Categorie archief: menskunde en pedagogie

VRIJESCHOOL – Ahriman in het onderwijs (7-1)

.

Wie zich verdiept in het werk van Steiner – of het nu het geschreven werk is of in wat hij met zijn voordrachten bracht – het begrip ‘Ahriman’ komt – meestal in één adem met ‘Lucifer’ – veelvuldig voor.

Op deze blog gaat het om de pedagogische achtergronden van het vrijeschoolonderwijs. En omdat de menskundige achtergronden wortelen in het antroposofisch mensbeeld zou je kunnen verwachten dat ook in de pedagogische voordrachten over Ahriman (en Lucifer) wordt gesproken.

En dat is inderdaad zo: in bepaalde voordrachten roert Steiner het onderwerp aan.
Wat hij daarover zegt, zal op deze blog worden weergegeven.

Vóór Steiner aan het woord komt, volgt hier eerst een artikel waarin duidelijk wordt verwoord hoe we naar het ‘ahrimanische’ – juist in onze tijd! – kunnen kijken.

Hanneke de Leeuw, Antroposofisch Magazine sept. 2017 nr. 7
.

Over de krachten die ons aan de materie binden
.

Dat is ahrimanisch
.

Het is een regelmatig gehoorde uitspraak in antroposofische kringen: “Dat is ahrimanisch”.
Vaak gaat het dan om een computer, een mobiele telefoon of iets anders technisch of digitaals.
Bekend is dat antroposofen nogal behoudend zijn als het gaat om overmatig gebruik ervan. Ze zouden ons wegvoeren van ons vrije ‘ik’.

Ahriman is de verpersoonlijking van de krachten die ons als mens aan de materie binden.

Het leven als mens is uiteraard niet mogelijk zonder een zekere mate van verbinding met het aardse. Mijn lichaam, de natuur en de dingen om mij heen bieden me houvast in de dagelijkse realiteit. Zonder de verbinding met mijn lijf, de steun van de aarde onder me en de tastbare mensen om mij heen zou ik geen leven als individu kunnen leiden. Aardse beperkingen en obstakels zorgen er voor een belangrijk deel voor dat ik me kan ontwikkelen en kan groeien, met vallen en opstaan.

Toch kan de materie ook harder aan me gaan trekken dan ik zou willen. Als ik met mijn dagelijkse bewustzijn om me heen kijk, kan ik gemakkelijk tot de conclusie komen dat de wereld die ik zie, niets meer is dan een verschijnsel van de materie. Ik kan mezelf, mijn medemensen en de samenleving gaan beschouwen als systemen die onderhevig zijn aan de wetten van de materie en die naarmate we meer kennis vergaren volledig te begrijpen en mogelijk zelfs te voorspellen zijn.

Inperking van het geestelijke

Denken in systemen is voor mensen niet helemaal zonder gevaar. Overal zijn valkuilen. Als ik deel uitmaak van een systeem, dan loop ik het risico dat ik mij met het systeem ga identificeren en me ernaar ga voegen. Soms ook als het systeem helemaal niet is ingericht in het belang van mijn vrijheid, ontwikkeling en mens-zijn.
Als ik geloof dat ik een geavanceerde biologische machine ben, kan ik dan nog open staan voor andere, meer ongrijpbare aspecten die het leven mooi en waardevol maken?
Als ik geloof dat mijn waarde afhangt van mijn baan, mijn geld en mijn spullen, kan ik dan nog andere waarden voelen en herkennen?
Als ik geloof dat ik moet meedraaien in het bestaande economische systeem, kan ik dan nog zien hoe het ook nog anders zou kunnen?

De tendens van het ahrimanische is om het geestelijke in te perken. Het werkt verhardend en verkillend op het levende en het menselijke. Sinds het einde van de negentiende eeuw zien we een toenemende trend van mechanisering, technologisering en digitalisering die het de mens in toenemende mate lastig maakt om zichzelf in vrijheid te verhouden tot zichzelf, de medemens en de wereld. Met de mechanisering kwam er een mensbeeld op waarin een individu kon worden gereduceerd tot een vervangbaar radertje in een veel groter geheel en raakte zijn waarde voor de samenleving geassocieerd met zijn economische productiviteit. Door de technologisering werd het mogelijk om de mens zelf te gaan beschouwen als een geavanceerde machine, die kan worden bediend, onderhouden en waar nodig kan worden gerepareerd.

Wie bepaalt wie ik ben?

De huidige trend van digitalisering stelt ons voor nieuwe uitdagingen wat ons mensbegrip betreft. Bij mijn account bij ’s werelds grootste socialmedia-aanbieder hoort een zorgvuldig samengesteld profiel dat ik bij elk bezoek aan de site krijg teruggeprojecteerd. Ik krijg dingen te zien die volgens de achterliggende algoritmes bij mijn leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en eerder klikgedrag passen. Dat heeft zo zijn voordelen, maar ik loop ook het risico dat ik mij gaandeweg steeds meer ga voegen naar het beeld dat ik krijg voorgeschoteld. Want is mijn persoonlijke profiel wel echt een uitdrukking van mijn eigen individualiteit? Of trekt het me juist meer dan nodig richting het gemiddelde dat volgens de algoritmes op mijn persoonlijke kenmerken van toepassing is. Wie bepaalt dan eigenlijk nog wie ik ben?

Het is te verwachten dat de genoemde trends zich de komende tijd nog wel verder zullen voortzetten. Voor mij als mens levert dat de uitdaging op om ondanks de mij omringende systemen en technologieën te blijven zoeken naar wat mij als mens drijft, waar en wanneer ik me vrij voel en hoe ik me gezond kan verhouden tot projecties, valse beelden en halve waarheden. Ik wil blijven zoeken naar het verrassende, het onverwachte, de kleine dingen die mijn leven en mijn denken op een geheel nieuw spoor kunnen zetten. Het is niet uitgesloten dat ik systemen, organisaties en techniek vind die me daarbij van dienst kunnen zijn. Ze mogen alleen nooit voor mij de dienst gaan uitmaken. 

Ahriman en Lucifer

Eigenlijk is alles wat we om ons heen zien Ahriman en Lucifer; ze zitten in ons. Hun strijd om onze ‘ziel’ speelt zich in ons af. We moeten als mens het midden zoeken tussen twee krachten die aan ons trekken en ons willen meeslepen. Die krachten worden in de esoterische traditie al eeuwenlang Ahriman en Lucifer genoemd. Ahriman helpt ons om ons van het aardse leven bewust te worden. Maar hij is ook degene die ons verleidt tot materialisme, hebzucht en een beperkt (geestloos) denken. Hiertegenover staat de andere tegenmacht. Lucifer, die de mens wegvoert van het aardse leven in de materie. Lucifer is degene die ons het geschenk van de vrijheid geeft, maar die ons ook wil verleiden tot egoïsme, fanatisme en een zekere zweverigheid.

.
Ahriman in het onderwijsalle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3071-2885

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over het Ik

.
Jesse Mulder, Antroposofisch magazine december 2019 nr. 16

.

Ben ik   ik?

Dat laatste spreekt uit Descartes’ beroemde woorden: cogito ergo sum. Als ik twijfel over wie ik ben, dan weet ik desondanks nog steeds dat ik het ben die twijfelt. Hoezeer ik ook twijfel, ik kan nooit mijn eigen zelfbewustzijn betwijfelen, maar alleen zaken die daarbuiten liggen. Ik kan twijfelen of ik echt degene ben die ik in de spiegel zie, ik kan twijfelen of mijn herinneringen wel echt over mezelf gaan, en ik kan zelfs twijfelen of ik echt de persoon-in-de-wereld ben die ik meen te zijn – Jesse, filosoof, vader van twee dochters, etc. Voor filosofische doeleinden helpt zulke twijfel het onwankelbare gegeven van het zelfbewustzijn naar voren te halen. [Buiten zulke doeleinden zou ik bij dergelijke twijfels toch allereerst naar een goede psychiater verwijzen.)

Prachtig, toch? Ik ben mijn eigen onwankelbare vaste punt in het bestaan. Ik ben ik, en niets zal mij daar ooit vanaf kunnen brengen.

Identiteitscrisis

Tenminste, totdat je je in de antroposofische aspecten hiervan verdiept. Daar kun je dan van alles ontdekken over het lagere ik, de ik-organisatie, het hogere ik, het ware ik, de bewustzijnsziel, het geestzelf – en dan begint het je te duizelen: wie ben ik nu eigenlijk? Je zou toch zomaar in een identiteitscrisis kunnen belanden, als je al die termen samen probeert te denken met jezelf. Dat kan toch niet het doel van deze antroposofische inzichten zijn?

Natuurlijk niet. Maar het is ook niet eenvoudig om een gevoel te krijgen voor wat er dan wél achter die termen schuilgaat. Laten we een begin maken door een licht te laten schijnen op het tweeluik ik – hoger ik.
Als we in het dagelijks leven “ik” zeggen, dan praten we vanuit ons ‘gewone’ ik. Dit ik is de kern van onze identiteit hier op aarde; hierin beleven we onszelf van nature begrensd door geboorte en dood. Maar het komt niet nergens vandaan: het aardse bestaan tussen geboorte en dood is een incarnatie die deel uitmaakt van een reeks incarnaties. In elke incarnatie ben je in zekere zin een ander’ik’.

Het hogere Ik

Nu is er echter ook iets dat de opeenvolgende incarnaties verbindt, en dat is wat je het hogere ik kunt noemen. Dit is een hoger standpunt van jezelf, een standpunt vanwaaruit je na de dood de ervaringen en vruchten van het geleefde leven kunt oogsten, en vanwaaruit je voor de geboorte naar een zinvolle volgende stap in je karmische ontwikkelingsweg zoekt – naar een volgende incarnatie dus. Terwijl ons gewone ik zich aan de aardse verhoudingen oriënteert, is het hogere ik aldus ingebed in de kosmisch-geestelijke ordening, en dat is dan ook zijn ‘hogere’ standpunt. [Klinkt deze ‘inbedding’ je al te abstract? Je kunt bijvoorbeeld denken aan je engel die je door alle incarnaties heen trouw begeleidt en beschermt.)

Als je afdaalt om geboren te worden op aarde, dan verlaat je dit hogere standpunt. Na de geboorte ben je dat hogere standpunt algauw helemaal vergeten: het is een metamorfose van het hogere-ik-standpunt naar het standpunt van het nieuw-geboren ‘gewone’ aarde-ik.

Maar daarmee is het hogere ik niet verdwenen. Voordat je naar dit leven afdaalde overzag je wat je in dit aardeleven allemaal zou gaan doormaken, met alle mogelijkheden en moeilijkheden die dat met zich mee zou brengen. Zo kun je je voorstellen dat het eigenlijk je eigen hogere ik is, dat tot je spreekt in alles wat je in het leven overkomt. Soms kun je bij belangrijke gebeurtenissen in het leven, van jezelf of van anderen, onwillekeurig het gevoel krijgen dat daarin een diepere zin leeft dan je zo vanuit je alledaagse bevattingsvermogen kunt vermoeden: dat gevoel kun je, in alle bescheidenheid, met het hogere ik in verband brengen.

Ik-wording

Waarom incarneren we dan eigenlijk? Waarom blijven we niet met ons omvattende hogere-ik-standpunt in de kosmisch-geestelijke werkelijkheid staan? Dat is een grote vraag. Kort gezegd komt dat doordat het hogere ik zelf in ontwikkeling is. Maar een ik kan uiteraard alleen zichzelf ontwikkelen. Daar zijn alleen wel bijzondere omstandigheden voor nodig, namelijk precies omstandigheden waarin je op jezelf teruggeworpen bent, op eigen benen moet leren staan. En dat is nu juist wat onze aardelevens kenmerkt – in toenemende mate, kun je wel zeggen. Daarom zou het ook heel onjuist zijn het ‘gewone’ ik gering te schatten ten opzichte van het hogere ik. Want juist doordat het hogere ik steeds weer metamorfoseert tot een ‘gewoon’ ik op aarde kan er een nieuwe stap in de ik-wording plaatsvinden. De tijd tussen dood en nieuwe geboorte is dan ook in zijn geheel gewijd aan het verwerken van het voorbije en het voorbereiden van een nieuw aardeleven.

Juist in de ballingschap hier op de aarde kan ons hogere ik zich dus ontwikkelen. Waar het ons lukt in ons gewone ik de passende ruimte te scheppen, kan het hogere ik in ons geboren worden – als een hemels Kerstkind in de aardse stal. Dat is een beeld dat mooi bij Kerstmis past; en dat is niet toevallig, want in Christus kun je inderdaad het grote voorbeeld van deze ik-ontwikkeling zien. 

Over de uitspraak van Descartes:  in Algemene menskunde’ voordracht 2

Meer over het Ik:

[1-7-2/7]
Relatie van bewustzijnsziel en geestzelf; de rol van het Ik; intuïtie

[1-7-2/7-1]
Rudolf Steiner over het Ik uit verschillende GA’s:
GA 34GA 52GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58GA 59

[1-7-2/7-2]
De werking van Ik aan het eigen wezen: inleiding

Antroposofie: een inspiratie: over het Ik;     Ik en reïncarnatie

.

3064-2879

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-3-1-5)

.

In de 1e voordracht wijst Steiner erop dat de aandacht – voor zover de mens die  vanuit religieuze motieven heeft voor het levenseinde – vooral gericht is op wat er na de dood komt: het hiernamaals. Dat was in tijd zo en dat is nog zo.
Maar voor wat Steiner ons geeft aan pedagogisch-didactische achtergronden,[zie o.a. Algemene menskunde voordracht 2]  is het onontbeerlijk dat we ons ook verdiepen in de andere kant van het leven: het begin. We zouden hier – zoals Dr. Hugo Verbrugh doet vanuit een eveneens  antroposofische achtergrond – van het ‘hiervoormaals’ kunnen spreken.

Een van de opmerkingen van Steiner hierover op Ridzerd van Dijks ‘Grote Rudolf Steiner citatensite‘.

Jesse Mulder benadert het onderwerp zo: 

.

Jesse Mulder, Antroposofisch Magazine, december 2019 nr. 16

.

ongeborenheid
.

Twee grenzen vormen de absolute horizon voor onze bestaansvorm hier op de aarde: geboorte en dood. Opvallend genoeg schenkt onze cultuur veel meer aandacht aan de vraag naar onsterfelijkheid, dan aan de parallelle vraag naar ‘ongeborenheid’. Er bestaat niet eens een woord voor, zoals Rudolf Steiner al eens opmerkte.

Toch maken de moderne medisch-technische ontwikkelingen juist dit thema steeds relevanter. Conceptie en geboorte, processen die vroeger goeddeels buiten de directe invloedssfeer van ons mensen lagen, worden steeds meer bewust door ons gestuurd. Van anticonceptie tot abortus, en van in-vitro-fertilisatie (IVF] tot neonatologie: over het hele spectrum van bevruchting tot geboorte is het  inmiddels gangbaar om met technische ingrepen de wording van een nieuwe mens in gang te zetten, bij te sturen, of juist te voorkomen of te onderbreken. 1  op de 30 kinderen komt tegenwoordig dankzij IVF op de wereld!

Abortusdiscussie

Nu laait met name in de VS de discussie rondom bijvoorbeeld abortus nog regelmatig hoog op. De centrale argumenten van de pro-life – versus pro-choice-kampen worden daar steeds opnieuw in het publieke debat opgediend en bediscussieerd. Scherp gesteld is er enerzijds de sterke mening, vooral onder strenggelovigen, dat een ongeborene al vanaf het begin een volwaardig mensenwezen is, zodat abortus neerkomt op moord. Van de andere zijde wordt aangevoerd dat er de eerste maanden zeker nog geen sprake van een persoon is, en dus niet van moord, en dat het hier gaat om de zelfbeschikking van de vrouw, die het recht heeft te kiezen of er al dan niet een persoon in haar leven komt.

Bij ons in Nederland is deze discussie goeddeels verleden tijd. Abortus is hier meer geaccepteerd. Onze Rijksoverheid zegt: “Abortus mag tot de vrucht buiten uw lichaam zou kunnen overleven. Die grens ligt voor het strafrecht bij 24 weken. Artsen houden in de praktijk 22 weken aan als grens. Dat is omdat zij tot op 2 weken nauwkeurig de duur van de zwangerschap kunnen bepalen’. En inderdaad worden, aan de andere kant van die grens, vroeggeboortes vanaf 24-25 weken actief opgevangen in ziekenhuizen, omdat dan de overlevingskans boven de 50 procent ligt.[1]

Merkwaardig genoeg is deze grens afhankelijk van onze technische mogelijkheden. Het is eigenlijk pas vrij recent dat al bij 24 weken behandeling mogelijk is, en naar verwachting zal behandeling van dergelijke vroeggeboortes nog succesvoller worden. Maar is de vraag wanneer een ‘persoon’ begint dan op die manier afhankelijk van onze technische mogelijkheden? Is ons persoon-zijn op die manier willekeurig?

Persoonsregister

Nu is het sinds kort in Nederland mogelijk om doodgeboren kinderen toch in te laten schrijven. Dat is bedoeld als een gebaar naar ouders, die na bijvoorbeeld een miskraam hun doodgeboren kind op deze manier toch nog een zekere officiële bestaanserkenning kunnen geven. Die regeling blijkt echter heel ruimhartig: er is geen grens gesteld wat betreft de duur van een dergelijke onfortuinlijk afgelopen zwangerschap, en ook de oorzaak van de onfortuinlijke afloop is opengelaten. Je kunt dus ook na een abortus van deze regeling gebruikmaken. Hierin is Nederland uniek.

Dat zet wederom aan het denken. Vermoedelijk is het doel van het bureau registratie persoonsgegevens om alle personen te registreren. Anderzijds is de  belangrijkste overweging om abortus te rechtvaardigen precies dat er nog geen persoon is. Zoals NieuwLicht-presentator Tijs van den Brink opmerkte: ‘Het rare is wel dat we hier te maken hebben met een foetus die is geaborteerd, die met terugwerkende kracht mens is geworden. Daarmee zegt de wetgever eigenlijk: dit was een mens, of niet?’ [2] Inderdaad een opmerkelijke inconsistentie in onze wetgeving.

In deze controversies hangt dus veel af van wat we precies onder een ‘persoon’ verstaan. Terwijl we anderzijds helemaal geen houvast aan dat begrip hebben. Hoe moeten we nu besluiten op welk moment in de zwangerschap een persoon ‘begint’? Een zwangerschap is een geleidelijk proces, zodat elke keuze voor een ‘omslagpunt’ willekeurig moet lijken – ook de genoemde wettelijke grens van 24 weken.

Wereld van de ongeborenen

Maar als je de ‘ongeborenheid’ serieus neemt, vervalt de hele vraag naar zo’n omslagpunt: die persoon, of beter gezegd, die ziel, die was er immers al voordat de hele zwangerschap op gang kwam. Het gaat hier niet om het ontstaansproces van een persoon, maar een incarnatieproces: een ziel zoekt haar weg naar een lichamelijk aardebestaan, in carne, ‘in het vlees’.
Zo’n ziel zoekt, zo kunnen we ons voorstellen, vanuit de wereld van de ongeborenen naar passende ouders, geholpen door geestelijke wezens die met menswording te maken hebben. Voordat wij onze technische mogelijkheden ontwikkelden was er maar weinig inmenging vanuit ons aardebewustzijn in deze zoektocht – de sfeer van ons aardemensen was grotendeels gescheiden van de wereld van de ongeborenen, waar de mensenzielen vanuit omvattende, kosmische gezichtspunten hun weg konden zoeken.

De noodzaak van geesteswetenschap

Door de technische vooruitgang is deze gescheidenheid verleden tijd geworden. De oproep aan ons is daarom om onze beslissingen niet alleen te baseren op wat wenselijk is vanuit het perspectief van de ouders en andere betrokkenen, maar ook rekening te houden met de impact op de wereld van de ongeborenen. Wat betekent het voor de naar een passende incarnatie zoekende mensenzielen dat wij op technische wijze zwangerschappen bewerkstelligen die op natuurlijke wijze niet tot stand zouden zijn gekomen? Wat betekent het dat wij onze aardse maatstaven opleggen aan de zich incarnerende mens, wat we immers doen als we massaal voor abortus kiezen waar een ernstige handicap geconstateerd wordt? De noodzaak van een geesteswetenschap wordt hier heel duidelijk: we zouden erg geholpen zijn met concrete inzichten in hoe die wereld van de ongeborenen er dan uitziet.

En wellicht biedt een levende verbinding met die wereld ook veel meer betekenis en steun aan ouders die met een afgebroken zwangerschap worstelen, dan een inschrijving in het persoonsregister. 

.

1] Bronnen: Rijksoverheid https://www. rijksoverheidheid.nl/onderwerpen/abortus/vraag-en-antwoord/abortus-hoeveel-weken
Over vroeggeboortes zie b.v. https://www.oudersvannu.nl/zwanger/complicaties/vroeggeboorte/

2] Zie https://nieuwlicht.eo.nl/gemist/aflevering/2019/04/22-register-levenloos-geboren-kind-ook-voor-abortus./

Verder lezen: Rudolf Steiner, Uit de sterren – de lange weg naar een nieuwe geboorte, Rudolf Steiner Vertalingen.

.
Over Ik en persoon

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskunde: alle voordrachten

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3060-2875

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Wakker worden aan de ander

.

Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 8 (8-4-1-1/2)

.

In onderstaand artikel belicht Jesse Mulder – zonder het met zoveel woorden te benoemen, de werking van het Ik-zintuig, de Ik-zin.

Steiner doet dit in voordracht 8 van de ‘Algemene menskunde’.
Wanneer ik de betreffende passages in deze voordracht lees, krijg ik niet de indruk dat Steiner hier met ‘wakker worden en inslapen’ een metafoor gebruikt, maar wel degelijk het ‘echte’ wakker(der) worden en in slaap raken, ook al is het op een subtiele manier. (Wat Mulder in dit artikel ook benadrukt)
De stof is niet gemakkelijk en het artikel van Mulder beschrijft met voorbeelden hoe we er naar kunnen kijken om het beter te begrijpen.

wakker worden aan de ander

.

Jesse Mulder, Antroposofisch Magazine, maart 2018 nr. 9
.

Als je ineens ergens oog voor krijgt, is dat een soort wakker worden. Je kent het vast wel: een vriend zegt iets over de zanglijster die hij hoort, en maakt je zo opmerkzaam op de diversiteit aan vogelgezang om je heen. Er gaat een wereld voor je open. Of je oog valt op de opmerkelijke gewoonte van je buurman om drie keer per week zijn auto te wassen. Iets wat je eerder ‘verslapen’ hebt, watje niet opgemerkt hebt, treedt plotseling je bewuste beleving binnen. ‘Wakker worden’ is hier een passende metafoor [1], en hoewel het de grenzen van gangbaar Nederlands oprekt, hoor je in antroposofische kringen dan wel zeggen dat je ergens ‘aan’ wakker bent geworden. Aan die opmerking of die auto bijvoorbeeld.

Zo’n ervaring van ‘wakker worden’ kan ook persoonlijk heel dichtbij komen. Je kunt aan de reacties en houding van mensen om je heen wakker worden voor je eigen karaktereigenschappen, je gewoonten, je [onmogelijkheden, je [voor-] oordelen. En ja, dan word je soms wakker geschud uit een slaap waar je misschien wel liever in was gebleven. Het is immers veel plezieriger om jezelf gewoon lekker te kunnen uitleven zonder daarbij lastig te worden gevallen door zo’n zelfbewustzijn. In antroposofisch jargon: ‘Het is in eerste instantie veel plezieriger om je astraliteit direct uit te leven dan om in je Ik te gaan staan’. [2] Anderzijds kan zo’n ervaring van ‘wakker worden’, die je uit je comfort zone sleurt, juist ook heel waardevol worden. Stel dat je je bewust wordt van je eigen ongeduld; dan kun je daaruit het vermogen ontwikkelen om dat ongeduldige niet steeds zonder meer uit te leven, maar het terug te houden waar het niet past en in te zetten waar het juist wel past. Want er zijn niet zo veel persoonlijkheidstrekken die echt nergens positief in te zetten zijn. Ongeduld, bijvoorbeeld, kan best verfrissend werken waar je medemensen in zompige onbeslistheid hun twijfelzucht zitten uit te leven. Alleen moet je een en ander dan wel met enige tact weten te brengen, en voor het ontwikkelen van die tact is het nu juist erg handig als je wakker bent geschud voor je eigen ongeduld. Maar dat terzijde.

Dagbewustzijn

Over deze vormen van wakker worden valt nog heel wat te zeggen. Maar tot zover zijn we blijven steken bij een metaforisch ‘wakker worden’. En, zoals heel vaak het geval is, wordt zo’n stukje antroposofisch jargon interessanter als je het niet slechts metaforisch, slechts figuurlijk neemt, maar letterlijk. Mijn docent logica aan de universiteit placht te zeggen: “Letterlijk is figuurlijk voor woordelijk”.

‘Wakker worden aan de ander’ is dan letterlijk het ontwaken uit een lagere in een hogere bewustzijnstoestand. Net zoals het alledaagse wakker worden in de ochtend een ontwaken is vanuit het doffe droombewustzijn in het wakkere waakbewustzijn.
Maar wat voor bewustzijnstoestand is het dan, die zich net zo tot ons wakkere dagbewustzijn verhoudt als dat dagbewustzijn zich tot de droomwereld verhoudt? Dromen zijn ‘privé’; waar twee mensen dromen beleven ze [doorgaans] ieder hun eigen droomwereld. Als we wakker zijn beleven we daarentegen juist een werkelijkheid die ‘publiek’ is, die we met elkaar delen. Een volgende stap van ontwaken, zo kunnen we ons voorstellen, opent een nieuw stuk gedeelde ‘buitenwereld’ voor ons, namelijk een geestelijk stuk buitenwereld. Als we van dromen naar waken overgaan, wordt het voor ons mogelijk onze medemensen fysiek te ontmoeten; gaan we over van waken naar een nog hogere toestand, dan wordt het ons mogelijk om wezens uit de geestwerelden te ontmoeten.

Ideale werkelijkheid

Dat is uiteraard een wat abstracte beschrijving – slechts praten over geestelijke werelden is dat in eerste instantie altijd. Dat abstracte wordt pas concreet als we niet alleen begrippen voor de geest ontwikkelen maar tot concrete geestelijke ervaringen komen. Hoe moeten we ons dat voorstellen, dat we letterlijk “wakker kunnen worden aan de ander”, en ons daarmee tot zo’n hogere bewustzijnstoestand verheffen? Overtuigende voorbeelden uit het dagelijks leven zijn hier schaarser, maar wellicht kan het volgende licht op de zaak werpen. Stel, iemand spreekt vol vuur vanuit zijn ideaal, en je ziet ineens helemaal wat hij of zij bedoelt: ja, hier is waarheid, zo zou het eigenlijk moeten zijn! Je ogen zijn dan geopend voor een stukje ‘ideale werkelijkheid’. Dat is niet prozaïsche, fysiek zichtbare feitelijkheid, maar morele, en dus geestelijke, werkelijkheid. Als je in zo’n beleving komt, dan voelt die hele fysiek zichtbare werkelijkheid ineens als slechts het toneel waarop dat geestelijke element, dat ideaal, zich kan ontplooien.

Het is uitermate fascinerend: je beleven van deze ander is natuurlijk een ‘normaal’ waak-beleven, maar je beleving tilt je daarbovenuit, je beleeft het alsof het een geestelijke ontmoeting is. Want de omweg via het fysiek hoorbare en zichtbare is hier bijzaak; wat je daadwerkelijk beleeft, en waaraan je enthousiasme zich warmt, is de innerlijke verbinding van de ander met dat waarachtige ideaal. Rudolf Steiner zegt dan ook dat je daar aan het ‘ziele-geest-wezen’ van de andere mens wakker wordt; aan het innerlijke, niet-zichtbare stukje van de andere mens dus. Het innerlijk van de ander is hier de ‘wekker’ voor dit beleven – net zoals de hoorbare wekker je uit je privé-droomwereld in de publiek hoorbare en zichtbare wereld binnenroept.
.

voetnoten phaw

[1] Hier lijkt mij de metafoor wél op z’n plaats. We hebben hier echter niet te maken met wat er gebeurt wanneer je tegenover een ander staat en in gesprek bent, elkaar aankijkend.

[2] Dit beschrijft Steiner als de werking van het Ik op het astraallijf. Zie daarvoor o.a. Rudolf Steiner over het geestzelf uit verschillende GA’s :

Zintuigenalle artikelen

Algemene menskunde: zintuigen [8-4]

Algemene menskunde: voordracht 8 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

.

3053-2868

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 8 (8-4-1-1/1)

.
Jesse Mulder, Antroposofisch Magzazine, juni 2018 nr.10

.
inslapen in de ander

In onderstaand artikel belicht Jesse Mulder – zonder het met zoveel woorden te benoemen, de werking van het Ik-zintuig, de Ik-zin.

Steiner doet dit in voordracht 8 van de ‘Algemene menskunde’. 
Wanneer ik de betreffende passages in deze voordracht lees, krijg ik niet de indruk dat Steiner hier met ‘wakker worden en inslapen’ een metafoor gebruikt, maar wel degelijk het ‘echte’ wakker(der) worden en in slaap raken, ook al is het op een subtiele manier.
De stof is niet gemakkelijk en het artikel van Mulder beschrijft met voorbeelden hoe we er naar kunnen kijken om het beter te begrijpen.

‘Wakker worden aan de ander’ en ‘inslapen in de onder’ zijn metaforen die in antroposofische kringenregelmatig gebezigd worden. Waar hebben ze het dan over?  ‘ Wakker worden aan de ander gaat over het ontwikkelen van een hoger bewustzijn dan ons dagelijkse zintuigen ervaren. Terwijl de uitdrukking ‘inslapen in de ander’ een aspect van onze dagelijkse sociale omgang met elkaar beschrijft.

Newtons derde wet luidt: bij elke actie hoort een gelijke, tegenovergesteld gerichte reactie.
Wat je daar natuurkundig ook van mag denken, het menselijke leven zit vol met voorbeelden waar die formulering mooi bij past.

Onze beleving van de wereld om ons heen, zoals die zich aandient in de veelheid aan indrukken en ervaringen, speelt zich af in een spanningsveld tussen uitersten: lust en leed, vreugde en smart, genot en pijn, betrokkenheid en onverschilligheid etcetera. Je kunt al die uitersten samenvattend onderbrengen onder sympathie en antipathie, we voelen ons tot sommige zaken aangetrokken, terwijl andere zaken ons juist afstoten. Deze twee grondbewegingen van onze ziel zijn heel belangrijk voor ons. Dankzij de sympathie kunnen we ons met de wereld om ons heen, ook met andere mensen, verbinden. Dat is nodig om het leven aan te kunnen gaan, ons te kunnen ontwikkelen, ervaringen en belevenissen te kunnen doormaken. En dankzij de antipathie kunnen we ons juist van die buitenwereld en van de andere mensen onderscheiden, ons in onszelf als zelfstandig wezen voelen en daar uitdrukking aan geven. Sympathie is erop gericht je met het andere te laten versmelten, antipathie is erop gericht je van het andere af te zonderen. Als je geheel in sympathie zou opgaan in de wereld om je heen, zou je geen zelfstandig wezen kunnen zijn. Als je jezelf geheel in antipathie steeds tegenover de dingen zou plaatsen, zou je geen deel van het geheel meer zijn, en geen ontwikkeling kunnen doormaken.

Volle overgave

De stap naar de metafoor van inslapen en ontwaken is nu niet zo groot meer. Sympathie is een soort inslapen, een ‘opgaan’ in datgene waar je sympathie voor hebt. Antipathie is daarentegen een soort ontwaken, je plaatst je daarmee tegenover datgene waar je antipathie voor hebt, waardoor je juist jezelf sterker beleeft. Waar je je vol sympathie – interesse, plezier, vreugde, genot – aan iets overgeeft, kun je dus zeggen dat je daar een beetje ‘inslaapt’, Jij zelf verdwijnt zogezegd op de achtergrond; In plaats van dat je jezelf beleeft, leeft het object van je sympathie zich in jou uit. En waar dat ‘object’ een ander mens is, kun je dus zeggen dat je dan ‘inslaapt in de ander.

Nu is de situatie waarbij je tegenover een ander mens staat toch wel heel bijzonder. Want wat zou er gebeuren als jullie je allebei pn sympathie tot elkaar neigen? Dan zou jij dus je eigen wezen (tijdelijk] op de achtergrond laten verdwijnen zodat de ander zich in jou kan uitleven. Maar die ander doet hetzelfde! En dan is de ander dus in zekere zin niet thuis en kan zich ook niet in jou uitleven. Het is alsof je allebei vol verwachting een luisterende houding aanneemt: zeg maar wat je te zeggen hebt! Dan komt er natuurlijk helemaal geen gesprek op gang. Vanuit pure wederzijdse sympathie kan er geen sociaal proces op gang komen.

Pendelen

Het is eigenlijk vanzelfsprekend: een gesprek vereist zowel luisteren, toehoren, alsook spreken, jezelf uiten. Het eerste heeft het karakter van sympathie, van opgaan in de ander; het tweede heeft het karakter van antipathie, van in jezelf staan. Voor een werkelijk contact van mens tot mens is dus juist een combinatie van sympathie en antipathie nodig, een combinatie van de sociale beweging van het luisteren enerzijds en de ‘antisociale’ beweging van het jezelf uitspreken anderzijds. Dat is wezenlijk voor alle sociale verhoudingen – Rudolf Steiner noemt dit dan ook het ‘sociale oerfenomeen’.

Dat oerfenomeen omvat echter nog meer, want, zoals je precies in het voorbeeld van het gesprek vaak zo duidelijk kunt merken (zeker in groepen], roept de ene verhouding steeds de impuls op om de andere te bewerkstelligen (denk aan Newtons derde wet!]. Luister je naar wat de ander zegt, dan ontstaat vanzelf de neiging om je eigen zegje over het betreffende onderwerp te doen. Heb je jezelf een tijdje geuit, dan wil je ook wel weer eens horen wat de ander er eigenlijk over te zeggen heeft. Feitelijk wissel je daarmee dus tussen sympathie (overgave aan de ander] en antipathie (jezelf neerzetten]. Natuurlijk zijn mensen hier heel verschillend in, en is het soms niet eenvoudig om de juiste balans te vinden! Ook is het niet vanzelfsprekend dat de pendel voldoende krachtig heen en weer slingert tussen inslapen in de ander en jezelf neerzetten: het lukt niet altijd om écht te luisteren, en het lukt ook niet altijd om jezelf écht uit te spreken.

Vanuit deze gezichtspunten is het interessant om na te denken over bijvoorbeeld de moderne sociale media. Welke vorm krijgt het inslapen in de ander als dat via een kort WhatsApp- of Twitterberichtje gaat? Nodigt dat uit om jezelf écht te uiten, en kun je op die manier écht luisteren? 

Jesse Mulder is [2018] universitair docent bij het departement Filosofie en Religiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
.

Zintuigenalle artikelen

Algemene menskunde: zintuigen [8-4]

Algemene menskunde: voordracht 8 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3047-2862

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over het etherlijf

.
Op deze blog staat al veel over het etherlichaam/lijf, over de levenskrachten, het leven.
Er staat ook veel over ‘oefenen, verder komen, scholen’. 
Onderstaand artikel brengt een verrassende inhoud: het brengt een en ander bij elkaar vanuit de praktijk van het leven: hoe ga je om met voeding, bij uitstek het gebied van ‘het leven’.
Hoe kan je hier oefenen om iets meer van de levenskrachten, het levenslichaam enz. te ervaren. 

Ilse Beurskens-van den Bosch, Antroposofisch Magazine, sept. 2019 nr. 15

.

Scheppend denken genereert levenskrachten

Levenskrachten zijn niet alleen aanwezig in voedingsmiddelen

Je kunt ze als mens ook zelf tot ontwikkeling brengen. Hoe werkt dat in de keuken? Peter Vandermeersch leert het zijn cursisten in zijn kookschool ‘De Zonnekeuken’ in Brugge.

Levenskrachten zijn niet alleen aanwezig in voedingsmiddelen.

Je kunt ze als mens ook zelf tot ontwikkeling brengen. Hoe werkt dat in de keuken? Peter Vandermeersch leert het zijn cursisten in zijn kookschool ‘De Zonnekeuken’ in Brugge.

Als ik aankom in Peters huis, is de tafel gedekt en ruikt het bijzonder aangenaam in de keuken. “Ik heb een herfstrisotto gemaakt,” vertelt hij en hij tilt het deksel van een grote pan. “Rijst en haver met pompoen en kastanjes. Aangevuld met gerookte tempé en gemalen pompoenpitten met basilicum. Ik hoop dat je dit lekker vindt.” Het smaakt heerlijk. In de salade zijn de wortelen in driehoekjes gesneden.” De driehoek is verbonden met een lichtproces,” legt Peter uit. “Dualiteit bestaat uit twee standpunten. Twee punten bevinden zich op één lijn. Het derde punt van een driehoek stijgt daarbovenuit en staat voor inzicht. Inzicht verbindt de punten met elkaar. Inzicht krijgen is een lichtproces.” Dat snap ik, want wanneer je je een inzicht verwerft, gaatje een lichtje op.

Levenskrachten versterken

Er zijn vier soorten levenskrachten, vervolgt Peter: de levensether (werkzaam in het element aarde], de chemische ether (werkzaam in het element water], de lichtether (werkzaam in het element licht] en de warmte-ether (werkzaam in het element vuur]. Peter: “In het menselijk etherlichaam zijn deze vier soorten etherkrachten aanwezig. Daarom is het van belang dat we ons voeden met de kwaliteiten van alle vier de ethersoorten. Mensen zijn geneigd te denken: alles is energie, dus alles is goed. Dan kun je uitkomen op bijvoorbeeld het idee van raw food. Deze visie richt zich eenzijdig op fysieke vitaliteit. Door het eten van alleen rauw voedsel kan het lichaam zeer energiek worden. Maar op lange termijn kan het verzwakkend werken, met name op het bewustzijn. Of misschien beter gezegd: het bewustzijn ontwikkelt zich eenzijdig, sterk lichaamsgebonden. Om een vrij bewustzijn te ontwikkelen hebben wij warmte nodig, zowel fysiek als etherisch. Juist omdat wij ‘een ik’ hebben, een zelfbewustzijn, zijn de licht- en de warmte-ether belangrijk voor ons. In de biologisch-dynamische landbouw worden alle vier de ethersoorten bewust verzorgd en daarmee versterkt. Onze etherkrachten kunnen we voeden met deze levenskrachtige voedingsmiddelen. Daarnaast kunnen we onze levenskrachten opbouwen vanuit eigen bewustzijnsmachten, bijvoorbeeld in de keuken. Dit laatste acht ik heel belangrijk. Je vindt het terug in het werk van Rudolf Steiner, waarin hij steeds weer uitlegt hoe je je denken kunt activeren.

Lichtether straaltje tegemoet

Het begint met het leren herkennen van de lichtether en de warmte-ether. In de opleidingen van De Zonnekeuken werkt Peter hiervoor met
voorstellingsoefeningen: “We kijken bijvoorbeeld naar een doorgesneden sinaasappel, een vrucht die sterk verbonden is met de lichtether. Hoe ziet deze er precies uit? Welke tint oranje? Wat is de verhouding tussen vruchtvlees en het witte velletje? Daarna haal ik het fruit weg en vraag ik de cursisten de sinaasappel te tekenen. Uit het hoofd. Ze moeten zelfstandig het beeld van de sinaasappel opbouwen. Als ze het beeld hebben, vragen ze zich af: straalt me iets tegemoet, of is het meer in zichzelf gesloten? Dat is een oefening om een eigenschap van het licht, het stralende, te leren kennen. Warmte-ether vertoont zich op een andere manier: het straalt anders. Doe je hetzelfde met bijvoorbeeld rozemarijn, een plant met een sterke relatie met de warmte-ether, dan kun je dat verschil ervaren. En oefen je dit met een aardappel, dan zou je kunnen ervaren dat er weinig is dat je toestraalt. De aardappel schermt zich af voor de werking van de lichtether. Het gaat er niet om dit te weten, maar om dit te leren onderscheiden en te ervaren.”

Actief beelden toevoegen

“Als kok kun je voorafgaand aan het koken zelfstandig een geestelijk beeld opbouwen, daarmee voeg je warmte-ether toe aan het kookproces. Het beeld laat je weer los en je gaat het idee uitwerken. Daarvoor gebruik je in eerste instantie je productkennis. Tijdens het koken kun je je afvragen: doe ik dit steeds op dezelfde manier of creëer ik nieuwe gerechten? Maak ik het tot een gewoonte of ben ik scheppend bezig? Je kunt gaan merken dat het idee datje zelf hebt opgebouwd, je richting geeft tijdens het koken. Het eerste dat een kok doet is de groenten schillen, snijden of hakken. Hij vernietigt. Het is een omvormingsproces. Uiteindelijk creëert hij iets nieuws, een lekkere pompoensoep bijvoorbeeld. Het is waardevol wanneer er vooraf aan de vernietiging eerst een voorstelling, een nieuw idee van een geestelijke wetmatigheid wordt toegevoegd aan de groenten die op zichzelf genomen af zijn. Het zijn eerste stappen op weg naar een scheppend vermogen. Idee en vormgeving zijn niet los

van elkaar te zien. Een idee vraagt om tot in het fysieke uitgewerkt te worden en een vorm zonder bewust idee heeft niet dezelfde kracht. Zo horen het bewuste idee van de werking van de lichtether en de in driehoeken gesneden wortelen bij elkaar. Aan dit rauwe gerecht heb ik lichtkracht toegevoegd via de inhoud van het idee en ook warmte via het actieve bewustzijnsproces.”

Zelfstandig denken

Peters werk is een concrete uitvoering van de opdracht die het Michaëlstijdperk voor ons heeft: we worden uitgenodigd tot zelfstandig denken. Onze dagelijkse taak om een maaltijd te bereiden is een goede gelegenheid tot oefenen van het zelfstandig voorstellen van geestelijke beelden. De mensen die de maaltijd nuttigen worden gevoed met lichtkracht en warmte, die ondersteunend kunnen werken in hun eigen proces tot scheppend denken. Zo snijdt het mes aan twee kanten.

.

Verder lezen:

– Heinz Grill, Voeding en de gevende kracht van de mens

– Rudolf Steiner, Natuurwezens
– Rudolf Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden.

| dezonnekeuken.be

.

7e klas voedingsleeralle artikelen

.

3044-2859

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkeling van het jonge kind

Loïs Eijgenraam*, Antroposofisch Magazinea, december 2019 nr 15
.

Weerbaarheid en zelfvertrouwen
.

“Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan!” zei kinderboekenheldin Pippi Langkous.

Soms zou je als ouder deze kant van Pippi graag wat meer in je kind vertegenwoordigd zien wanneer het weinig zelfvertrouwen lijkt te hebben. Eigen ervaringen en voorbeelden van anderen kunnen je kind helpen om zich staande te houden en ‘te trouwen met zichzelf’.

“Ik zou willen dat mijn kind wat meer zou durven,” vertelt een moeder van een achtjarige zoon langs de lijn van het voetbalveld. “Mijn kind slaat gelukkig van zich af als iets wordt afgepakt. Je kunt er in deze wereld niet vroeg genoeg mee beginnen je kind weerbaar te maken,” aldus een moeder van een anderhalfjarige dreumesdame.

Of je je nu meer in de voetbalmoeder of in de dreumesmama herkent, vroeg of laat kom je de begrippen ‘weerbaarheid’ en ‘zelfvertrouwen’ tegen in je ouderschapsloopbaan. Hoe leren onze kinderen dit? Er is genoeg aanbod aan weerbaarheidscursussen voor kinderen, maar is dat wel de manier?

Trouwen met jezelf

Wat betekent weerbaarheid? Weer-baar-heid bestaat uit drie woorden. Weer betekent volgens het etymologisch woordenboek ‘weder’, terug of tegen. Baar ‘iets dat gedragen wordt’ en ‘heid’ geeft de toestand aan waarin iets verkeert. Ons kind laat dus zien of het zichzelf kan dragen als iets tegen hem of haar aankomt. Of als iets terugkomt naar ons kind. Een vriendje kan tegen je aanbotsen. Iemand kan iets terugzeggen dat je kind misschien niet verwachtte. Ons kind is dus blijkbaar weerbaar als het kan blijven staan en zichzelf kan blijven dragen bij tegen en terug.

Zelfvertrouwen en weerbaarheid worden vaak in één adem genoemd. Zelfvertrouwen, je-zelf-ver-trouwen. Trouwen met je verre zelf, mag ik het woord zo uit elkaar halen? Wat heb je als kind nodig om met jezelf te trouwen zodat je verre zelf dichtbij komt?

Vitamine F en W

Ooit hoorde ik een verhaal van iemand over de geboorte van een vlinder. De vlinder wurmde zich urenlang uit de cocon naar buiten toe. De toeschouwer vond de inspanning die de vlinder moest leveren zo groot dat hij de vlinder een beetje hielp. Voorzichtig peuterde hij de cocon open zodat de vlinder makkelijker tevoorschijn kon komen. Wat bleek? De vlinder kon niet vliegen. Vlinders hebben de weerstand, de tegenbeweging van de coconopening nodig om de vleugels te activeren om hun toekomstig werk te kunnen doen en te worden wie ze zijn: een vlinder.

Wat kan dit verhaaltje ons leren over zelfvertrouwen en weerbaarheid? Als kinderen worden geboren, begint de reis naar het trouwen met hun verre zelf. De navelstreng wordt doorgeknipt, de levensadem nemen ze in zich op. Ze oefenen zelf het drinken te verteren. Na de nodige darmkrampen lukt dit! Wat een mijlpaal; heeft het kind zelf gedaan! Kinderen die het gegund wordt op eigen kracht te gaan staan en lopen, stralen een enorme trots en zelfverzekerdheid uit! Met tweeëneenhalf à driejaar gaan ze ‘ik’ zeggen. Ze ervaren nu bewust: ik ben een zelf, een ik! Ondertussen hebben ze ook ervaren hoe heerlijk het is het eigen spel te spelen en zo de wereld te leren kennen. Niet alleen de buitenwereld, maar bovenal de eigen binnenwereld. Alles zelf doen is hun motto. Niet om ons als ouders dwars te zitten, maar om te ervaren wat doorzettingsvermogen is. Om te voelen hoe fijn het is steeds meer in de wereld te vinden waarmee jij en jezelf een verbinding aangaan. In je lichaam groeit een ruimte waar jij als kind dit trouwe zelf onderdak geeft. Je gaat zo op jezelf vertrouwen dat het een kostbare schat voor de rest van je leven blijkt te zijn. Wat hebben jouw ouders hiervoor gedaan? Ze hebben je zelf leren rollen, zitten en lopen. Jouw je eigen spel gegund. Op z’n tijd vitamine F van frustratie en W van weerstand geschonken. Frustratie over een knoop van je broek die niet dichtwilde. Weerstand omdat veters strikken zo moeilijk bleek te zijn maar op een dag toch lukte! In je binnenkamer jubelde jezelf-ver-trouwen mee! ‘Yes, dit kan ik!’ Wat kunnen wij als ouders nog meer doen om ons kind zelfvertrouwen en weerbaarheid mee te geven?

Nabootsen

Onze kinderen houden van een leven waarin voorspelbaarheid en gewoonten hen dragen. Hierdoor ervaren kinderen dat zij gedragen worden. Gedragen door afspraken en rituelen. Kinderen kijken ook hoe wij als ouders dit allemaal doen. Ons voorbeeld bootsen zij na. Hierdoor groeit in hen een begrip voor de wereld om hen heen. Dit resoneert in hun binnenkamer mee en wordt bewaard als een kostbaar goed. Deze innerlijke voorraadkamer met opgedane ervaringen en voorbeelden van anderen helpt het kind om in situaties tot handelen te komen. ‘Oh ja, zo doe je dat. Je zegt gewoon dat je meedoet met spelen’ of ‘Ik mag zeggen of ik iets wel of niet fijn vindt. En een ander mag dat ook tegen mij zeggen’. Door het grip krijgen op en kunnen handelen in situaties leert het kind zich te gedragen in het hier en het nu. Het is weer-baar. En die weerbaarheidstraining? Kan. Je mag ook geboren zijn om echt te zijn, niet om perfect te zijn.

*Loïs Eijgenraam werkt als adviseur bij BVS Schooladvies, gespecialiseerd in kinderen van nul tot zeven jaar. Daarnaast heeft ze haar eigen praktijk voor ouderbegeleiding en opvoedingsondersteuning, Ze is auteur van diverse publicaties over de opvoeding van [jonge] kinderen.

.

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3037-2852

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over het Ik

.

Jesse Mulder, Antroposofisch Magazine nr. 14, juni 2019
.

Ik   Ik-kracht

Wat bedoelt een antroposoof als hij het over zijn ik-kracht heeft? Dat begrip is een stuk ongrijpbaarder dan spierkracht, wilskracht of overtuigingskracht. Je kunt het eigenlijk nog het best uitleggen door te omschrijven wat het niet is.

Mensen kunnen op allerlei manieren ‘krachtig’ zijn. Dat begint al op puur fysiek niveau: sommige mensen hebben veel spierkracht, van anderen zeggen we dat ze sterke botten hebben, of een krachtige bouw. En als je weer eens zo’n potje augurken moet opendraaien blijkt of je ook specifiek kracht in je handen hebt. Op een wat minder grof-stoffelijk niveau kun je ook spreken van mensen met veel levenskracht: die worden niet meteen ziek als ze eens een paar nachten te weinig slaap krijgen, slecht eten, of veel aan hun hoofd (of op hun bordje, of op hun lever] hebben. Levenskracht heeft met gezondheid en vitaliteit te maken.

Ook op innerlijk gebied kun je sterk of krachtig zijn, en dat kan op allerlei manieren zichtbaar worden. Je hebt bijvoorbeeld mensen die gewoonweg altijd krachtig aanwezig zijn. En je hebt mensen die juist helemaal niet opvallen. Dat kun je ook in de spraak bemerken: sommige mensen trekken meteen de aandacht als ze hun mond opendoen, terwijl bij anderen het stemgeluid lijkt op te gaan in het achtergrondgeruis.

Maar innerlijke kracht kan ook heel divers zijn. Sommige mensen hebben een heel sterk gevoelsleven, en dan bedoel ik niet dat ze emotioneel of labiel zijn, maar dat ze wat er zoal gebeurt heel intens, met de meest diverse gevoelsstemmingen, kunnen meebeleven. Anderen worden juist niet zo gemakkelijk ‘bewogen’. Op meer intellectueel gebied hebben sommigen heel sterke meningen, of een grote overredingskracht, terwijl anderen steeds twijfelen en snel van hun standpunt zijn af te brengen. En ook op het gebied van het handelen kun je krachtige mensen vinden, die altijd in actie komen als er iets gedaan moet worden, terwijl anderen eerder passief zijn. Of, om een andere vorm van wils-sterkte te noemen: er zijn mensen die altijd afmaken wat ze aan het doen zijn, terwijl anderen het een na het andere beginnen zonder ooit iets af te ronden.

Binnen dit hele landschap van manieren waarop je als mens krachtig en sterk kunt zijn spreken antroposofen dan ook nog van een ‘Ik-kracht’. Wat wordt daarmee bedoeld?

Vertel eens iets over jezelf

Ik herinner me ooit eens verrast te zijn door een scène in de (verder redelijk oppervlakkige] film Anger management, waarin Jack Nicholson als therapeut op een gegeven moment aan de hoofdpersoon Dave als openingsvraag stelt: “Vertel eens iets over jezelf.” Eerst begint Dave te vertellen over wat hij in het leven doet. De therapeut onderbreekt: “Nee, niet over je beroep, vertel over jezelf!” Dave begint opnieuw, vertelt over waar hij van houdt, wat hij in zijn vrije tijd doet. “Nee, nu vertel je over je hobby’s. Vertel over jezelf!” Derde poging: Dave vertelt over zijn karakter, dat hij wel een ‘nice guy’ is. Therapeut: “Nu vertel je over je persoonlijkheid. Ik wil graag dat je ons over jezelf vertelt!”

Tja. Wat moet je dan zeggen? Je merkt daaraan dat alles wat je ‘over jezelf’ kunt zeggen beschrijvingen zijn van uitingen, aspecten, kenmerken. En alle vormen van kracht die we eerder noemden zijn vormen van kracht op dat soort gebieden. Maar met Ik-kracht bedoelt een antroposoof dus precies niet dergelijke uitingen, aspecten, of kenmerken, maar de kracht van jezelf. En als je die wilt beschrijven, lijk je dus precies in verlegenheid te komen -net als die arme Dave in de film.

Maar gelukkig is het vrij eenvoudig om die verlegenheid te ontmaskeren. De vergissing is dat ‘iets over jezelf vertellen’ zou moeten bestaan in iets anders dan het noemen van uitingen, eigenschappen, aspecten, of dat nou op het gebied van het fysieke, van de vitaliteit, van het innerlijk, of van het sociale is. Want het is precies in die uitingen, eigenschappen, aspecten dat je ‘jezelf’ kunt zijn. Of, beter gezegd, dat doe je tot op zekere hoogte, in sommige van die uitingen en kenmerken meer, in andere minder. Ik-kracht is dan dus de mate waarin je doen en laten, je gedachten en gevoelens, je karakter, gewoontes, temperament, enzovoort, niet slechts ‘gegeven’ eigenschappen zijn, zoals bijvoorbeeld je haarkleur ‘gegeven’ is.

Eigenheid

Ik-kracht kun je dus niet vastmaken aan, bijvoorbeeld, of iemand een sterke wil heeft. Als je het puur uiterlijk, oppervlakkig bekijkt hebben ook mensen met een compulsieve stoornis een ‘sterke wil’. Het onderscheid tussen een sterke wil die uitdrukking is van Ik-kracht, en een sterke wil die dat juist niet is, kun je niet op uiterlijke gronden maken. Daarvoor moet je het vermogen ontwikkelen om achter de uitingen en eigenschappen te kijken.

Als je zo achter de uitingen en eigenschappen gaat kijken, dan kun je ontdekken dat Ik-kracht helemaal niet per se met ‘uiterlijk vertoon’ gepaard hoeft te gaan. Het kan zich ook daarin uiten dat iemand in een lastige situatie zichzelf juist helemaal terughoudt, zwijgt, om ruimte te geven aan de ontwikkeling van een ander. Maar net zo goed kan Ik-kracht werkzaam zijn in het inzetten van vrolijkheid om lucht in een sociaal benarde situatie te brengen. In je innerlijk, in je gedrag, in je gewoontes en neigingen, leef je dan niet meer slechts uit hoe je nou eenmaal bent. In plaats daarvan zet je jouw eigenheid op zo’n manier in, dat dat vruchtbaar is in de situatie waarin je jezelf vindt. En dat kan behoorlijk tegen je natuurlijke neigingen en gewoontes ingaan!

Met je Ik-kracht kun je zo je hele wezen langzaamaan omvormen en ontwikkelen. In onze opeenvolgende aardelevens kunnen we daar steeds weer nieuwe stappen in zetten. 

.

Over het Ik

Ik en reïncarnatie

Algemene menskunde voordracht 1: het Ik

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3031-2846

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over het astraallichaam

.

Jesse Mulder, Antroposofisch Magazine, nr. 15 2019
.

astraliteit

Meestal als antroposofen het hebben over ‘astraliteit’, bedoelen ze gewoon emotie. Was er wel erg veel astraliteit bij een bijeenkomst, dan was er bijvoorbeeld een flinke ruzie, of er was juist een overmatig vertoon van wederzijdse genegenheid. Maar ook waar een innemende goeroe omringd wordt door volgelingen, kun je horen zeggen dat de astraliteit hem [of haar) tegemoet golft. Zo veelzijdig als ons gevoelsleven is, zo veelzijdig kan astraliteit zijn.

En toch is het ook weer niet zo eenvoudig; met het gelijkschakelen van astraliteit en gevoel doen we de term geen recht. Want daarachter steekt een heel bepaald beeld van wat gevoel nu precies is. Wij met ons nuchtere modern-wetenschappelijke bewustzijn spreken geheel vanzelfsprekend van de objectieve, fysieke buitenwereld enerzijds, en een puur subjectieve belevingswereld anderzijds. We leven allemaal in dezelfde objectieve buitenwereld; iedereen heeft zijn eigen ‘binnenwereld’.
Mijn driften en begeerten en verlangens, de diverse indrukken die de buitenwereld op mij maakt, mijn sympathieën en antipathieën: die bestaan voor onze wetenschappelijke voorstelling niet objectief, ze zijn ‘slechts’ subjectief. Hoogstens wordt er een ‘objectieve’ tegenhanger van gezocht in de vorm van hormonen, hersenprocessen etc.

Maar het begrip ‘astraliteit’ duidt nu juist op een zeker objectief bestaan van al die ‘subjectieve’ zaken. Niet in de vorm van hormonen of andere fysieke grootheden, maar wel als bewoners van een astrale wereld, die op bovenzinnelijke wijze waar te nemen is. Rudolf Steiner heeft, bijvoorbeeld in zijn boek Theosofie, fascinerende beschrijvingen gegeven van hoe die astrale wereld in elkaar steekt.

Gevoelens zijn niet privé

Onze binnenwereld is dan dus niet ‘opgesloten’ in ons subject, of in ons lichaam, maar maakt deel uit van een astrale ‘buitenwereld’. Een uitspraak als “de astrale golven slaan je tegemoet” wordt dan niet meer slechts een poëtische beeldspraak voor zoiets nuchters als dat je het doelwit bent van een flinke dosis woede of dwepende verering. Het wordt een uitspraak die je letterlijk kunt nemen: je wordt dan letterlijk overspoeld door de astrale werkelijkheden waaruit die woede of verering bestaan. Sterker nog, een dergelijk astraal proces vindt ook plaats als aan die woede of verering helemaal geen zintuiglijk zichtbare uiting gegeven wordt.

Als je deze zienswijze serieus neemt, dan heeft dat verstrekkende consequenties. Wij moderne mensen menen immers dat onze gevoelens, driften, en neigingen ‘privé’ zijn, en dus niets met de ander te maken hebben zolang we ze niet uiten. Dat blijkt onjuist: ook als ik niets van mijn woede laat merken, gaat er een concrete, astrale invloed van uit. Wil ik zorgen dat ik de ander niet schaad met wat ik aan minder fraaie gevoelens en neigingen in mij ronddraag, dan is het dus niet voldoende om af te zien van het uiten daarvan – nee, ik zal aan de slag moeten met die gevoelens en neigingen zelf, ik zal ze moeten zien om te vormen.

Aantrekken en afstoten

Toch is het ook ergens juist dat we in ons moderne bewustzijn gevoelens als privé en subjectief beschouwen. Want de astrale wereld is precies de wereld van de innerlijk en daardoor subjectief beleefde verhoudingen (in contrast met de fysieke wereld, waarin de verhoudingen uiterlijk-ruimtelijk zijn]. De twee fundamentele krachten die als het ware het ‘materiaal’ van de astrale wereld vormen, zijn sympathie en antipathie: aantrekking en afstoting, maar dan in een ruimere betekenis. Dankzij antipathie zijn de diverse astrale werkelijkheden namelijk van elkaar gescheiden; dankzij sympathie zijn ze met elkaar verbonden. Zo bestaat alles wat er in de astrale wereld te vinden is, uit heel bepaalde schakeringen van die beide krachten.

Denk bijvoorbeeld aan begeerte: wat is dat precies? Stel: je hebt flink honger en dus vreselijk zin in die uitsmijter die nu geserveerd wordt. De begeerte verbind je met die uitsmijter: sympathie. Maar het is niet een sympathie die zijn object laat zijn wat het is, want de begeerte leeft zich uit in de vernietiging van zijn object- de uitsmijter wordt verorberd, wordt vrij letterlijk deel van jezelf.  Daar onthult zich de antipathie: het versterken van je eigen, afzonderlijke bestaan. In begeerte overheerst deze antipathie de sympathie volledig.

Heel anders is het bij liefde. Net als de begeerte je met een object (de uitsmijter) verbindt, verbindt de liefde je met de geliefde sympathie. Naarmate de liefde zuiverder, echter is, en dus geen begerige liefde, wordt duidelijk dat deze sympathie er helemaal niet op uit is om het eigen bestaan te versterken ten koste van zijn object. Juist niet: de sympathie die in zulke liefde leeft maakt ruimte voor het bestaan van de ander, een ruimte waarin die ander kan zijn wie hij in diepste wezen is.

Van begeerte naar liefde

Deze twee voorbeelden omspannen het hele spectrum van astraliteit waarin wij als mensen leven. We zijn zelfstandige wezens dankzij de antipathie die aanvankelijk sterk in ons leeft (denk aan de begeerte).
Daar is echter ook een opgave mee verbonden: zolang we voor onze zelfstandigheid afhankelijk zijn van het afwijzen, overheersen, of zelfs vernietigen van het andere, oefenen we niet bepaald een constructieve werking uit op onze omgeving (zowel astraal ais fysiek gesproken). Vinden we de moed om die negatief bepaalde zelfstandigheid (ons ‘ego’) te overwinnen en op een hoger plan te tillen, dan bewandelen we het pad dat van begeerte naar liefde voert, en daarmee naar een wijze van zelfstandig-zijn die in al het andere juist de diepe geestelijke waarde kan laten groeien

De term ‘astraliteit’ is, net als ons woord ‘ster’, afgeleid van het Griekse astron. De wereld van de sterren, de ‘harmonie der sferen’ waarin alles zijn eigen zinvolle plaats in het geheel inneemt, komt exact overeen met het geschetste ideaal van astrale omvorming. Immanuel Kant vatte dat in zijn mooiste uitspraak: “De besterde hemel boven mij, de morele wet in mij.” 

.

Algemene menskunde voordracht 1: over het astraallijf

VIERLEDIGE MENS (3-1)
Het astraallijf (1)

VIERLEDIGE MENS (3-2)
Het astraallijf (2)

VIERLEDIGE MENS (3-3)
Het astraallijf (3)

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3030-2845

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het geestzelf – GA 53

.

Over Ik, bewustzijnsiel en geest(es)zelf

GA 53

Om het begrip ‘geestzelf’ te verduidelijken, gebruikt Steiner ook weer zijn ‘methode’ om de dingen in hun tegenstellingen te bekijken; van verschillende kanten te benaderen.
Hier vergelijkt hij de ‘boodschappen’ die wij ‘binnen krijgen’ enerzijds vanuit de aardse wereld en anderzijds vanuit de geestelijke wereld. 

Om met de aardse wereld in contact te komen, kunnen we niet zonder de zintuigen. Kleuren, geuren, geluiden: we zouden ze niet kunnen waarnemen zonder de daarbij horende zintuigen. 

Van de lichamelijke kant uit bekeken, spreken we dan over ‘gewaarwordingen’ en omdat wij hier een stukje van de buitenwereld tot eigen wereld maken, hebben we daarvoor ‘de ziel’ nodig. Dit stukje ziel omschrijft Steiner als gewaarwordingsziel.

Nu kan je ook gewaarwordingen hebben van iets geestelijks. Die zijn niet zo duidelijk als bv. heldere kleuren die ‘op ons netvlies vallen’. 
Toch spreken we daar ook over ‘aan’- ‘in’voelen. 
Die geestelijke gewaarwording noemt Steiner ‘intuïtie‘.

En zoals de lichamelijke gewaarwordingen beleefd worden in de gewaarwordingsziel, d.m.v. de zintuigen, zo de geestelijke gewaarwordingen in de geestmens. d.m.v. de intuïtie.

We kennen nu de indeling van de ziel in drieën en die van de geest, ook in drieën.
We zagen hier en hier al dat we onze bewustzijnsziel kunnen verrijken.
Dit deel van de ziel wordt a.h.w. steeds vervulder, voller van geestelijke realiteit.
Ik-zelf heb meer aandeel aan deze geestelijke wereld. Mijn geest-zelf is in ontwikkeling.

We hebben hier te maken met een persoonlijke ontwikkeling.
Maar ook de mensen als mensheid maken een ontwikkeling door.
Het betreft hier eigenlijk een bewustzijnsontwikkeling.
Van deze bewustzijnsontwikkeling zegt Steiner bv. ook: 

Denn des Menschen Entwicklung besteht darin, daß er von Bewußtseinsstufe zu Bewußtseinsstufe sich entwickelt.

De ontwikkeling van de mens is een ontwikkeling van de ene bewustzijnsfase naar de andere bewustzijnsfase.
GA 54/372
Niet vertaald

En wat de pedagogie betreft: in de ontwikkeling van het kind naar volwassene, maakt ook het individuele kind een bewustzijnsontwikkeling door. 
Dit gegeven vind je terug in het leerplan van de vrijeschool.  

Het roept ook een bepaalde gedachte op over ‘het excuses aanbieden over zaken uit het verleden’.  
We gaan een puber niet kwalijk nemen dat hij ooit een soort ‘magisch’ bewustzijn (JeannPiaget) had. Hij hoeft daarvoor zeker geen excuses aan te bieden.
Kan het ons nu – die in een andere bewustzijnsfase zijn gekomen – we spreken niet voor niets over ‘met de kennis van nu’ of duidend op ontwikkeling: vanuit ‘voortschrijdend inzicht’- kwalijk worden genomen dat we ‘eens’ zo dachten als in de gewraakte perioden en kunnen we daar eigenlijk wel excuses voor aanbieden? 

In de eerste voordracht van de ‘Algemene menskunde’ merkt Steiner al meteen op:

De ontwikkelingsperiode waarin wij ons nu bevinden is omstreeks het midden van de vijftiende eeuw begonnen. In onze tijd komt – als het ware vanuit geestelijke diepten – het inzicht, wat in deze periode waarin wij leven gedaan moet worden, met name wat de opvoeding betreft.
GA 293/18-19
Vertaling/19

Wat de opvoeding betreft’, daarover doet Steiner vele uitspraken. Zie bv. deze, met verdere verwijzingen.

Mensen krijgen steeds meer het vermogen om ‘in te zien’, dit inzicht te verwerven. 
Bij de een is dat vermogen al groter, bij anderen minder of lijkt het alsof het nog totaal ontbreekt.

In GA 53 zegt Steiner van dit ‘inzichtdeel’:

Ursprung und Ziel des Menschen
Grundbegriffe der Geisteswissenschaft

Oorsprong en bestemming van de mens
Basisbegrippen van de geesteswetenschap

Voordracht 2, Berlijn, 13 oktober 1904 


Die menschliche Wesenheit

Het wezen mens

Blz. 60

Der unterste Teil der Geist-Manas-ist in der Anlage bei dem heutigen denkenden Menschen entwickelt. Es ist diese Manas ebenso fest verbunden mit dem höchsten Gliede der Seele, wie die Empfindungsseele mit dem Seelenleib, so daβ wieder das Höchste der Seele und das Niederste des Geistes ein Ganzes bilden, weil man sie nicht unterscheiden kann.
(  )
Der Geist ist heute bei der Menschheit bis zum Manas entwickelt.

Het onderste deel van de geest [hij gebruikt hier ook het Sanskriet] manas is in aanleg bij de denkende mens van nu [1904] ontwikkeld. Dit manasdeel is met het hoogste deel van de ziel vast verbonden, net zoals de gewaarwordingsziel met het zielenlijf, zodat het hoogste van de ziel weer met het laagste van de geest een eenheid vormt, je kan ze niet onderscheiden.
(  ) De geest heeft zich nu bij de mensheid tot aan manas ontwikkeld.
GA 53/60    
Niet vertaald

In GA 34 kwam de vergelijking van het geestzelf en de bewustzijnsziel met de gewaarwordingsziel en het gewaarwordingslijf ook al aan de orde.

Voordracht 10, Berlijn 9 februari 1905

Ursprung und Ziel des Menschen

Oorsprong en bestemming van de mens

Blz. 210

Wenn man den Menschen hinsichtlich seines Ursprunges erkennen will, so muß man sich klar darüber sein, was das Wesen des Menschen ist. Der, welcher auf dem Standpunkte steht, daß der Mensch nur der Zusammenhang dieser physischen Organe ist: Hände, Füße, Lunge, Herz und so weiter bis hinauf zum Gehirn, der wird kein anderes Bedürfnis haben, als aus materiellen Kräften den Ursprung des Menschen zu erklären. Dadurch wird für ihn die Frage eine andere werden als für denjenigen, der den Menschen als eine Ganzheit betrachtet. Er wird den Menschen als ein Wesen ansehen, welches nicht nur aus Leiblichem, sondern auch aus Seele und Geist besteht. Inwiefern sich der Mensch aus den drei Gliedern Leib, Seele und Geist zusammensetzt, das haben wir schon gesehen. Leib, Seele und Geist, das sind die Glieder, aus welchen der Mensch zusammengesetzt ist

Wanneer je de mens wat zijn oorsprong betreft, wil leren kennen, dan moet het duidelijk zijn voor je, wat het wezen van de mens is. Wie op het standpunt staat dat de mens alleen maar de samenhang van zijn fysieke organen is: handen, voeten, longen, hart enz., tot en met het brein, zal geen andere behoefte hebben dan de oorsprong van de mens te verklaren vanuit stoffelijke krachten. Daardoor zal de vraag voor hem anders worden dan voor iemand die de mens als een totaliteit ziet. Die zal de mens zien als een wezen dat niet alleen uit het levend-lichamelijke bestaat, maar ook uit ziel en geest. Lichaam, ziel en geest zijn de wezensdelen waaruit de mens samengesteld is. 

Das was man Seelisches und Geistiges nennt, ist von der modernen Psychologie zusammengefaßt worden in einem einzigen Begriff, in dem Begriff der Seele. Darin besteht die Verwirrung der modernen Seelenlehre, daß sie nicht unterscheidet zwischen Seele und Geist. Das ist das, worauf die Theosophie immer wieder hinweisen muß. Das was von der einen Seite Seelenwesen ist, was fühlt und vorstellt und sich Gedanken macht über die alltäglichen Dinge, das alles ist für uns Theosophen auch Seele. Der Geist beginnt erst da, wo wir das sogenannte Ewige im Menschen gewahr werden, das

Wat men ziel en geest noemt, wordt door de moderne psychologie samengevat in één begrip, het begrip ‘ziel’. Dat is de verwarring in de moderne psychologie: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ziel en geest. Daarop moet de theosofie voortdurend wijzen. Wat aan de ene kant zielenwezen is, wat voelt, zich voorstelt en gedachten vormt over de alledaagse dingen, is voor ons theosofen ook ziel. De geest begint pas daar waar wij het zogenaamde eeuwige in de mens gewaar worden, dat

Blz. 211

Unvergängliche, das, wovon Plato gesagt hat, daß es sich von geistiger Nahrung nährt. Erst der Gedanke, der frei ist von dem sinnlichen Inhalt, der sich erhebt zu dem Charakter der Ewigkeit, der vom Geist erschaut wird, wenn der Geist nicht mehr durch die Tore der Sinne nach außen sieht, sondern in sein Inneres blickt, dieser Gedanke ist es erst, der den Inhalt des Geistes ausmacht. Der abendländische Forscher kennt diesen Gedanken nur auf einem einzigen Gebiet, auf dem Gebiet der Mathematik, der Geometrie und Algebra. Da sind Gedanken, die uns nicht von der Außenwelt zufließen, die der Mensch nur von innen her, intuitiv schafft. Niemand könnte einen mathematischen Lehrsatz bloß aus der Anschauung gewinnen. Niemals könnten wir aus der Anschauung erkennen, daß die drei Winkel eines Dreiecks zusammen 180 Grad ausmachen

onvergankelijke, waarvan Plato heeft gezegd dat het zich voedt met geestelijk voedsel. Pas de gedachte die vrij is van zintuiglijke inhoud, die zich verheft tot de toestand van de eeuwigheid, die door de geest waargenomen wordt wanneer de geest niet meer door de poorten van de zintuigen naar buiten kijkt, maar in zijn eigen innerlijk, pas deze gedachte vormt de inhoud van de geest.
De onderzoekers uit het Avondland kennen deze gedachte maar op één enkel gebied, op het gebied van de wiskunde: de meetkunde en de algebra. Daar hebben we gedachten die niet vanuit de buitenwereld naar ons komen, maar die de mens alleen van binnenuit, intuïtief schept. Niemand kan een wiskundige leerstelling alleen maar halen uit een uiterlijke waarneming. Nooit kunnen we vanuit het waarnemen inzien, dat de drie hoeken van een driehoek samen 180º zijn.

Steiner zal in andere voordrachten, maar bv. ook in zijn boekDe weg tot hoger inzicht’  uitleg en aanwijzingen geven hoe we tot dit ‘zintuigvrije’ denken kunnen komen als voorwaarde om onze geest meer in geestelijke richting te scholen. 

.Blz. 212

Da haben Sie dasjenige, was der Mensch mit seinem Verstand in der Alltäglichkeit tut, dies verständige Auffassen der unmittelbaren zeitlichen und vergänglichen Wirklichkeit, auf ein höheres Gebiet erhoben, in die reine Gedankenwelt. Und Sie können da in sich etwas erleben, wenn Sie sich zum reinen Gedanken erheben, wenn Sie von den sinnlichkeitserfüllten
Gedanken abstrahieren können, was zum Ewigen gehört.
Die Theosophie nennt dieses erste Element des Geistes auch Manas. Ich habe versucht, in meiner «Theosophie» diesen Ausdruck mit «Geistselbst» zu übersetzen. Es ist das höhere Selbst, das sich herauslöst aus dem, was nur auf die irdische Welt beschränkt ist.

Dan krijg je, wat de mens met zijn verstand in het alledaagse leven doet, het met het verstand begrijpen wat nu de tijdelijke en vergankelijke werkelijkheid is, op een hoger niveau geplaatst, in de wereld van de pure gedachten. En als je dat doet, kan je in jezelf iets beleven van wat tot het eeuwige behoort, als je dus van de gedachten die door de zintuigen gevuld zijn, weg kan komen. 
De theosofie noemt dit eerste element van de geest ook manas. Ik heb geprobeerd in mijn boekTheosofie’ deze uitdrukking te vertalen met ‘geestzelf’. Het is het hogere zelf dat zich losmaakt van wat alleen maar beperkt is tot de aardse wereld. 
GA 53/210-212   
Niet vertaald

In deze gehele GA 53 gaat Steiner vanuit allerlei gezichtspunten nog verder in op ‘manas’.
Ik wil dit niet allemaal toevoegen. het gaat erom dat we op een elementaire manier leren begrijpen wat Steiner met ‘geestzelf’ bedoelt.
.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3015-2831

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 – geestzelf, levensgeest, geestmens

.

Op blz. 23/24 van de Algemene menskunde geeft Steiner een kleine schets van het 7-ledig mensbeeld.
Dat is in dit artikel wat nader uitgewerkt.

In dit artikel ben ik er iets dieper op ingegaan.

Voor het fysieke lichaam heb ik hier karakteriseringen gegeven zoals die te vinden zijn in andere voordrachten.

Ook voor het etherlijf   astraallijf   en Ik.

Doordat wij Ik-wezens zijn, hebben we het vermogen om onszelf  ‘bij te scholen’.
Je neemt je eigen verdere ontwikkeling zelf ter hand.
Dat kan op allerlei gebied: de essentie hiervan is echter dat je ‘iets’ wat in de wereld is, naar jezelf toehaalt: je verdiept je bv. in literatuur, natuur, je gaat muziek beoefenen, er valt nog een heleboel op te sommen.

Maar wij mensen hebben ook het vermogen aan onszelf te werken waar het bv. gaat om ons gedachteleven, ons karakter, hoe we zijn, hoe we reageren, kortom we kunnen aan ons denken, voelen en willen werken.
We kunnen onszelf – voorzichtig gezegd – enigszins veranderen,

Dat is niet eenvoudig.

Voor Steiner is het de voorwaarde om ‘achter de dingen’ te leren waarnemen.
Hij zegt dat in ieder mens die vermogens aanwezig zijn. 
Bij velen van ons in slapende of sluimerende hoedanigheid.
En zoals hij voor het slapend-dromerige kind zegt dat we geduld moeten hebben, omdat alles wat slaapt ook de eigenschap heeft wakker te worden – wij moeten het voorzichtig wekken – zo kunnen we ook in ons die sluimerende vermogens wakker(der) maken.

Daarvoor geeft Steiner allerlei hoger inzichtoefeningen. O.a. in GA 10De weg tot inzicht in hogere werelden‘.
Ook al leiden die oefeningen niet tot hoger inzicht, ze geven je wel een andere kijk op jezelf (en anderen). Gedachtecontrole, innerlijke rust en meer. 
Er zijn ook de zgn. ‘Nebenübungen‘ [GA 266C]
Zij heten ‘Nebenübungen’ omdat Steiner aanbeveelt ze naast meditaties, waarnemingsoefeningen en dergelijke te blijven doen. [1]

Zo kan ‘gedachtecontrole en innerlijke rust’ ertoe leiden dat je je steeds afvraagt – wanneer je vindt dat je iets moet zeggen – moet ik het wel zeggen en moet het nu?
Neem het voorbeeld van ‘vlak voor de lessen beginnen, in de lerarenkamer’. Nog snel een vraag aan deze, nog gauw een opmerking voor de ander. Wat kunnen die ermee? Nemen ze dat als ‘onrust’ mee hun klas in? 
Moest je dat écht zeggen en moest het op dat ogenblik? Vaak blijkt dat het aan het einde van de dag al niet meer opgaat; het was dus overbodig – ook die gevolgde onnodige onrust.
Moet het wel gezegd worden: tast het ogenblik af; is er werkelijk de rust om het te zeggen zodat die ander het ook echt hoort.

Er kan ook een soort ‘hygiënisch’ denken ontstaan.
Een collega is ziek, maar je moet toch nodig iets weten. Je voelt dat je eigenlijk moet vragen hoe het ermee is en je informeert. Dan zeg je: ‘Nu ik je toch spreek,….en dan komt de eigenlijke reden van je telefoontje: dat was niet in eerste instantie het werkelijk begaan zijn met de toestand van je collega.
Ik weet uit ervaring hoe de zieke collega dat kan gaan ervaren. 
Er zijn veel voorbeelden te geven. 

Ik ben door de oefeningen geen helderziende geworden, maar ik heb er wel mooie dingen door (ver)ge)kregen.

Als vervolg op de korte omschrijvingen van de 4 wezensdelen, hierboven beschreven, zal ik nu in een reeks artikelen de opmerkingen van Steiner weergeven over de activiteit van het Ik in relatie tot geestzelf, levensgeest en geestmens.

.

[1] De ‘Nebenübungen’ in het sociale leven  

Algemene menskunde: voordracht 1 –  over het geestzelf

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

.

3008-2824

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Spel (2-5)

.

Louise Berkhout, Vrije Opvoedkunst, jrg. 75 nr. 5/6 2012

.

meer ruimte voor vrij spel
.

Kinderen in groep 1 en 2 van de basisschool zouden meer gelegenheid moeten krijgen om zonder onderbreking te spelen en zonder dat volwassenen daar een doel bij stellen. Dit is een van de conclusies van het onderzoek waarop Louise Berkhout begin juli [2012] promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen.*

* Play and psycho-social health of boys and girls aged four to six, op internet: dissertations.ub.rug.nl/faculties/medicine/2012/
of via berkhout.l@hsleiden.nl

.

Zonder onderbreking spelen is wat kinderen het liefste doen. Zijn ze eenmaal de spelwereld binnengestapt, dan ontwikkelt het spel zich als vanzelf. Spelen is een scheppend proces, waarbij vaak het ene idee uit het andere voorkomt. In ons onderzoek hebben we goed kunnen zien dat dit in de dagelijkse praktijk van de kleuterklas ook daadwerkelijk gebeurt. Kleuters beginnen bijvoorbeeld met het bouwen met kisten en planken en al snel zijn de contouren van een schip zichtbaar en brengen de kinderen meer details aan, een stuurwiel en een uitkijkpost om het te verfraaien. De rollen worden verdeeld en de kapitein en zijn matrozen steken van wal. Het spel ontwikkelt zich als er andere kinderen bij komen die ook graag mee willen varen. Van tevoren was dit scenario niet bekend; het ontstond. Evenmin was er een doel gesteld zoals het bevorderen van het samenspel of het leren hanteren van begrippen die met schepen te maken hebben.

In het huidige onderwijs is er een duidelijke tendens om vooral in de voor- en vroegschoolse educatie wél van tevoren doelen te stellen. De kleuters moeten aangeven wat ze gaan spelen, met wie en wat ze denken ervoor nodig te hebben. Vervolgens wordt hen na het spelen gevraagd of hun plannetje gelukt is.

Bij verschillende deskundigen, met name bij Sienekc Goorhuis-Brouwer* is zorg ontstaan over deze ontwikkelingen binnen het onderwijs.

*Goorhuis-Brouwer, S.M. (2011). Voor- en vroegschoolse educatie nader bekeken. Pedagogiek in Praktijk, 63, pp. 7-10.
.

Ervaren kleuterleerkrachten maken zich eveneens zorgen over deze tendens. Daarbij komt dit sinds de invoering van de basisschool in 1995 de specifieke opleiding tot kleuterleerkracht opgeheven is, met als gevolg dat de kennis over het belang van spelen in de kleuterklas op de achtergrond geraakt is. Een tweede zorg is de psychosociale ontwikkeling van jonge kinderen. Steeds meer kinderen lijken emotionele- en gedragsproblemen te hebben.

Psychosociale gezondheid en spel

Het begrip ‘psychosociaal’ bestaat uit een emotionele en een sociale component. Psychosociale gezondheid duidt op een gezonde balans tussen eisen die de omgeving stelt en de wijze waarop een kind (jeugdige of volwassene) daaraan kan voldoen. Dit is mede afhankelijk van zijn emotionele en sociale vermogens. Als er bijvoorbeeld aan een kind van twee jaar eisen gesteld worden die eigenlijk bij een vijfjarige horen, zal het kind in zijn gedrag laten zien dat het daaraan niet kan voldoen. Het zal emotioneel reageren met onzekerheid en zich terugtrekken in de omgang met andere kinderen.

Ouders en leerkrachten spelen een belangrijke rol bij het scheppen van voorwaarden waarbinnen een kind kan gedijen. Voor kinderen biedt het vrije spel de mogelijkheid om emoties te verwerken en om sociale vaardigheden te oefenen. Wanneer een kind met bijvoorbeeld oorpijn bij de dokter is geweest die in haar oren keek, dan zal ze deze spannende situatie verwerken door een tijdje de oren van haar poppenkinderen en knuffels te onderzoeken. En wellicht in de klas met andere kinderen samen de situatie naspelen.
Uit de interviews met de leerkrachten van de onderzoeksscholen kwam naar voren dat het van belang is dat het kind leert een ‘zelf’ te zijn tussen anderen, communicatieve vaardigheden en sociale cognitie ontwikkelt en leert door ervaring. De leerkrachten zien spel en de bijdrage ervan aan de psychosociale ontwikkeling van jonge kinderen als een integraal proces.

Spelvormen en ontwikkeling

In het voorbeeld van het meisje met oorpijn komt het rollenspel naar voren. Een spelvorm waarbij zowel emotionele als sociale componenten een rol spelen, evenals cognitieve competenties. Het rollenspel, waarbij de fantasie ingeschakeld is en kinderen elkaar in een gezamenlijke symbolische wereld ontmoeten, is de meest rijpe vorm van spelen, ook wel ‘vol ontplooid’ spel genoemd. Deze spelvorm ontstaat in het midden van de kleutertijd. Andere spelvormen gaan eraan vooraf en dragen hun steentje bij.
Sensopathisch spel is het spel van hele jonge kinderen waarbij vooral de zintuigen ingeschakeld zijn, zoals tasten, kijken, ruiken, luisteren. Spelen met zand, kneden van deeg, met een stok tegen een boomstam slaan om te horen hoe het klinkt, zijn allemaal ervaringen die bijdragen aan het ontwikkelen van de zintuigen.
Bij motorisch spel gaat het om beweging: rennen, klimmen, glijden, stoeien etc. In het stoeien, net als bij jonge dieren, gaat het om het op een speelse wijze meten van kracht, over elkaar heen buitelen, elkaar achterna zitten. Als kinderen met behulp van blokken een garage bouwen of een hut maken, zijn ze aan het construeren. Deze activiteit draagt bij aan het ruimtelijk inzicht en vraagt fijne motorische vaardigheden.
Dan zijn er nog spelactiviteiten zoals gezelschapsspelletjes, spelletjes op de computer, knutselen, tekenen en schilderen. Op school vinden deze activiteiten meestal aan tafel plaats.

Deze verschillende spelvormen dragen alle bij aan de ontwikkeling en daarom is het van belang dat er gevarieerd gespeeld wordt, dat alle vormen aan bod komen. Het valt op wanneer kinderen eenzijdig spelen, als ze altijd hetzelfde spelmateriaal gebruiken. Dan zal de kleuterleerkracht het kind proberen uit te lokken tot meer gevarieerd spel. Soms is er een oorzaak aan te wijzen voor het eenzijdige spel. Er kan sprake zijn van een ontwikkelingsachterstand, van emotionele- of gedragsproblematiek.

Het observeren van spel in de klas kan veel informatie geven over de ontwikkeling. Uit ons onderzoek, waarbij we het spelgedrag van 877 kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar eenmalig geobserveerd hebben bij het vrije spel, bleek dat fantasiespel en activiteiten aan tafel het meeste voorkwamen, gevolgd door constructie-, sensopathisch- en motorisch spel. Binnen 20 minuten steeg de deelname aan het fantasiespel aanzienlijk en bleef het hoogste, met een geleidelijke afname na 40 minuten. Kennelijk is er enige tijd voor nodig voordat kinderen in het fantasiespel zijn. Dit komt overeen met de ervaring dat spel vaak begint met het overleggen, klaarzetten en opbouwen en dat het dus even duurt voordat de kinderen in hun spel verdiept zijn. Een ervaring die we als volwassenen ook wel kennen. Voordat we aan het werk gaan en geconcentreerd zijn, moeten eerst de potloden geslepen en het potje thee gezet.

Wat is spelen eigenlijk?

Iedereen die naar spelende kinderen kijkt, ziet direct of er sprake is van spel of van iets anders. In de pedagogie, psychologie, sociologie en antropologie heeft men zich met spel bezig gehouden. Maar het blijkt heel moeilijk om een definitie van spel te geven omdat het zo’n complex begrip is. Johan Huizinga schrijft in zijn cultuurhistorische studie Homo Ludens (‘de spelende mens’)*: “Alle spel is een vrije handeling… een factor van cultuur die het fysieke overstijgt en doordrongen is van geest.”

*Huizinga ‘Homo ludens

.

Het element van vrijheid is wezenlijk voor het spel.
Karakteristieke kenmerken van spel zijn: het is plezierig en vreugdevol, kent geen doelen, is spontaan, wordt bepaald door de deelnemers, is niet letterlijk (kan doen-alsof-elementen bevatten), heeft een eigen realiteit, is vrij van regels van buitenaf, en roept actieve betrokkenheid op.

Het moge duidelijk zijn dat levenskracht of vitaliteit aan de bron van het spel ligt. Dat écht spel geen doelen kent, geeft aan dat het proces het belangrijkste is. Wie speelt, heeft zeggenschap over het spel en maakt gebruik van zijn verbeeldend vermogen. Het verbeeldend vermogen of fantasie is een typisch menselijke eigenschap die in de vroege kindertijd ontstaat. Pas nadat er sprake is van zelfbewustzijn en het kind rond 2½ jaar ‘ik’ tegen zichzelf zegt, komt – eerst vanuit de imitatie – de scheppende fantasie op gang die rond het vijfde jaar op zijn hoogtepunt is. De actieve betrokkenheid, het ‘opgaan’ in het spel is een vorm van overgave en opperste concentratie die menigeen herinnert uit zijn kindertijd, vooral als het vanwege etenstijd doorbroken werd… Toch komt het in deze tijd vaak voor dat kinderen niet op kunnen gaan in hun spel; ze beginnen er soms zelfs niet aan.

Tijd en ruimte

Om tot spel te komen is tijd nodig. Spel moet kunnen ontstaan en voortgaan. Maar in onze huidige, vaak jachtige tijd, bestaat de verwachting dat kinderen in een kwartiertje tot spel kunnen komen. Daarbij komt dat sommige kinderen óverbewust zijn. Ze zetten vraagtekens bij hun eigen fantasie of weten zó goed dat ze over een half uurtje naar voetbaltraining moeten dat ze zich niet aan het spel kunnen overgeven. Het kan helpen om eerst een verhaal voor te lezen, of om werkelijk veel tijd te hebben. Zelfs als kinderen zich vervelen, kan er daarna iets nieuws ontstaan.

Voor spel is mentale ruimte, ruimte in de ziel nodig. Kinderen die belast zijn door allerlei problemen laten vaak wel motorisch spel zien (voetballende jongetjes in oorlogsgebieden), maar kunnen zich soms moeilijk overgeven aan fantasiespel. Hoewel juist fantasiespel hen kan helpen om hun emoties te verwerken.
Voor spel is ook fysieke ruimte nodig. Uit ons onderzoek bleek dat de kinderen in kleinere groepen meer tot fantasiespel en motorisch spel komen dan in grotere groepen (groter dan 21 kinderen).

Dat jongens vaker bewegelijk spel kiezen dan meisjes, roept een belangrijke vraag op. Als jongens voorkeur hebben voor bewegelijk spel, wordt daar dan op school en thuis voldoende aan tegemoetgekomen? Motorisch spel vereist ruimte, zowel binnen als buiten, en enige tolerantie van volwassenen met betrekking tot beweging en lawaai. In de huidige discussie over het gedrag van jongens wordt vaak gesteld dat zij zich moeten aanpassen aan vrouwelijke normen, zoals een voorkeur voor verbale interactie.
In 2011 is er een campagne gestart om meer mannelijke leerkrachten te werven. De overwegingen van mannen om op een basisschool te gaan werken, zijn het bevorderen van motorisch spel voor jongens en het aanbieden van een mannelijk rolmodel. Op basis van de verschillen in spelgedrag tussen jongens en meisjes is dit een wenselijke ontwikkeling. 

===.

Het onderzoek vond plaats op 20 scholen verspreid door het land, in 47 kleuterklassen overwegend bestaande uit vier- tot zesjarige kinderen. Video-opnamen van het vrije spel werden door studenten van de Pedagogische academie Helicon geanalyseerd. Zowel vrijescholen als openbare en andere bijzondere scholen namen deel aan het onderzoek. Ouders en leerkrachten vulden vragenlijsten in over de psychosociale gezondheid van de kinderen op vierjarige leeftijd en rond zes jaar, tevens vragenlijsten over het spelen thuis en over belangrijke gebeurtenissen in de tussenliggende periode.

.

Spel: alle artikelen

Rudolf Steiner over spel: alle artikelen

Zie opspattend grind:
[16] Jonge kinderen leren vooral wanneer ze echt – d.i. spontaan – kunnen spelen. Het bedenkelijke van voor-schools onderwijs….
[19] Kinderen zijn pas echt kind als ze kunnen bewegen. Dat blijkt wereldwijd zo te zijn. Getuige het fotoboek van James Mollission ‘Playground’.
[38Erica Ridzema betoogt dat de kleuter ‘niet kan blijven zitten’ en dat ‘doorkleuteren’ een verkeerde term is: het kind gaat gewoon door met zijn ontwikkeling. Daarvoor moet het ruimte krijgen. Weg met onzinnige toetsen (en beleidsmakers)
[68Sieneke Goorhuis ziet de afkorting VVE voor Voorschoolse en Vroeg-schoolse Educatie liever veranderd in Verwonderen, Verkennen en Experimenteren.
Voorschools leren heeft geen effect, erger nog: het levert minder sociaal gedrag en minder initiatiefkracht op. Vrij spelen is essentieel.

Peuters en kleuters: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: peuter- kleuterklas

.

Artikel verscheen in 2012 in het tijdschrift Vrije Opvoedkunst

Nog geen abonnee?

U kunt op elk moment lid worden of zich abonneren op het tijdschrift Vrije Opvoedkunst door respectievelijk € 39,50 (lid) of € 27,50 (abonnee) voor Nederland, of € 56,- of € 44,- voor het buitenland over te maken naar rekeningnummer NL38 INGB 0000 6039 37 of NL70 TRIO 0197 7631 54 ten name van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst o.v.v. ‘nieuw lid’ of ‘nieuwe abonnee’ èn uw naam, adres, postcode en woonplaats.

Zodra dit bedrag op onze rekening staat, bent u lid of abonnee geworden en krijgt u het tijdschrift Vrije Opvoedkunst thuis gestuurd.

.

3001-2817

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 9 (9-1-2-1/18)

.

Enkele gedachten bij blz. 135/136 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Op blz. 135/136 en verderop in de voordracht – zie daarvoor [9-5] zegt Steiner iets over de ontwikkelingsfasen van het kind.

Zie de inleiding

Ook in de ‘Algemene menskunde’ spreekt Steiner over de tandenwisseling.
Die opmerkingen worden later toegevoegd, wanneer de hele voordracht wordt besproken.

Rudolf Steiner over de ontwikkelingsfase 7 – 14: de tandenwisseling

in voordracht GA 55

Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben

Het inzicht in het bovenzintuiglijke in onze tijd en de betekenis voor het leven van nu

Voordracht 5, Berlijn 13 december 1906

Wie begreift man Krankheit und Tod?

Hoe kunnen we ziekte en dood begrijpen?

Blz. 106

Heute sei mehr vom physiologischen Gesichtspunkt aus besprochen, was man die Arbeit des physischen Prinzips im menschlichen Organismus nennt. Das wird geleistet in der Epoche von der Geburt bis zum Zahnwechsel. Da arbeitet das physische Prinzip am physischen Leibe so, wie die Kräfte und Stoffe des mütterlichen Organismus am Kindeskeim arbeiten, bevor das Kind geboren ist. Vom siebenten Jahre

Vandaag zullen we meer vanuit fysiologisch oogpunt bespreken wat het werk van het fysieke principe in het menselijk organisme wordt genoemd. Dit gebeurt in de periode vanaf de geboorte tot aan de tandwisseling. Het fysieke principe werkt aan het fysieke lichaam op dezelfde manier als de krachten en substanties van het organisme van de moeder inwerken op de kiem van het kind voordat het kind geboren wordt. Vanaf het zevende jaar

Blz. 107

bis zur Geschlechtsreife arbeitet am physischen Leibe haupt­sächlich das Ätherprinzip, und von der Geschlechtsreife an arbeiten die Kräfte, die innerhalb des Astralleibes verankert sind. So daß wir uns die Entwicklung des Menschen recht vorstellen, wenn wir uns denken, daß der Mensch bis zur Geburt vom Leibe der Mutter umschlossen ist. Mit der Ge­burt drängt er gleichsam den mütterlichen Leib zurück, seine Sinne werden frei, und nun ist es möglich, daß die äußere Welt anfängt, auf den menschlichen Organismus einzuwir­ken. Da stößt der Mensch auch eine Hülle von sich, und derjenige erst begreift richtig die Entwicklung des Menschen, der begreift, daß zwar nicht im physischen, aber im geisti­gen Leben etwas Ähnliches in der Zeit des Zahnwechsels vor sich geht. Um das siebente Jahr herum wird der Mensch richtig ein zweites Mal geboren. Da wird nämlich sein Ätherleib zur freien Tätigkeit geboren, wie sein physischer Leib zur Zeit der Geburt.

tot aan de puberteit werkt hoofdzakelijk het etherische principe in het fysieke lichaam en vanaf de puberteit zijn de in het astraallijf verankerde krachten aan het werk. Zodat we de ontwikkeling van de mens goed in beeld hebben als we denken dat de mens tot aan zijn geboorte omringd is door het lichaam van zijn moeder. Bij zijn geboorte duwt hij als het ware het moederlichaam terug, zijn zintuigen komen vrij en nu kan de buitenwereld inwerken op het menselijk organisme. Dan werpt de mens een omhulsel af, en wie de ontwikkeling van de mens werkelijk begrijpt, die begrijpt dat er iets soortgelijks gebeurt, weliswaar niet in het fysieke leven, maar in het geestelijke leven, op het moment van de tandenwisseling. Rond het zevende jaar wordt de mens werkelijk voor de tweede keer geboren. Want dan wordt zijn etherlijf  geboren voor vrije activiteit, net als zijn fysieke lichaam op het moment van geboorte.

So wie physisch der Mutterleib an dem Menschenkeim in der Zeit vor der Geburt arbeitet, so arbeiten geistige Kräfte des Weltenäthers bis zum Zahnwechsel an dem Ätherleib des Menschen, und sie werden um das siebente Jahr herum ebenso zurückgedrängt wie der Mutterleib bei der physischen Geburt. Bis zum siebenten Jahre liegt der Ätherleib wie latent im physischen Leibe. Wie bei einem in Brand gesetzten Zündholz ist es mit dem Ätherleib um die Zeit des Zahnwechsels herum. Er ist im physischen Leibe darinnen gebunden und kommt nun her­aus zur eigenen, freien, selbständigen Tätigkeit. Und das Zeichen, wodurch sich diese freie Tätigkeit des Ätherleibes ankündigt, ist gerade der Zahnwechsel. Der Zahnwechsel hat für den, der tiefer in die Natur des Menschen hineinschaut, eine ganz bedeutsame Stellung. Haben wir einen Menschen bis zum siebenten Jahr vor uns, so arbeitet das physische Prinzip frei im physischen Leib; aber gebunden

Net zoals het lichaam van de moeder fysiek inwerkt op de menselijke kiem in de tijd voor de geboorte, zo werken de spirituele krachten van de kosmische ether in op het menselijk etherlijf tot aan de tandenwisseling, en ze worden rond het zevende jaar net zo teruggeduwd, als lichaam van de moeder bij de fysieke geboorte. Tot het zevende jaar ligt het etherlijf latent in het fysieke lichaam. Het etherlijf is net een lucifer die in brand wordt gestoken rond de tijd van de tandenwissel. Hij is gebonden in het fysieke lichaam en komt nu naar buiten voor zijn eigen, vrije, onafhankelijke activiteit. En het teken waarmee deze vrije activiteit van het etherlijf wordt aangekondigd, is juist de tandenwisseling. De verandering van tanden neemt, voor wie de natuur van de mens met een dieper doordringende blik bekijkt, een zeer belangrijke plaats in. Als we een mens hebben tot de leeftijd van zeven jaar, werkt het fysieke principe vrijelijk in het fysieke lichaam; maar gebonden

Blz. 108

und aus den geistigen Hüllen noch nicht herausgeboren ist das Äther- und das astrale Prinzip. Wenn wir den Menschen bis zum siebenten Jahr betrach­ten, so enthält er eine ganze Summe von Vererbungstat­sachen, die er nicht mit seinem eigenen Prinzip erbaut hat, sondern die er von den Vorfahren ererbt erhalten hat. Dazu gehört das, was man die Milchzähne nennt. Erst die Zähne, die nach dem Zahnwechsel kommen, sind im Kinde die eigene Schöpfung des Prinzips, das als physisches dazu veranlagt ist, die feste Stütze zu bilden. Was in den Zähnen zum Ausdruck kommt, schafft bis zum Zahnwechsel im In­nern, und es bildet am Ende seiner Wirksamkeit gleichsam den Schlußpunkt und bringt den härtesten Teil des Stütz­organes in den Zähnen hervor, weil es noch den Äther- oder Lebensleib als Wachstumsträger in sich gebunden hält. 

en het ether- en astrale principe zijn nog niet uit de spirituele omhulsels geboren.
Kijken we naar de mens tot het zevende jaar, dan bevat hij een hele optelsom van erfelijke feiten, die hij niet vanuit zijn eigen principe heeft opgebouwd, maar die hij van zijn voorouders heeft geërfd. Dit omvat ook wat melktanden worden genoemd. Alleen de tanden die na de tandwisseling komen, zijn het eigen bouwwerk van het kind, van het principe, dat als fysiek element aangelegd is om de vaste lichaamsbouw steun te geven. Wat zich in de tanden uitdrukt, bouwt van binnen op tot aan de tandwisseling, en op het einde van zijn activiteit vormt het als het ware het sluitstuk en produceert het het hardste deel van het steun geven in de tanden, omdat het nog  het ether- of levenslijf nog als drager van groeikrachten aan zich gebonden houdt.

Nachdem dieses Prinzip abgestoßen ist, wird der Ätherleib frei und schafft jetzt an den physischen Organen bis zur Geschlechtsreife, und dann wird ebenso eine Hülle, die äußere astrale Hülle, weggedrängt wie bei der Geburt die Mutterhülle. Astralisch wird der Mensch bei der Geschlechtsreife zum dritten Male geboren. Und die wirkenden Kräfte, die im Ätherleib gebunden waren, machen jetzt für ihre Schöpfungsart im Menschen den Schlußpunkt, indem sie die Fähigkeit der Geschlechtsreife, der Fortpflanzung, und ihre Organe erzeugen. So wie das physische Prinzip im sieben­ten Jahre durch die Zähne den Schlußpunkt macht, indem es die letzten harten Organe schafft, und wodurch der Ätherleib, das Wachstumsprinzip, frei wird, so schafft das astrale Prinzip in dem Moment, wo es frei wird, die stärkste Kon­zentration der Triebe und Begierden, der Lebensäußerung, insofern wir es mit der physischen Natur zu tun haben. Wie Sie das physische Prinzip wie konzentriert in den Zähnen haben, so das Wachstumsprinzip in der Geschlechtsreife. Da ist der Astralleib, die Umhüllung des Ich frei, und das Ich arbeitet nun am Astralleib.

Nadat dit principe is afgestoten, komt het etherlichaam vrij en werkt het aan de fysieke organen tot aan de puberteit, en dan wordt een omhulsel, het buitenste astrale omhulsel, weggeduwd net als het omhulsel van de moeder bij de geboorte. Astraal wordt de mens in de puberteit voor de derde keer geboren. En de actieve krachten die in het etherlijf waren gebonden, markeren nu het einde van hun scheppende werk in de mens door het vermogen tot geslachtsrijpheid, tot voortplanting en hun organen voort te brengen. Net zoals het fysieke principe in het zevende jaar door de tanden een afsluiting bewerkt, als het de laatste harde organen schept, en waardoor het etherlijf, het principe van de groei, vrij wordt, schept het astrale beginsel de sterkste concentratie van instincten en verlangens, de uitdrukking van het leven, voor zover we te maken hebben met de fysieke natuur. Net zoals het fysieke principe geconcentreerd is in de tanden, zo is het principe van de groei in de geslachtsrijpheid  geconcentreerd. Dan is het astraallijf, de omhulling van het Ik vrij, en het Ik werkt nu op het astraallijf in.
GA 55/106-109
Niet vertaald

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2]
 GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2982-2799

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het etherlijf (GA 56)

.

Zie eerst de inleiding tot dit onderwerp.

In deze artikelen ging het over het fysiek lichaam. De opmerkingen van Rudolf Steiner daarover in zijn verschillende voordrachten.

Als een soort definitie isoleerde ik daarin de opmerkingen van de context.
Daardoor werd wel duidelijk hoe Steiner karakteriseert en dat wij deze omschrijvingen goed kunnen gebruiken wanneer we het mensbeeld waarmee we werken, willen uitleggen.

Anderzijds kan, wat ik daar doe, helemaal niet. Want om iets duidelijk te maken, raadt Steiner ons aan, bijv. vooral in ‘tegenstellingen’ te denken.

Zo zegt hij vaak dat we ‘het leven moeten leren kennen’ en daarbij moeten we niet uit het oog verliezen:

Das Leben entwickelt sich in Gegensätzen.

Het leven ontwikkelt zich in tegenstellingen.
GA 297/ 149
Op deze blovertaald/149

Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.

Door feiten met elkaar in verband te brengen, krijgen we reële begrippen.
GA293/119

Man muß immer das eine mit dem anderen verweben, denn darin besteht das Lebendige.

Men moet altijd het een met het ander verweven, want in het leven is alles met elkaar verweven.
GA 293/153
vertaald/150

Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit. Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.

De werkelijkheid bestaat uit tegenstrijdigheden. We begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet de tegenstrijdigheden in de wereld zien.
GA 293/129
vertaald/126

Vooral ‘het ene op het andere betrekken’ en naar de tegenstellingen kijken, geeft ons meer inzicht in de samenhang van de wezensdelen.

De opmerkingen over het fysieke lichaam zullen nu in relatie worden gebracht met die over het etherlijf.

GA 56

Die Erkenntnis der Seele und des Geistes

Kennis van ziel en geest

Voordracht 3, Berlijn, 24. oktober 1907

Die Erkenntnis der Seele und des Geistes

Kennis van ziel en geest

Blz. 72

Wir unterscheiden in der Geisteswissenschaft zunächst den physischen Leib des Menschen, dasjenige, was er an Stoffen und Kräften gemein hat mit der ganzen sogenannten leblosen Natur. In dem physischen Leib des Menschen sind dieselben Stoffe und dieselben Kräfte, die wir draußen in der mineralischen Welt finden.
Aber darüber hinaus hat der Mensch ein anderes Glied, das wir seinen Äther- oder Lebensleib nennen. Wenn wir von Äther sprechen, so hat das nichts zu tun mit dem phantastischen Äther, der in der Wissenschaft so lange eine Rolle gespielt hat und ion der nächsten Zeit ganz abgesetzt werden dürfte. In bezug auf den Ätherleib werden wir uns noch nicht einlassen können auf die Methoden des höheren Schauens.
Wir verstehen den Ätherleib aber dann am besten, wenn wir die Sache
so fassen: Nehmen wir eine Pflanze, ein Tier, den Menschen selber: Dieselben Stoffe, dieselben Kräfte hat der physische Leib, aber in einer unendlich komplizierten Mischung und Mannigfaltigkeit, so daß diese Stoffe durch sich selbst nicht den physischen Leib bilden können. Kein Pflanzenleib kann durch die physischen Kräfte das sein, was er ist, kein Tierleib, kein Menschenleib.

Wij onderscheiden in de geesteswetenschap allereerst het fysieke lichaam van de mens, dat wat hij aan stoffen en krachten gemeenschappelijk heeft met de hele zogenaamde levenloze natuur. In het fysieke lichaam van de mens zitten dezelfde stoffen en krachten die we buiten in de minerale natuur vinden.
Maar daarbuiten heeft de mens nog een ander wezensdeel, dat wij zijn etherlijf of levenslijf noemen. Wanneer wij over ether spreken, dan heeft dat niets te maken met de fantastische ether die in de wetenschap zo lang een rol gespeeld heeft en die in de komende tijd geheel ter zijde geschoven kan worden. Wat het etherlijf betreft kunnen we nog niet ingaan op de methoden van het hogere waarnemen. 

We begrijpen het etherlijf het beste, wanneer we de zaak zo opvatten: laten we een plant nemen, een dier, de mens zelf: het fysieke lichaam heeft dezelfde stoffen, dezelfde krachten, maar in een eindeloos gecompliceerde vermenging en veelvuldigheid, zodat deze stoffen vanuit zichzelf niet het fysieke lichaam kunnen vormen. Geen plantenlichaam kan door de fysieke krachten datgene zijn, het het is, geen dierenlichaam, geen mensenlichaam. 

Blz. 73

Da ist die Komplikation, die Mannigfaltigkeit der Mischung und Mengung, die den Leib zerfallen machen würde, wenn er seinen eigenen physischen und chemischen Kräften überlassen würde. In jedem Augenblick des Lebens wirkt gegen den Zerfall der physischen Leiber ihr sogenannter Äther- oder Lebensleib. Ein immerwährender Kampf findet statt in ihnen. Und in dem Augenblick des Todes, wo sich der Äther- oder Lebensleib trennt von dem physischen Leib, da folgen die Stoffe und Kräfte des physischen Leibes ihren eigenen Gesetzen. Daher sagen wir in der Geisteswissenschaft: der physische Leib ist physisch und chemisch eine unmögliche Mischung, er kann
sich nicht in sich selbst erhalten. Was in jedem Augenblick gegen den Zerfall des physischen Leibes kämpft, das ist der Ätherleib.

Wanneer dat aan zijn eigen fysische en chemische krachten wordt overgelaten, heb je te maken met de gecompliceerdheid, de veelvuldigheid van de mengvormen die het lichaam uit elkaar zouden laten vallen. Op ieder moment van het leven werkt het zogenaamde ether- of levenslijf tegen het verval van de fysieke lichamen. Er vindt een voortdurende strijd in hen plaats. In op het ogenblik van de dood waarbij het ether- of levenslijf zich losmaakt van het fysieke lichaam, volgen de stoffen krachten van het fysieke lichaam hun eigen wetmatigheden. Vandaar dat we in de geesteswetenschap zeggen: het fysieke lichaam is fysisch en chemisch een onmogelijke vermenging, het kan zichzelf in zichzelf niet bewaren. Wat op ieder ogenblik tegen het vervallen van het fysieke lichaam strijdt, dat is het etherlijf.
GA 56/72 e.v.
Niet vertaald

Voordracht 4, München 18 maart 1908 (i.p.v. Berlijn 14 november 1907)

Mann und Weib im Lichte der Geisteswissenschaft

Man en vrouw in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 93

Denn das, was man physisch-sinnlich am Menschen sieht, ist der Geisteswissenschaft nur ein Glied der ganzen Wesenheit, der physische Leib.
Darüber hinaus unterscheidet Geisteswissenschaft den ätherischen Leib oder den Bildekräfteleib, den der Mensch mit Pflanzen und Tieren gemein hat.

Wat men fysiek-zintuiglijk aan de mens ziet, is in de geesteswetenschap maar een onderdeel van het hele wezen van de mens, het fysieke lichaam.
Daar boven onderscheidt de geesteswetenschap het etherisch lichaam of vormkrachtenlichaam dat de mens gemeenschappelijk heeft met planten en dieren.
GA 56/93
Niet vertaald 

Voordracht 5, Berlijn, 28 november 1907

                                                             Initiation oder Einweihung

                                                                   Initiatie of inwijding
Blz. 123

Die Pflanzensubstanz hat physischen Leib und Ätherleib.

De plantensubstantie heeft het fysieke en het etherlijf.
GA 56/123
Niet vertaald 

Voordracht 7, Berlijn 9 januari 1908

Mann, Weib und Kind im Lichte der Geisteswissenschaft

Man, vrouw en kind in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 161

Nach der Geisteswissenschaft ist der physische Leib nur ein Kleid der
ganzen menschlichen Existenz.
Den Ätherleib hat der Mensch gemeinsam mit dem, was lebt als Tier und Pflanze.

Volgens de geesteswetenschap is het fysieke lichaam slecht een omhulsel van de totale menselijke existentie.
Het etherlijf heeft de mens gemeenschappelijk met dat wat als dier en plant leeft.
GA 56/161
Niet vertaald

Voordracht 9, München s december 1907 (i.p.v. Berlijn 13 februari 1908)

Der Krankheitswahn im Lichte der Geisteswissenschaft

De waan van ziek te zijn in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 196

Für die Geisteswissenschaft ist das, was uns entgegentritt, nur ein Äußeres. Der menschliche Leib ist ein Glied unter anderen Gliedern der menschlichen Wesenheit, das er gemein hat mit allen andern ihn umgebenden Wesen. Darüber hinaus hat er den Ätherleib, der den physischen Leib wie bei jedem Lebewesen durchdringt, der ein Kämpfer ist gegen den Zerfall des physischen Leibes

Voor de geesteswetenschap is dat wat we onder ogen komen, slechts iets uiterlijks. Het menselijk lichaam is een deel naast andere delen van het mensenwezen, dat het gemeenschappelijk heeft met andere wezens die hem omringen.
Daar bovenuit heeft hij het etherlijf die het fysieke lichaam zoals bij elk wezen dat leeft doordringt, dat een strijder is tegen het verval van het fysieke lichaam.
GA 56/196
Niet vertaald

voordracht 10, München 5 december 1907, i.p.v. Berlijn 27 februari 1908

Das Gesundheitsfieber im Lichte der Geisteswissenschaft

Koortsachtig streven naar gezondheid in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 213

Der physische Leib ist nur ein Teil der menschlichen Wesenheit. Diesen hat er gemeinschaftlich mit der ganzen leblosen Natur.
Aber er hat als zweites Glied den Äther- oder Lebensleib, den er gemeinsam hat mit allem, was lebt. Dieser ist ein fortwährender Kämpfer gegen alles, was den physischen Leib zerstören will. In dem Augenblicke, wo der Ätherleib den physischen Leib verlassen würde, wäre der physische Leib ein Leichnam. 

Het fysieke lichaam is maar een deel van de het menselijk wezen. Dit heeft hij gemeenschappelijk met de hele levenloze natuur.
Maar als tweede wezensdeel heeft hij het ether- of levenslijf dat hij gemeenschappelijk heeft met alles wat leeft. Dit is een voortdurende strijder tegen alles wat het fysieke lichaam wil verstoren. Op het ogenblik dat het etherlijf het fysieke zou verlaten, zou de mens een lijk zijn.
GA 56/213
Niet vertaald

Voordracht 14, Berlijn 16 april 1908

Die Hölle

De hel

Blz. 299

Beim Tode tritt etwas ein, was während des ganzen Lebens zwischen Geburt und Tod nur in Ausnahmefällen eintritt,, Während des ganzen Lebens bleibt
ja der Ätherleib mit dem physischen Leib vereinigt. Nur im Tode trennt er sich von ihm, und dadurch wird der physische Leib zum Leichnam. Er folgt nun den bloß physischchemischen Kräften, denen er entrissen wurde zwischen Geburt und Tod durch das Innewohnen des Ätherleibes. Dieser Ätherleib ist, wie öfters gesagt wurde, ein getreuer Kämpfer während des ganzen Lebens gegen den Zerfall des physischen Leibes; denn der physische Leib hat in sich die chemischen und physischen Kräfte. Das zeigt sich, wenn er nach dem Tode sich selbst überlassen ist: Er zerfällt, er ist eine unmögliche Mischung. Der Ätherleib trennt sich heraus aus dem physischen Leib und bleibt eine Weile zusammen mit dem astralischen Leib und dem Ich.

Bij de dood gebeurt iets, wat gedurende het hele leven slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. Gedurende het hele leven blijft het etherlijf met het fysieke lichaam verbonden. Alleen bij de dood maakt het zich daarvan los en daardoor wordt het fysieke lichaam een lijk. Dat volgt nu de louter fysisch-chemische krachten waaraan het onttrokken werd tussen geboorte en dood door het erin aanwezig zijn van het etherlijf. Dit is, zoals al vaker werd gezegd gedurende het hele leven een trouwe strijder tegen het verval van het fysieke lichaam; want het fysieke lichaam heeft in zich de chemisch-fysische krachten. Dat kan je zien wanneer het na de dood aan zichzelf overgelaten is: het valt uit elkaar, het is een onmogelijke vermenging. Het etherlijf maakt zich los van het fysieke lichaam (en blijft een poos samen met het astraallijf en het Ik).
GA 56/299
Niet vertaald

Algemene menskunde: voordracht 1 – over het etherlijf

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2949-2767

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het etherlijf (GA 55)

.

Zie eerst de inleiding tot dit onderwerp.

In deze artikelen ging het over het fysiek lichaam. De opmerkingen van Rudolf Steiner daarover in zijn verschillende voordrachten.

Als een soort definitie isoleerde ik daarin de opmerkingen van de context.
Daardoor werd wel duidelijk hoe Steiner karakteriseert en dat wij deze omschrijvingen goed kunnen gebruiken wanneer we het mensbeeld waarmee we werken, willen uitleggen.

Anderzijds kan, wat ik daar doe, helemaal niet. Want om iets duidelijk te maken, raadt Steiner ons aan, bijv. vooral in ‘tegenstellingen’ te denken.

Zo zegt hij vaak dat we ‘het leven moeten leren kennen’ en daarbij moeten we niet uit het oog verliezen:

Das Leben entwickelt sich in Gegensätzen.

Het leven ontwikkelt zich in tegenstellingen.
GA 297/ 149
Op deze blovertaald/149

Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.

Door feiten met elkaar in verband te brengen, krijgen we reële begrippen.
GA293/119

Man muß immer das eine mit dem anderen verweben, denn darin besteht das Lebendige.

Men moet altijd het een met het ander verweven, want in het leven is alles met elkaar verweven.
GA 293/153
vertaald/150

Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit. Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.

De werkelijkheid bestaat uit tegenstrijdigheden. We begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet de tegenstrijdigheden in de wereld zien.
GA 293/129
vertaald/126

Vooral ‘het ene op het andere betrekken’ en naar de tegenstellingen kijken, geeft ons meer inzicht in de samenhang van de wezensdelen.

De opmerkingen over het fysieke lichaam zullen nu in relatie worden gebracht met die over het etherlijf.

GA 55

Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben

Het inzicht in het bovenzintuiglijke in onze tijd en de betekenis voor het leven van nu

Voordracht 2 Berlijn, 25 oktober 1906

Blut ist ein ganz besonderer Saft
Bloed is een heel bijzondere vloeistof

Blz. 46

In der geisteswissenschaftlichen Weltanschauung sehen wir, daß der Mensch, insofern er uns in der Außenwelt für unsere Sinne entgegentritt, insofern er Form und Gestalt ist, nur einen Teil der menschlichen Wesenheit ausmacht, und daß sogar hinter dem physischen Leibe viele andere Wesenheiten sind. Diesen physischen Leib hat der Mensch mit allen um ihn herumliegenden mineralischen, sogenannten leblosen Dingen gemeinschaftlich.

Blz. 47

Das zweite Glied des Menschen ist also der Ätherleib, den der Mensch gemeinschaftlich mit der Pflanzenwelt hat.

In de geesteswetenschappelijke wereldbeschouwing zien we dat de mens, voor zover hij ons in de buitenwereld tegemoet treedt, in zoverre hij vorm en gestalte is, slechts een deel van het menselijk wezen uitmaakt en dat er zelfs achter het fysieke lichaam vele andere wezens staan. Dit fysieke lichaam heeft de mens samen met alle minerale, zogenaamde levenloze dingen die zich om hem heen bevinden.

Het tweede deel van de mens is dus het etherlijf dat de mens gemeenschappelijk heeft met de plantenwereld.
GA 55/46-47
Vertaald /46-47

Blz. 50 

Nehmen Sie zunächst dasjenige, was sich im Menschen zu seinem physischen Leib kristallisiert. Er hat es gemeinschaftlich mit der sogenannten leblosen Natur. Wenn wir geisteswissenschaftlich sprechen von diesem physischen Leib, dann sprechen wir gar nicht einmal von dem, was das Auge sieht, sondern von dem Zusammenhang von Kräften, die den physischen Leib konstruiert haben, von dem, was als Kraftnatur hinter dem physischen Leibe steht.

Neem nu eerst eens wat in de mens kristalliseert tot zijn fysieke lichaam. Dat heeft hij gemeenschappelijk met de zogenaamde levenloze natuur. Wanneer we geesteswetenschappelijk spreken van dit fysieke lichaam, dan spreken we nog helemaal niet over wat het oog ziet, maar over de samenhang van krachten die het fysieke lichaam hebben gebouwd, over wat als krachtnatuur achter dit fysieke lichaam staat.

Sehen wir uns die Pflanze an als das Wesen, das schon den Ätherleib hat, welcher die physischen Stoffe heraufholt zum Leben, das heißt dasjenige, was sinnliche Materie ist, in Lebenssäfte verwandelt.
Was ist es, das so die sogenannten leblosen Kräfte in die Lebenssäfte umgestaltet? Wir nennen es den Ätherleib, und dieser Ätherleib tut dasselbe im Tier und dasselbe auch im Menschen; er ruft dasjenige, was bloß sinnlich ist, zu lebendiger Konfiguration, zu lebendiger Gestaltung auf. Dieser Ätherleib wird wieder durchsetzt von dem Astralleib.

Beschouwen we de plant als een wezen dat het etherlijf bezit dat de fysieke stoffen om te leven in zich opneemt, d.w.z. wat zintuiglijke materie is om te zetten in leven.
Wat verandert de zogenaamde levenloze krachten in levenssappen? Wij noemen dat het etherlijf, en dat het etherlijf ook in het dier en hetzelfde in de mens; het roept dat wat slechts zintuiglijk is, te voorschijn tot een levende opbouw, tot een levende gestalte. Dit etherlijf wordt op zijn beurt weer doordrongen door het astraallijf. 

Der Ätherleib wandelt unorganische Substanz in Lebenssäfte um.

Het etherlijf vormt de organische substantie in levenssappen om.
GA 55/50-51
Niet vertaald

Voordracht 3 Berlijn, 8 oktober 1906

Der Ursprung des Leides

De oorsprong van het lijden

Blz. 73

Das, was wir mit Augen sehen, mit den Sinnen äußerlich wahrnehmen können, das, was der Materialismus als das einzige Wesen der Natur betrachtet, ist der Geistesforschung nichts anderes als das erste Glied der menschlichen Wesenheit: der physische Leib. Wir wissen, daß dieser in bezug auf seine Stoffe und Gesetze dem Menschen mit der ganzen übrigen leblosen Welt gemeinsam ist.

Wat we met onze ogen zien, met onze zintuigen uiterlijk kunnen waarnemen, wat het materialisme als het enige in de natuur bekijkt, is voor het onderzoek van de geest niets anders dan het eerste deel van het wezen mens: het fysieke lichaam. We weten dat de mens wat betreft zijn stoffen en wetten dit gemeenschappelijk heeft met de hele overige levenloze wereld. 

Wir wissen aber auch, daß dieser physische Körper aufgerufen wird zum Leben durch das, was wir den sogenannten Äther- oder Lebensleib nennen; (  ) Wir betrachten den zweiten Teil der menschlichen Wesenheit, den Ätherleib, als etwas, was der Mensch gemeinschaftlich hat mit der übrigen Pflanzenwelt.

We weten echter ook dat in dit fysieke lichaam het leven tevoorschijn wordt geroepen door wat wij het zogenaamde ether- of levenslijf noemen; ( ) Wij zien het tweede deel van het mensenwezen, het etherlijf, als iets wat de mens gemeenschappelijk heeft met de verdere plantenwereld.
GA 55/73
Vertaald  

Wie begreift man Krankheit und Tod?

Hoe kan je ziekte en dood begrijpen?

Blz. 104-105

Erstens haben wir den äußerlich sichtbaren physischen Körper  Dann müssen wir uns klar sein, daß im physischen Leibe dieselben Kräfte und Stoffe vorhanden sind wie in der physischen Welt draußen und daß in dem Ätherleib das liegt, was diese Stoffe zum Leben aufruft, und daß der Mensch seinen Ätherleib mit der ganzen Pflanzenwelt gemeinschaftlich hat

Ten eerste hebben we het fysieke lichaam dat uiterlijk waarneembaar is. Dan  moeten we goed in de gaten hebben dat in het fysieke lichaam dezelfde krachten en stoffen aanwezig zijn als in de fysieke wereld buiten ons en dat er in het etherlijf dat aanwezig is, wat in deze stoffen het leven tevoorschijn roept en dat de mens zijn etherlijf gemeenschappelijk heeft met de plantenwereld. 

Blz. 105

Das physische Prinzip arbeitet nur teilweise am physischen Organismus des Menschen, in einem anderen Teil ist im wesentlichen der Ätherleib tätig,

Het fysieke principe werkt maar voor een deel aan de fysieke organisatie van de mens; en een deel is hoofdzakelijk het etherlijf werkzaam.
GA 55/104-105
Niet vertaald

Voordracht 6, Berlijn 10 januari 1907
(zie nadere opmerkingen. N.B. dit is niet het bekende boekje met dezelfde titel, vertaald bij Pentagon): dat is een geschreven artikel uit GA 34)

Die Erziehung des Kindes vom Standpunkt der Geisteswissenschaft

De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie

Blz. 119

Ihm zeigt sich alsweites Glied im Menschen der Ätherleib, ein geistiger Or­ganismus, der wesentlich feiner ist als der physische. Er hat nichts mit dem physikalischen Begriff von Äther zu tun und wird besser nicht als ein Stoff, sondern als eine Summe von Kräften, als eine Summe von Strömungen, von Kraftwir­kungen beschrieben. Er ist aber der Architekt des aus ihm heraus kristallisierten physischen Leibes, welcher sich aus ihm herausentwickelt wie etwa das Eis aus dem Wasser. So müssen wir uns vorstellen, daß alles, was am Menschen physischer Leib, physischer Organismus ist, herausgebildet ist aus dem Ätherleib. Diesen haben wir gemeinsam mit allen lebenden Wesen, mit der Pflanzen- und Tierwelt. Er hat eine ähnliche Form wie der physische Leib, seine Form und Größe schließen sich der Form und Größe desselben an. An den unteren Teilen aber ist er verschieden, bei den Tieren ragt er weit heraus. Man beschreibt hiermit, was man als Ätherkörper kennt, etwa so, wie man einem Blinden sagt, eine Farbe ist blau oder rot. Ebensowenig wie dem Sehenden dies phantastisch erscheint, ist für den, welcher die in jedem Menschen schlummernden Fähigkeiten entwik­kelt, Phantasie in dem Beschriebenen.

( ) Het tweede deel van de mens  het etherlijf, is een geestelijk organisme, dat wezenlijk fijner is dan het fysieke. Het heeft niets te maken met het natuurkundige begrip ether en het is beter niet over stof te spreken, maar over een totaliteit van krachten, een totaliteit van wat stroomt, van krachtwerkingen. Het is echter de architect van het uit hem gekristalliseerde fysieke lichaam, dat zich uit hem ontwikkelde, zoiets als ijs uit water. Zo moeten we ons voorstellen dat alles wat aan de mens fysiek lichaam, fysiek organisme is, zijn vorm krijgt vanuit het etherlijf’. Dit hebben wij gemeen met de planten- en dierenwereld. Het heeft net zo’n vorm als het fysieke lichaam; de vorm en de grootte sluiten aan bij de vorm en de grootte daarvan. De onderste delen echter verschillen; bij de dieren bevindt het zich ver daarbuiten. Wat men als etherlijf kent, beschrijft men net zo, als wanneer men aan een blinde zegt dat een kleur blauw of rood is. Net zo min als dit voor iemand die zien kan, onzin is, zo is voor degene die de in ieder mens sluimerende vaardigheden ontwikkelt, deze beschrijving onzin.
GA 55/119
Niet vertaald

voordracht 7 Berlin, 24. januari 1907

              Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft 

Schoolvragen vanuit het standpunt van de geesteswetenschap

Blz. 133

Mit der physischen Geburt wird nur der physische Leib frei; zur
Zeit des Zahnwechsels wird der Ätherleib geboren.

Met de fysieke geboorte komt alleen het fysieke lichaam vrij; tegen de tijd van de tandenwisseling wordt het etherlijf geboren.
GA 55/133
Op deze blog vertaald /133

Voordracht 8. Berlijn, 31 januari 1907

                   Der Irrsinn* vom Standpunkt der Geisteswissenschaf

*Irrsinn heeft verschillende vertalingen: absurditeit, krankzinnigheid, idioterie bijv.

Waanzin* vanuit het standpunt van de geesteswetenschap

Blz. 142/143

Wir unterscheiden folgende physische Teile am Menschen, ( ) erstens rein Physisches, was nach rein physischen Gesetzen gebaut ist, vor allem die Sinnesorgane ( ) zweitens alles das, was mit Verdauung, Wachstum, Fortpflanzung zusammenhängt. Das, was die Kristalle aufbaut, könnte auch den menschlichen Leib aufbauen, aber er wäre dann ein toter Organismus. Der Ätherleib ist der Bildner, der die Verdauungsorgane und so weiter aufbaut.

We onderscheiden de volgende fysieke delen aan de mens, als eerste puur fysiek wat volgens puur fysieke wetten gebouwd is, met name de zintuigorganen ( ) als tweede alles wat met vertering, groei, voortplanting samenhangt. Wat de kristallen opbouwt, kan ook het menselijk lichaam opbouwen, maar dan zou het een dood organisme zijn. Het etherlijf is de vormgever die de spijsverteringsorganen enz. opbouwt.
GA 142-143
Niet vertaald

Voordracht 10, Berlijn, 28 februar 1907

Der Lebenslauf des Menschen vom geisteswissenschaftlichen Standpunkt

De levensloop van de mens vanuit geesteswetenschappelijke gezichtspunt

Blz. 159

Ebenso wie die Ziegel­steine nicht von selbst zum Palast zusammenlaufen, so brauchen die physischen Kräfte den Ätherleib als inneren Architekten. Er ist mit dem Menschen verbunden und er­hält von der Geburt bis zum Tode den Zusammenhang der physischen Stoffe und Kräfte; er rettet jeden Augenblick die chemische Mischung vor dem Verfall. Im Tode hebt er sich jetzt wirklich heraus, und daher bleibt der physische Teil als der verfallende Leichnam zurück.

Net zoals de bakstenen niet uit zichzelf een paleis bouwen, zo hebben de fysische krachten het etherlijf nodig als inwendige architect. Dat is met de mens verbonden en van de geboorte tot aan de dood houdt dit de verbinding van de fysische stoffen en krachten bij elkaar; ieder ogenblik gaat het tegen dat de chemische samenstelling uit elkaar raakt. Bij de dood maakt het zich daadwerkelijk los en dan blijft het fysieke deel als zich ontbindend lijk achter.
GA 55/159
Niet vertaald

Algemene menskunde: voordracht 1 – over het etherlijf

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2945-2763

.

.

.