.
In de kleuterklas en de 1e klas van de vrijeschool worden sprookjes verteld. Die werden en worden op allerlei manieren verklaard, uitgelegd.
Ook door de achtergronden van de vrijeschoolpedagogie, het antroposofische mensbeeld, is er een bepaalde taal te lezen tussen de regels van het sprookje.
De beeldentaal.
Om het sprookje te vertellen, is het niet nodig dat je die beeldinhoud kent, maar het kan wel helpen je een stemming mee te geven in wát je nu eigenlijk vertelt. Het gaat om een gevoelsmatige verbinding, niet om een intellectueel uit elkaar rafelen.
Overbodig te zeggen dat ‘de uitleg’ nooit voor de kinderen bedoeld is!
Friedel Lenz heeft met die achtergronden verschillende sprookjes van Grimm gelezen en haar opvattingen zijn weergegeven in haar boek ‘Die Bildsprache der Märchen‘.
De woorden van Friedel Lenz worden hier niet letterlijk vertaald weergegeven, meer de strekking daarvan, die ik met eigen gezichtspunten heb aangevuld.
.
Friedel Lenz, Die Bildsprache der Märchen
.
VROUW HOLLE
Een weduwe had twee dochters; de ene was mooi en vlijtig, de andere lelijk en lui. Zij hield echter veel meer van de lelijke en luie omdat deze haar echte dochter was en de andere moest al het werk doen en de assepoes in huis zijn.
Vrouwelijke gestalten zijn een beeld voor de ziel en voor de wiskrachten van de ziel. Wanneer de levende verbinding met het geestelijk-mannelijke ontbreekt en de ziel op zichzelf is aangewezen, is sprake van een ‘weduwe’. Wanneer deze ‘stief’moeder wordt – het Duitse ‘stiefe’ is ook ‘stijf’, betekent dit dat zij niet meer beschikt over de levende geest, maar materialistisch is geworden. Ze let alleen nog op de zintuiglijke wereld.
Maar iedere ziel is veelzijdig. Uit het oude ontstaan nieuwe wezenlijke krachten, ontwikkelen zich en hebben een doel voor ogen: het zijn de ‘dochters’.
De ene is meer verwant aan het ‘geest-vaderlijke’: actief, scheppend; de andere, dochter van de stiefmoeder, is passief en lui. En daarom staan ze open voor het edele – schoonheid en voor het onedele – de lelijkheid.
Het arme meisje moest iedere dag op de grote weg bij een put gaan zitten en zoveel spinnen dat het bloed uit haar vingers liep. Nu gebeurde het eens dat de spoel helemaal bebloed was; toen bukte zij zich over de put om de spoel af te wassen. Hij sprong echter uit haar hand en viel naar beneden. Het meisje huilde, liep naar haar stiefmoeder en vertelde haar van het ongeluk. Deze schold haar echter zo hevig uit en was zo onbarmhartig dat zij sprak: ‘Als jij je spoel er in hebt laten vallen moet jij hem er ook weer uithalen.’ Toen ging het meisje terug naar de put en wist niet wat ze moest beginnen; en in haar grote angst sprong zij in de put om de spoel te halen.
Spinnen is een heel oud beeldwoord voor het denken. Tegenwoordig hebben we het in negatieve zin over bijv. gedachtespinsels; het Duits heeft ‘ausspintisieren’ voor ‘iets denkend zitten uit te broeden’. We hebben het bij iets logisch over ‘het vasthouden van de draad’. En op straat zitten en spinnen betekent het niet meer in een afgesloten plaats de gedachten in stilte koesteren, maar openlijk, in het openbaar op de zintuigwereld richten. Maar daar bevindt zich ook de scheppende diepte, het geheimzinnig opborrelende beleven van de ziel: de bron.
Waar zo intensief gedacht wordt – ‘tot bloedens toe’, moet het gedachtegoed ondergedompeld worden in de ‘reinigende bron’ (de spoel schoonwassen). Maar uiteindelijk is de mens geen meester meer over zijn gedachten, ze vallen weg.
Want het denken en de inhoud van de gedachten van de ijverige dochter zijn van geestelijke aard en de geest wil ‘de diepte’ in: de spoel zinkt in de bron.
De stiefmoeder, de vertegenwoordigster van de stoffelijke zintuigwereld, kan niet helpen – in tegendeel – haar hardheid is de aanzet tot nog meer verdieping: de sprong in de diepte moet gewaagd worden. Maar daar geldt wat daarvoor gedacht werd, niet meer: de spoel is verdwenen. Op een ander niveau volgt een nieuw ontwaken.
Zij verloor haar bewustzijn en toen zij weer wakker werd en tot zichzelf kwam was zij op een mooie weide waar de zon scheen en duizenden bloemen stonden. Op deze weide liep zij voort en toen kwam zij bij een oven vol brood; het brood riep echter: ‘O, haal mij er uit, haal mij er uit, anders verbrand ik; ik ben allang gaar.’ Toen ging zij er naar toe en met de ovenpaal haalde ze alles achter elkaar eruit.
Voor het innerlijke schouwen is ‘de andere kant’ een groen en bloeiend vlakte. Vanuit de ‘ding’wereld van zintuigen is het meisje nu aangekomen in de sfeer waar voortdurende groei is en levende ontwikkeling. Nu worden er eisen aan haar gesteld en wordt ze op de proef gesteld. In de stoffelijke wereld is het brood wel een van de belangrijkste voedingsstoffen voor het lichaam; in de andere wezenlijke wereld gaat het om de belangrijkste voeding voor de ziel en dat is het kennen van de geest. Een christelijke leerregel is: wij zijn op aarde om God te leren kennen. Kennis van de geest is ‘het brood’ voor de ziel.
Haard, oven, bakoven geven in huis warmte. Het warmtepunt in het huis van het lichaam is het hart, in de droom en het sprookje verschijnt dit vaak in hert beeld van de oven. Daar, wil het sprookje zeggen, in het centrum van de innerlijke hartenwarmte heb je dat geest-kennen verkregen, terwijl er aan de andere kant je wezen werd gedacht, gesponnen. Maar nu moet je actief zijn, je wil gebruiken om het weer aan het licht te brengen;
Daarna ging zij verder en toen kwam zij bij een boom die vol appels hing en die haar toeriep: ‘O, schud mij, schud mij, mijn appels zijn allemaal rijp.’ Toen schudde zij de boom zodat de appels als een regen naar beneden vielen en zij bleef schudden tot er niet één meer in hing; en toen zij ze allemaal op een hoop bij elkaar had gelegd ging zij weer verder.
De oude helderziendheid waaruit de sprookjes stammen, zag in de mens het omhooggroeiende ruggenmerg-zenuwsysteem dat op een boom lijkt dit als symbool. Ook daar wordt kennis vergaard, maar andere dan bij het hart. De vrucht van de boom, de appel, is het symbool van de zondeval geworden als de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad. Die moet nu geplukt worden.
Tenslotte kwam zij bij een huisje waaruit een oude vrouw naar buiten keek; maar omdat zij zulke grote tanden had sloeg het meisje de schrik om het hart en zij wilde weglopen. De oude vrouw riep haar echter na: ‘Waarom ben je bang, kindlief? Blijf bij mij; wanneer je al het werk in mijn huis netjes wilt doen, zal je het goed hebben. Je moet er alleen voor zorgen dat je mijn bed goed opmaakt en het vlijtig opschudt zodat de veren in het rond vliegen, dan sneeuwt het op de aarde; ik ben Vrouw Holle.’
Zonder twijfel was vrouw Holle ooit een van drie grote moeder-godinnen die sinds het oudste Keltendom vereerd werden. Wellicht is zij de aarde-moeder. In sommige streken zag men haar als een laatste herinnering aan de lieftallige Freia, de schoonste godendochter uit het geslacht van de Wanen, de stralende goden uit de vroege tijd die als vrouw Hulda waakt over de zegeningen van de velden en over de boom die in het rijk staat, die goud en zilver schenkt wanneer je hem schudt.
Later beschouwde men haar als de brengster van het spinnen. Bij de oudere mens ging de activiteit van de hand samen met die van het hoofd, zoals de taal nog toont. Ze werd de beschermster van het spinnen, loofde de ijverigen en strafte de luien.
En toen men haar niet meer zegen brengend door het land zag gaan, zag men haar toch in haar rijk dat wel verduisterd werd voor de blik tot een geheimzinnige grot (Duits Höhle) en men noemde haar vrouw Holle. Wie de drempel overgaat van het nu naar het hiernamaals – en dat gebeurde in oudere tijden vaak – beleefde deze macht van de lotspelingen.
Omdat de vrouw haar zo vriendelijk toesprak, vatte het meisje moed, stemde toe en trad bij haar in dienst. Zij deed alles tot haar tevredenheid en schudde haar bed altijd geweldig goed op zodat de veren als sneeuwvlokken in het rond vlogen; in ruil daarvoor had zij dan ook een goed leven bij haar, kreeg geen boze woorden te horen en at iedere dag alles wat maar lekker is. Toen zij nu een tijdlang bij Vrouw Holle was, werd zij treurig en wist in het begin niet wat haar scheelde; eindelijk merkte zij dat het heimwee was; hoewel zij het hier wel duizend maal beter had dan thuis, verlangde zij daar toch naar. Tenslotte zei zij tot Vrouw Holle: ‘Ik verlang zo verschrikkelijk naar huis en al heb ik het hier beneden ook nog zo goed, ik kan toch niet langer blijven, ik moet weer naar boven, naar mijn familie.’ Vrouw Holle zei: ‘Het doet mij plezier dat je weer naar huis verlangt en omdat je mij zo trouw gediend hebt, zal ik je zelf weer naar boven brengen.’ Daarop nam zij haar bij de hand en bracht haar tot voor een grote poort. De poort ging open en juist toen het meisje eronder stond viel er een stortvloed van goud neer en al het goud bleef aan haar hangen, zodat zij er helemaal mee bedekt was. ‘Dat mag je hebben omdat je zo vlijtig bent geweest,’ sprak Vrouw Holle en gaf haar ook de spoel terug die in de put was gevallen. Daarop werd de poort gesloten en het meisje bevond zich weer boven, op de aarde, niet ver van het huis van haar moeder; en toen zij het erf opkwam zat de haan op de put en riep:
‘Kukeleku,
Terug is onze gouden jonkvrouw nu.’
Toen ging zij naar binnen naar haar moeder, en omdat zij daar zo met goud bedekt aankwam werd zij door haar en door haar zuster goed ontvangen.
Het Duits heeft een uitdrukking: ‘Het weer is, zoals de mensen zijn’.
Dat wordt nog wel gebruikt.
Ik ken in het Nederlands geen equivalent. In deze tijd is het vooral opmerkelijk dat mens en klimaat – en dus ook het weer – met elkaar in verband worden gebracht: de mens als veroorzaker van de opwarming van de aarde.
Volgens een oude zienswijze, aldus Lenz, zag men vroeger dat er een direct verband bestond tussen de zielenwereld van de mens en de elementaire processen in de natuur. De zielen die hun lotsopdracht op de juiste manier vervullen en hun beproevingen doorstaan, zoals onze vlijtige dochter, verstoren de harmonie van de natuur niet, maar ze schikken zich erin en werken mee aan het scheppende proces.
Naar het beeld van het sneeuwen kan je nog op andere manier kijken: de zuivere sneeuwkristallen met hun ontelbare sterrenvormen, van boven komend en de aarde met een helder wit kleed bedekkend, kunnen toch wel gezien worden als een gelijkenis voor de edele, zuivere krachten van een hogere wereld? Zeer zeker wil het sprookje er ook op wijzen dat een ziel die de draden van het leven altijd goed spint en voldoende goede gedachten gevormd heeft, meewerkt aan die werkelijkheid. Het woord van vrouw Holle: ‘Het doet mij plezier dat je weer naar huis verlangt’, laat ons zien dat zij tot de goede machten behoort die zich ontwikkelen. Want het leven op aarde is een scholingsweg voor de hogere wereld, en wat ‘aan de andere kant’ afgerond wordt, werkt door in het leven op aarde. In de overgang van de geestwereld naar de stoffelijke – de jonkvrouw staat onder de poort – wordt haar de rijkdom van de spirituele ervaring en verandering geschonken: het goud van de wijsheid valt op haar neer en dat is wijsheid die je3 niet kan verliezen. Vrouw Holle geeft haar de spoel terug, die met bloed bedekt in de bron was gevallen: met een gereinigd nieuw denken kan nu worden begonnen. Ze wordt bij terugkeer goed ontvangen, want alles van haar komt ten goede aan hem die niet veranderd zijn.
De luie dochter legt zichzelf op wat de ijverige mens in het denken verwerft. Kennis van de geest kan zij niet verkrijgen (geen brood), noch vanuit hartekracht die nooit in haar aanwezig waren, noch dat ze goed leert onderscheiden tussen goed en kwaad (geen appels), want zij kende het goede niet. Zij kan zich niet schikken in de orde van de bovenzintuiglijke wereld, want door haar luiheid kon ze dat ook al niet in de stoffelijke wereld. De heerseres van de bovenzintuiglijke wereld moet haar wegsturen. Haar loon is pek. De spoel krijgt ze niet terug. Wie niet gelouterd, niet veranderd het goud van de wijsheid wil afdwingen, maakt zijn wezen duister, verliest de blik op het licht, ze wordt armer dan ze daarvoor was. En deze duisternis blijft.
Het meisje vertelde alles wat haar overkomen was en toen haar moeder hoorde hoe zij aan die grote rijkdom was gekomen wilde zij haar andere, lelijke en luie dochter graag hetzelfde geluk bezorgen. Zij moest bij de put gaan zitten spinnen; en om haar spoel met bloed te bevlekken prikte zij in haar vinger en stak haar hand in de doornhaag. Vervolgens wierp zij de spoel in de put en sprong er zelf ook in. Zij kwam, net als het andere meisje, op de mooie weide en volgde hetzelfde pad. Toen zij bij de oven kwam riep het brood weer: ‘O, haal mij eruit, haal mij eruit, anders verbrand ik, ik ben allang gaar.’ Het luie meisje antwoordde echter: ‘Denk je dat ik zin heb om mij vuil te maken!’ en ging verder. Spoedig kwam zij bij de appelboom die riep: ‘O, schud mij, schud mij, mijn appels zijn allemaal rijp.’ Zij antwoordde echter: ‘Dank je wel, er zou er eens een op mijn hoofd kunnen vallen,’ en met die woorden liep zij verder. Toen zij voor het huis van Vrouw Holle kwam was zij niet bang, omdat zij al alles over haar grote tanden had gehoord en zij trad bij haar in dienst. De eerste dag deed zij zichzelf geweld aan, was vlijtig en gehoorzaamde Vrouw Holle als ze haar iets opdroeg, want zij dacht aan al het goud dat deze haar zou schenken; de tweede dag begon zij evenwel al te luieren, de derde dag nog meer, toen wilde zij ’s ochtends helemaal niet opstaan. Zij maakte het bed van Vrouw Holle niet op zoals het hoorde, en zij schudde het niet zodat de veren eruit vlogen. Daar kreeg Vrouw Holle gauw genoeg van en zij zei haar de dienst op. Het luie meisje was daar heel tevreden over en dacht dat nu de goudregen wel zou komen; Vrouw Holle bracht haar ook naar de poort. Toen zij daar echter onder stond werd er in plaats van goud een grote ketel vol pek over haar uitgestort: ‘Dat is de beloning voor je diensten,’ zei Vrouw Holle en zij deed de poort dicht. Toen kwam het luie meisje thuis, zij was echter helemaal met pek bedekt en de haan op de put riep, toen hij haar zag:
‘Kukeleku,
Terug is onze vuile jonkvrouw nu.’
Het pek bleef echter aan haar kleven en het ging er, zo lang zij leefde, niet meer af.
Is hier de kraaiende haan die beiden begroet, de verkondiger van de dag en was dit een nachtbeleven? Deze wereld waar onder en boven gelijk zijn, kent ruimte noch tijd; dat beleven we in de droom. Er zijn heel wat verhalen bekend van mensen die meegemaakt hebben dat ze in een elementaire wereld terechtkwamen. Ze zeggen dat ze jarenlang bij de dwergen in dienst waren of zalig genoten bij de elfen en bij wonderbaarlijke woudvrouwen of bij vrouw Holle en voor hun omgeving ging het maar om een paar uur of een dag. Ook dat zou in dit sprookje kunnen.
Maar de mens is én een deel van de mensheid en van de wereld en dan kunnen zich daarin nog veel diepere lotsbeschikkingen spiegelen, lotsbeschikkingen die buiten de tijdspanne van een leven op aarde uitgaan.
Het binnengaan van een bovenzintuiglijke wereld waarin de ziel de ervaringen opgedaan in het aardse leven duidelijk te zien krijgt en met een soort afrekening te maken krijgt en uiteindelijk een terugkeer naar de zintuigwereld, gezegend met de gevolgen van het afgerekend zijn als zegen of belasting, duiden evenzeer op de reïncarnatie van de mens.
De kennis van de reïncarnatie van de mens was bij de Keltisch-Germaanse stammen algemeen bekend; Julius Caesar, Diodorus van Sicilië maken er melding van. De Edda, de Germaanse godenleer, spreekt ervan in de Karaliederen. Het weten ervan is niet decadent geworden zoals in het Oosten, waar de reïncarnatie geworden is tot slechts een ‘zielenverhuizing’.
In het Avondland is de gedachte van de reïncarnatie een tijd lang verdwenen, de mens moest zich met al zijn kracht richten op de materiële wereld. In een paar sprookjes zijn er nog echo’s van dit oude weten hoorbaar.
Als we op deze manier naar ons Holle-sprookje kijken, dan verschijnt de haan niet alleen om de dag te verkondigen, hij wordt veel meer nog tot het symbool van het instinctieve Ik. Zijn roep duidt dan voor dit leven op dat dit nieuw ontwaakte Ik en op de voorbestemming van het lot: een met wijsheid begaafde mens te zijn of een pechvogel.
Sprookjes – alle artikelen
Vertelstof – alle artikelen
1e klas – alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 1e klas – sprookjes
.
2408
.