruhe

Het enige wat in dit schilderij krachtig is, is de op de grond liggende, doorboorde draak. In dit geval is alleen de kop met de open keel, waarin scherpe tanden en een rode tong uitsteken, nog iets van het voorheen dreigende aspect te zien. De figuur van Joris, gekleed als een Romeinse officier, in contrapposto, zoals geliefd in het oude Griekenland en nieuw leven ingeblazen in de Renaissance, lijkt daarentegen zacht en machteloos. Zelfs het rechterbeen heeft niet genoeg kracht om weerstand te bieden aan de staart van het monster. Ook de rechterarm, rustend op de heup, met de hand bijna zelfvoldaan naar binnen gebogen, lijkt geposeerd. Het past perfect bij het mooie ronde hoofd met het wollige krullende haar en het zachte gezicht, dat niet strakker wordt door de omlijsting van een zorgvuldig verzorgde baard. En de grote vlag, ditmaal rood, met een wit kruis, is in dit geval niet meer dan een prachtige achtergrond voor een prachtig gezicht, waarvan de geveinsde meditatie je het niet eens laat geloven. Na 1500 zijn er tal van dergelijke afbeeldingen te vinden. In principe willen ze het heilige of de heilige dwingen tot een bepaald schoonheidsideaal, wat ze vervolgens vaak ten koste van de spirituele inhoud bereiken.

Als de kunstenaar niet langer afhankelijk is van de Italiaanse Renaissance en zich meer verbonden voelt met de Noordse Renaissance, krijgt het beeld van de heilige ook weer serieuze trekken. Dat is duidelijk te zien op het schilderij van Sint-Joris van de Meester van Meßkirch, dat zich nu in de Staatsgalerie Stuttgart bevindt; Er is vrijwel niets over deze schilder bekend. Lange tijd werd hij verward met Schäufelin, totdat Koetschau hem als zelfstandig kunstenaar ontdekte aan de hand van een schilderij van de Drie Koningen, gemaakt rond 1540, in de stadskerk van Meßkirch. Of zijn werkelijke naam Jörg Ziegler was, zoals beweerd wordt, is nog niet overtuigend bewezen. In zijn heldere vormentaal doet het enigszins denken aan Hans Baldung-Grien. Qua kleur geeft hij de voorkeur aan opvallende helderheid en rustige uniformiteit. Zijn religieuze schilderijen stralen een rustige warmte uit, maar zelfs zijn heiligenfiguren zijn niet geheel vrij van poses en wekken soms de indruk niet geheel ongevoelig te zijn voor applaus.

Meester van Meßkirch (werkzaam tussen 1535-1542) De heilige Joris, Staatsgalerij Stuttgart
.

De Georg van de Meester van Meßkirch is iemand van adellijke afkomst, iemand uit de adelstand. Het metaal van zijn pantser glanst en het rode fluweel is afgewerkt met goud. Verder draagt ​​hij aan een brede ketting het gouden kruis van de Ridders van Sint-Joris, waarop aan de voorzijde de Onbevlekte Ontvangenis in blauw emaille is afgebeeld en aan de achterzijde Sint-Joris zelf in rood emaille. De afstotelijkheid van de draak die aan zijn voeten ligt, wordt merkbaar vergroot door de diepe snee in zijn nek en nog meer door de manier waarop hij op zijn rug ligt. Zo presenteert zich een walgelijke naaktheid, de afstotelijke naaktheid van een draak. Georg zet niet zoals op de andere afbeeldingen, zijn voet op het karkas, maar staat vrij en rechtop, met zijn linkerhand het gouden gevest van zijn zwaard vasthoudend en met zijn rechterhand het verzamelde witte doek van zijn overwinningsbanier. Zijn gezicht, scherp van profiel, met een licht uitstekende kin en een puntige snor, verraadt de onkreukbaarheid van een man die evenzeer gewend is aan vechten als aan winnen.

Er zijn maar weinig kunstenaars die andere gebeurtenissen uit het leven van de heilige hebben uitgebeeld, afgezien van het drakengevecht en de overwinning van Sint-Joris. Waar het gebeurde, moesten ze enkel afgaan op verslagen in legenda. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een schilderij van Vittore Carpaccio in S. Giorgio degli Schiavoni — Sint-Joris der Slovenen in Venetië, waarop verschillende scènes uit het leven van Sint-Joris zijn afgebeeld, waaronder de doop van het koningspaar, de ouders van de Maagd die aan de draak is geofferd. Carpaccio werd rond 1455 in Venetië geboren en stierf daar vóór 1526. Hij schilderde tussen 1502 en 1507 de Sint-Joriscyclus voor S. Giorgio degli Schiavoni. Hij studeerde onder andere in de school van Lazzaro Bastiani en Gentile Bellini. Deze twee kunstenaars waren voor hem een ​​voorbeeld met zijn beschrijvende figuurtekeningen en zijn uitgebreide vertelstijl. Altijd voel je de liefde en toewijding waarmee Carpaccio zich wendde tot legendarische en sprookjesachtige werken.

Vittorio Carpaccio (ca. 1455 tot  voor 1526) Heilige Joris doopt koning Aja en zijn gevolg
.

Hij legt ook zijn Georg vast, deze favoriet van de 15e eeuw, zeer romantisch en toont de scènes uit zijn leven in een prachtige harmonie van landschap en architectuur. Ongetwijfeld vond hij het onderwerp voor zijn >Doop van het Koninklijk Paar van Silena< in de regio Libië in de Legenda Aurea. Daar lezen we: »St. George wenkte de mensen en riep: Wees niet bang; Want God heeft mij naar jullie toe gestuurd om jullie van deze draak te verlossen. Geloof daarom in Christus en laat jullie allen dopen, en Ik zal deze draak doden. Toen werd de koning gedoopt, en al het volk met hem, en Sint-Joris trok zijn zwaard en doodde de draak. Wat bij Carpaccio nu van de dopende Joris is geworden, doet niet meer denken aan de dappere strijder. Er staat een figuur, lichtvoetig en vroom gestemd, wiens zachte gezicht doet denken aan Giorgiones afbeeldingen, net zoals de harmonieuze perspectieven op de trap voor het paleis, waarin kleur en ruimte wonderbaarlijk op elkaar zijn afgestemd, duidelijk de schilderkunst van deze mysterieuze, grote kunstenaar oproepen. Dromerig lyrisch als Giorgiones figuren, is in de afbeelding van de >Doop< niet alleen Joris, die nog steeds zijn stalen ridderharnas toont onder een elegant gegooide rode mantel, maar ook het knielende koningspaar, omringd en verzorgd door een rijk hof, die vroom hun handen vouwen en zich overgeven aan de stille doopceremonie, waarin muziek van links komt, ongetwijfeld vrome, cultische muziek, te oordelen naar de gezichten van de paukenspeler 

Hoe Ridder Joris aan zijn einde kwam, is in geen enkel historisch document vastgelegd. De Legenda Aurea van Jacobus de Voragine, die vaak wordt geraadpleegd, doet hier wel uitgebreid verslag van. De auteur laat Georg tijdens de christenvervolging onder keizer Diocletianus zijn ridderpantser afleggen en laat hem optreden als een moedige prediker van Christus. Naar verluidt viel hij in de handen van rechter Dacian, die hem op alle mogelijke manieren liet martelen, waarna Joris werd onthoofd. Er wordt echter niet expliciet melding gemaakt van een geseling, hoewel dit waarschijnlijk wel het geval was in het geval van Alexandria, de vrouw van de koning. Zij had zich tot het christendom bekeerd en werd aan haar haar opgehangen en gegeseld tot de dood erop volgde. We lezen over Georg dat hij op de pijnbank werd gelegd en dat zijn lichaam met spijkers deel voor deel uiteen werd gereten. Bernardo Martorell, die kort na 1453 stierf, heeft er in een vrije interpretatie een geseling van Sint-Joris van gemaakt.

Bernado Martorell (tot kort na 1453) Martelaarschap van de heilige Joris. Louvre Parijs
.

Zijn schilderij is bijzonder mooi vanwege de helderheid van de kleuren. Ook hier is de scène van de geseling een groot schouwspel geworden, maar dan wel een schouwspel voor een sensatiebelust publiek. Talloze mensen staan ​​in de menigte hoofd aan hoofd. Links op het schilderij staart een woud van lansen ons aan. De dragers ervan hebben de grimmige gezichten van door de strijd geharde huurlingen. Rechts staat de koning, prachtig gekleed in oosterse stijl, omringd door zijn lakeien en verklikkers. Op de voorgrond, in een open ruimte, knielt Sint-Joris naakt, schaars gekleed rond de heupen, zijn handen vastgebonden aan een paal. De slagen van de flagellanten regenen neer op zijn naakte lichaam. Het zijn echt krachtige slagen, zoals duidelijk te zien is aan de gespannen houding en de grimmige gezichten van de aanvallers. Als een draaiend wiel cirkelen hun bewegingen rond de heilige. Hij knielt op zijn beurt sereen neer en heft zijn hoofd op, biddend, vervuld van de realiteit van het geloof, een monument voor zijn eigen woorden tegenover de woedende Daciër: “Mijn naam is Georgius en ik kom uit Cappadocië, van adellijke afkomst. Ik heb Palestina veroverd met de hulp van Christus. Maar ik heb alles opgegeven om God beter te kunnen dienen in de hemel.”

.

2e klas vertelstof: alle artikelen

2e klas: alle artikelen

Vertelstof: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3432-3230

.

.

.

VRIJESCHOOL – 2e klas – vertelstof – Sint Joris (1)

.
In de 2e klas worden aan de kinderen heiligenlegenden verteld.

Ook die van Sint-Joris en de draak.

Hier volgt een uitgebreider artikel als achtergrond voor ‘het vertellen over Sint-Joris.
Dat betekent niet dat ook alles aan de kinderen hoeft worden verteld: daar gaat het meer om de bekende legende.
.

Rafael: Heilige Sint-Joris met de draak. Louvre, Parijs

.

Naamdag: 23 april

Naamvarianten o.a.:  Jerg; Jurg, Jöm, Jurgen, Sjors, George, Georges, Igor, Juri, Georgia, Georgina/e.

Plaatsen van verering: Saloniki, Barcelona, Genua, Venetië, Verona, Bamberg, Limburg a. d. Lahn, in England en vele andere landen, steden en bisdommen.

Beschermheilige: van militairen, van Duitse ridderorden, van ruiters, van paarden, van boeren, van wapensmeden en zadelmakers.
Hij wordt aangeroepen tegen oorlogsgevaar, sneuvelen en wordt gerekend tot de veertien helpers in nood.

sint-joris

Er zijn nogal wat mensen die Sint-Joris naar het rijk der legenden verwijzen, d.w.z. die hem geen enkele historische betekenis toekennen.
Sommigen denken dat hij teruggaat op de oude Egyptische afbeelding van Horus te paard die een krokodil doorboort, die wordt beschouwd als de overwinnaar van Set.
Anderen wijzen op de vele relikwieën die gevonden zijn, vooral in Bulgarije, van de zogenaamde ‘Thracische ruiter’, een galopperende god met een wapperende mantel die vecht met een leeuw of een slang.
Weer anderen denken aan een replica van de Mithras-mythe. Dergelijke opvattingen worden bestreden door een christelijke opvatting die Joris, Georg ziet als een verifieerbare historische figuur. Deze kan echter niet vertrouwen op overvloedig tastbaar bewijs, maar verwijst vooral naar de vroegst mogelijke vermeldingen van Sint-Joris.

Het oudste bewijs van het historische bestaan van Sint-Joris is een oude inscriptie die aantoont dat er al in 367 een ontwikkelde cultus van Sint-Joris bestond in de regio Trachonitis.
Ongeveer 100 jaar eerder, vóór 397, noemt ook de heilige Ambrosius van Milaan hem, in 494 hield een synode zich bezig met de figuur van Sint-Joris omdat de Arianen zijn ware beeld hadden verdraaid, en ongeveer 100 jaar later, vóór 594, spreekt Gregorius van Tours over hem.
Het kan iets te maken hebben met het schaarse historische bewijs dat in de katholieke kerk – zowel in het missaal als in het dagelijkse gebed van de priesters – de herdenking van Sint-Joris naar de 5e plaats is verdrongen.
In de Oosterse Kerk zijn de dingen echter anders. Hier wordt Sint-Joris – naast Sint-Demetrios van Salonica – beschouwd als een ‘megalo-martelaar’, d.w.z. een groot martelaar, waarschijnlijk vanwege het speciale karakter en de overvloed aan wrede martelingen die hij moest ondergaan voor zijn executie.
In het Westen werd hij opgenomen in de kring van de zogenaamde ‘Veertien Helpers in Nood’ en kreeg hij ook een aantal beschermheiligen. Hij werd uitgeroepen tot patroonheilige van landen en bisdommen, soldaten en legers, de Duitse Ridderorde, ruiters en paarden. Op zijn feestdag, 23 april, vond op sommige plaatsen de zogenaamde Sint-Jorisrit plaats, gecombineerd met een zegening van de paarden, en in de Middeleeuwen werden op deze dag ridders gewijd.
Er zijn al in de 6e eeuw bewijzen van Sint-Joriskerken in Italië en Sicilië. De verering van de heilige werd later vooral bevorderd door pelgrimstochten naar het Heilige Land en de zogenaamde kruistochten. Richard Leeuwenhart plaatste zijn leger kruisvaarders onder de bescherming van Sint-Joris, de Duitse ridderorde koos hem als patroonheilige voor hun missiewerk in het Baltische gebied en in Engeland werd hij in 1222 zelfs tot nationale heilige uitgeroepen. Met een dergelijke populariteit is het niet verwonderlijk dat er in de loop der tijd aparte religieuze gemeenschappen werden gevormd die de naam Sint-Joris gebruikten en  zich volledig onder zijn bescherming plaatsten. De oudste is de ‘Congregatie van de Augustijner Ridders van Sint Joris’, opgericht in 1404 door Laurentius Justiniani. Er waren zelfs twee pauselijke ridderorden van Sint-Joris, die – net als een Oostenrijkse – in de 16e eeuw werden opgeheven. De bekendste Orde van Sint-Joris is de ‘Beierse Orde van Ridders van Sint-Joris’, opgericht ten tijde van de kruistochten rond 1143, die – na vele veranderingen en aanpassingen – vandaag de dag nog steeds bestaat.

Wat zegt de geschiedenis over de figuur van Sint-Joris?

Zoals al eerder gezegd, levert de geschiedenis maar weinig bewijs. Er is echter een redelijke mate van overeenstemming dat Sint-Joris een hooggeplaatste soldaat was in het Romeinse leger in Kaap Padocië die werd onthoofd in Pa-lastina, waarschijnlijk in Diospolis of in Lydda, tijdens de vervolging van christenen onder keizer Diocletianus in 303.
Ernst Hello schrijft over hem in zijn boek ‘Saintly Figures’: “De ouders van Sint- Joris waren christenen. Sommige auteurs geloven dat zijn vader een martelaar was. Hij werd geboren in het jaar 280. Zijn moeder begeleidde zijn opvoeding. Hij nam de wapens op toen hij zeventien jaar oud was. Om een opmerking van pater Faber te lenen: bovennatuurlijke gaven worden altijd geënt op de natuurlijke gaven die er het meest op lijken. Sint-Joris zou de beschermheilige van de overwinning worden. Dus werd hij een Romeins soldaat.

Hij begon met natuurlijk heldendom om bovennatuurlijk heldendom te bereiken, of het bovennatuurlijke heldendom dat hij al bezat werd in het begin verborgen onder de schijn van natuurlijk heldendom.”

Het idee van Sint-Joris als ‘Propaiophoros’, d.w.z. als een ‘overwinningsdrager’, dat vooral in de Oosterse Kerk het beeld van de heilige bepaalde, is ook terug te vinden in de Westerse wereld, maar de heilige wordt hier ongetwijfeld meer vereerd als de vechtende drakendoder en wordt ook afgebeeld in de kunst, zij het relatief laat, pas sinds de 12e eeuw.
Alleen de legende kan als bron worden genomen. Deze is zeer gedetailleerd opgeschreven in de zogenaamde ‘Legenda aurea’, de ‘Gouden Legende’ van Jacobus de Voragine uit het einde van de 13e eeuw. Ernst Hello put er ook uit in zijn ‘Saintly Figures’. Hier lezen we over de heiligen en Sint-Joris in het bijzonder: “Eén aspect van hun leven is altijd bepalend voor al het andere, en hun beeld maakt indruk op de menselijke verbeelding onder dit specifieke aspect”.
In het geval van Sint-Joris geeft het doden van de draak aanleiding tot deze eigenschap. De kunst beeldt Sint Joris nooit anders af dan door de draak te verslaan.

Legende

In de buurt van Beiruth woonde een monsterlijke draak in een meer en maakte water en land onveilig. Hij verliet het water alleen om dieren en mensen aan te vallen. Soms kwam hij voor de poorten van de stad, waar hij de lucht verpestte. 
Men besloot hetzelfde te doen als met het brandoffer en elke dag twee schapen aan hem te offeren. Maar al snel raakten de schapen op. Het orakel werd geraadpleegd. Dit antwoordde dat de draak mensenoffers moest krijgen om te verslinden en dat degenen die gedood zouden worden, door het lot zouden worden gekozen.
Op een dag viel het lot in Beiruth op Margaretha, de dochter van de koning. De koning weigerde zijn dochter, maar het volk was toen al opstandig. Ze omsingelden het paleis en dreigden het in brand te steken. Ze wilden de koninklijke familie levend verbranden. De koning kreeg te horen dat hij moest toegeven, en dat deed hij; hij leverde zijn dochter uit. Ze was gekleed in haar feestkleding.

Margaret wordt naar de plek geleid waar het monster haar zal grijpen. Ze leunt tegen een rots, tranen stromen uit haar ogen. Een schaap ligt naast haar. Het moet haar metgezel zijn. Het monster zal Margaretha en haar symbool in één keer verslinden: twee lammeren tegelijk.
Maar zie, voorbij de rots komt Sint-Joris over het pad. Hij ziet de huilende maagd, gaat naar haar toe en vraagt haar naar de reden van haar verdriet. Ze vertelt over haar ongeluk. De heilige held blijft aan haar zijde.

Plotseling kookt het water: de draak wringt zich eruit, doet de golven splijten en een vreselijk gesis vult de lucht die wordt vergiftigd door stinkende geuren; het jonge meisje slaakt een kreet van angst. – ‘Wees niet bang’ zegt de heilige Georg, bestijgt zijn paard, beveelt zichzelf tot God, stormt op het monster af, steekt het diep met zijn lans en dwingt het tot onder zijn voeten.
‘Nu’, zegt Georg tegen het jonge meisje, ‘moet je je riem nemen en die om de nek van de draak gespen’.
En ze leidde het monster de stad in, waar de verzamelde mensen uitbarstten in kreten van vreugde en dankbaarheid. En Georg zei tegen de mensen dat als ze in God zouden geloven, hij het monster helemaal zou doden. Toen werd de koning gedoopt en twintigduizend mensen met hem.
De koning wilde Georg overladen met eerbetoon en zijn schatten met hem delen. Maar Joris verdeelde alles wat hij kreeg onder de armen, omarmde koning, beval alle ongelukkigen bij hem aan en keerde terug naar zijn land.

Diocletianus regeerde in deze tijd. Hij was een zeer vroom man, want vroom betekent toegewijd, en deze vrome man was toegewijd aan Apollo. Op een dag raadpleegde hij het orakel over regeringszaken, maar het orakel antwoordde vanuit zijn grot dat het daarbij weerstand ondervond. ‘De rechtvaardigen op aarde belemmeren mij om vrijuit te spreken’, zei het. ‘Zij maken de zuivere inspiratie van drietand troebel.’ – ‘Wie zijn de rechtvaardigen?’,  vroeg de keizer. ‘O, vorst, dat zijn de christenen’, antwoordde het orakel.

Vanaf deze dag nam de vervolging, die al was afgenomen, een verschrikkelijke omvang aan.

Georg was een belangrijke figuur in het rijk. Hij kwam uit een voorname familie, was rijk en een soldaat. Al deze kwaliteiten gaven hem bepaalde voorrechten, want in Rome stond de soldaat in hoog. Toen Georg zag dat de vervolgingen opnieuw waren begonnen, werd hij boos en kon hij niet zwijgen. Zijn vrienden raadden hem aan voorzichtig te zijn, maar hun raad was nutteloos. En toch wist hij dat Diocletianus de man was om zelfs zijn beste vrienden op in een vlaag van woede te offeren. Hij kende de gewoonten van het hof. Hij kende ze zelfs zo goed dat hij zijn geld en kleren onder de armen verdeelde, die hij binnenkort niet meer voor eigen gebruik nodig zou hebben.

We moeten niet vergeten dat Georg een erg jonge man was. Misschien werden zijn vertrouwen en bovennatuurlijke vrijmoedigheid nog meer versterkt door deze omstandigheid. Hij was ongeveer twintig jaar oud, maar hij was tribuun, of liever gezegd hij was tribuun geweest, want hij had zijn ambt neergelegd. Hij had toegang tot de keizer, en daar maakte hij gebruik van. ‘Jongeman’, zei de keizer tegen hem, ‘denk aan je toekomst’. George haastte zich te antwoorden, maar de keizer werd boos, en zijn woede moet des te groter zijn geweest omdat deze geen duidelijke oorzaak had en zijn oorsprong vond in de antwoorden van het orakel.

De bewakers kregen het bevel om Georg naar de gevangenis te brengen. Daar gooiden ze hem op de grond, bonden hem vast en rolden een zware steen op zijn borst.

De volgende dag werd hij opnieuw voor Diocletianus gebracht, maar omdat alle overredingskracht niet meer hielp dan de dag ervoor, werd Georg vastgebonden aan een wiel met stalen spijkers, alsof hij in duizend stukken gescheurd zou worden.
Omdat de gebruikelijke martelingen niet genoeg waren, moesten er nieuwe worden uitgevonden. Ze geselden hem tot het vlees van zijn botten sprong en gooiden hem toen in een brandende put.
In de vlammen zong de martelaar de psalmen van David. Maar een engel maakte het werk van de vlammen ongedaan en na drie dagen en nachten was Georg niet verbrand maar genezen.
Toen liet Diocletianus met graagte roodgloeiende ijzeren laarzen met spijkers aan de binnenkant aan zijn voeten doen; deze kastijding had lange tijd geen effect, uiteindelijk veroorzaakte het bij Georg dat hij kreunde.

Maar omdat hij niet dood was, bonden ze kettingen aan hem vast en gooiden hem in een kerker. Zodra hij de eucharistie ontving, vielen zijn ketenen vanzelf af.
Georg werd opnieuw gemarteld. 
Maar toen gebeurde er iets vreemds. Tijdens zijn martelaarschap werd hij een wonderdoener en terwijl hij zijn bloed vergoot, toonde hij barmhartigheid aan een dier.
Bij een heidense boer genaamd Glycerus was er een os doodgegaan en het verlies kan hij maar moeilijk kon dragen. De boer ontmoette de martelaar op zijn lijdensweg en vroeg hem de os weer tot leven te wekken. Georg vroeg hem of hij in Christus wilde geloven, en toen hij bevestigend antwoordde, zei hij tegen hem: ‘Ga naar huis naar je ploeg, je zult je os levend vinden.’

Toen Glycerus op het veld kwam, stond zijn os daar, klaar om te werken. Een paar dagen later stierf de boer een martelaarsdood.

Ondertussen moest Georg verder lijden zonder te sterven. Hij vroeg zelf om naar de tempel gebracht te worden om de goden te zien die daar vereerd werden. Diocletianus verzamelde de senaat om die getuige te laten zijn van zijn overwinning. Alle hoge persoonlijkheden zouden er getuige zijn van hoe Georg werd verslagen en uiteindelijk aan Apollo geofferd. Alle ogen waren op hem gericht.

George naderde het beeld, hief zijn hand op en maakte het kruisteken.
‘Wilt u’, zei hij tegen het afgodsbeeld, ‘dat ik u offers breng als aan God?’
‘Ik ben God niet’, antwoordde de demon, en gedwongen bekende hij: ‘Er is geen andere God dan die jij verkondigt.

Toen klonken er jammerende en angstaanjagende stemmen uit de afgodsbeelden en ze vielen neer op de grond.

Georg werd opnieuw beetgepakt en ze onthoofden hem

Alle tradities die verbonden zijn met de verering van Sint-Joris verwijzen naar het karakteristieke wat al eerder genoemd werd en naar de overwinning op de draak.

Er wordt gezegd dat de heilige aan het leger van de kruisvaarders verscheen voor de Slag bij Antiochië en dat de ongelovigen met zijn hulp werden verslagen.
Een andere verschijning van Sint-Joris zou hebben plaatsgevonden aan Richard de Eerste, koning van Engeland, die zegevierend vocht tegen de Saracenen.

Constantinopel had ooit vijf of zes kerken gewijd aan Sint-Joris, waarvan de oudste werd gebouwd door Constantijn de Grote.

Een zeer wijdverspreide traditie beweert dat Sint-Joris voor zijn dood God vroeg om de smeekbeden te horen van degenen die hem zouden aanroepen bij de herdenking van zijn martelaarschap.

.

2e klas vertelstof: alle artikelen

Vertelstof: alle artikelen

2e klas: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 2e klas

.

3425-3223

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over sprookjes, mythen, sagen (GA 55)

.

Zie de inleiding bij GA 34 en  GA 57

Rudolf Steiner spreekt in de hieronder genoemde voordracht over ‘geestelijke ontwikkeling’.
In de inleiding bij GA 34 geef ik een triviaal voorbeeld van hoe de ene mens meer van een bepaald onderwerp weet dan een ander.
Nu gaat het bij ‘ingewijd zijn’ niet om een bepaald ‘weten’ dat je door studie je zou kunnen eigen maken.
Je gaat ‘anders’ en ‘iets anders’ waarnemen.

Als Steiner bij verschillende gelegenheden eenzelfde onderwerp bespreekt, voegt hij meestal weer iets nieuws toe; hij belicht e.e.a. weer vanuit een andere hoek, enz.

In deze voordracht staat hij langer stil bij hoe het bewustzijn van de mensheid zich ontwikkelde en veranderde. 

GA 55

Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben

Het weten van het bovenzintuiglijke in onze tijd en de betekenis voor het tegenwoordige leven

Voordracht 2 Berlijn, 25 oktober 1906 

Blut ist ein ganz besonderer Saft 

                                     Bloed is een heel bijzonder sap

Blz.37

Alle diejenigen Dinge, welche aus den Sagen und Mythen des Volkes uns überkommen sind und sich auf das Menschenleben beziehen, werden in unserer Zeit in bezug auf die ganze Anschauung und Auffassung des Menschen einer
besonderen Umwandlung unterliegen. Dasjenige Zeitalter liegt hinter uns, in dem man auf Sagen, Märchen und Mythen so geblickt hat, als ob in ihnen nur kindliche Volksphantasie sich ausspräche. Ja, selbst die Zeit liegt hinter uns,
in der man in einer kindlich gelehrtenhaften Weise davon gesprochen hat, daß in der Sage die dichtende Volksseele zum Ausdruck komme. Die dichtende Volksseele ist nichts anderes als ein Erzeugnis des grünen Gelehrtentisches, denn es gibt ebenso einen grünen Gelehrtentisch, wie es einen grünen Bürokratentisch gibt. Wer einen Blick hineingetan hat in die Volksseele, der weiß sehr gut, daß es sich im Volke nicht um Erdichtungen und dergleichen Dinge handelt, sondern um etwas viel Tieferes, das in seinen Sagen
und Märchen von wunderbaren Mächten und wunderbaren
Ereignissen zum Ausdruck kommt.
Wenn wir uns von dem neuen Standpunkte der Geistesforschung aus wieder in die Sagen und Mythen vertiefen,

Al die dingen die uit legendes en mythen van een volk tot ons zijn gekomen en betrekking hebben op het menselijk leven, zijn in onze tijd in relatie tot de hele  perceptie en opvatting van de mens onderhevig aan speciale transformatie.
Het tijdperk ligt achter ons, waarin zo naar legendes, sprookjes en mythen
werd gekeken alsof ze slechts de uiting waren van kinderlijke volksfantasieën. Ja, zelfs de tijd ligt achter ons, waarin men op een kinderlijk geleerde manier spreekt over dat in de sage de poëtische ziel van het volk tot uiting komt. De poëtische ziel van het volk is niets anders dan een product van de groene geleerdentafel; er bestaat een groene geleerdentafel, evenals een groene bureaucratische tafel. Iedereen die in de ziel van het volk heeft gekeken, weet heel goed dat het in een volk niet gaat om verdichtsels e.d., maar om iets veel diepers dat tot uitdrukking komt in de sagen en sprookjes over wonderbaarlijke krachten en wonderbaarlijke gebeurtenissen.
Als we ons vanuit het nieuwe standpunt van spiritueel onderzoek opnieuw verdiepen in de sagen en mythen,

Blz. 38

wenn wir jene großartigen und gewaltigen Bilder, die uns aus der Urzeit überkommen sind, auf uns wirken lassen, nachdem wir mit geisteswissenschaftlichen Forschungsmethoden ausgerüstet sind, so erscheinen uns diese Mythen und Sagen so, daß sie uns zum Ausdruck einer tiefsinnigen
Urweisheit werden.
Wahr ist es, daß der Mensch sich zunächst fragt, wie es komme, da wir es doch ursprünglich mit primitiven Volksstufen, primitiven Volksanschauungen zu tun haben, daß der naive Mensch sich die Welträtsel bildlich veranschaulichen konnte in diesen Sagen und Märchen und daß, wenn wir uns heute in diese Sagen und Märchen vertiefen, wir im Bilde dasjenige erblicken, was uns die Geistesforschung heute klar enthüllt. Zunächst muß das unsere Verwunderung erregen. Wer sich aber tiefer und tiefer einläßt in die Art und Weise, wie diese Märchen und Mythen zustande gekommen sind, dem schwindet jedes Erstaunen, jeder Zweifel und er wird nicht nur das, was man naive Anschauung nennt, in diesen Sagen und Märchen finden, sondern den weisheitsvollen Ausdruck einer uralten, wahren Weisheits-Anschauung der Welt erkennen.

wanneer we die grootse en krachtige beelden die zijn overgeërfd uit de prehistorie, op ons laten inwerken, nadat we zijn uitgerust met de onderzoeksmethoden van de geesteswetenschap, verschijnen deze mythen en sagen aan ons op zo’n manier dat ze voor ons de uitdrukking worden van een diepgaande oerwijsheid.
Het is waar dat de mens zich eerst afvraagt ​​hoe het komt, aangezien we toch te maken hebben met primitieve volkeren, de opvattingen van primitieve volkeren, dat de naïeve mens zich de raadsels van de wereld in deze sagen en sprookjes in beelden kon zien en dat wanneer wij ons vandaag verdiepen in deze sagen en sprookjes, wij in beelden zien wat het spiritueel onderzoek ons ​​vandaag de dag duidelijk onthult. Dit moet allereerst wel onze verbazing wekken. Maar als je je steeds dieper verdiept in de manier waarop deze sprookjes en mythen tot stand kwamen, verdwijnt alle verbazing, alle twijfel en je zal in deze sagen en sprookjes niet alleen vinden wat men een naïeve opvatting noemt, maar de wijze uitdrukking van een oude, ware wijsheidsopvatting over de wereld.
GA 55/38-39
Vertaald
Dit is een eigen vertaling.

Blz. 61

Vóór deze passage heeft Steiner uiteengezet hoe het bewustzijn van de vroegere mens veel meer helderziend was dan het onze en hoe dit ging veranderen.
We kennen de uitdrukking: ‘zo oud als Methusalem’, wiens leeftijd in de Bijbel op 969 jaar werd bepaald. Dit ongelooflijk aantal jaren zou hier een verklaring vinden (zonder met name te worden genoemd).

Weil der Mensch dieses Bewußtsein hatte, weil er nicht bloß in seiner persönlichen Welt lebte, sondern weil in seinem Innern das Bewußtsein seiner vorhergehenden Generation auflebte, deshalb bezeichnete er auch nicht bloß seine Person mit einem Namen, sondern eine ganze Generationenreihe. Der Sohn, der Enkel und so weiter bezeichneten das Gemeinsame, das durch sie alle hindurchging, mit einem Namen. Der Mensch empfand sich als ein Glied der ganzen Generationsreihe. Das war eine wirkliche und wahre Empfindung. Und wodurch wurde diese Bewußtseinsform in eine andere verwandelt? Sie wurde es durch ein Ereignis, das die geheimwissenschaftliche Geschichte gut kennt. Wenn Sie in der Geschichte zurückgehen, dann tritt für alle Völker des Erdkreises ein Moment auf, der Ihnen ganz genau bei jedem einzelnen Volke bezeichnet werden kann. Das ist der Moment, wo das Volk in einen neuen Kulturzustand eintritt, in dem es aufhört, alte Traditionen zu haben, wo es aufhört, Urweisheit zu besitzen, jene Weisheit, die durch das Blut der Generationen hindurchgerollt ist.

Omdat de mens dit bewustzijn had, omdat hij niet alleen in zijn persoonlijke wereld leefde, maar omdat het bewustzijn van zijn vorige generatie in hem leefde, gaf hij niet alleen zijn eigen persoon een naam, maar een hele reeks generaties. De zoon, de kleinzoon, enzovoort, gaven het gemeenschappelijke element dat in hen allen terugkwam een ​​naam. De mens voelde zich lid van de gehele generatieketen. Dat was een echt en waar gevoel. En hoe werd deze vorm van bewustzijn getransformeerd in een andere? Dit gebeurde door een gebeurtenis die bekend is in de verborgen wetenschap. Als je teruggaat in de geschiedenis, dan is er een moment dat voor alle volkeren ter wereld geldt en dat heel precies voor ieder afzonderlijk volk beschreven kan worden. Dit is het moment waarop de mensen een nieuwe culturele staat bereiken, waarop ze ophouden met het hebben van oude tradities, als ze niet langer de oeroude wijsheid bezitten, de wijsheid die door het bloed van de generaties stroomt.

Die Völker haben ein Bewußtsein davon, und dieses Bewußtsein finden wir ausgedrückt in den alten Sagen der Völker. Die Stämme blieben nämlich in früherer Zeit in sich abgeschlossen, die einzelnen Mitglieder der Familien heirateten untereinander. Das finden Sie ursprünglich bei allen Rassen und Völkern. Und ein wichtiger Moment für die Menschheit ist der, als dieses Prinzip durchbrochen wird, sich fremdes Blut mit fremdem Blute mischt, wo die Nah-Ehe in die Fern-Ehe übergeht. Die Nah-Ehe bewahrt das Blut der Generationen, sie läßt dasselbe Blut durch die einzelnen Glieder rinnen, das seit Generationen den Stamm, die Nation durchfloß. Die Fern-Ehe gießt neues Blut dem Menschen ein, und diese Durchbrechung des Stammesprinzipes, diese Mischung des Blutes, die bei allen Völkern sich findet und früher oder

De volkeren zijn zich hiervan bewust en we vinden dit besef terug in de oude sagen van de volkeren. Vroeger leefden de stammen afgesloten in zichzelf, de individuele familieleden trouwden met elkaar. Je vindt dit oorspronkelijk bij alle rassen en volkeren. En een belangrijk moment voor de mensheid is wanneer dit principe wordt doorbroken, wanneer vreemd bloed zich vermengt met vreemd bloed, wanneer een huwelijk in eigen kring verandert in een huwelijk buiten deze kring. Een huwelijk in eigen kring zorgt ervoor dat het bloed van de generaties behouden blijft. Het zorgt ervoor dat hetzelfde bloed door de individuele leden stroomt dat al generaties lang door de stam, door het volk stroomt. Het huwelijk buiten de kring brengt nieuw bloed in de mens, en dit doorbreken van het stamprincipe, deze vermenging van bloed, die in alle volkeren voorkomt en vroeger of later 

später auftritt, bedeutet die Geburt des äußeren Verstandes, die Geburt des Intellektes.
Das ist eben das Wichtige, daß in alten Zeiten eine Art dämmerhaften Hellsehens vorhanden war und daß Mythen und Sagen aus diesem hellseherischen Vermögen heraus entstanden sind, welches sich in dem verwandtschaftlichen Blute ausleben kann wie in dem vermischten Blute das gegenwärtige Bewußtsein. Mit dem Eintritt der Fern-Ehe fällt auch die Geburt des logischen Denkens, die Geburt des Intellektes zusammen. So überraschend das ist, so wahr ist es.

plaatsvindt, betekent de geboorte van het uiterlijke verstand, de geboorte van het intellect.
Belangrijk is dat er in de oudheid een soort vage helderziendheid bestond en dat uit dit helderziende vermogen mythen en sagen zijn ontstaan, die zich door het verwantschapsbloed kunnen manifesteren, net zoals het huidige bewustzijn zich door het gemengde bloed kan uiten. Het ontstaan ​​van huwelijken buiten de eigen kring valt ook samen met de geboorte van het logisch denken, de geboorte van het intellect. Hoe verrassend dit ook klinkt, het is waar.
GA 55/61-62
Vertaald
Dit is een eigen vertaling.

.
Rudolf Steiner over mythen e.d.: alle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3411-3209

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Uit LEO KLEINs aantekeningen

.

Tijdens een pauze waren de leerlingen van klas 2 op het grote wilde speelterrein stenen aan het zoeken. Ze sloegen ze open om er kristallen in te zien. Een jongen toonde mij zo’n steen.
‘Weet jij hoe de kristallen erin komen’, vroeg ik?
Ik bedacht en vertelde een verhaal. 
Daarna kwamen er nog drie leerlingen. ‘Kunt u hier ook een verhaal over vertellen?’
Ik deed dat en zo ontstonden deze verhalen. 
Daarna ging de bel en was de pauze voorbij.
.

hoe kristallen in de steen kwamen

.

Eens lag er een steen op het strand. 
Hij was oud en bracht zijn dagen door met zich te verbazen en ’s nachts verwonderde hij zich over de schepping en de sterren in het bijzonder.
Ten slotte vroeg hij een ster iets van zijn twinkelend licht.
De ster die de steen bewonderde omdat hij en zijn vrienden het de mens mogelijk maken op aarde te lopen en te staan, antwoordde: ‘Beste steen, omdat je steun het mogelijk maakt voor de mensen op aarde hun werk te doen, schenk ik je iets van mijn licht.’
Sinds die tijd heeft de steen kristallen diep in zijn binnenste.

Eens sprak een steen die naast een roos lag: ‘Roos, wat glanzen je bladeren als de zon erop schijnt. Wil je iets over je leven vertellen?’
De roos zei: ‘Toen Gabriël aan Maria de geboorte van haar zoon verkondigde, werd mij het voorrecht gegeven naast haar voeten te groeien.
Mijn houten stengel ging met plezier diep in de aarde. Zo kan ik de mensen laten zien de aarde lief te hebben. Mijn bloemen helpen de mensen zich te herinneren elkaar lief te hebben. Het licht op mijn bladeren toont de glorie van de engelen.
Ik ben dankbaar je te ontmoeten. Jij hebt jezelf opgeofferd om een deel van je lichaam te laten verweren tot grond, zodat planten en bomen en ook ik daarop kunnen leven. Mag ik je iets van mijn bladerenlicht geven?
De steen was diep bewogen en op hetzelfde ogenblik had hij van binnen kristallen.
Nu nog kunnen we ze vinden in talloze stenen.

Twee stenen lagen in de woestijn en verheugden zich in de zon, de hemel en de wind. 
‘Weet je’, zei een steen, ‘dat we een geheim in ons dragen? We kunnen vuur maken en de lucht kan ons helpen. De wind kan het laten groeien. We hebben alleen een mens nodig om ons tegen elkaar te slaan.’
Juist toen kwam er een oude reiziger langs. Hij wilde een vuur maken.
Hij nam de stenen en sloeg ze tegen elkaar. Enige vonken sprongen weg en spoedig dansten de vlammen in de rondte.
De stenen waren zo gelukkig dat het vuur zoveel licht gaf, dat ze er iets van namen.
Nu nog kunnen we diep van binnen de kristallen zien.

Eens was er een grote rots. Zijn hoofd was in de wolken en als hij de zon zag, was hij gelukkig. Maar soms als de wolken een deken om hem heen legden, was hij treurig.
Hij werd nog verdrietiger als hij besefte dat hij niemand iets kon geven.
Maar eens, toen er een aardbeving en een zonsverduistering hadden plaatsgevonden midden op de dag, vroeg een man hem of hij een groot gat voor een graf in hem mocht maken.
‘Te dienen door je lichaam te schenken, moet geweldig zijn,’ dacht de rots en hij gaf toestemming. 
Ze maakten een graf in hem en legden de man in hem die nieuw leven zou brengen. 
De stukken steen die weggehakt waren, kregen licht van binnen.
Nu nog kan je het vinden als kristallen.

.

Vrijeschool in beeld: Leo Klein  [1]  [2]

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3328-3132

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over sprookjes, mythen, sagen en legenden (GA 57)

.

Zie de inleiding bij dit onderwerp.
Ik eindigde daar met:

En dat is, volgens Steiner, de inhoud van sprookjes, mythen en sagen: beelden die staan voor ‘grote waarheden’ die op een abstract niveau in ‘die tijd toen’ niet waren mee te delen.

Als kind woonde ik in een dorp, vlakbij de kerk waaromheen een gracht lag. Omdat ik daar iedere morgen langs moest, waarschuwde mijn moeder me om niet te dicht bij de rand te komen. Ik kon nog niet zwemmen en er stond genoeg water in om erin te kunnen verdrinken.
‘Als je erin valt, val je naar de diepte en het is zo diep dat je altijd blijft vallen.’
Ik geloofde mijn moeder onvoorwaardelijk en het feit dat je altijd bleef vallen, boezemde mij voldoende angst in dat ik wel uitkeek dat ik niet in die gracht terechtkwam.
Ik werd wat ouder en toen ik op een dag eens goed in het water keek, kon ik de bodem zien. Plotseling wist ik; ‘Altijd blijven vallen, dat kan helemaal niet!’

Ik hoefde voor dit inzicht niets te doen, het was er op een bepaald ogenblik. Ik was ouder geworden en veranderd, niet alleen fysiek, maar ook in mijn belevingen en in het begrijpen.

Door zo’n voorval kan ik makkelijk meevoelen met de idee van Rudolf Steiner dat ‘de ontwikkeling van de mens, een ontwikkeling van zijn bewustzijn is.’
En dat geldt voor ieder mens individueel, maar ook voor de individuen die in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats een soortgelijke ontwikkeling a.h.w. als groep doormaken. Groep in de zin van ‘stam’ of ‘ras’ of ‘volk’.

En ook in deze tijd speelt zo’n ontwikkeling zich af. 
Met grote onderlinge verschillen, er bestaat in de wereld wat dat betreft geen ‘gelijktijdigheid’.

Als we de idee van Steiner vasthouden dat geschiedenis een verslag is van de bewustzijnsverandering van mens en mensheid, kunnen we daarmee meer begrip krijgen voor het sprookje, de sage, de mythe, legende en het geloof.

GA 57 

Wo und wie findet man den Geist?

Waar en hoe vind je de geest?

Voordracht 5, Berlijn 14 november 1908

Bibel und Weisheit II

Bijbel en wijsheid ll

Blz. 126

Blicken wir ein wenig zurück in der Entwicklung des menschlichen Bewußtseins. Das Wort Entwicklung braucht man heute sehr häufig, aber so durchgreifend, so intensiv wie die Geisteswissenschaft Ernst macht mit dem Worte Entwicklung, so ist es bei keiner anderen Wissenschaft der Fall. Dieses menschliche Bewußtsein, wie es heute ist, hat sich aus anderen Bewußtseinsformen entwickelt. Wenn wir weit, weit zurückgehen in der Herkunft des Menschen, nicht im Sinne materialistischer Wissenschaft, sondern so, wie ich es vorgestern entwickelt habe, dann finden wir, daß das Menschen-Bewußtsein immer mehr als ein anderes erscheint, je weiter wir zurückgehen. Dieses Bewußtsein, welches die verschiedenen Verstandesbegriffe, die äußeren Sinneswahrnehmungen in
der bekannten Art verknüpft, das ist erst entstanden, wenn auch in urferner Vergangenheit, aber es ist erst entstanden. Wir können in jener Zeit einen Zustand des Bewußtseins finden, der ganz anders war als heute, weil besonders das Gedächtnis ganz anders war. Das, was der Mensch heute als Gedächtnis hat, ist nur ein herunterge­kommener Rest einer alten Seelenkraft, die in ganz anderer Weise vorhanden war. In alten Zeiten, als der Mensch noch nicht die kombinierende Kraft seines heutigen Verstandes hatte, als er noch nicht imstande war, zu rechnen und zu zählen im heutigen Sinne, als er noch nicht seine Verstandeslogik ausgebildet hatte, da hatte er dafür eine andere Kraft der Seele: er hatte ein universelles Gedächtnis aus­gebildet. Dieses mußte abnehmen, mußte zurücktreten, damit auf seine Kosten unser heutiger Verstand zu seiner Entwicklung kommen konnte. So ist überhaupt der Gang der Entwicklung, daß eine Kraft in den Hintergrund tritt, damit die andere auftauchen kann. Das Gedächtnis ist eine abnehmende Kraft, der Verstand und die Vernunft sind zunehmende Seelenkräfte.

Laten we eens terugkijken naar de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn. Het woord ontwikkeling wordt tegenwoordig heel vaak gebruikt, maar geen enkele andere wetenschap is zo serieus en zo intensief als de geesteswetenschap het woord ontwikkeling serieus neemt. Dit menselijke bewustzijn zoals het nu is, heeft zich ontwikkeld uit andere vormen van bewustzijn. Als we ver, heel ver teruggaan naar de oorsprong van de mens, niet in de zin van de materialistische wetenschap, ( ) dan ontdekken we dat het menselijk bewustzijn zich steeds anders voordoet naarmate we verder teruggaan.
Ons bewustzijn, dat de verschillende intellectuele begrippen, de uiterlijke zintuiglijke waarnemingen op de bekende manier met elkaar verbindt, is ontstaan, ook al is dit in een ver verleden, het is ontstaan.
In die tijd vinden we een staat van bewustzijn die heel anders was dan vandaag, omdat vooral het geheugen heel anders was. Wat de mens vandaag als geheugen heeft, is slechts een verkommerd overblijfsel van een oude zielskracht die op een heel andere manier aanwezig was. In de oudheid, toen de mens nog niet het combinerend vermogen had van zijn huidige intellect, toen hij nog niet kon rekenen en tellen in de moderne zin van het woord, toen hij zijn intellectuele logica nog niet had ontwikkeld, had hij in plaats daarvan een andere kracht van de ziel: hij had een universeel geheugen ontwikkeld. Dit moest afnemen, moest plaats maken, zodat ons hedendaagse intellect ten koste van dit geheugen tot ontwikkeling kon komen.
Dat is het verloop van ontwikkeling in het algemeen, dat het ene vermogen naar de achtergrond verdwijnt zodat het andere naar voren kan komen. Geheugen is een afnemend vermogen, begrip en rede zijn toenemende vermogens van de ziel.
GA 57/126-127
Niet vertaald 

Van dit ‘algemene’ gaat Steiner dan in de 17e voordracht over naar iets wat hij met name noemt:

Voordracht 17, Berlijn 1 mei 1909

Alteuropäisches Hellsehen

Oud-Europese helderziendheid

Blz. 411

Wenn wir zurückblicken, namentlich in der Entwicklung der europäischen Völker, so finden wir überall mehr oder weniger das alte Bilderbewußtsein, das die Welt anschaut, wie sie innerlich ist, wie sie ihrer geistig-seelischen Wesenheit nach ist. Aber das Ich-Bewußtsein ist noch ganz unentwickelt. Und was ist denn geblieben von dem, was die Alten gesehen und erzählt haben, die noch nicht das vollständige Ich-Bewußtsein hatten? Wir können sehen, daß ein Übergang vorhanden war vom alten Bilderbewußtsein zum Gegenstandsbewußtsein. Oh, es ist ein gutes, schönes Erbstück davon vorhanden: das sind die Mythen und Sagen, der gesamte Inhalt der Mythologien. Was die Mythologien enthalten, das wird heute vielfach als Volksdichtung hingestellt. Da werden Wolken als Schafherden angesehen, oder Blitz und Donner in irgendeiner Weise umgedeutet. Es gibt vielleicht keine willkürlichere «Dichtung», als diese Ausdeutung der alten Mythen und Sagen. Alles dasjenige, was heute geblieben ist in Mythen und Sagen, entstammt altem Hellsehen. Das, was erlebt wurde im Unterbewußtsein, das ist erzählt worden, und diese Erzählungen sind die Sagen und Mythen und auch die Märchen. Alle Sagen und Mythen sind erlebt, nicht erdichtet, aber auch nicht im heutigen Gegenstandsbewußtsein erlebt, sondern im alten dämmerhaften Bewußtsein. Und wir können gleichsam tief hineinschauen in das Wirken dieses dämmerhaften Bewußtseins, wenn wir uns an etwas Großes in den religiösen Schriften erinnern.

Als we terugkijken, vooral in de ontwikkeling van de Europese volkeren, vinden we overal min of meer het oude beeldbewustzijn, dat naar de wereld kijkt zoals die innerlijk is, zoals die is volgens zijn spirituele-zielessentie.
Maar het Ik-bewustzijn is nog behoorlijk onontwikkeld. En wat is er overgebleven van wat de ouden zagen en vertelden, die nog niet het volledige ik-bewustzijn hadden? We kunnen zien dat er een overgang was van het oude beeldbewustzijn naar het objectbewustzijn.
Wel, er is een goede, mooie erfenis hiervan: dit zijn de mythen en legenden, de hele inhoud van de mythologieën. Wat de mythologieën bevatten wordt vandaag vaak voorgesteld als volkspoëzie. Wolken worden gezien als kuddes schapen, of donder en bliksem worden op de een of andere manier geherinterpreteerd. Er bestaat misschien geen willekeuriger “poëzie” dan deze interpretatie van de oude mythen en legenden.

Alles wat vandaag de dag overblijft in mythen en legenden komt voort uit oude helderziendheid. Dat wat in het onderbewuste werd ervaren is verteld, en deze verhalen zijn de legenden en mythen en ook de sprookjes. Alle legenden en mythen zijn ervaren, niet verzonnen, maar ook niet ervaren in het objectbewustzijn van vandaag, maar in het oude schemerbewustzijn. En we kunnen als het ware diep in de werking van dit schemerbewustzijn kijken als we naar iets groots opkijken in de religieuze geschriften.
GA 57/411-412
Niet vertaald

Blz. 414

(  ) des alten hellseherischen Bewußtseins, des Bilderbewußtseins, das Mythen und Sagen schafft.

( ) van het oude helderziende bewustzijn, het beeldbewustzijn, dat mythen en sagen creëert.

GA 57/414
Niet vertaald

Blz. 417/418

Wir haben an einzelnen Beispielen gesehen, wie sich in der wunderbaren Sagenwelt nichts anderes ausdrückt als der Gegenstand der Entwicklung des Bewußtseins. Von dem alten Bilderbewußtsein eroberte sich die Menschheit ihr gegenwärtiges helles Tagesbewußtsein, das dem Menschen das Selbstbewußtsein gebracht hat. Und während er früher nicht in sich hineinschauen konnte, nicht ein Selbst dort fand, so fand er, wenn er hinausschaute, überall geistige Wesen, in der Quelle, in der Luft, im Baum — alles war von geistigen Wesen belebt. Wenn er mit seinem dämmerhaften Bewußtsein hinausblickte und sah die Luft, so wußte er, daß sie die Verkörperung desjenigen Gottes war, der sein Inneres gestaltete. Drang die Luft in ihn ein, so wußte er: das bewegt mein Ich. — Brauste der Wind, der sonst von ihm eingeatmet wurde, draußen in kalten, stürmischen Winternächten über die Erde, dann wußte er, daß in dem Sturmesbrausen Wotan einherfährt. So könnten wir alle Mythen und Sagen durchgehen. Wir würden wohl Umgestaltungen durch Dichtungen finden, aber alle führen zurück auf altes hellseherisches Bewußtsein.

We hebben aan de hand van individuele voorbeelden gezien [deze voorbeelden heb ik hier niet weergegeven] hoe de wondere wereld van de legenden niets anders uitdrukt dan het object van de ontwikkeling van het bewustzijn. Vanuit het oude beeldbewustzijn veroverde de mens zijn huidige heldere dagbewustzijn, dat de mens zelfbewustzijn heeft gebracht. En terwijl hij voorheen niet in zichzelf kon kijken, daar geen zelf kon vinden, vond hij toen hij naar buiten keek overal spirituele wezens, in de waterbron, in de lucht, in de boom – alles werd bezield door spirituele wezens. Wanneer hij met zijn schemerig bewustzijn naar buiten keek en de lucht zag, wist hij dat het de belichaming was van de God die zijn innerlijk vorm gaf. Als de lucht tot hem doordrong, wist hij: dit beweegt mijn Ik. – Als de wind, die hij gewoonlijk inademde, op koude, stormachtige winternachten buiten over de aarde bulderde, wist hij dat Wotan in het stormachtige gebrul meereisde. 
We zouden alle mythen en legenden op deze manier kunnen doorlopen. We zouden waarschijnlijk transformaties vinden door poëzie, maar ze leiden allemaal terug naar het oude helderziende bewustzijn.
GA 57/417-418 
Niet vertaald

Voordracht 18, Berlijn 6 mei 1909

                  Die europäischen Mysterien und ihre Eingeweihten

                             De Europose mysteriën en hun ingewijden
Blz. 422

Im letzten Vortrag konnte darauf hingewiesen werden, daß in den alten Zeiten der europäischen Entwicklung bei den verschiedenen Völkern eine Art alten, ursprünglichen Hellsehens vorhanden war, und daß sich das gegenwärtige Bewußtsein erst aus diesem früheren Bewußtseinszustände, aus einem alten, hellseherischen Vermögen heraus entwickelt hat. Es ist darauf hingewiesen worden, wie das, was der alte Hellseher in gewissen Verhältnissen seines Lebens hat wahrnehmen können, einen Niederschlag gefunden hat in den Sagen und Mythen, die von Alpwesen, Elfenwesen, von Zwerg- und Lurenwesen handeln. Diese Sagen und Mythen sind höchst mannigfaltiger Art, und wenn wir Umschau halten könnten nur über das, was an solchen aus alten, hellseherischen Beobachtungen stammenden Mythen und Sagen in Europa sich erhalten hat, so würden zwar gewisse Ähnlichkeiten, gewisse Gleichheiten in allen diesen Überlieferungen vorhanden sein, aber doch auch wieder große Verschiedenheiten, weil das hellseherische Vermögen der einzelnen Menschen sehr verschieden war. Eine viel größere Obereinstimmung ist schon vorhanden in den großen Mythengebilden, in den großen Gebilden der Götter- und Heldensagen. Auch diese Götter- und Heldensagen führen zurück auf hellseherische Fähigkeiten, nur in anderer Art. Nicht auf die Erlebnisse führen sie zurück, die dem Menschen werden konnten durch natürliche hellseherische Begabung, sondern die großen einheitlichen Sagengebilde, die wir als Mythologie zusammenfassen, führen zurück auf jene Erlebnisse, welche die Eingeweihten in den Mysterien gehabt haben.

In de vorige voordracht [zie hierbovenwerd erop gewezen dat in de oude tijden van de Europese ontwikkeling een soort oude, oorspronkelijke helderziendheid aanwezig was onder de verschillende volkeren, en dat het huidige bewustzijn zich alleen heeft ontwikkeld uit deze vroegere staat van bewustzijn, uit een oud, helderziend vermogen. Er is op gewezen hoe, wat de oude helderziende in bepaalde omstandigheden van zijn leven kon waarnemen, tot uitdrukking is gekomen in de legenden en mythen over alfenwezens, elfenwezens, dwergwezens en ‘lore’wezens. [verlokkende wezens, zoals de Lorelei. Op blz. 414 gaat Steiner er nader op in]
Deze legenden en mythen zijn heel divers, en als we alleen al zouden kijken naar welke mythen en legenden die voortkomen uit oude helderziende waarnemingen in Europa bewaard zijn gebleven, dan zouden er bepaalde overeenkomsten zijn, bepaalde gelijkenissen in al deze tradities, maar er zouden ook grote verschillen zijn, omdat de helderziende vermogens van individuele mensen heel verschillend waren. Er is een veel grotere overlap in de grote mythen, in de grote mythen van de legenden van goden en helden. Deze legenden van goden en helden leiden ook terug naar helderziende vermogens, alleen op een andere manier. Ze leiden niet terug naar de ervaringen die de mens zou kunnen krijgen door natuurlijke helderziendheid, maar de grote samenhangende sagencomplexen die we samenvatten als mythologie, leiden terug naar de ervaringen die de ingewijden hadden in de mysteriën.
GA 57/422-423
Niet vertaald

.

Rudolf Steiner over mythen en sagenalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3294-3101

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over sprookjes, mythen, sagen en legenden (GA 34)

.

Telkens als bv. de T.U. van Eindhoven een of andere vinding heeft gedaan en er wordt uitgelegd hoe dan, begrijp ik daar eigenlijk nooit wat van.
‘Knappe koppen’, denk ik dan, een vorm van ingewijd zijn in jouw stukje wetenschap. ‘Ingewijde’ gebruiken we nauwelijks als woord, hier spreken we van ‘de expert’. 
Maar evenzogoed, die weet veel meer dan ik en zou mij erin kunnen ‘inwijden’.

Zo had ik eens een expert nodig om de inhoud van mijn computer te redden.
Deze ‘ingewijde’ nam erachter plaats, typte voor mij totaal vreemde opdrachten, opende dit en sloot dat, kortom: hij was zo thuis in dat voor mij zo onbekende gebied, dat ook hij mijn leraar had kunnen zijn op zijn vakterrein.
Hij wees mij ook op een zekere toekomst: als ik dit zou doen en dat zou nalaten, ontstonden er geen problemen meer. Ik heb hem als ‘een grotere geest’ vertrouwd en inderdaad, zijn voorspelling was juist.

Daar moet ik weleens aan denken wanneer ik bij Steiner over ‘inwijding’ en ‘mysteriën’ lees. Over de ingewijden die het gewone volk – zij die het ontwikkelingsniveau van de ingewijde niet hebben – zeggen wat ze wel en niet moeten doen.

Nu zijn mijn voorbeelden wat triviaal, bij Steiner gaat het nog om veel meer:
de ingewijden houden het volk, maar ook de inwijdeling – hij die op weg is ingewijd(e) te worden – soms een toekomst voor van de mens en de mensheid, soms een verleden.
Ze moesten dat op een bepaalde manier doen, het ging niet op het niveau waarop zij dit wisten, dat denkniveau had het volk niet.

Bij deze inhoud denk ik weleens aan het feit dat de oudere aan een kleuter bv. geen algebra kan uitleggen. Dat kan de kleuter niet bevatten. 

En zo zou het gewone volk niet kunnen bevatten op een meer verstandsniveau, wat het toch op een of andere manier moest weten, ook door vragen die vanuit het volk werden gesteld.

Zo kunnen kinderen, ook kleuters al, vragen stellen over – voor hen – raadsels in het leven.
‘Wat is eeuwigheid’? vroeg een meisje in mijn klas mij.
Ik had natuurlijk een triviaal antwoord kunnen geven, in de trant van ‘heel erg lang’ of een filosofische omschrijving: ‘ontheven aan de tijd’.
Maar zou de  7-jarige daar wat aan hebben gehad.
Gelukkig kende ik een sprookje (Het herdersjongetje, Grimm 152) waarin één keer in de honderd jaar een vogeltje naar de Diamantberg komt om zijn snaveltje te slijpen en als de hele berg is afgeslepen, dan is de eerste seconde van de eeuwigheid voorbij.

Het kind keek me aan en zuchtte: ‘Wat duurt dat dan lang!’

Kennelijk geven de beelden op die leeftijd meer antwoord dan de abstracte zinnen.

En dat is, volgens Steiner, de inhoud van sprookjes, mythen en sagen: beelden die staan voor ‘grote waarheden’ die op een abstract niveau in ‘die tijd toen’ niet waren mee te delen.

GA 34

Lucifer-gnosis
1903-1908
Grundlegende Aufsätze zur Anthroposophie und Berichte

Basisartikelen over antroposofie en berichten

Lebensfragen der theosophischen Bewegung

Levensvragen van de theosofische beweging

Blz. 272

Aber selbst die Menschen, die in den allereinfachsten Verhältnissen lebten, konnten sie in jener Form erhalten, in der es für sie angemessen war. Die Märchen und Mythen enthalten diese Wahrheiten in Form von Bildern, von Gleichnissen usw. Es kommt nur aus materialistischer Gesinnung heraus, daß man in den Märchen, Sagen, Mythen die in ihnen Hegenden tiefen Weisheiten nicht erkennen oder nicht anerkennen will. Es kann hier zunächst nicht die Aufgabe sein, zu zeigen, was leicht gezeigt werden könnte, daß in Sagen und Mythen bildlich viel, viel größere Weisheiten über die Natur und die Menschheitsgeheimnisse enthalten sind, als in den Darlegungen unserer heute so fortgeschrittenen Wissenschaften. Völkern auf gewissen Kulturstufen muß man eben im Bilde geben, was bei einer höheren Entwickelung des Intellektes in Ideen an den Menschen herantreten muß. Allerdings gibt es viele Menschen noch heute, die da glauben, was nicht der Verstand begriffen hat, das sei überhaupt nicht verstanden. Dem gegenüber muß

Maar zelfs de mensen die in de eenvoudigste omstandigheden leefden
waren in staat om kennis over het hogere te ontvangen in de vorm die voor hen geschikt was. Sprookjes en mythen bevatten deze waarheden in de vorm van beelden, gelijkenissen, enz.

Het komt alleen voort uit een materialistische houding dat men de diepe wijsheid in sprookjes, legenden en mythen niet herkent of erkent.

Dat is iets wat vandaag de dag goed zichtbaar is. Hoe vaak wordt ‘sprookje’ niet gebuikt in de context van ‘niet waar, onzin’. Of hoe vaak moet niet ‘de mythe van dit of dat worden doorgeprikt’, m.a.w. ook de mythe als onwaarheid.
Hoe oppervlakkig wordt er soms gesproken over bepaalde mythologische figuren: Zeus als de op seks beluste vrouwenversierder, of de vrijeschoolleerkracht die het over ‘de soap van de Germaanse goden’ heeft.

Het kan hier in eerste instantie niet de taak zijn om aan te tonen, wat gemakkelijk kan worden aangetoond, dat er in legenden en mythen beeldend veel, veel grotere wijsheid over de natuur en de geheimen van de mensheid zit dan in de verklaringen van onze geavanceerde wetenschappen van vandaag.

Volkeren in bepaalde stadia van beschaving moet een beeld worden gegeven van wat bij een hogere ontwikkeling van het intellect tot de mens moet komen in de vorm van ideeën.

Er zijn echter veel mensen die nog steeds geloven dat wat niet door het intellect begrepen is, helemaal niet begrepen wordt. 

Blz. 273

aber betont werden, daß nicht nur der Verstand ein Erkenntnisvermögen ist, sondern daß man wirklich auch durch das Gefühl, durch die Phantasie und durch andere Seelenkräfte die Dinge verstehen kann.
Und es war ein wirkliches Verstehen für gewisse Stufen der Entwickelung, wenn die Menschen im Märchen, im Mythus die Weltgeheimnisse auf sich wirken ließen. Ja es kann für solche Entwickelungsstufen eine andere Form nicht einmal in Betracht kommen. Diejenige Form der höheren Wahrheiten, wie man sie heute in der Theosophie findet, verbleibt für solche Zeiten den Geheimlehren und ihren Schülern. Auf andern Entwickelungsstufen sind es die Religionen, in deren Form die Geheimnisse der unsichtbaren Welten den Menschen verkündet werden. In allen Religionen sind die höheren Geheimnisse in einer für das Gemüt und den Glauben zugerichteten Form enthalten. Wer nicht mit materialistischem Vorurteil, sondern ganz unbefangen und voraussetzungslos die Religionen studiert, der findet in ihnen alle Geheimlehren, so daß in einer jeden bestimmten Religion diese Lehren, angepaßt dem Charakter, dem Temperament und der Kultur desjenigen Volkes und derjenigen Zeit, für die sie bestimmt sind, enthalten sind.

Daartegenover moet echter benadrukt worden dat niet alleen het intellect een vermogen tot kennis is, maar dat men de dingen ook echt kan begrijpen door het gevoel, door de verbeelding en door andere krachten van de ziel.
En het was een echt begrijpen voor bepaalde ontwikkelingsstadia toen mensen in sprookjes, in mythen de mysteries van de wereld op zich in lieten werken. Voor dergelijke stadia van ontwikkeling kan er zelfs geen sprake zijn van een andere vorm.
Die vorm van de hogere waarheden, zoals we die vandaag de dag in de Theosofie* vinden, blijft voor zulke tijden voorbehouden aan de geheime leringen en hun discipelen.
In andere stadia van ontwikkeling zijn het de religies in wier vorm de geheimen van de onzichtbare werelden aan de mensen worden verkondigd.
In alle religies zijn de hogere mysteries vervat in een vorm die past bij gemoed en geloof.

Wie niet met materialistisch vooroordeel, maar volkomen onpartijdig en zonder vooronderstellingen religies onderzoekt, zal daarin alle geheime leringen vinden, zodat in elke religie deze leringen zijn opgenomen, aangepast aan het karakter, het temperament en de cultuur van het volk en de tijd waarvoor ze bedoeld zijn.

Mythen, Sagen, Religionen sind die verschiedenen Wege, auf denen die höchsten Wahrheiten den Menschen in ihrer Mehrzahl übermittelt worden sind. Das müßte auch weiter geschehen, wenn es ausreichen würde. Aber es reicht nicht mehr aus. Die Menschheit ist gegenwärtig auf einer Entwicklungsstufe angelangt, auf der ein großer Teil von ihr alle Religion verlieren würde, wenn die ihr zugrunde liegenden höheren Wahrheiten nicht auch in einer Form verkündigt würden, so daß auch das schärfste Nachdenken sie als gültig ansehen kann.
Die Religionen sind wahr, aber die Zeit ist für viele Menschen vorüber, in der Begreifen durch den bloßen Glauben möglich war. Und die Zahl der Menschen, für die das gilt, wird in der nächsten Zukunft mit ungeahnter Schnelligkeit zunehmen. Das wissen diejenigen, welche die Entwickelungsgesetze der
Menschheit wirklich kennen. Wenn die den religiösen Vorstel-

Mythen, sagen, religies zijn de verschillende manieren waarop de hoogste waarheden aan de meerderheid van de mensheid zijn doorgegeven.
Dit zou door moeten gaan, áls het toereikend zou zijn. Maar dat is het niet langer. De mensheid heeft op dit moment een stadium van ontwikkeling bereikt waarin een groot deel alle religie zou verliezen als de hogere waarheden waarop het gebaseerd is niet verkondigd zouden worden in zo’n vorm dat
ook het scherpste denkvermogen ze als geldig kan beschouwen.
De religies zijn waar, maar de tijd is voor veel mensen voorbij toen begrijpen alleen door geloof mogelijk was.
En het aantal mensen voor wie dít waar is zal in de nabije toekomst met ongekende snelheid toenemen.
Degenen die de wetten van de menselijke ontwikkeling echt kennen, weten dit.
Wanneer de wijsheden die aan de religieuze voorstellingen

Blz. 275

hingen zugrunde liegenden Weisheiten nicht in einer dem vollkommenen Denken standhaltenden Form in der Gegenwart öffentlich verkündet würden, so müßte alsbald der völlige Zweifel und Unglaube gegenüber der unsichtbaren Welt hereinbrechen. Und eine Zeit, in der das der Fall wäre, wäre trotz aller materiellen Kultur eine Zeit, schlimmer als eine solche der Barbarei. Wer die wirklichen Bedingungen des Menschenlebens kennt, der weiß, daß der Mensch ohne Verhältnis zum Unsichtbaren ebensowenig leben kann, wie eine Pflanze ohne nährende Säfte.

ten grondslag liggen niet in een vorm die voor een volmaakt denken standhoudt openlijk verkondigd zouden worden, dan zou er al snel volledige twijfel en ongeloof ten opzichte van de onzichtbare wereld ontstaan. En een tijd waarin dit het geval zou zijn, zou ondanks alle materiële cultuur een tijd zijn die erger is dan barbarij.
Iedereen die de werkelijke omstandigheden van het menselijk leven kent, weet dat de mens zonder een relatie tot het onzichtbare, net zo min kan leven als een plant zonder voedende sappen.
GA 34/272-275
Niet vertaald

*Steiner is hier nog lid van de Theosofische Vereniging, we zouden voor ‘theosofie’ hier nu ‘antroposofie’ kunnen schrijven.

.

Rudolf Steiner over mythen en sagenalle artikelen

Vertelstof: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3287-3094

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – Engels

.

De vertelstof van de 4e klas is de Germaanse mythologie.
Daarin staat o.a. het kostelijke verhaal vanHoe Thor zijn hamer terughaalde‘.

Wanneer je dat met je klas speelt en het dus in de belangstelling van de kinderen staat, zou je als leerkracht Engels er ook iets mee kunnen doen.
O.a. bepaalde passages, want het hele spel zou te veel kunnen zijn.
Het herkennen van de allitererende klanken, b.v.

Iets in het Nederlands kennen en datzelfde in het Engels (of een andere taal) doen, draagt bij aan het begrijpen van die andere taal.

THOR’S JOURNEY TO GIANTLAND

Children of about ten years old have a particular connection with Norse Mythology. At the same time it is good for them to experience the will element in the alliterative form of poetry. The following is based on the Edda.

One morning the mighty Mjölnir was missing.
Wild, on waking, was Thunderer Thor.
He bristled his beard, his breast was bursting
And his face a fierce frown wore.

“Loki”, said he, “My hammer is gone.
Without my weapon my works are weak.
Find thou Freya and dress in her feathers,
That which is stolen, I beseech thee to seek”.

The feather dress whirred and Loki flew fleetly,
Leaving Thor, the Thunderer to fume and fret.
To the realm of the Giants he rode and soon reached it.
There Trym, on a mound, the master he met.

Trym saw him and said, “I see thy deception.
What leads thee, Loki, alone to this land?”
And Loki told of the trouble in Asgard,
Thor’s howl when the hammer was gone from his hand.

Trym looked at Loki and loudly he laughed:
“Down deep in the depths of a dark mountainside
Thor’s hammer is hidden. That hole is its home
Till beautiful Freya you bring for my bride.”

Up Loki soared and to Asgard sped swiftly.
In a second Thor saw him and stood by his side.
“Thor, thy hammer is hidden, the Giant King keeps it,
Unless beautiful Freya we bring for his bride”.

Quickly the gods all gathered together,
To talk of the tidings Loki had told.
And Freya grew fierce and scaldingly snorted:
“I will not travel north, I will never be sold”.

Thus spake she, and suddenly silence descended.
No murmur nor mutter was made by the throng,
Till Heimdall, the hero, at last his voice lifted:
“Thor himself shall ride out and shall right us this wrong”.

‘The bridal veil let brave Thor bear.
And down to his knees let us drape a maid’s dress.
On his breast precious stones and fine silver shall sparkle.
And a pretty pink cap on his head let us press”.

Thor arose in a rage and wrathfully roared:
“Would you make me a maid, me, Thunderer Thor?”
But Loki was crafty and cunningly cried:
“Gainst the frost giants fearful, we can fight nevermore”.

Thor gasped and gazed on the garden of Asgard.
“I must have my hammer to defend our home.
I bid you, my brothers, the bridal veil bind.
To the cold giant country let me quickly begone”.

Then forth Loki stood and now sweetly he spoke:
“As thy maidservant, Thor, go I thither with thee.
I will dress as a girl and together we’ll go.
What a beautiful maid for the bride I shall be”.

In the palace of Trym a proud feast was prepared
To welcome the Wanderers and wish them well.
For the maidens a dish of fine dainties was set,
But Thor ate an ox, his craving to quell.

Then he seized and he swallowed eight fat salmon.
And he drank to the bottom three barrels of beer.
Trym waited and watched and in wonder he murmured:
“This maiden bites hard and heftily here”.

Close by there sat the serving maid still.
And the words of the giant well answered she:
“From food has Freya eight nights fasted.
So lively her longing to look at thee”.

Trym crossed to kiss the beautiful bride,
For his heart was in haste, so hot his desire,
But on lifting the veil a length back he leapt:
“This maid gives a glance like a furnace on fire”.

Close by there sat the serving maid still.
And the words of the giant well answered she:
“No sleep has Freya for eight nights found
So lively her longing to look at thee”.

Then laughing and loud spake the giant’s leader:
“Bring here now the hammer to hallow the bride.
On the knees of the maiden lay Mjölnir, the mighty.
And myself then softly will sit by her side”.

Thor seized his hammer and swung it swiftly
Above his body, around in a ring.
With a rushing of air and a roar of rage
He cracked the crown of the giant king.

He stood and swung it a second time
And down the giants dropped all dead.
A third time the Thunderer heaved his hammer.
A castle crumbled. Ruins stood there instead.

At last stood Loki and Thor alone
And so his hammer saved Odin’s son.

Bron: Roy Wilkinson

.
4e klas vertelstof: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Vertelstof: alle artikelen

Niet-Nederlandse talen Engels: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 4e klas alle beelden

.

3254-3062

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over de wijsheid van de sprookjes (1-7/5)

.

OTTO JULIUS HARTMANN  (†1990) bioloog en filosoof heeft tijdens zijn leven zeer veel publicaties verzorgd met antroposofie als uitgangsprincipe.
Zie bijv. een lijst met titels
Hij schreef ook regelmatig in een blad dat in de laatste tientallen jaren van de vorige eeuw in Duitsland verscheen voor (vrijeschool)ouders: Der Elternbrief.

Hartmann wijdde een aantal artikelen aan de ‘wijsheid van de sprookjes’.
.

Otto Julius Hartmann, der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.

OVER DE WIJSHEID VAN DE SPROOKJES
.

Met doorzichtige politieke redenen wordt beweerd dat alle mensen gelijk zijn.
Dat vind je in de sprookjes niet.
Diepgaand kennen zij de menselijke natuur en zijn zij op de hoogte van de essentiële verschillen in de morele kwalificaties van mensen. Ze kennen wie begenadigd is of wie vervloekt, weten welke mensen bij het licht, welke bij de duisternis horen. Het blijft echter onduidelijk of deze mensen zo door God zijn geschapen of dat ze in de loop van hun aardse leven zelf de ene of de andere kant hebben gekozen.
Maar het is goed dat kinderen al een gevoel van waarheid krijgen (ook als het een meer onbewust voorvoelen is) voor de verschillen die ze in hun verdere leven bij mensen kunnen tegenkomen.

Vele, zo niet alle sprookjes hebben de taak om mensen langs de gevaarlijke en pijnlijke wegen naar zelfoverwinning en zelfkennis te leiden. Nu zijn er, zoals we hebben gezien, veel verschillende ‘kamers’ in het ‘koninklijke kasteel’ van het fysieke en mentale bestaan ​​van de mens, die bedoeld zijn voor zijn Ik om in te leven tijdens zijn aardse bestaan. Naast de kelder met de wilde dieren, is er nog een speciale kamer. Alle kamers, behalve deze ene, moeten door de “trouwe Johannes” (nr. 6)* worden geopend voor de zoon van de koning, volgens de wil van de stervende koning.
In deze kamer wordt het mysterie van het mannelijke en vrouwelijke bestaan ​​bewaard, en daarmee ook de grootste uitdagingen en gevaren die op het Ik in het aardebestaan afkomen

De jongere is in eerste instantie trots op de eenheid van zijn persoon. Maar nu moet hij ineens ontdekken dat hij in sommige opzichten maar de helft is. Als hij de andere helft moet ontdekken, komt dit neer op een soort verlamming die hij op een nieuw niveau zal moeten overwinnen. Dit is wat er met de koningszoon gebeurt als hij, achter de rug van ” de trouwe Johannes” naar de verboden kamer kijkend, het beeld van de koningsdochter ontmoet, d.w.z. het oer- en tegenbeeld van het eeuwige vrouwelijke, verborgen in zijn eigen ziel.  Oervreugde en oerverschrikking zijn ermee verbonden. De vrouw is tegelijkertijd de redding en de bedreiging van de man.

Het probleem is echter nog niet opgelost met de dramatische verwerving van de bruid, die het sprookje beschrijft. Voor beiden wachten nog de moeilijkste opgaven. Ze worden gesymboliseerd in het ‘wilde paard’, in het ‘vurige gewaad’ en in de ‘bloeddruppel’. Het egoïsme dat hier ontstaat, moet uiteindelijk op een eeuwenoude, mysterieuze manier worden goedgemaakt door het opofferen van kinderen als symbool van het ‘andere zelf’.
Onze kinderen zullen dit allemaal niet begrijpen, maar ze zullen wel een echte voorkennis verwerven over wat hen zal en moet overkomen, maar wat niet gemakkelijk is om op een menselijke manier mee om te gaan. Hoe dan ook negeert de huidige ‘seksgolf’ de ware realiteit van dit gebied.

Bijzonder merkwaardig zijn die sprookjes waarin de proefpersoon iets moet doen dat kennelijk onmogelijk of zelfs onzinnig is– en dat ook daadwerkelijk doet. Hij is er echter niet bij met zijn gewone dagelijkse bewustzijn en zelf. Hij slaapt. En terwijl hij slaapt, brengen mysterieuze krachten het schijnbaar onmogelijke tot stand. Bijvoorbeeld een berg afgraven, een vijver droogleggen of zelfs het bouwen van een heel kasteel met alle details in één dag. Bijvoorbeeld ‘De Ware Bruid’ (nr. 186), ‘De Gouden Vogel’ (nr. 57).
De Evangeliën spreken ook over een ‘berg’ die zou rijzen op verzoek van degene die werkelijk vertrouwt. Maar uiteraard ligt deze ‘berg’ niet buiten in het landschap (waarom zouden we hem wegdoen?), maar is het, zoals het sprookje zegt, de ‘berg’ die ons berooft van een helder zicht op de wereld. Dus de berg van ons egoïsme en egocentrisme, die de waarheid over onszelf en onze medemensen verduistert.

Maar wie kan in één dag een vijver droogleggen of een heel kasteel bouwen? Zijn dit misschien die gezonde en vernieuwende levenskrachten die ons elke nacht worden gegeven en die ons lichaam vernieuwen terwijl we in een diepe slaap liggen (niet in staat dit zelf te doen)? Maar er zijn dromen waarin we iets ervaren in een symbolische vorm van deze nachtelijke vernieuwingsprocessen die proberen te compenseren voor wat we overdag door onze chaotische gedachten en passies aan onze fysieke gezondheid verstoren.

Of de sprookjes van Grimm nu echte mysteriewaarheden bevatten of alleen maar morele opvattingen of zelfs maar het vrije spel van de menselijke verbeelding – ze betekenen in ieder geval ‘voedsel‘ voor de kinderzielen. Hebben die niet nog maar pas de zo verschillende werelden via de geboorte verlaten en dringen ze niet slechts heel geleidelijk en moeizaam door tot onze werkelijkheid die wordt gedomineerd door natuur- en scheikunde, technologie en geld.
Maar snel daarna, meestal al vanaf het begin van school, zullen ze wel moeten en zal hun Ik zich volledig onderdompelen in de wereld van computers. Maar ze zijn dit aardse bestaan binnengegaan om de aardse stof te gebruiken en daardoor hun Ik te ontwikkelen! Het is des te belangrijker om ze in de kindertijd te voeden met de rijkdom aan creatieve verbeeldingskracht. In werkelijkheid komt de rijkdom van het mineralen-, planten- en dierenrijk uit dezelfde bronnen waar ook onze echte sprookjes vandaan komen.

Maar de ‘natuur’ zoals die nu is, is een ‘natura naturate’, een (zoals Novalis het noemt) ‘versteende stad’ die al lang verlaten is door de creatieve oerkrachten van de evolutie (de natura naturans). Er wordt alleen nog niet ‘doorgegeven, niet langer op grote schaal getransformeerd en vernieuwd.

Hoe mooi voor de kinderen als ze in het sprookje kunnen ervaren hoe mensen in zwanen of raven veranderen en wegvliegen, maar ook weer in mensen kunnen veranderen. Want in de zielenwereld is nog mogelijk wat in de aardse wereld onmogelijk is.

.

*in Grimm

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

1e klasalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld1e klas                          * sprookjes  (Grimm)

.

3197-3009

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over de wijsheid van de sprookjes (1-7/4)

.

OTTO JULIUS HARTMANN  (†1990) bioloog en filosoof heeft tijdens zijn leven zeer veel publicaties verzorgd met antroposofie als uitgangsprincipe.
Zie bijv. een lijst met titels
Hij schreef ook regelmatig in een blad dat in de laatste tientallen jaren van de vorige eeuw in Duitsland verscheen voor (vrijeschool)ouders: Der Elternbrief.

Hartmann wijdde een aantal artikelen aan de ‘wijsheid van de sprookjes’

.

Otto Julius Hartmann, der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.

OVER DE WIJSHEID VAN DE SPROOKJES

.

Onbedorven kinderen zijn blij als ze meebeleven hoe in het sprookje ‘Repelsteeltje’ (nr. 55)* de boze machten door een enkel woord, door een speciale naam, hun macht verliezen. Ze verheugen zich terecht, omdat ze de geweldige betekenis aanvoelen die woorden en vooral “namen” in de wereld spelen. Wij volwassenen moeten dit feit echter tot ons volle bewustzijn laten doordringen. Natuurlijk moeten we eerst door ons eigen verkeerde gedrag, de vijandelijke krachten toegang hebben gegeven tot ons lot, zoals beschreven in dit sprookje,  net als in veel andere sprookjes. Maar dan kunnen de juiste woorden, uitspraken of namen hulp bieden, want de juiste eigennaam geeft de drager ervan macht.

In de wereld van de moderne wetenschap en technologie heeft het ‘woord’ geen betekenis. Atomen en moleculen hebben geen ‘eigennaam’, ze verwachten eenvoudigweg dat we hun wetten onderzoeken en ze dienovereenkomstig laten werken in onze industriële installaties. In de menselijke wereld is het ‘woord’ echter bijna almachtig. Denk maar eens aan de enorme betekenis van de woorden van de Evangeliën in positieve zin of de woorden van Karl Marx en Lenin in negatieve zin! De menselijke geschiedenis wordt in wezen gevormd door woorden (en de gedachten die er achter liggen).

Weg van mensen hebben woorden bv. B. nog steeds belangrijk bij honden, waaraan men eigennamen geeft en waarvan men de verstrengeling met woorden kan beheersen.
Naast de mens hebben woorden ook bij honden betekenis, we geven ze eigennamen en hun gedrag is door woorden te beïnvloeden.

In strikte zin heeft echter alleen de mens, voor zover hij een persoonlijkheid is, een eigennaam, waarachter de naam van alle namen “Ik” staat.

Namen en woorden zijn sterke krachten binnen de menselijke samenleving. Daarnaast is het woord of de naam echter ook van belang voor het veiligstellen van ons geestelijke bestaan ​​in relatie tot de natuur en het universum. Kinderen vragen dringend om woorden en namen omdat ze ervaren dat alleen op deze manier de mysterieuze en dwingende kracht van de dingen te beheersen is en van het geheimzinnige kan worden ontdaan. Niets is voor een volwassene meer verontrustend dan wanneer de naam van een ding of een persoon onbekend of vergeten is. Je voelt je eraan uitgeleverd.

Maar de juiste woorden en namen worden nog belangrijker voor onszelf en voor de krachten van ons eigen zielenleven. Zolang je bv. alleen maar woede, hebzucht, leedvermaak, etc. ‘hebt’, ben je daaraan overgeleverd. Maar als je die als realiteit kunt zien, misschien met de hulp van een medemens, als je het een naam durft te geven, het aan jezelf durft toe te geven, dan is de kracht ervan op de een of andere manier gebroken. Daarom zeggen wij tegen kinderen: “Kijk eens hoe je je hebt gedragen naar je vriendjes toe.” Door het juiste woord te gebruiken, help je het kind dus aan zelfbeheersing en daarmee aan vrijheid. – Wat dit betreft moeten de volwassenen dit sprookje en vele andere in hun bewustzijn meedragen.

Sommige sprookjes lijken aanvankelijk slechts humoristische producten van de menselijke verbeelding en zijn in die zin ook heerlijk voor kinderen. Bijvoorbeeld: Gelukkige Hans (nr. 83). Maar misschien schuilt er ook een verborgen stukje mysteriewijsheid achter.
Als het begint heeft een mens (“Hans”) een groot bezit (een “goudklompje”) verworven door te werken in het aardse materiële rijk. Maar aardse bezittingen zijn ook een last en zo laat het sprookje ons zien hoe Hans zich geleidelijk van deze last verlost (paard, koe, varken, gans, wetsteen) en uiteindelijk, bevrijd van alle aardse gehechtheden, gelukkig terugkeert naar het thuisland dat hem al te wachten staat: een symbool van het aardse pad van leven, dat bij het sterven leidt van ‘vervreemding’ naar het ware ‘thuis’. Kinderen zullen dit ook vermoeden, ook al kunnen ze het niet formuleren.

Sprookjes prediken geen moraliteit en doen niet in de eerste plaats een beroep op de rede. Ze spreken in beelden en hebben een nadrukkelijke werking op de ziel. B.v. “Koning Lijsterbaard” (nr. 52) Trots, arrogantie, spot en liefdeloosheid leiden vroeg of laat tot een lot dat een karmische compensatie voor misstappen teweegbrengt en in dit opzicht een transformatie van het menselijk karakter, dus  een ‘genezing’ van de “zonde-gerelateerde ziekte.”
Meer dan veel woorden of zelfs bestraffende preken, kan dit sprookje, als het hardop wordt verteld of voorgelezen, een levenslange indruk maken op de zielen van kinderen.

Maar veel andere sprookjes (bijvoorbeeld “Het water des levens”, nr. 97) beschrijven ons hoe de welwillende, behulpzame, vriendelijke persoon advies en steun krijgt van de hele natuur en hoe hij overal in zijn leven duidelijke paden voor zich ziet die hem uiteindelijk naar het ware doel van spiritueel ontwaken en naar vereniging met zijn hogere zelf of met de vrouwelijke kant van zijn wezen leidt, dat wil zeggen dat de ‘prins’ zijn ‘prinses’ vindt.

Natuurlijk zijn het niet de fysieke dieren die de zoölogen kennen (bijvoorbeeld mieren, kikkers, vogels, bijen, vossen, enz.) die naar de zoekende mens komen en hem helpen, maar uiteraard de krachten achter hen van een spirituele wereld, dat wil zeggen dat wat vroeger elementaire wezens van aarde, water en lucht werden genoemd en wier werkelijkheid ook voor ons vandaag de dag zeker zou moeten vaststaan.

De persoon die in harmonie met de wereldorde leeft, vindt een vrije weg, terwijl de persoon die onmenselijk en slecht in de breedste zin van het woord is, tegen onoverkomelijke obstakels aanloopt en uiteindelijk (een prachtige waarheid) wordt ingesloten door torenhoge rotsen, zodat hij zich niet meer kan bewegen, niet vooruit, maar ook niet zijwaarts of achterwaart. Natuurlijk zijn het geen letterlijke rotsen, maar de ‘rotsen’ of ‘bergen’ waar de Evangeliën over spreken en die ons, door onze eigen schuld, ook in onszelf hinderen (‘Het levenswater, nr. 97). en  (“De Gouden Gans, nr. 64).

Ook uiterlijk ongeluk en tegenslagen, waarvan we nu vooral onze medemensen of de zogenaamde ‘sociale omstandigheden’ beschuldigen, komen uiteindelijk voort uit een ‘zelf-tekort’, door zelfzuchtige passie, dat uiteindelijk kan leiden tot lichamelijke ziekte en gebrek.
De sprookjes van Grimm staan ​​vol met dit soort verhalen die je tegelijkertijd laten lachen en huilen.
We zouden nooit anderen, maar alleen onszelf, moeten beschuldigen van ons gedrag. We staan ​​op onze eigen manier ons zelf ‘in de weg’ en ‘in het licht’.

.

*in Grimm

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

1e klasalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld1e klas                          * sprookjes  (Grimm)

.

3191-3003

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over de wijsheid van de sprookjes (1-7/3)

.

OTTO JULIUS HARTMANN  (†1990) bioloog en filosoof heeft tijdens zijn leven zeer veel publicaties verzorgd met antroposofie als uitgangsprincipe.
Zie bijv. een lijst met titels
Hij schreef ook regelmatig in een blad dat in de laatste tientallen jaren van de vorige eeuw in Duitsland verscheen voor (vrijeschool)ouders: Der Elternbrief.

Hartmann wijdde een aantal artikelen aan de ‘wijsheid van de sprookjes’

.

Otto julius Hartmann, der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.

OVER DE WIJSHEID VAN DE SPROOKJES

We merken op: De sprookjes spreken in “beelden” _ maar de hele natuur, de planten en dieren en, niet in de laatste plaats, de mensen zijn “beelden” waarin kosmische spiritualiteit in haar vele aspecten wordt gepresenteerd.

De sprookjes “Vleerkens vogel” (nr. 46)*, “De roverbruidegom” (nr. 40)* en “De Peetoom” (nr. 42)* zijn verwant. Ze doen verslag van het “Grote Bos” waarin zon of maan en sterren nooit schijnen en in het midden ervan, waar het het donkerst is, staat een huis. Als je het binnengaat, lijkt alles stil en leeg, maar een vaag gevoel van afgrijzen overvalt degenen die binnenkomen en een stem roept: “Keer terug, jij mooie bruid, je bent in het huis van een moordenaar.” In eerste instantie verschijnt aan ons de heer des huizes dan misschien als een aantrekkelijke figuur. Niettemin wekt hij vage afschuw op, want de meisjes die met hem als bruid naar binnengaan, worden al snel worden vermoord en de lichamen worden in stukken gehakt en opgegeten. De heer van het huis is namelijk de Dood, en de bruiden vieren een “bruiloft met de Dood”.

Maar wij zijn allemaal ter dood gedoemd en in zoverre zijn wij zijn bruiden al vanaf het ogenblik dat we ons verbinden met een bevruchte eikiem en daarmee met de aarde. Dit ‘huwelijk met de dood’ neemt toe als we als kinderen worden geboren en uiteindelijk volledige aardse volwassenheid bereiken in de leeftijd van de ‘puberteit’, waarbij de macht van de dood groeit totdat deze uiteindelijk volledig aanwezig is op oudere leeftijd.

De machtige bomen van een oerbos zijn alleen aan de toppen van hun takken, in de ‘kronen’ groen. Verder naar beneden overheerst de materialiteit van het hout, grotendeels verlaten door het leven, want alleen onder de bast bevindt zich nog het dunne gebied van het levende cambium. Maar wanneer een storm uiteindelijk de bosreuzen treft, bezwijken ze onder hun eigen gewicht, ze rotten en veranderen in aarde. In de duisternis van een oerbos kunnen we zeker de “heer van de materie” tegenkomen, de dood. In het Grieks betekent ‘hyle’ zowel het bos als het hout of de materie.

In dit opzicht kunnen de beelden in bovengenoemde sprookjes zeker in verband worden gebracht met een stukje van de buitenwereld, namelijk met de macht van de dood in de ons omringende natuur.

Maar deze sprookjesbeelden verwijzen vooral naar ons mensen, naar processen binnen onze huid met de focus op de organen onder het middenrif. Wat aanvankelijk begint als het voedsel in de mond wordt gekauwd, zet zich vervolgens geleidelijk voort in de maag, de dunne en de dikke darm, met de bijkomende invloeden van de lever en de pancreas. Wat we levend en geheel uit de natuur halen, d.w.z. voedsel, wordt onderworpen aan een proces van ontbinding, vernietiging en dood. Rudolf Steiner spreekt krachtig over het ‘vernietigingscentrum’, dat zich in de regio van onze spijsverteringsorganen bevindt en, juist omdat het aanvankelijk vernietigt, ook de basis van ons eigen leven vormt.

Zolang deze destructieve krachten, buiten ons bewustzijn, diep verborgen in ons werken, zijn ze noodzakelijk en helend. Als ze er echter in slagen om tot ons bewustzijn door te dringen, ons Ik in beslag te nemen en in ons spreken en handelen naar buiten en tot onze medebroeders door te dringen, dan vormen ze de basis van wat we het kwaad in de breedste zin van het woord noemen.
In dit verband wordt er in de Evangeliën gezegd dat men broedermoord pleegt als men zijn naaste beledigt. Als men zegt dat iemand gif en gal tegen zijn medemens spuugt, is dat hetzelfde.

Iedereen kent deze kant van zijn zielenleven en probeert deze te beheersen. Maar het zou heel gevaarlijk zijn om zonder de juiste voorbereiding en voldoende kracht af te dalen in deze diepten van iemands levensorganisatie, dat wil zeggen het verschrikkelijke ‘huis’ met zijn verschrikkelijke bewoners te durven betreden.
Hij zou dan ervaren met welke doodskrachten de mens zich verbindt en moet verbinden, wanneer hij zich in het aardse bestaan ​​belichaamt en de ontwikkelingsstadia doorloopt tot hij op aarde volledig volwassen is, d.w.z. in zekere zin het ‘huwelijk met de dood’ viert.

Hoe belangrijk deze sprookjes ook zijn voor de verstandige volwassene, grote voorzichtigheid is geboden wanneer u ze aan kinderen vertelt. De in stukken gesneden bloedige menselijke lichamen die in een vat liggen of een grote kom zijn ware beelden, maar toch te veel voor kinderen.
In de middeleeuwse gedichten over de Danse Macabre was het idee van het huwelijk van de menselijke ziel met de dood nog springlevend. In onze veeleisende en welvarende samenleving is ‘dood’ absoluut taboe. Niettemin moeten kinderen hem op een passende manier leren kennen om zich bewust te worden van hun onsterfelijke ziel.

De tegenovergestelde pool van bovengenoemde sprookjes kennen we in de ‘Stukgedanste schoentjes’ (nr. 133)*. Hier ligt de nadruk niet op het lot van het lichaam, maar wordt er naar de onsterfelijke ziel gevraagd.
Wie kan zeggen waar menselijke zielen naartoe gaan als ze hun lichaam verlaten, of ze nu in slaap vallen of sterven? Ook in dit sprookje moet je ‘wakker’ zijn, dat wil zeggen een bewustzijnsniveau bereiken dat onafhankelijk is van je lichaam, om te kunnen doordringen in de gebieden waarin, zoals het sprookje zegt, de twaalf koningsdochters ’s nachts een “sterrendans” dansen met hun prinsen.

Iedereen die zich meldt voor de proef en faalt, riskeert zijn leven. Zo was het in de oude mysteriën wanneer iemand, zonder de nodige voorbereiding, in een driedaagse slaap zijn lichaam verliet, maar vervolgens de weg terug niet vond en daardoor stierf.

Zoals in veel sprookjes is het ook hier een ‘soldaat’ die de test doorstaat. Hoe komt dat? Omdat soldaten volgens de sprookjes mensen zijn die veel hebben gevochten en geleden en daardoor bijzondere Ik-krachten hebben verworven die ze nu nodig hebben voor de mysteriewijding.

Volgens de oude traditie wordt het ‘hiernamaals’, waar de twaalf prinsessen elke nacht heen gaan, beschreven als een paradijselijk landschap met bomen van goud, zilver en edelstenen en ook nog met een breed meer of een stroom, aan de andere oever verrijst een paleis. Dit meer is waarschijnlijk hetzelfde als het water van de doden bij de Grieken, waarover de veerman van de doden Charon met zijn boot mensenzielen naar het hiernamaals vervoert. Er zijn ook dromen die soortgelijke beelden bevatten.

Als de soldaat geacht wordt wakker te blijven om achter de prinsessen aan te sluipen, mag hij natuurlijk niet de wijn drinken, die, als de ‘wijn van de wereld’, de menselijke ziel aan de stoffelijke wereld bindt en haar in slaap laat zinken en  waardoor verhinderd wordt dat zij schouwend hogere sferen bereikt.

Het vermogen om (in hogere zin) wakker te kunnen zijn, is een basisthema van de mysterietaal van het sprookje.

*in Grimm

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

1e klasalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld1e klas                          * sprookjes  (Grimm)

.

3186-2998

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over de wijsheid van de sprookjes (1-7/2)

.

OTTO JULIUS HARTMANN  (†1990) bioloog en filosoof heeft tijdens zijn leven zeer veel publicaties verzorgd met antroposofie als uitgangsprincipe.
Zie bijv. een lijst met titels
Hij schreef ook regelmatig in een blad dat in de laatste tientallen jaren van de vorige eeuw in Duitsland verscheen voor (vrijeschool)ouders: Der Elternbrief.

Hartmann wijdde een aantal artikelen aan de ‘wijsheid van de sprookjes’

In onderstaand artikel laat hij zijn gedachten gaan over dood, geboorte en ontwikkeling, met voorbeelden uit ‘Vrouw Holle’, ‘Roodkapje’ en ‘Sneeuwwitje’.
.

Otto julius Hartmann, der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.

OVER DE WIJSHEID VAN DE SPROOKJES
.

Een patiënte vertelt hoe zij in verband met een ernstige chirurgische ingreep door de totale narcose aanvankelijk in diepe bewusteloosheid wegzakte, maar vervolgens plotseling ontwaakte in een nieuw, heel ander bewustzijn en het volgende ervoer: “Ik bevond mij op een wonderbaarlijke weide, en een ongeëvenaard gevoel van geluk stroomde door mij heen. In de verte zag ik duidelijk figuren die net zo gelukkig leken te zijn als ik. Maar op het ogenblik dat ik mij thuis wilde voelen in dit nieuwe, onvergelijkbaar mooie landschap, kwam er een bijzondere lichtfiguur op mij af. Ze droeg een groot ei in haar stralende handen, en ik voelde een warme golf van sympathie, toen ze zo ongeveer dit tegen mij zei: ‘Je kunt hier niet blijven, je moet nog wel naar de aarde terug’.” Het bericht gaat nog verder, maar houdt niet direct verband met wat ons nu bezighoudt.

Vrouw Holle” is een speciaal soort sprookje (nr. 24*). Op het eerste gezicht lijkt het een humoristische fantasie met een morele inslag, aangezien het over twee meisjes gaat, één lui en één hardwerkende, één egoïstisch en één bereid om offers te brengen. De diepere betekenis is echter
1. de beschrijving van de pijn van het aardse bestaan ​​(bloedige handen door zwaar werk),
2. in de put springen en wakker worden op de “hemelse weide” (dat wil zeggen sterven en overgaan in een heel ander soort bestaan). Ook daar bij Vrouw Holle moet werk worden verricht.
3. Maar dan wordt de menselijke ziel, ondanks alle aardse ontberingen die zij heeft doorstaan, gegrepen door een nieuw aards verlangen en wordt een wedergeboorte toegestaan ​​door de krachten van het hiernamaals.
Ze moet door de poort van conceptie en geboorte gaan en krijgt tegelijkertijd een lot toegewezen, een karma, dat de rechtvaardige gevolgen vertegenwoordigt van haar vorige leven, zowel in het verleden van deze wereld als in het huidige hiernamaals. Hoe dan ook, Moeder Aarde is blij haar kind terug te mogen verwelkomen, en ze genieten allebei van elkaar.

Maar nu is het ene meisje een Goud-Marie, het andere een Pek-Marie. ‘Goud’ hebben we graag; het is een goed lot dat ons in staat stelt in alles te slagen. Je zou graag van ‘pek’ af willen, maar het kleeft stevig aan het diepste innerlijk van de mens en je kunt er je hele bestaan ​​op aarde niet vanaf komen. Maar je kunt je voorbereiden op een beter toekomstig lot, misschien zelfs een gouden lot, als je de pek van je huidige bestaan ​​moedig draagt ​​en vooral je karakter in positieve zin verandert. Dit sprookje is bijzonder betekenisvol omdat het verwijst naar herhaalde levens op aarde.

Als je naïeve kinderen het sprookje van “Roodkapje” (nr. 126) vertelt, worden hun zielen aanvankelijk droevig als ze de gevaren voelen waaraan Roodkapje wordt blootgesteld. Maar eindelijk juichen ze als ze Roodkapje en grootmoeder uit de donkere buik van de wolf zien komen. De volwassene ziet echter alleen de groteske en lachwekkende dingen in dit sprookje, dus alleen geschikt voor kinderen. Maar het is juist dit sprookje dat bijzonder duidelijk de ware bedoeling van alle echte sprookjes onthult: verhuld door het lachwekkende of kinderachtige moeten de diepste verbanden van het lot van de mens worden duidelijk gemaakt aan degenen die het weten, maar verborgen blijven voor degenen die het niet weten. Want dit is niets minder dan de zogenaamde “opstanding uit de dood”.

In het Oude Testament wordt ons verteld hoe de profeet Jona werd opgeslokt door een grote vis die hem na drie dagen weer uitspuugde en aan land zette. In de Evangeliën vinden we drie soortgelijke gebeurtenissen: de dochter van Jaïrus, de jonge man in Naïn en de opwekking van Lazarus. [1] In alle drie de gevallen wordt echter uitdrukkelijk gesteld: deze persoon is niet gestorven, hij verkeert slechts in een diepe slaap, waaruit hij door de heerlijkheid van God zal worden gewekt voor een nieuw, totaal ander leven.

Het weer levend maken van een dode, als dat medisch mogelijk zou zijn, is in spirituele zin absoluut zinloos. Want dan zou de “oude Adam” gewoon weer voor ons staan ​​met al zijn tekortkomingen en fouten. Het zou daarom zinloos zijn om zo’n leven van alledag door een bijzonder wonder te verlengen.

Wat er echter werkelijk gebeurt in de bovengenoemde gevallen en waar ‘Roodkapje’ op schijnbaar humoristische wijze naar verwijst, kan worden afgeleid uit de praktijk van oude Grieks-Romeins-Oosterse mysteriewijdingen. Het werd de ingewijde verboden daarover te berichten op straffe van de dood. Alleen Apulejus zei hier iets over in zijn werk “Het Mysterie van Isis”. Na een lang verblijf in het heilige tempelgebied en rigoureuze oefeningen moest de leerling (een neofiet genoemd) wachten op een bijzondere droom waarin de godin hem zelf toegang verleende tot de daadwerkelijke wijding. Door de priester in een bijzondere slaap gebracht, dacht hij dat hij de drempel van de dood overschreed, voor de hogere en lagere goden stond en bijzondere opdrachten ontving. Als hij dan weer terugkeerde naar zijn aardse lichaam, was hij nu een ingewijde (een epope), niet alleen, maar een gelovige. Maar: iedereen die onvoorbereid komt, zal sterven! Hij kan niet terugkeren naar zijn lichaam.

Jezus Christus verwijst ook naar een dergelijke mysterieuze wijding in zijn gesprek met de hoge Joodse hoogwaardigheidsbekleder Nicodemus. Als hij vraagt ​​hoe iemand de koninkrijken van de hemel verwerft, wordt hem geantwoord dat iemand opnieuw geboren moet worden. Maar zoals Nicodemus geleidelijk aan begrijpt, gaat het niet om een ​​tweede geboorte uit de moederschoot, dat wil zeggen ‘van onderaf’, maar eerder om een ​​geboorte ‘van bovenaf’, dat wil zeggen juist als resultaat van een “sterf en word” tijdens de inwijdingsgebeurtenis.

Misschien hoort ook het sprookje ‘Sneeuwwitje’ (Grimm 53) in deze context thuis. Ook hier wordt de dood beschreven als gevolg van de vergiftigde appel, maar deze leidt niet tot de lichamelijke dood. Er valt niets definitiefs over te zeggen, maar een van de krachtigste sprookjesbeelden die we vaker tegenkomen is de ‘glazen kist’ die Sneeuwwitje omhult en waarin, ook in andere sprookjes, koningsdochters slapen , wachtend op degene die hen wekt. Maar het nieuwe, ontwaakte bestaan ​​is nooit een pure voortzetting van het oude, maar eerder een verdere ontwikkeling en verlichting.

Mensenlevens zijn blijkbaar pas echt interessant voor de biograaf in zoverre ze tot iets nieuws leiden en daarom voorbeelden zijn.

*in Grimm

[1] Zie Rudolf Steiner: Het Johannesevangelie (bv. blz.44)

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

1e klasalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld1e klas                          * sprookjes  (Grimm)

.

3177-2989

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over de wijsheid van de sprookjes (1-7/1)

.

OTTO JULIUS HARTMANN  (†1990) bioloog en filosoof heeft tijdens zijn leven zeer veel publicaties verzorgd met antroposofie als uitgangsprincipe.
Zie bijv. een lijst met titels
Hij schreef ook regelmatig in een blad dat in de laatste tientallen jaren van de vorige eeuw in Duitsland verscheen voor (vrijeschool)ouders: Der Elternbrief.

Hartmann wijdde een aantal artikelen aan de ‘wijsheid van de sprookjes’

In onderstaand artikeltje laat hij zijn gedachten gaan over uiteenlopende zaken, zonder direct op één sprookje in te gaan. 

Otto julius Hartmann, der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken

over de wijSheid van de Sprookjes
.

Reëel en fundamenteel begrijpen we en hebben we inzicht in alleen wat we zelf hebben bedacht en gemaakt – dat wil zeggen het steeds groter wordende domein van onze gereedschappen, apparaten en machines.
Aan de andere kant is de natuur, de rotsen, de bomen en de dieren aanvankelijk het versluierde beeld van de godin van Saïs, d.w.z. tegelijkertijd de openbaring en de verhulling van een hoog spiritueel werk. In haar vreemdheid heeft de ongerepte natuur iets bedreigends, of beter gezegd ontzagwekkends voor ongeschoolde mensen en kinderen. Noch in rotsen, noch in bomen en dieren ontmoeten we echter “iemand” met wie we van wezen tot wezen zouden kunnen spreken zoals met een mens. Daarom voelt de ongeschoolde persoon als individu zich alleen in de natuur, verlaten, misschien zelfs bedreigd, omdat hij aanvankelijk met niemand kan praten en door niemand kan worden gehoord.

In de tijd dat (vermoedelijk) de sprookjes van Grimm ontstonden, was Midden- en Oost-Europa bedekt met een enorm, deels moerassig oerbos. Iedereen die hier verdwaalde, was verloren. De oorspronkelijke natuur werd dus vooral ervaren als iets vreemds, zelfs vijandig, maar juist om die reden ook ervaren als een openbaring van hoge geestelijke wezens. Goddelijke boodschappen konden worden ontvangen van heilige bomen, maar ook in de verschijning van bepaalde dieren. Laten we ons bijvoorbeeld eens afvragen of we werkelijk weten ‘wat’ in een diepere zin bijv. een beuk, een vos, een hert, een kikker of een vogel “zijn”. We denken dat we ze kennen als botanici of zoölogen, maar dat is slechts een illusie uit gewoonte. Zouden wij bijv. als absolute stadsbewoners voor het eerst in het wild bomen en bosdieren zien – we zouden ze als totaal geheimzinnige wezens ervaren – wat ze in feite ook zijn.

Vandaag zijn we erin geslaagd het mysterie van de natuur, weliswaar niet op te lossen, maar het niet meer te laten mee tellen en ons daardoor te bevrijden van elke angst of ontzag: eerst hebben we de oerbossen gerooid en overal velden en weiden, paden en wegen aangelegd. De moderne natuur- en scheikunde hebben  echter nog radicaler voor deze onttroning gezorgd. Tegenwoordig zien we een ingewikkelde structuur van sommige soorten atomen en moleculen (dubbele DNA-helix) als de volledige ontrafeling van alle geheimen van de natuur.

Net zoals de Madonna van Rafael voor de scheikundige oplost in een structuur van kleurdeeltjes, of de Dom van Keulen voor de mineraloog een stukje rotswetenschap vertegenwoordigt, hebben wij dit met de hele natuur bereikt. Maar we hebben onze machines en onze wereld van welvaart opgebouwd uit het lijk van de natuur, dat wil zeggen uit haar materiële componenten, maar nu leven we in absolute eenzaamheid en door God verlaten.

Daarentegen kan men zien hoe al aan het begin van de sprookjesJorinde en Joringel” (nr. 69)* en “De Kikkerkoning en de IJzeren Hendrik (nr. 61) het betoverde en betoverende, d.w.z. de kracht van de natuur die de mensheid in eerste instantie bedreigt, voor ons staat: de ondoorgrondelijk diepe put in het diepe bos. Het koningskind met de gouden bal, die ze tijdens het spelen verliest zodat een kikker die uit het water moet halen, evenals het minder wakkere Ik nadat de zon is ondergegaan, zijn het de problemen van de Ik-bedreiging waarin de volwassen wordende mens verstrikt raakt door zijn seksualiteit, zodat betovering verbroken wordt.
Is de idee zo ver weg dat in de grote, glanzende gouden ogen van de kikkers een betoverd spiritueel wezen in dierlijke vorm naar ons kijkt of dat in de oude, donkere muren en kastelen de macht van de materie over de geest verschijnt?

En dan nog het water! We horen van de oude Griekse filosoof Heraclitus van Efeze: ‘de essentie van de ziel heeft een vurig karakter en haar thuis zijn de sferen van licht en vuur die de aarde omringen.’
Als de zielen nat worden, betekent dit dat ze een incarnatie naderen en uiteindelijk een aards lichaam aannemen. Wanneer, in het volksgeloof ooievaars kleine kinderen uit de vijver halen en bij hun moeders brengen, wijst dat in dezelfde richting; in Noord-Siberië zijn er geen ooievaars, maar wel spechten, en daarom is de specht de drager van kleine kinderen daar. Het zijn dus eigenlijk helemaal geen zoölogische dieren, maar eerder een soort spirituele boodschappers die zorgen voor succesvolle zwangerschappen van vrouwen. In ieder geval is ‘water’ de drager van de hemel naar de aarde, van het hiernamaals naar deze wereld.

Het sprookje “De dood als peet” (nr. 44) beschrijft de tegenovergestelde pool van conceptie en geboorte. Hier is het de dood zelf die een jongere kiest en hem tot een bekwame arts maakt. Dit is veelbetekenend omdat dokter en dood in wezen bij elkaar horen, omdat beide te maken hebben met ziek zijn en elke ziekte op weg kan zijn naar de dood, tenzij men de conceptie en geboorte beschouwt als de eerste kiemachtige toegang tot het rijk van de sterfelijkheid. Maar nu het cruciale punt: de arts mag het levensreddende middel alleen aan een ernstig zieke geven als hij (helderziend) het beeld van de dood aan het hoofd van de zieke ziet. Hij mag het niet doen als hij de figuur van de dood aan zijn voeten ziet. Waarom dit? Net zoals een boom zijn wortels in de aarde heeft, zo staat een mens met zijn voeten op de aarde en ontvangt de noodzakelijke vitale krachten, b.v. eten en drinken van Moeder Aarde. Als hij ervan wordt gescheiden, sterft de persoon. Daarom draagt ​​de figuur van de Dood een sikkel waarmee hij de menselijke ‘plant’ maait, net zoals de boer het rijpe graan omlegt. Omdat: Wanneer een persoon sterft (behalve in tijden van wijdverbreide catastrofe), is hij “rijp”, dat wil zeggen dat zijn levensloop voor deze tijd voltooid is (volgens een hogere beslissing) – ongeacht of hij nog een “kind” is of al een “oud mens”.

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

1e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld1e klas                           *sprookjes  (Grimm)

.

3169-2981

.

.

.

VRIJESCHOOL – Biografieën in klas 7 en 8

.

Op deze blog staan veel biografieën. Die zullen niet allemaal voldoen aan de criteria die de auteur hier stelt.
Toch hebben ze alle wel in eniger mate die bevleugelende aspecten die je voor de kinderen van klas 7 en 8 (en later!) beeldend kan vertellen. 

Herta Schlegtendal, Erziehungskunst jrg.31 nr 10-11 1967

.

BIOGRAFIEËN IN KLAS 7 EN 8
.

Rudolf Steiner raadde voor de laatste tijd in de zevende klas en voor de achtste
aan om de kinderen biografieën te vertellen. 
Op deze leeftijd begint enerzijds de puberteit: in de ziel begint het stormachtiger toe te gaan, de relatie met vader en moeder raakt aan sterke schommelingen onderhevig, het kind komt in conflict met de wereld van de volwassenen en voelt zijn eigen persoonlijke vervreemding en eenzaamheid.* Zo nu en dan rijst de vraag naar de zin van het leven. Dat is allemaal misschien nog niet duidelijk bewust, maar er zit onrust in de gevoelens en levenshouding van kinderen van deze leeftijd; aan de andere kant ervaren ze nog altijd tijden van zonnige onbezorgdheid en gracieus vertrouwen en hoop voor de toekomst. Wat ze van een dierbare autoriteit geboden krijgen, accepteren ze nog zonder scepsis. Nu worden er voorzichtig idealen geboren, een beginnend gevoel van de eigen individualiteit en levensopdracht.

Het is de tijd waarin de jonge Johann Gottlieb Fichte in alle boeken het motto schreef: “En als de wereld instort, zullen de dapperen zelfs het puin nog wegdragen!” (Dat is al de stem van dezelfde geest die naar voren kwam in ‘Reden an die Deutsche Nation’) 

Een betere hulp dan juist gekozen biografieën is hier nauwelijks mogelijk.
Biografieën die door de leraar van binnen warm worden doorleefd, de heldere beelden dan aan het kind verteld.
Maar de keuze moet wel goed zijn. Je moet mensen laten zien die blij zijn met hun lot en door hun eigen onverzettelijke wil doorzetten tot menselijke hoogtepunten en hun taak volbrengen.
Of over mensen bij wie het lijkt of hun lot en karakter zo zijn dat ze vanaf het begin voor elkaar lijken bestemd.
Weer andere biografieën laten mensen zien die door offerkracht en hoge idealen hun leven vormgeven en een zegen worden voor hun medemensen.
Bovenal zijn de biografieën ook wel bedoeld om een ​​heilzaam contrast te bieden aan de vele karikaturen van het mensenbeeld die tegenwoordig in het leven van de kinderen vanaf jonge leeftijd doordringen; een biografie kan er het beeld tegenoverstellen van een hoogstaand moreeel gezond mens.
Het gaat er niet alleen om dat het kind deze verhalen fijn vindt, maar ook dat ze zijn wil sterken, helpen zijn idealen te kiezen en moedig te zijn, in jezelf en je lot

te vertrouwen en een beeld op te roepen van een krachtdadig geleid leven. 

Kinderen zijn bovenal mensen die zich ontwikkelen en vinden het geweldig om de ontwikkeling van een persoon mee te maken. De leraar doet er dus goed aan als hij de nadruk legt op de jeugd en de jongere jaren van de personen, meer dan op hun latere prestaties.

Hier doet zich ook een moeilijkheid voor en hebben we te maken met de reden waarom Steiners bijzondere advies zo zelden wordt gevolgd.
De meeste biografieën voor volwassenen laten de kinder- en jeugdjaren achterwege, om in detail in te gaan op de daden en verdiensten van de persoon die al is ontstaan, maar heel weinig kinderen geven daar echt om. 
Want kinderen willen niet zozeer de held van de biografie imiteren, ze willen ontdekken hoe je zelf in het leven kan komen te staan, hoe het in een leven van een persoon in het algemeen kan toegaan, hoe idealen tot stand komen, of  de mens aan een blind toeval overgeleverd is of door hogere machten, ook al zijn die oinzichtbaar, worden geleid.
Zeer weinig biografieën leggen enige nadruk op de richting van het lot; de wisselwerking tussen lot en aanleg wordt zelden getoond.
Pure jeugdbiografieën bijvoorbeeld, eindigend op het twintigste of dertigste jaar van het beschreven leven, bevredigen het kind ook niet. Dat wil, ook al is het maar kort, weten wat er ontstaan is.
Zelfs die speciaal voor kinderen geschreven biografieën volgen zelden de bovengenoemde standpunten.
Ze willen entertainen, vreugde brengen en kennis vergroten. Maar dat laatste is niet het punt van biografieën op deze leeftijd.

Dus moet de leraar veel boeken doornemen en er kostbare uren aan besteden voordat hij hier en daar iets vindt wat hij kan gebruiken,
Maar daar is niet genoeg tijd voor. [1]

De levende uitwerking van de biografie op de jeugd wordt zeker tekort gedaan
als deze wordt voorgelezen en niet wordt verteld. 
Nog moeilijker is het om biografieën uit het hoofd te leren en ze te vertellen dan
de vertelstof uit de voorafgaande klassen. 
Maar als je al hebt geoefend met het onthouden van de essentiële beelden om daarmee het sprookje, de legende, te vertellen, zul je snel merken dat deze ervaring ook van grote hulp is bij het vertellen van de biografie.
 De belangrijkste punten kun je natuurlijk ook op een vel papier schrijven.
Als je eenmaal de moed gevat hebt om biografieën te vertellen, ervaar je al snel dat de moeilijkheden waar je in eerste instantie zo bang voor was, weldra zijn overwonnen.

De auteur zegt nu – het is 1967 – dat de jeugd klaagt dat ze geen rolmodellen meer heeft, maar dat lijkt me nu niet meer zo (als het al zo was) want hoeveel ‘idolen’ worden in deze tijd niet vereerd, ‘influencers’ gevolgd (al door 10-jarigen) 
Volgens mij leven de kinderen meer dan ooit in ‘een waan van de dag’.
Daarom kan je het vertellen van biografieën als een bittere noodzaak zien
omdat hier totaal andere levensrealiteiten aan de orde zijn.

De jonge mens zal steeds voorbeelden nodig hebben om zich aan te kunnen optrekken en de leerkrcht die dat inziet zal vanzelf bereid zijn zich offers daarvoor te getroosten, want dat kan het wel betekenen als je in een zevende of achtste klas, 15 tot 20 minuten uit moet trekken voor het vertellen van het verhaal.
Maar de klassenleraar zal ook plezier beleven aan de vruchten van zijn zelfdiscipline die hij zich oplegt.

De auteur is er zeker van, je kan het ook als vraag stellen: 
worden de kinderen voor heel hun latere leven gezegend door een groter gevoel van veiligheid, een sterkere wil en een rustiger geborgenheid als ze biografieën worden verteld? [2]

Een persoonlijke ervaring:
Op mijn 14e hoorde ik het levensverhaal van Hellen Keller. M.n. in de jaren daarna, wanneer ik met problemen had te kampen, gaf haar levensvoorbeeld mij een stimulans deze niet uit de weg te gaan. 

*[Paul van Vliet: Meisjes van 13]
[1] Op deze blog staan veel biografieën die -zie opmerking aan het begin – toch goed bruikbaar zijn.
[2] Soms komt een vertelling na jaren weer in het bewustzijn.

Biografieën: alle biografieën

Vertelstof: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

8e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3166-2978

.

.

.