Categorie archief: Rudolf Steiner

WAT VIND JE OP DEZE BLOG?

.

.

Via onderstaande rubrieken vind je de weg naar meer dan 3200 artikelen

Kleinere en grotere, makkelijk toegankelijke en die meer studie vragen; direct met de vrijeschool te maken hebbend of zijdelings: de meest uitgebreide vrijeschoolsite die er te vinden is.

Ondanks regelmatige controle komt het voor dat bepaalde links niet werken. Waarschuw me s.v.p.     vspedagogie voeg toe apenstaartje gmail punt com
.

RUDOLF STEINER
alle artikelen
wat zegt hij over——
waar vind je Steiner over pedagogie(k) en vrijeschool–
een verkenning van zijn ‘Algemene menskunde’


AARDRIJKSKUNDE
alle artikelen

BESPREKING VAN KINDERBOEKEN
alle auteurs
alle boeken
leeftijden
over illustraties

BORDTEKENEN zie TEKENEN

DIERKUNDE
alle artikelen

GESCHIEDENIS
alle artikelen

GETUIGSCHRIFT
alle artikelen

GEZONDHEID – die van de leerkracht
Alle artikelen

GODSDIENST zie RELIGIE

GYMNASTIEK
alle artikelen

HANDVAARDIGHEIDSONDERWIJS
a
lle artikelen

HEEMKUNDE
alle artikelen

JAARFEESTEN
alle artikelen

KERSTSPELEN
Alle artikelen

KINDERBESPREKING
alle artikelen

KLASSEN alle artikelen:
peuters/kleutersklas 1; klas 2; klas 3; klas 4; klas 5; klas 6; klas 7; klas 8; klas 9: klas 10; klas 11; klas 12

LEERPLAN
alle artikelen

LEERPROBLEMEN
alle artikelen

LEZEN-SCHRIJVEN
alle artikelen

LINKS
Naar andere websites en blogs met vrijeschoolachtergronden; vakken; lesvoorbeelden enz

MEETKUNDE
alle artikelen

MENSKUNDE EN PEDAGOGIE
Alle artikelen

MINERALOGIE
alle artikelen

MUZIEK
Alle artikelen

NATUURKUNDE
alle artikelen

NEDERLANDSE TAAL
alle artikelen

NIET-NEDERLANDSE TALEN
alle artikelen

ONTWIKKELINGSFASEN
alle artikelen

OPSPATTEND GRIND
alle artikelen

OPVOEDINGSVRAGEN
alle artikelen

PLANTKUNDE
alle artikelen

REKENEN
alle artikelen

RELIGIE
Religieus onderwijs
vensteruur

REMEDIAL TEACHING
[1]  [2]

SCHEIKUNDE
Alle artikelen

SCHILDEREN
Alle artikelen

SCHRIJVEN – LEZEN
alle artikelen

SOCIALE DRIEGELEDING
alle artikelen
hierbij ook: vrijeschool en vrijheid van onderwijs

SPEL
alle artikelen

SPRAAK
spraakoefeningen
spraak/spreektherapie [1]    [2

STERRENKUNDE
Alle artikelen

TEKENEN
zwart/wit [2-1]
over arceren
[2-2]
over arceren met kleur; verschil met zwart/wit
voorbeelden
In klas 6
In klas 7
Bordtekenen [1]
Bordtekenen [2]

VERTELSTOF
alle artikelen

VOEDINGSLEER
7e klas: alle artikelen

VORMTEKENEN
alle artikelen

VRIJESCHOOL
Niet elders gerubriceerd:alle artikelen
Ahriman en/in het onderwijs;
Grafische vormgeving bij Steiner
Interviews met oud-leerlingen
Kritiek op de vrijeschool
Kunstzinnige vormgeving van een klaslokaal
Naamgeving en schrijfwijze vrijeschool;
Ochtendspreuk;
Organische architectuur;
Uitgangspunten vrijeschool;
Vrijeschool en antroposofie;
Vrijheid van onderwijs;  
Worden wie je bent

bewegen in de klas
In de vrijeschool Den Haag wordt op een bijzondere manier bewogen.

bewegen in de klas
L.L.. Oosterom over: beweging tussen persoon en wereld; kind leert bewegend de wereld kennen; sport

.
EN VERDER:

geschiedenis van het Nederlandse onderwijs, een kleine schets

karakteriseren i.p.v. definiëren

lichaamsoriëntatie

(school)gebouw
organische bouw [1]     [2-1]    [2-2]

In de trein
onderwijzer Wilkeshuis over een paar ‘vrijeschoolkinderen’ in de trein
.

VRIJESCHOOL in beeld: bordtekeningen; schilderingen, tekeningen, transparanten enz.
voor klas 1 t/m 7; jaarfeesten; jaartafels

Deze blog wordt/werd bekeken in:

Afghanistan; Albanië; Algerije; Amerikaans-Samoa; Andorra; Angola; Argentinië; Armenië; Aruba; Australië; Azerbeidzjan; Bahama’s; Bahrein; Bangladesh; Belarus; België; Benin; Bolivia; Bosnië en Herzegovina; Brazilië; Brunei; Bulgarije; Burkina Faso; Burundi; Cambodja; Canada; Caribisch Nederland; Chili; China, Congo Kinshasa; Costa Rica; Cuba; Curaçao; Cyprus; Denemarken; Dominicaanse Republiek; Duitsland; Ecuador; Egypte; Estland; Ethiopië; Europese Unie; Finland; Filipijnen; Frankrijk; Frans-Guyana; Gambia; Georgië; Gibraltar; Griekenland; Ghana; Guadeloupe; Guatemala; Guyana; Haïti; Honduras; Hongarije; Hongkong; Ierland; IJsland; India: Indonesië; Isle of Man; Israël; Italië; Ivoorkust; Jamaica; Japan; Jemen; Jordanië; Kaapverdië; Kameroen; Kazachstan; Kenia; Kirgizië; Koeweit; Kroatië; Laos; Letland; Libanon; Liberia;  Libië; Liechtenstein; Litouwen; Luxemburg; Macedonië; Madagaskar; Maldiven; Maleisië; Mali; Malta; Marokko; Martinique; Mauritius; Mexico; Moldavië; Monaco; Mongolië; Montenegro; Myanmar; Namibië; Nederland; Nepal; Nicaragua; Nieuw-Zeeland; Nigeria; Noorwegen; Oeganda; Oekraïne; Oman; Oostenrijk; Pakistan; Panama; Paraguay; Peru; Polen; Portugal; Puerto Rico; Qatar; Réunion; Roemenië; Rusland; Saoedi-Arabië; Senegal; Servië; Sierra Leone; Singapore; Sint-Maarten; Slovenië; Slowakije; Soedan; Somalië; Spanje; Sri Lanka; Suriname; Syrië; Taiwan; Tanzania; Thailand; Togo; Tsjechië; Trinidad en Tobago; Tunesië; Turkije; Uruguay; Vanuatu; Venezuela; Verenigde Arabische Emiraten; Verenigde Staten; Verenigd Koninkrijk; Vietnam; Zambia; Zuid-Afrika; Zuid-Korea; Zweden; Zwitserland’ (156)

..

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – De 6 schooljaren (5)

.

In de uitgave is een hoofdstuk opgenomen met een soort geschiedenis van de 6 schooljaren in het begin van de Waldorfschool in Stuttgart.
De tijd waarin Steiner de school van tijd t0t tijd bezocht en dan de lerarenvergadering voorzat en allerlei onderwerpen besprak, vaak n.a.v. vragen.

5. Schuljahr: 24. April 1923 bis etwa 7. April 1924
5e Schooljaar 24 april 1923 tot ongeveer 7 april 1924

21 klassen
39 leerkrachten
687 leerlingen

Blz. 56

Die Gewitterstürme des Vorjahres haben die Luft gereinigt, wenn es
auch noch keineswegs ohne Rückfälle und Rückschläge abgehen will.
Im Zentrum des Interesses steht, äußerlich gesehen, während des
ganzen Jahres die Auseinandersetzung mit Staat und Außenwelt, das
heißt hier also mit dem Abiturientenexamen. Das nimmt viel Zeit
und Kraft in Anspruch.
Größte geistige Ereignisse geben die herrschende Stimmung. Erstens
im Herbst 1923 die drei Vorträge für die Waldorflehrer „Anregungen
zur innerlichen Durchdringung des Lehr- und Erzieherberufes”
(Liste Nr. 28). Zweitens am Ende des Schuljahres die „Erziehungstagung der Freien Waldorfschule” (Liste Nr. 29). Drittens, und mehr
als alles andere, die Dornacher Weihnachtstagung vom 24. Dezember
1923 bis zum 1. Januar 1924 (Liste Nr. 118).

De stormen van het voorgaande jaar hebben de lucht geklaard, hoewel er nog steeds enkele tegenslagen en terugvallen zijn.
Uiterlijk ligt de focus gedurende het hele jaar op de confrontatie met de staat en de buitenwereld, in dit geval de eindexamens van de middelbare school. Dit neemt veel tijd en energie in beslag.
De heersende stemming wordt gevormd door belangrijke spirituele gebeurtenissen. Ten eerste, in het najaar van 1923, de drie lezingen voor Waldorfleraren getiteld “Menskundige aanwijzingen voor het leraarschap” GA 302A:

Anregungen zur innerlichen Durchdringung des Lehr- und Erzieherberufes:  
Ook deze voordrachten zijn weer 1, 2 en 3 genummerd en onder de 9 zijn het dus 7, 8 en 9.
Nu is er iets merkwaardigs: in de gedrukte GA staat de 1e voordracht, 15-10-1923 hiervan op blz. 107, (uitg. 1977); de 2e 16-10-1923 op blz. 122, dat is een ochtendvoordracht en de 3e, 16-10-1923, een avondvoordracht op blz. 135.
In de PDF echter staat deze 3e voordracht in de inhoudsopgave als een voordracht van 22 juni 1922 op blz. 87, dat is dus een vergissing. De tekst van de 3e voordracht van 16-10-1923 staat in de PDF ook op blz. 135, maar deze ontbreekt in de inhoudsopgave.
Deze voordrachten 1, 2 en 3, in de volgorde dus 7, 8 en 9 zijn vertaald:
Menskundige aanwijzingen voor het leraarschap

Ten tweede, aan het einde van het schooljaar, de “Onderwijsconferentie van de Vrije Waldorfschool” (lijst nr. 29).
Ten derde, en vooral, de kerstconferentie van Dornach van 24 december 1923 tot 1 januari 1924 (lijst nr. 118).

Es wird der Versuch gemacht, die Schüler schon am Ende des 12. Schuljahres ins Abitur zu schicken. Davon ist in zwei Dritteln aller Konferenzen dieses Jahres die Rede; mehr oder weniger ausführlich, direkt oder indirekt. Besonders eindringlich wird es am 25. April 1923 und ganz zuletzt, also schon nach der Prüfung, am 27. März 1924.
Diese Abituriumsnot ist auch der Grund dafür, daß der Lehrplan der neu eingerichteten 12. Klasse gar nicht so aufgestellt werden kann, wie es sein müßte. Immer wieder heißt es ähnlich wie 3/34—38: „Wir müßten den Lehrplan der 12. Klasse eigentlich . . .”, und dann:
„aber wir können des Abiturs wegen nur . . .” Immerhin kann doch Wesentliches gegeben werden: über Chemie (3/35, 36, 76, 77), über Zoologie und Geologie (3/34, 35,42-44 , 77-79). Ausführlich wird gesprochen über Interpunktion, ihr Wesen und die Methode ihrer Behandlung (3/56, 67-70).
Im übrigen Aufbau wird zum ersten Male eine dritte 5. Klasse, eine 5c eingerichtet (3/93, 100) und wieder zwei 1. Klassen (3/21), Es gehen Lehrer fort, zum Teil nach schwierigen Auseinandersetzungen (3/21—25), und neue kommen hinzu (2/302, 3/26).
Aber wieder erheben sich Schwierigkeiten mit Schülern, diesmal nicht aus den drei obersten Klassen (dort ist eine gewisse Beruhigung eingetreten), sondern aus der 9. Klasse. Es ist in diesem Jahr nicht

Er wordt een poging gedaan om leerlingen aan het einde van het 12e leerjaar eindexamen te laten doen. Dit wordt in twee derde van alle vergaderingen dit jaar besproken; min of meer uitgebreid, direct of indirect. Het wordt met name nadrukkelijk besproken op 25 april 1923, en nogmaals, na de examens, op
27 maart 1924.
Die eindexamenmoeilijkheden zijn ook de reden waarom het leerplan voor het
nieuw ingestelde 12e leerjaar niet kan worden ontworpen zoals het zou moeten. De zin “We zouden eigenlijk…” wordt herhaald, vergelijkbaar met 3/34-38, en vervolgens:
“maar vanwege het examen kunnen we alleen…” Er kan in ieder geval wat essentiële informatie worden verstrekt: over scheikunde (3/35, 36, 76, 77), over zoölogie en geologie (3/34, 35, 42-44, 77-79). Interpunctie, de aard ervan en de manier waarop ermee wordt omgegaan, worden in detail besproken (3/56, 67-70).

Wat de algehele structuur betreft, wordt voor het eerst een derde vijfde klas, een 5c, ingericht (3/93, 100), en worden er twee eerste klassen toegevoegd (3/21). Leraren vertrekken, sommigen na moeilijke conflicten (3/21-25), en nieuwe leraren komen erbij (2/302, 3/26).

Maar opnieuw ontstaan ​​er problemen met leerlingen, ditmaal niet uit de drie hoogste klassen (waar een zekere kalmte is opgetreden), maar uit de negende klas. Dit jaar is het niet

Blz. 57 

alles gar so tragisch, es klingt auch Humor hinein. Ausschlüsse kommen nicht vor. Aber bei mehreren Schülern wird die schwierige Psychologie eingehend durchgesprochen (3/60—63, 64—66, 71, 82—86). Es handelt sich in erster Linie darum, daß die in diesem Alter heraufkommende „latente” Intelligenz sich von sich selbst aus nur an „rüpelhaften Sachen übt”. „Die Intelligenz muß auf die richtigen Bahnen gelenkt werden” (3/72—74).
Diesem Negativen stehen auch in diesem Jahre wieder herrlichste
Geistgeschenke gegenüber. Die „künstlerisch-pädagogische Tagung” vom 25.-29 . März 1923 (Liste Nr. 25). Dann die „pädagogischen Michaelsvorträge” vom 15. und 16. Oktober 1923 (Liste Nr. 28). Und schließlich Ostern 1924 die „Erziehungstagung” (Liste Nr. 29).
In ihr wird schon spürbar, was seit drei Monaten, alles überstrahlend, in die Schule hineinwirkte: die Dornacher Weihnachtstagung (Einleitung S. 15; Liste Nr. 118).
Rudolf Steiner, der bei dieser Neubegründung der Anthroposophischen Gesellschaft in ihr jetzt selbst den Vorsitz übernommen hatte, spricht in der nächstfolgenden Konferenz (3/110—123) erstmals über die neuen Aufgaben, aber auch über die neuen Kräfte, die sich aus diesem Ereignis für die Lehrer der Waldorfschule ergeben sollten.
Es lag die Absicht vor, dies alles in der Folgezeit noch viel weiter und
größer auszubauen.

Het is allemaal zo tragisch; maar er klinkt ook humor in door. Uitsluitingen komen niet voor. Maar de moeilijke psychologie van verschillende leerlingen wordt uitvoerig besproken (3/60-63, 64-66, 71, 82-86). Het voornaamste probleem is dat de “latente” intelligentie die op deze leeftijd ontstaat, de neiging heeft om “alleen maar onbeschaafd gedrag” te vertonen. “Intelligentie moet in de juiste richting worden gekanaliseerd” (3/72-74).
Dit negatieve aspect wordt dit jaar opnieuw gecompenseerd door de fijnste spirituele geschenken . De “kunstziinnig-pedagogische conferentie” van 25-29 maart 1923 (lijst nr. 25). Vervolgens de “pedagogische Michaelvoordrachten” van 15 en 16 oktober 1923 (lijst nr. 28).

En ten slotte, met Pasen 1924, de “pedagogische conferentie” (lijst nr. 29).

Het wordt al duidelijk wat de afgelopen drie maanden een grote invloed op de school heeft gehad: de kerstconferentie van Dornach (Inleiding, p. 15; Lijst nr. 118).

Rudolf Steiner, die inmiddels het voorzitterschap van deze pas opgerichte Antroposofische Vereniging had overgenomen, spreekt voor het eerst op de volgende vergadering (3/110-123) over de nieuwe taken, maar ook over de nieuwe mogelijkheden die deze gebeurtenis de leerkrachten van de Waldorfschool zou moeten bieden.

Het was de bedoeling dit alles in de daaropvolgende periode veel verder en op grotere schaal uit te breiden.

.

GA 300A  inhoudsopgave

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3474-3271

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – De 6 schooljaren (4)

.

In de uitgave is een hoofdstuk opgenomen met een soort geschiedenis van de 6 schooljaren in het begin van de Waldorfschool in Stuttgart.
De tijd waarin Steiner de school van tijd t0t tijd bezocht en dan de lerarenvergadering voorzat en allerlei onderwerpen besprak, vaak n.a.v. vragen.

4. Schuljahr: 20 juni 1922 bis etwa 24 maart 1923
4e Schooljaar 20 juni 1922 tot ongeveer 24 maart 1923

Blz. 53

Auch hier sind die beiden ersten Zahlen nicht genau festzustellen:

19 Klassen
37 Lehrer
640 Schüler

Gleich zu Beginn des Schuljahres, noch ehe der Unterricht beginnt,
ziehen sich die Wolken zum ersten Male dicht zusammen und entladen sich, wie auch dann im Lauf des Jahres, Schlag auf Schlag.
Rudolf Steiner gebraucht immer wieder empörte, tadelnde Worte,
bis hin zum Februar 1923.
Aber in die dadurch entstandene finster lastende Stimmung der Lehrer hinein stellt er im letzten Vierteljahr, eine nach der anderen,
sieben geschlossene Sonderdarstellungen, die jeweils ein wichtiges

Ook hier zijn de beide eerste cijfers niet nauwkeurig aan te geven:

19 klassen
37 leerkrachten
640 leerlingen

Direct aan het begin van het schooljaar, nog voor het begin van de lessen, pakken de wolken zich voor het eerst dik samen en ontladen zich, zoals in de loop van het jaar, slag op slag volgt.
Rudolf Steiner gebruikt herhaaldelijk verontwaardigde, berispende woorden,
tot en met februari 1923.
Maar in de daardoor ontstane sombere beklemmende stemming van de leraren, geeft hij in het laatste kwartaal van het jaar, zeven afzonderlijke bijzondere uiteenzettingen die op dat ogenblik een belangrijk

Blz. 54

Gebiet der Pädagogik erhellen. Sie umfassen manchmal eine ganze
Konferenz. Es wird so gleichsam das, was abzusinken droht, mit
Riesenkraft wieder in die Höhe gehoben.

van de pedagogie belichten, in de sombere stemming van de leraren die daardoor is ontstaan. Soms omvatten ze een hele vergadering. Op deze manier wordt wat dreigt weg te zinken weer opgetild met enorme kracht.

Das erste Unwetter grollt gleich am Abend nach der Schuleröffnung 1922. Nach kurzer Ansprache wird in einigen der wichtigsten Fächer ein Austausch der Lehrer vorgenommen. Rudolf Steiner war dem, was die Schüler der 10. Klasse ihm im Gespräch vorgebracht hatten, selbst gründlich beobachtend nachgegangen (2/93) und hatte den Eindruck bekommen, daß ,,die Waldorfschule (mit diesen Kindern) nicht eigentlich fertig geworden wäre” (2/93). Ein schwerer Vorwurf folgt dem anderen. (Es werden nur einige angeführt.) Statt des „innigen Verbundenseins” mit der Klasse sei eine „gewisse . . . Entfremdung eingetreten”. Es sei zu einem „Zerflattern” der Klasse gekommen, nicht zum „richtigen Zusammenwirken”. Statt „Begeisterung” habe sich „negative, skeptische Stimmung .. . in den Unterricht hineingeschlichen” (2/95, 96).
Der Unmut Rudolf Steiners ist so tief, daß er am nächsten Abend die Konferenz schroff abbricht und im Zorn hinausgeht, als es sich zeigt, daß bei den Zeugnissen „ein Mangel an Ernst”, „eine unerhörte Schlamperei” vorgekommen sei (2/110). Erst die Konferenz am dritten Tag (22. Juni 1922) verläuft in gewohnter Weise.
Ganz besonders schlimm wird es, als im Herbst 1922 bei einer Gruppe von Schülern der 9. bis 11. Klasse Ausschreitungen vorgekommen waren, in denen sich eine moralische „Verwilderung” offenbarte.

De eerste storm woedde meteen op de avond na de opening van de school
in 1922. Na een korte toespraak was voor een van de belangrijkste vakken een uitwisseling tussen de leraren gedacht. Rudolf Steiner had zelf grondig onderzocht wat de leerlingen van de 10e klas hem in een gesprek hadden verteld (2/93) en had de indruk gekregen dat “de vrijeschool (met deze kinderen)
eigenlijk niet in het reine was gekomen”. (2/93). De ene ernstige beschuldiging volgt op de andere. (Er worden er maar een paar genoemd.) In plaats van de
“intieme band” met de klas, is een “zekere . . . vervreemding opgetreden”. Een vorm van ‘uit elkaar vallen van de klas’, er is geen “goede samenwerking” ontstaan. In plaats van “enthousiasme” is er een “negatieve, sceptische stemming . . in de lessen geslopen” (2/95, 96).
Het ongenoegen van Rudolf Steiner is zo groot dat hij de volgende avond de vergadering abrupt onderbreekt en woedend vertrekt toen bleek dat er sprake was van “een gebrek aan ernst”, “een ongehoorde slordigheid” bij de getuigschriften. (2/110).
Pas de vergadering op de derde dag (22 juni 1922) verloopt zoals gewoonlijk.
Het ging er bijzonder slecht aan toe toen in de herfst van 1922 toen een groep leerlingen van de 9e tot 11e klas betrokken was geraakt bij het verstoren van de orde die een morele “verwildering” aan het licht bracht.

Die gründliche Besprechung darüber nimmt zwei ganze Konferenzen (2/120—137) und darüber in Anspruch.
Mehrere Schüler müssen von der Schule ausgeschlossen werden, und es gibt einigen Wirbel in den Klassen und bei den Menschen um die Schuleherum.
Rudolf Steiner gebraucht auch dieses Mal gegenüber den Lehrern wieder harte Worte, und er wiederholt manche auch in anderen Konferenzen dieses Jahres. (Auch hier wird nicht auf alles hingewiesen.) Er spricht von „gewöhnlichem Schulschlendrian” (2/205), von „innerer Bequemlichkeit” (2/225). „Die Waldorfschul-Methodik ist nicht überall angewendet” (2/205), „die Praxis ist noch nicht da” (2/108). „Das Dozieren ist nicht überwunden worden” (2/174). Es bestehe nicht genug „Interesse und Verständnis für das Echo, das aus der Klasse entgegenkommt” (2/173); „die Kinder arbeiten nicht mehr innerlich seelisch mit” (2/173). So ist „der Kontakt verloren mit den Kindern” (2/204). „Selbstdisziplinierung” ist nötig (2/224).

De grondige bespreking hiervan neemt twee hele vergaderingen in beslag (2/120-137) en meer.
Verschillende leerlingen moeten van school gestuurd worden, en er is wat commotie in de klassen en onder de mensen rondom de school.
Rudolf Steiner gebruikt weer harde woorden tegen de leraren en herhaalt sommige daarvan ook in andere vergaderingen dit jaar. (Ook hier wordt niet alles genoemd.)
Hij spreekt van “gewone sleur op school” (2/205), van “innerlijke gemakzucht” (2/225). “De vrijeschoolmethodiek wordt niet overal toegepast” (2/205), “de praktijk is er nog niet” (2/108). “Het doceren is nog niet overwonnen” (2/174). Er is niet genoeg “interesse en begrip voor de echo die uit de klas komt” (2/173); “de kinderen werken innerlijk niet mee” (2/173). Het gevolg is dat “het contact
met de kinderen verloren gaat” (2/204). “Zelfdiscipline” is noodzakelijk (2/224).

Blz. 55

Frische, . . . Wurf, Schneid gehört in unsere Unterrichtstätigkeit” (2/206). „Wir müssen Feuer hineinbringen” (2/179). Vor allem aber: ,,Es muß Humor hinein!” (2/108). Gerade dies wird mehrfach auch an anderen Stellen wiederholt. „Die Stimmung ist hier eine so gespannte” (2/224). „Ein harmonisches Zusammenarbeiten müßte geboren werden” (2/225).
Es kommen noch Schwierigkeiten anderer Art hinzu. In über drei
Konferenzen wird endlos verhandelt über die richtige Gestaltung des
Stundenplans (28. Oktober, 24. November, 5. und 9. Dezember 1922). Der Eindruck ist, daß Rudolf Steiner zuletzt resignieren muß, weil er kein Verständnis findet.
Und endlich zeigt es sich als nötig, daß Rudolf Steiner die Schulverwaltung auf eine neue Grundlage stellt. Er schlägt vor, daß neben dem, der im Schulhause wohnt und deshalb gewisse laufende Verwaltungsdinge zu führen hat (2/235), nun für alles übrige ein „kleines Kollegium”, ein drei- bis vierköpfiger Verwaltungsrat gebildet wird (2/235). Dies läßt sich aber erst in mühsamen und langwierigen Verhandlungen erreichen, bei denen Rudolf Steiner mit seinen tadelnden Äußerungen nicht hinter dem Berge hält (23. und 31. Januar 1923).

frisheid, … prestaties, daadkracht horen thuis in onze onderwijsactiviteiten”
(2/206). “We moeten er vuur in brengen” (2/179). Maar vooral: “We moeten er humor inbrengen!” (2/108). Dit wordt ook op andere plaatsen meermaals herhaald. “De sfeer is hier zo gespannen” (2/224). “Een harmonieuze samenwerking zou geboren moeten worden” (2/225).
Daar komen nog andere moeilijkheden bij. In meer dan drie vergaderingen wordt eindeloos onderhandeld over de juiste opzet van het rooster (28 oktober, 24 november, 5 en 9 december 1922). De indruk bestaat dat Rudolf Steiner zich uiteindelijk moet terugtrekken, omdat hij geen begrip vindt.
Tenslotte blijkt dat Rudolf Steiner de schoolleiding op een nieuwe leest moet schoeien. Hij stelt voor om naast degene die in het schoolhuis woont en dus bepaalde dagelijkse administratieve zaken moet regelen (2/235), nu ook een “klein college”, een drie- tot vierkoppig bestuur, te vormen voor al het andere
(2/235). Dit kon echter alleen worden bereikt door moeizame en langdurige onderhandelingen, waarbij Rudolf Steiner zich niet inhield met zijn verwijtende opmerkingen (23 en 31 januari 1923).

Während dieser schweren Monate wird aber dennoch der Ausbau der Schule fortgeführt. Für die neue 11. Klasse wird ein ausführlicher Lehrplan gegeben (2/97-99, 102-106, 109), und es sollen neue Lehrer berufen werden (2/151, 184). Durch neue Parallelklassen können nun die Volksschulklassen alle doppelzügig geführt werden.
Vor allem aber tut Rudolf Steiner etwas tief Eingreifendes. Gerade in dieser Zeit (Januar bis März 1923), als auch in der Anthroposophischen Gesellschaft große Schwierigkeiten zu überwinden sind, wirkt Rudolf Steiner durch das Einfließenlassen neuer spiritueller Kräfte der niederdrückenden Stimmung entgegen.
Er spricht erstens über den Bildschmuck in den Räumen der Schule (2/228—231, 240, 241); zweitens darüber, wie sich der Lehrer fruchtbar vorbereiten kann (2/232—235). Es folgt als drittes das über die Schulhygiene Gesagte (2/257—267), und viertens ein ausführliches Gespräch über die Stellung des französischen Unterrichts in der Schule (2/276—284). Als fünftes schließen sich an Ernährungsfragen (2/284—289) und sechstens die Grundlegung desTurnunterrichts (2/218—220, 292—301). Schließlich als siebtes werden
für Lehrer und einige besonders interessierte Musikfreunde im März noch zwei große Vorträge gehalten über Wesen und Entwicklung der Musik (Zeittafel; Liste Nr. 24)

Tijdens deze moeilijke maanden gaat de uitbreiding van de school echter door. Er wordt een gedetailleerd leerplan gegeven voor de nieuwe 11e klas (2/97-99, 102-106, 109) en er worden nieuwe leraren aangesteld (2/151, 184). Dankzij nieuwe parallelle klassen kunnen de klassen van de basisschool nu allemaal als dubbele klassen worden geleid.
Maar bovenal doet Rudolf Steiner iets behoorlijk ingrijpends. Vooral in deze tijd (januari tot maart 1923), waarin ook in de Antroposofische Vereniging grote moeilijkheden overwonnen moesten worden, gaat Rudolf Steiner de beklemmende stemming tegen door nieuwe geestelijke krachten binnen te laten stromen.
Ten eerste spreekt hij over de beelddecoratie in de ruimtes van de school
(2/228-231, 240, 241); ten tweede over hoe de leraar zich vruchtbaar kan voorbereiden (2/232-235). Dit wordt ten derde gevolgd door wat hij heeft gezegd over hygiëne op school (2/257-267), en ten vierde door een gedetailleerde bespreking van de plaats van het Franse in het onderwijs in de school (2/276-284). Ten vijfde zijn er vragen over voeding (2/284-289) en ten zesde, de fundamenten van lichamelijke opvoeding (2/218-220, 292-301). Ten slotte, ten zevende, houdt hij  in maart twee grote lezingen over de aard en de ontwikkeling van muziek voor leraren en enkele bijzonder geïnteresseerde muziekliefhebbers.
GA 283 voordracht 7 en 8 maart 1923  
Niet vertaald

.

GA 300A  inhoudsopgave

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3463-3260

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – Vergadering 23 juni 1920

.

Zie ‘het woord vooraf

Bij de gegeven antwoorden is in het Duits telkens de naam van Steiner gegeven. Ik heb dat niet gedaan, zolang er geen verwarring kan ontstaan. De voetnoten die in de uitgave op aparte bladzijden staan, v.a. blz. 300, heb ik direct bij het verwijzende woord toegevoegd.  

In deze vergadering gaat het over:

De wenselijkheid van een kamertje te hebben waar kinderen na kleine ongelukjes kunnen worden behandeld. <1>
De noodzaak om met psychologisch inzicht met de leerlingen om te gaan.<2>
Hoe kan antroposofie in het onderwijs de levenskrachten van de kinderen sterker maken, o.a. over ritme<3>
Eindejaarsafsluiting <4>
Wat te doen bij heel warm weer.<5>
(Summier) over opvang kleinere kinderen. <6>
Te laat komen, disciplinaire maatregelen, over straf, wel of niet en hoe. <7>
Over een kind waarmee men geen raad weet (concreet voorbeeld) <8>
Aan het eind: losse opmerkingen zonder verdere uitleg:

Slechte tanden, oorzaak in de ziel en geest. Verbinding tussen euritmie en tandvorming.
Handenarbeid: breien ontwikkelt goede tanden. De kinderen worden
vaardig door te breien.

 

RUDOLF STEINER

.

Konferenzen mit den Lehrern der Freien Waldorfschule in Stuttgart 1919 bis 1924

Erster Band Das erste und zweite Schuljahr

 

Vergaderingen met de leerkrachten van de vrije Waldorfschool in Stuttgart

Band 1 Het eerste en tweede schooljaar

.

Van de vergaderingen die de leerkrachten van de eerste vrijeschool in Stuttgart hielden, zijn verslagen bewaard gebleven van díe vergaderingen waarbij Rudolf Steiner aanwezig was.

GA 300A    blz. 155

Vergadering van woensdag 23 juni 1920, 14.45 – 17  uur

Es wird gefragt, ob man eine öffentliche Unfallstation in der Schule einrichten soll, weil man dann die Verbandstoffe und so weiter billiger bekomme.

<1>De vraag is of er een openbare spoedeisende hulp* op school moet komen, omdat verbandmiddelen en dergelijke dan goedkoper zouden zijn.
*Later werd door dokter Kolisko een schoolartsenkamer ingericht.

Dn Steiner: Ich glaube, daß wir die Sachen selbst en gros kaufen
müssen. Dies wäre zweifellos wünschenswert, daß ein Raum da wäre,
wo man ein Kind hinbringen kann. Dagegen ist es nicht sehr
wünschenswert, daß diese ganze Sache mit Einmischung von außen
besorgt wird. Es sollte darauf ein besonderer Wert gelegt werden.
Deshalb ist es gut, daß Dr. Kolisko da ist; es sollte schon vom Lehrerkollegium besorgt werden. Es kann doch nicht jeden Tag ein paarmal
vorkommen. Gewiß, kleine Sachen werden vorkommen, wenn dreihundert Kinder da sind; Fälle, wo man einen Verbandsraum braucht,
in dem man sterilisieren und desinfizieren kann. Es ist doch so, daß
vielleicht jede Woche etwas vorkommt. Es würde genügen, wenn ein
Raum da wäre. Mir lag viel daran, daß ein Arzt da ist unter dem
Lehrerkollegium. Je mehr wir uns abschließen von der Außenwelt,
desto besser ist es. Angestrebt muß werden, daß man billige Verbandstoffe bekommt.

Ik denk dat we de benodigdheden zelf in het groot moeten inkopen. Het is ongetwijfeld wenselijk om een ​​kamer te hebben waar een kind naartoe gebracht kan worden. Aan de andere kant is het niet erg wenselijk dat deze hele kwestie met inmenging van buitenaf wordt afgehandeld. Hier moet speciale aandacht aan worden besteed.
Daarom is het goed dat Dr. Kolisko hier is; het moet door het onderwijzend personeel worden afgehandeld. Het kan niet een paar keer per dag gebeuren. Natuurlijk zullen er kleine incidenten plaatsvinden met 300 kinderen; gevallen waarin een EHBO-ruimte nodig is om te steriliseren en te desinfecteren. Feit is dat er misschien elke week wel iets gebeurt. Het zou voldoende zijn als er één kamer beschikbaar was. Het was voor mij erg belangrijk om een ​​arts onder het onderwijzend personeel te hebben. Hoe meer we ons voor de buitenwereld afsluiten, hoe beter.* Het doel moet zijn om goedkope verbandmiddelen te verkrijgen.<1>

*Deze zin is wel door critici gebruikt om aan te geven dat de vrijeschool niet openstaat voor de buitenwereld. Dat er toch iets sektarisch plaatsvindt. Als dat ooit zo geweest zou zijn – het tegendeel blijkt uit bv. de leerplanaanwijzingen e.d. dan geldt dat voor de vrijeschool van nu zeker niet.
Het woord ‘abschliessen’ heeft tevens nog de de kleur van ‘het zelf tot een einde brengen’, hier dus ‘het zelf oplossen.’

Nicht wahr, ich habe mir gedacht, daß manche Fragen gestellt werden könnten. Ich habe schon erwähnt, im ganzen sind wirkliche Fortschritte gemacht worden. Im ersten Jahr war offenbar nach meinen Apercus ein Kampf mit dem Lehrstoff vorhanden. Fortschritte sind gemacht worden auf allen Gebieten. Es handelt sich nur immer darum, was fortschreitet, das wird in den nächsten Jahren mehr den Ideen entsprechen, die mit der Waldorfschule verbunden sind. Nun, Fortschritte liegen, glaube ich, sowohl darin, daß immerhin die Schülerschaft etwas aufgenommen hat, als darin, daß die Lehrer sich nach und nach hineingefunden haben in die Behandlung der Schüler. Alles ist fortgeschritten, auch die Lausbübereien. Die Lausbuben sind schon starke Lausbuben, das schadet aber nichts.
Das ist eine Nebenwirkung. Manche sind sogar gesitteter, kultivierter, intellektueller geworden. Das ist ganz gut, das schadet nichts.
Was ich meine, das ist das: wir müssen in der Zukunft immer noch
mehr Wert legen auf Psychologie. In Psychologie wirken! Das ist nicht so abstrakt, theoretisch aufzufassen, wie es scheinen könnte.
Sehen Sie, es schaut so aus, als ob man die Kinder analysieren wollte.
Wenn man sich gewöhnt, sich recht zu bestreben, die Kinder kennenzulernen psychologisch, dann bekommt man allmählich ein anderes

<2>Er zouden nu wat vragen gesteld kunnen worden. Ik heb al gezegd dat er over het algemeen echt vooruitgang is geboekt. In het eerste jaar, naar mijn inzicht, was er duidelijk sprake van een worsteling met de leerstof. Er is op alle vlakken vooruitgang geboekt. Het gaat er nu om dat de vooruitgang die in de komende jaren wordt geboekt, meer aansluit bij de ideeën die bij de vrijeschool horen. Nou, vooruitgang, geloof ik, zit hem zowel in het feit dat de leerlingen in ieder geval iets hebben opgenomen, als in het feit dat de leraren zich geleidelijk meer op hun gemak voelen bij de manier waarop ze met de leerlingen omgaan. Alles is vooruitgegaan, inclusief het kattenkwaad. De kwajongens zijn al behoorlijke kwajongens, maar dat kan geen kwaad. Dat is een bijwerking. Sommigen zijn zelfs welgemanierd, beschaafder, intellectueler geworden. Dat is best goed, dat kan geen kwaad. Wat ik bedoel is dit: we moeten in de toekomst nog meer nadruk leggen op psychologie. Werk aan de psychologie! Dit is niet zo abstract en theoretisch als het misschien lijkt. Zie je, het lijkt wel alsof men de kinderen wil analyseren. Als je eraan went om echt moeite te doen om kinderen psychologisch te leren kennen, krijg je geleidelijk een andere

Blz. 156

Verhältnis zu ihnen, ganz rein durch das Ergebnis der Sache selbst.
Dieses Kennenlernen bleibt nicht bloß ein Erkennen der Kinder; es wird zu einem anderen Verhältnis zu den Kindern, wenn man sich bemüht, sie kennenzulernen. Da ist natürlich noch manches nachzuholen im Herstellen eines richtigen Erkenntnisverhältnisses zu den Kindern. Man müßte sich klar sein darüber, daß, wo so vieles so sehr auf Persönlichem beruht wie hier, daß da in intensivster Weise ein analysierendes Erkennenlernen der Kinder notwendig ist. Dann werden gewisse Dinge, die vorgekommen sind, in der Zukunft nicht vorkommen.
Es ist schwer, den einzelnen Fall zu charakterisieren, das ist auch nicht nötig. In Psychologie wirken! Wenn Sie nachdenken darüber, werden Sie finden, was ich darunter verstehe. Nicht so sehr die Idee haben, die Kinder müssen dies oder jenes erreichen, sondern sich fragen, was können die Kinder nach ihrer psychologischen Beschaffenheit erreichen? Ganz aus den Kindern heraus arbeiten! Das kann man im einzelnen sich nur angewöhnen, wenn man ein richtig reales Bestreben hat, das Kind in seinen verschiedenen Varianten kennenzulernen. Jedes Kind ist interessant.

verhouding met hen, volledig door  het resultaat van de zaak zelf.
Dit leren kennen blijft niet alleen een kennen van de kinderen; het leidt tot
een andere relatie met de kinderen wanneer men zich inspant om hen te leren kennen. Natuurlijk valt er nog veel te winnen in het opbouwen van een goede relatie waarin je de kinderen goed kent. Het moet duidelijk zijn dat waar zoveel op het persoonlijke gebaseerd is zoals hier, een intensief, analytisch leren kennen van de kinderen noodzakelijk is. Dan zullen bepaalde dingen die in het verleden zijn gebeurd, zich in de toekomst niet meer voordoen.
Het is moeilijk om het individuele geval te karakteriseren, en dat is ook niet nodig. Werken met de psychologie! Als je erover nadenkt, begrijp je wat ik daarmee bedoel. Niet zozeer het idee dat de kinderen dit of dat moeten bereiken, maar eerder de vraag: wat kunnen de kinderen bereiken gezien hun psychologische gesteldheid? Werk volledig vanuit de kinderen zelf! Je kunt hier alleen individueel aan wennen als je een oprechte wens hebt om het kind in al zijn of haar verschillende vormen te leren kennen. Elk kind is interessant.

Fräulein Lang hat mir einen weiblichen Lausbuben B. N. vorgeführt. Sie hat furchtbar geflennt. Heute hat sie wieder geschwänzt gehabt. Aber es ist interessant, man muß sie studieren. Ich kann nicht versprechen, daß sie ihr Wort hält: es wird vielleicht Jahre dauern. Das kann ich mir denken, daß sie bei den Seiltänzern war, aber das erhöht das Interesse an dem Kinde, nicht wahr?
Wenn man Forderungen aufstellt, wie ein Kind sein soll, kann man das leicht definieren. Wie die Kinder wirklich sind, das psychologisch zu erkennen, muß man sich mit schwerem Studium erringen. Dies ist eines, wovon ich meine, daß wir es nach dem ersten Jahre als eine Hauptsache betrachten: Verstehenlernen der Kinder. Sich gar nichts vornehmen, sie müssen so oder so sein. Dann ist da etwas, was mir fast in allen Klassen stark vor die Seele
getreten ist. Wir sollten recht sehr uns bestreben — was sehr belebend auf alle Kräfte des Kindes wirkt —, Anthroposophie organisch in den Unterricht hineinzubringen. So auf die Art, wie Sie es gemacht haben, Fräulein Dr. von Heydebrand, in der Anthropologie, und Sie, Dr. Stein, in der Geschichte. Bei manchem ist es von selbst vorhanden. Die Eurythmie kann man nicht ohne Anthroposophie machen. Man muß sich bemühen, möglichst ohne daß man theoretisch Anthroposophie lehrt, sie so hineinzubringen, daß sie eben
darinnensteckt.

Mevrouw Lang stelde me voor aan een vrouwelijke deugniet, B.N*.
Ze huilde vreselijk. Vandaag spijbelde ze weer. Maar ze is interessant; je moet haar bestuderen. Ik kan niet beloven dat ze haar woord houdt: het kan misschien wel jaren duren. Ik kan me voorstellen dat ze bij de koorddansers [het Duits heeft hier Seiltänzer – letterlijk dus koorddanser, maar betekent dit hier dat ze wel of niet kan blijven, op het vinkentouw zit o.i.d.?] zat, maar dat vergroot de interesse in het kind, toch? Als je eisen stelt aan hoe een kind zou moeten zijn, kun je dat gemakkelijk definiëren. Om te weten hoe kinderen psychologisch gezien echt zijn, is grondige studie nodig. Dit is iets wat we volgens mij na het eerste jaar als een belangrijk punt beschouwen: kinderen leren begrijpen. Niet met het voornemen: ze moeten zus of zo zijn.<2>
*In oktober 1920 kon het kind niet langer op school worden toegelaten

<3> Dan is er nog iets dat me in bijna alle klassen sterk is opgevallen. We moeten er heel hard naar streven – wat een zeer stimulerend effect heeft op de levenskracht van alle kinderen – om antroposofie op een organische manier in de lessen te integreren. Net zoals u, mevrouw dr. von Heydebrand, deed in de antropologie, en u, dr. Stein, de geschiedenis. Voor sommigen is het van nature aanwezig. Euritmie kan niet zonder antroposofie worden beoefend. Men moet ernaar streven, indien mogelijk zonder antroposofie theoretisch te onderwijzen, het zo te integreren dat het inherent is aan de lessen.*

*Ook dit wordt door critici gebruikt om aan te tonen dat de vrijeschool een verborgen agenda heeft: de kinderen indoctrineren met antroposofie. Wie echter met open vizier meer bestudeert ziet in velerlei uitspraken wat Steiner bedoelt met antroposofie in het onderwijs. De opmerking hier verwijs al naar ‘niet-theoretisch’ – als leer – maar als middel om de levenskrachten te versterken, dus geheel in dienst van de gezondheid van het kind!]

Blz. 157

Ja, ich denke mir, viel Anthroposophie ist darinnen, wenn Sie versuchen — das ist ein Ideal —, dasjenige, was man Rhythmus nennt, in die Arbeit hineinzubringen; wenn Sie versuchen, den musikalischgesanglich-eurythmischen Unterricht mit dem Handfertigkeitsunterricht in Zusammenhang zu bringen. Es wirkt auf die Kinder außerordentlich gut. Ich empfehle Ihnen dazu ,,Arbeit und Rhythmus” von Karl Bücher. Dies Buch sollte da sein. Alles Arbeiten ging aus vom musikalischen Arbeiten, nicht wahr, beim Dreschen, Schmieden, Pflastern, Heute hören Sie es fast nicht mehr. Gingen Sie aber früher auf das Land hinaus und hörten dreschen, der Dreschflegel wurde im Rhythmus geführt. Ich meine, das können wir wiederum hineinkriegen. Ich meine das, wenn ich sage, daß wiederum Geist in die Sache hineinkomme. Das Prinzip finden Sie, wenn auch recht gelehrt und pedantisch, in ,,Arbeit und Rhythmus”.
Dann natürlich habe ich ein bißchen den Gedanken, wie wird es werden mit dem Schulende, mit der Schulschlußfeier? Nicht wahr, das müßte doch mit einer gewissen Festlichkeit begangen werden. Es ist heute der 23., ich werde nicht kommen können; es wird nicht gehen, obwohl ich gerne anwesend wäre. Die Ferien müssen zur rechten Zeit beginnen.

Ja, ik denk dat er veel antroposofie in zit – dit is een ideaal – om wat ritme heet in het werk te brengen; wanneer je muziek-zang-euritmie-instructie probeert te verbinden met handvaardigheden. Het heeft een buitengewoon goed effect op de kinderen. Ik raad “Werk en Ritme” van Karl Bücher* aan. Dit boek zou er moeten zijn. Al het werk is toch voortgekomen uit muzikaal werk? Bij het dorsen, smeden, bestraten. Tegenwoordig hoor je het bijna niet meer. Maar als je vroeger naar het land ging en dorsen hoorde, werd de dorsvlegel ritmisch bewogen. Ik denk dat we dat weer terug kunnen brengen. Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat de geest weer terugkomt in de zaak. Je vindt het principe, zij het nogal wetenschappelijk en pedant, terug in “Werk en Ritme”.<3>
<4> En dan maak ik me natuurlijk ook een beetje zorgen over wat er met het einde van het schooljaar zal gebeuren, met de eindeschoolviering? Dat zou toch met een feest gevierd moeten worden? Het is vandaag de 23e en ik kan er niet bij zijn; het is onmogelijk, ook al zou ik er graag bij zijn. De vakantie moet op het juiste moment beginnen.

*Karl Bücher, econoom, 1847-1930.

Ich finde, daß die Lehrer jetzt gerade genug haben, sonst brechen sie zusammen. Ich wäre natürlich furchtbar gerne bei diesem Schulschluß da. Sonst müßte es in der Form sein, daß jeder Lehrer eine Ansprache hält. Vielleicht ist Herr Baumann so gut und besorgt etwas Musikalisches. Dichten Sie doch etwas, was den Schulschluß eurythmisch darstellt. Nicht eine gewöhnliche Eurythmievorführung, sondern etwas, was den Schulschluß eurythmisch darstellt. Es wäre doch wunderschön, wenn so etwas gemacht würde. Es beginnt eurythmisch; etwas, das musikalisch begleitet ist. Dann geht es über ins bloß Musikalische, und dann schließt es eurythmisch. Das meine ich nur par exemple, daß es mehr eine Art zum Schulschluß komponierte Sache wäre. Es kann ja Fräulein Röhrle mit zwei von den größten Mädchen — es können auch drei sein — etwas machen. Dann müßte irgend etwas — das ist etwas, was mir furchtbar aufliegen würde —, es müßte natürlich eine Art von Rede sein, die wie eine Lebensrede ist, zum Entlassen und Wiederkommen. So irgend etwas, was auf den Tag und das Entlassen und Wiederkommen Bezug hat.

Ik denk dat het voor de leraren nu wel genoeg is, anders storten ze in. Natuurlijk zou ik dolgraag bij deze eindviering aanwezig zijn. Bovendien moet het in de vorm dat elke leraar een toespraakje houdt. Misschien zou meneer Baumann zo vriendelijk willen zijn om iets muzikaals te doen. Waarom dicht u niet iets dat het einde van het schooljaar euritmisch weergeeft? Geen gewone euritmievoorstelling, maar iets dat het einde van de school euritmisch weergeeft. Het zou geweldig zijn als zoiets zou gebeuren. Het begint euritmisch; iets met muzikale begeleiding. Dan gaat het over in alleen muziek en dan eindigt het euritmisch. Ik bedoel dat alleen maar als voorbeeld, dat het meer een stuk zou zijn dat gecomponeerd is voor het einde van het schooljaar. Mevrouw Röhrle zou iets kunnen doen met twee van de oudere meisjes – het zouden er ook drie kunnen zijn. Dan moet er iets gezegd worden – dit zou iets zijn wat ik vreselijk moeilijk zou vinden – het zou natuurlijk een soort toespraak moeten zijn, een levenstoespraak, over weggaan en terugkomen. Iets dat te maken heeft met de dag en het weggaan en terugkomen.<4>

Auf einer Wandtafel hatte gestanden: „Der Himmel ist blau, das Wetter ist
schön, Herr Lehrer, wir wollen spazieren gehn.” — Dr. Steiner war sehr ärgerlich darüber.

<5> Op een schoolbord stond geschreven: “De lucht is blauw, het is mooi weer, mijnheer [de leerkracht] laten we gaan wandelen.” Dr. Steiner was hier erg geïrriteerd over.

Blz. 158

Dr. Steiner: Nun ja, haben Sie es noch nicht gesehen? Nicht wahr, Sie könnten ja im allgemeinen manchmal, wenn es allzu heiß ist, die Kinder weggehen lassen; früher schließen meine ich nicht, daß es richtig wäre. Ich bin nicht dafür, daß man die Kinder aus der Hand gibt, solange man sie in der Hand haben kann. Man gibt die Kinder früher aus der Hand, als man es eigentlich sollte. Man kann es natürlich den Kindern erleichtern. Höchstens, wenn es allzuwarm ist. Fast ist es besser, man behält sie und führt sie irgendwohin und ist dabei.
Nicht wahr, es ist doch besser, wenn Sie die Kinder im Kindergarten haben. Je länger man sie hat, desto besser. Sie können so doch immer die Kinder aufnehmen, die noch nicht in die Schule kommen. Wir nehmen die Kinder bis jetzt im wesentlichen so auf, wie man sie in die Volksschule hineinkriegt. Wenn das Nachahmungszeitalter beendet ist, können wir anfangen. Es wäre sehr schön, wenn man einiges in die ersten sieben Jahre der kindlichen Erziehung hineinbringen könnte. Schließlich müßten wir schon nach unten hin etwas haben; oben ist es weit weniger wichtig.
Sie wollen ja auch sonst Schulbaracken aufführen. Ich möchte sagen, die genauen Besprechungen können am Schulende gemacht werden.

Hebt u het nog niet gezien? Je zou, over het algemeen, soms, als het te warm is, de kinderen weg kunnen laten gaan; ik denk niet dat het juist is om de school eerder te sluiten. Ik ben er geen voorstander van om kinderen weg te laten gaan zolang ze kunnen blijven. Je laat ze eerder weggaan dan nodig is. Natuurlijk kun je het de kinderen wel makkelijker maken. Hooguit als het te warm is. Het is bijna beter om ze te houden en ergens heen te brengen en erbij te zijn.<5>

<6> Is het niet beter als je de kinderen in de kleuterschool hebt? Hoe langer je ze hebt, hoe beter. Zo kun je altijd de kinderen opnemen die nog niet naar school gaan. Tot nu toe hebben we kinderen in principe op dezelfde manier opgevangen als we in  de basisschool doen. Als de tijd van imitatie voorbij is, kunnen we beginnen. Het zou heel mooi zijn als we dit in de eerste zeven jaar van de opvoeding van een kind zouden kunnen doen. We moeten tenslotte iets aan de onderkant hebben; Aan de bovenkant is het veel minder belangrijk.<6>

U wilt toch ook schoolbarakken neerzetten. Ik zou zeggen: de gedetailleerde gesprekken kunnen aan het einde van het schooljaar plaatsvinden.

Im wesentlichen ist es gegeben. Aber es wird eine Besprechung notwendig sein. Es werden Dinge notwendig sein, die nicht geordnet werden können, wenn man sie erst am Schulanfang besprechen würde. Die Gesangsklasse muß eine Erweiterung erfahren, es muß ein Gesangslehrer kommen. Das ist notwendig. In manch anderer Hinsicht wird es notwendig sein, daß zu verhandeln sein wird, falls wir eine nächste Klasse darauf setzen können. Dann ist ja auch das zu überlegen, schwer zu überlegen, wer die 1. Klasse bekommt. Daß Ihre Tätigkeit, Stockmeyer und Stein, aufhört, ist nicht anzunehmen. Das muß zeitig genug besprochen werden. Aus diesen Gründen wäre es notwendig, daß ich am Schulschluß da wäre, äußeres wären dringende Verhinderungen. Ich brauche ja vielleicht nur vier oder sechs Tage da zu sein. Heute ist es verfrüht.
Wie behandeln wir diese Kinder, die zu spät kommen? Ich wurde heute aufgehalten, als ich in die Schule ging. Da gingen drei Schülerinnen. Sie gingen einfach, sie waren nicht betrübt, daß sie zu spät gingen, sie gingen sehr gelassen. Die Persönlichkeit, die-mit mir ging, sagte: „Denen wird es recht sein, wenn sie zu spät kommen. ” Nun, wie verhalten wir uns zu den Kindern, die zu spät kommen?

In principe is er overeenstemming over. Maar er zal overleg nodig zijn. Er zullen dingen nodig zijn die niet geregeld kunnen worden als ze alleen aan het begin van het schooljaar besproken worden. De zangklas moet worden uitgebreid; er moet een zangdocent worden aangenomen. Dat is noodzakelijk. In sommige andere opzichten zal er onderhandeld moeten worden of we een volgende klas kunnen toevoegen. Dan zal ook daarover nagedacht moeten worden, en het is moeilijk te bedenken wie er in de 1e klas komt. Het is niet aannemelijk dat uw werk, Stockmeyer en Stein, stopt. Dat moet vroeg genoeg besproken worden. Om deze redenen zou het nodig zijn dat ik er aan het einde van het schooljaar bij ben; anders zou ik dringend verhinderd zijn. Ik hoef er misschien maar vier of zes dagen te zijn. Vandaag is te vroeg.
<7> Hoe gaan we om met de kinderen die te laat komen? Ik werd vandaag opgehouden toen ik naar school liep. Er liepen drie leerlingen. Ze liepen gewoon; ze zaten er niet over in dat ze te laat kwamen; ze gingen heel bedaagd. Degene die met me meeliep, zei: “Ze vinden het prima om te laat te komen.” Hoe gaan we om met kinderen die te laat komen?

X.: Sie eine Viertelstunde früher kommen lassen!

Een leraar: Laat ze een kwartier eerder komen!

Dr. Steiner: Da setzt man sich der Gefahr aus, daß sie nicht kommen.

Dan loop je het risico dat ze niet komen.

Blz. 159

Es muß unter allen Umständen vermieden werden, irgendeine Strafe
zu geben, wobei man nachgeben muß. Man darf in einer disziplinarischen Maßregel absolut nicht nachzugeben brauchen. Wenn man sagt, ein Kind muß früher kommen, so muß es eingehalten werden, daß man ihm befiehlt, früher zu kommen. Es waren die in der 8. oder 7. Klasse. Da ist man unten durch, sobald man durch die Finger schauen muß. Dann ist das eine schiefe Ebene, auf der man immer weiter hinunterrollt. Man darf bei einer Strafe nicht nachgeben, lieber unterlasse man sie. Das kann unter Umständen auch zum Gegenteil führen. Dann entsteht ein Verein unter den Kindern, sie machen ab, heute bin ich zu spät gekommen, morgen kommst du. Ich weiß nicht, ob das geht. Es würde uns ein bißchen ins Lächerliche ziehen. Es ist natürlich Bummelei. Früher kommen lassen ist nicht so gut, lieber eine Viertelstunde länger da lassen. Das ist etwas, was den Kindern unsympathisch ist.

Het moet koste wat kost vermeden worden om straffen te geven waarbij je zelf moet zwichten. Je mag absoluut niet toegeven in een disciplinaire maatregel. Als je zegt dat een kind vroeg moet komen, dan moet je je ook aan de regel houden om vroeg te komen. Dat was in groep 8 of 7. Je bent de mindere zodra je een oogje dichtknijpt. Dan is het een hellend vlak waar je steeds verder vanaf glijdt. Bij straf moet je niet toegeven; dan is het beter om geen straf te geven. Onder bepaalde omstandigheden kan dit zelfs tot het tegenovergestelde leiden. Dan ontstaat er een clubje onder de kinderen en ze spreken af: “Ik was vandaag te laat, morgen jij.” Ik weet niet of dat kan. Het zou ons een beetje belachelijk maken. Het is duidelijk laksheid. Ze vroeg laten komen is niet zo goed; het is beter om ze een kwartier langer na te laten blijven. Dat vinden de kinderen niet leuk.

Haben Sie ausprobiert, ob dies wirkt? Ein Kind kommt zehn Minuten zu spät; man läßt es dreißig Minuten stehen. Wenn sie dreimal so lange stehen müssen, dann überlegen sie sich doch jede Minute. Sie recht unbequem stehen lassen! Ihr Junge, der reibt sich den Hinterkopf an der Wand, er amüsiert sich mit allerlei Zeug. Ich glaube, man kann mit solchen Dingen, wenn irgend die Strafe mit dem Verbrechen zusammenhängt, gut wirken, wenn man sie stehen läßt an
irgendeiner besonders unbequemen Stelle. Die Großen werden sich dann hüten, daß sie zu spät kommen. Man könnte eine Anzahl von kleinen Stockerln kaufen, dann werden sie auch nicht zu sechst zu spät kommen. Unter Umständen bekommen sie einen kleinen Krampf in den Beinen. Die Stockerln, die kann man auch im Handfertigkeitsunterricht machen.

Uit ‘dat ze wat zouden afspreken’ blijkt dat ze bewust te laat komen. Gewoon te lang onderweg? Langzaam lopen, spelen o.i.d.? 
De meeste kinderen die te laat komen, doen dat eigenlijk buiten hun schuld. De ouders zijn dan meestal te laat. Dan moet je volgens mij helemaal niet straffen, maar met de ouders praten!

Heb je al eens geprobeerd of dit werkt? Een kind komt tien minuten te laat; je laat het dertig minuten staan. Als het drie keer zo lang moet staan, denkt het daar elke minuut aan. Het staan moet ongemakkelijk zijn! De jongen bij u wrijft met zijn achterhoofd tegen de muur; hij vermaakt zich met van alles en nog wat. Ik denk dat je met zulke dingen een goed effect kunt hebben, als de straf op de een of andere manier verband houdt met wat misdaan is, door het op een bijzonder ongemakkelijke plek te laten staan. De ouderen zullen er dan op letten dat ze niet te laat komen. Je zou een paar kleine krukjes kunnen kopen, dan komen er geen zes te laat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen ze een lichte kramp in hun benen krijgen. De krukjes kunnen ook gemaakt worden tijdens handvaardigheidslessen.

X.: Was soll geschehen, wenn Lehrer zu spät kommen?

X: Wat moet er gebeuren als leraren te laat komen?

Dr. Steiner: Dann wird man die Schüler veranlassen, daß sie die Lehrer auf die Stockerln stellen. — Wichtig ist es auch, daß man in solchen Dingen differenziert. Ich würde es im Winter weniger streng
ahnden als im Sommer. Im Augenblick, wo die Kinder merken, daß
in den disziplinaren Maßregeln Vernunft ist, sehen sie es ein. Im
Winter könnte man es weniger intensiv bestrafen und sie nur zweimal so lange stehen lassen. Sie stören; es sind solche, die auch selbst
unaufmerksam sind. Die Fleißigen werden kaum zu spät kommen.

Dan laat je de leerlingen de leraren op de kruk zetten. — Het is ook belangrijk om in zulke zaken te differentiëren. Ik zou in de winter minder streng straffen dan in de zomer. Zodra de kinderen beseffen dat er een reden achter de disciplinaire maatregelen zit, zullen ze het begrijpen. In de winter zou je minder streng kunnen straffen en ze slechts twee keer zo lang laten staan. Ze storen; zij zijn het die zelf ook onoplettend zijn. De hardwerkende kinderen komen waarschijnlijk niet te laat.<7>

Es wird eine Frage gestellt wegen der Fenster.

Er wordt een vraag gesteld over de ramen.

Dr. Steiner: Man bekommt selbst Lust, wenn man da vorbeigeht,

Dr. Steiner: Je krijgt zelfs de neiging als je er langs loopt,

Blz. 160

hineinzusteigen. Man müßte etwas wie Gitter anbringen, daß sie
nicht hineinkommen.

om erin te klimmen. Er zouden spijlen aangebracht moeten worden om te voorkomen dat ze naar binnen kunnen.

Über F. R. in der 4. Klasse.

<8> Over F.R. klas 4.

Dr. Steiner: Es ist ein sehr schwieriger Fall: wenn er aus der Schule weg geht, ist es ein Kasus der Schule. Nicht gerade wünschenswert.
Auf der anderen Seite darf das Kind nicht darunter leiden. Die Schule sollte auch nicht das gefundene Fressen werden derjenigen, zu denen er kommen wird. Da werden solche Gymnasiallehrer sein, die werden es mit großer Befriedigung empfinden, wenn jemand kommt, der sagt, er hat es hier nicht ausgehalten. Ich muß morgen noch etwas sehen, was man da tut. Sehr schwer lösbar.
Es ist die Frage diese, man könnte es sonst mit einer Parallelklasse probieren. Hier kommt aber kaum etwas anderes in Betracht, als daß er in die vorhergehende oder nachfolgende Klasse kommt. In die vorhergehende Klasse möchte ich ihn auf keinen Fall tun. Dann würde er in Ihre Klasse kommen, in die höhere Klasse. Ich glaube nicht, daß es eine andere Lösung gibt. Das macht viel Aufsehen unter den Kindern. Man wird es tun müssen, so daß es als eine Ausnahme erscheint. Da wird man erst nachdenken müssen, wie man es tut. Es
ist eine zuwidere Geschichte, wenn man bekanntgeben soll, daß es aus persönlichen Gründen ist.

Het is een heel lastig geval: als hij van school gaat, is dat een schoolgerelateerde aangelegenheid. Niet bepaald wenselijk.
Aan de andere kant mag het kind er niet onder lijden. De school mag geen geschenk uit de hemel worden voor degenen die hem krijgen. Er zullen leraren van het gymnasium zijn die heel blij zullen zijn als er iemand langskomt die zegt dat hij het hier niet uithoudt. Ik moet morgen nog eens kijken wat eraan te doen is. Heel moeilijk op te lossen.
De vraag is deze: anders zou je het met een parallelklas kunnen proberen.
Maar hier komt er nauwelijks iets anders in aanmerking dan dat hij in de vorige of volgende klas wordt geplaatst. Ik wil hem absoluut niet in de vorige klas. Dan zou hij in uw klas worden geplaatst, de hogere klas. Ik denk niet dat er een andere oplossing is. Het zal veel commotie onder de kinderen veroorzaken. Je zult het zo moeten doen dat het een uitzondering lijkt. Je zult moeten nadenken over hoe je het doet. Het is onwelgevallige zaak om aan te kondigen dat het om persoonlijke redenen is.

Natürlich ist die Gefahr diese, daß sie sagen: Na, jetzt hat er es erreicht; das können wir auch anstreben. —
Aber was soll man machen mit solch einem Jungen, wenn man ihn nicht wegschicken will? Vielleicht komme ich morgen zu der Klasse.
Das, was schlimm ist, ist nicht er selbst. Es ist eine vererbte Sache, und das wirkt fortwährend auf ihn. Es liegt in der Familie. Es wäre schon wünschenswert, daß man den Jungen über eine Klippe hinwegführt. Vielleicht wird es gerade ein tüchtiger Mensch. Er ist ganz begeistert für Eurythmie und Gesang, er will den Klassenunterricht nicht haben. Er findet ihn ganz abscheulich. Das sind andere Dinge, die man zu wichtig nimmt; er hat fünf Mark genommen. Das ist ein Spaß. Er ist sehr zugänglich, sehr zugänglich. Der Junge braucht eine gewisse objektive Behandlung, weil er zu Hause recht subjektiv behandelt wird. Das haben wir alle auch getan. Der Vater ist von der Art jenes Lehrers, der, wenn der Schüler sich aufgeregt benimmt, sagt: „Ich werde dich lehren, was Gelassenheit ist; ich werde dir beibringen, was Gelassenheit ist”, so ist der Vater. Ihn in der 4. Klasse zu lassen, das geht nicht. Wir setzen uns der Gefahr aus, daß er ins Wasser springt. Das wäre natürlich nicht angenehm. Ich erinnere mich noch mit rechtem Entsetzen — ich war auf

Het gevaar is natuurlijk dat ze zullen zeggen: Nou, nu heeft hij het bereikt; daar kunnen we ook naar streven. Maar wat moet je met zo’n jongen als je hem niet weg wilt sturen? Misschien kom ik morgen wel naar de les. Wat er mis is, is niet hijzelf. Het is een erfelijke eigenschap en het heeft een constante invloed op hem. Het zit in de familie. Het zou wenselijk zijn om met de jongen de klippen te omzeilen. Misschien wordt hij wel een capabel mens. Hij is nogal enthousiast over euritmie en zingen; hij wil geen les. Hij vindt het ronduit afschuwelijk. Dat zijn andere dingen die mensen te serieus nemen; hij heeft vijf mark weggepakt. Dat is een kwajongensstreek. Hij is heel benaderbaar, heel benaderbaar. De jongen heeft een zekere objectieve behandeling nodig, omdat hij thuis nogal subjectief wordt behandeld. Dat hebben we ook allemaal gedaan. De vader is het type leraar dat, wanneer een leerling zich geagiteerd gedraagt, zegt: “Ik zal je leren wat bedaren is; ik zal je leren wat bedaren is.” Zo is de vader. Hem in klas 4 laten zitten, is geen optie. We stellen onszelf bloot aan het gevaar dat hij in het water springt. Dat zou natuurlijk niet prettig zijn. Ik herinner me nog met grote afschuw – ik was op

Blz. 161

einer Schule mit einer Maschinenbauschule. Dort war der Sohn des
Schuldieners, der war ehrgeizig. Ein Lehrer, Professor, der jähzornig war, der nahm den Laffen und haute ihm eine herunter. Der verließ die Klasse; er hat nämlich gewußt durch seinen Vater, wo Zyankali ist, hat es genommen und sich vergiftet. Seit der Zeit wurden die Lehrer immer rot, wenn jemand herausging während der Stunden,
(Zu Fräulein Dr. von Heydebrand:) Ich wollte es nur jetzt besprechen, weil er zu Ihnen in die 5. Klasse hinkommt. Er gehört nicht in die 4. Das ist ein Fehler, der gemacht worden ist.
In Psychologie wirken! Die Kindergemüter müssen studiert werden!

een school met een opleiding werktuigbouwkunde. De zoon van de conciërge was daar, en hij was ambitieus. Een leraar, een professor, die opvliegend was, pakte de ??  en sloeg hem. [Het Duits heeft Laffen, daar wordt geen vertaling voor gegeven: waarschijnlijk heeft de jongen de professor op de zenuwen gewerkt en die sloeg hem] Hij verliet de klas; hij wist van zijn vader waar cyanide was, nam het en vergiftigde zichzelf. Sindsdien bloosden de leraren altijd als iemand tijdens de les wegliep.
(Aan mevrouw Dr. von Heydebrand:) Ik wilde het er nu even over hebben,
omdat hij naar uw vijfde klas gaat. Hij hoort niet in de vierde.
Dat is een fout die gemaakt is.
Werk met psychologie! De ziel van het kind moet bestudeerd worden!<8>

X. fragt wegen Spitzenklöppeln und Nadelarbeit.

X. vraagt ​​naar kantklossen en handwerken.

Dr. Steiner: Das ist eine furchtbar zeitraubende Arbeit. Immer unter den entsetzlichsten äußeren Verhältnissen wurden diese Dinge gemacht. Es ist so, daß die Leute alle krank geworden sind. Es sind Parias dazu verwendet worden. Brüsseler Spitzenarbeit ist eine schreckliche Sache. Ich würde das nicht einführen.
Die Arbeiten, die Sie jetzt machen, sind sehr schön. Beim Handarbeiten müssen wir ein bißchen recht exakt sein. Ich habe heute ein Mädchen bemerkt, das ohne Fingerhut nähte.

Dr. Steiner: Het is een vreselijk tijdrovend werk Deze dingen werden altijd gedaan onder de meest verschrikkelijke externe omstandigheden. Mensen zijn allemaal ziek geworden. Ze gebruikten hiervoor paria’s. Brussels kantklossen is een verschrikkelijk iets. Ik zou het niet willen invoeren.
Het werk dat u nu doet is heel mooi. We moeten een beetje precies zijn met ons naaiwerk. Ik zag vandaag een meisje dat naaide zonder vingerhoed.

X.: Soll am Peter- und Paulstag schulfrei sein?

X.: Is Petrus en Paulusdag een vrije dag?

Dr. Steiner: Man kann freigeben. „Peter und Paul ist immer sehr
faul.”

Je kan vrijgeven: “Petrus en Paulus is altijd erg lui.”

Zu dieser Konferenz finden sich noch folgende kurze Notizen:
Schlechte Zähne, Ursache im Seelisch-Geistigen. Zusammenhang
zwischen Eurythmie und Zahnbildung.
Handarbeit: Stricken entwickelt gute Zähne. Die Kinder werden
geschickt durch Stricken.

Bij deze vergadering horen nog korte aantekeningen:
Slechte tanden, oorzaak in de ziel en geest. Verbinding tussen euritmie en tandvorming.
Handenarbeid: breien ontwikkelt goede tanden. De kinderen worden
vaardig door te breien.

.

GA 300A  inhoudsopgave

GA 300A  inhoudsopgave

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

 3460-3257

.

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 300A – De 6 schooljaren (3)

.

In de uitgave is een hoofdstuk opgenomen met een soort geschiedenis van de 6 schooljaren in het begin van de Waldorfschool in Stuttgart.
De tijd waarin Steiner de school van tijd t0t tijd bezocht en dan de lerarenvergadering voorzat en allerlei onderwerpen besprak, vaak n.a.v. vragen.

3. Schuljahr: 18. Juni 1921 bis 30. Mai 1922
3e Schooljaar 18 juni 1921 tot 30 mei 1922

Blz. 51

Die Zahlen ließen sich für dieses Jahr nicht genau feststellen. Es waren ungefähr:

15 Klassen
30 Lehrer
540 Schüler

 

De cijfers konden voor dit jaar niet precies vastgesteld worden. Er waren ongeveer:
                                                            15 klassen
                                                            30 leraren
                                                          540 leerlingen

Überwiegend klingt die Stimmung des freudigen Schaffens durch dies dritte Schuljahr weiter fort; ebenso beim fortgesetzten Aus- und Aufbau wie bei den ohne Unterbrechung durch die Konferenzen aller Jahre durchlaufenden Themen der Besprechung einzelner schwieriger Kinder und der Beantwortung spezieller sachlicher oder methodischer Fragen.

De sfeer van vreugdevolle creativiteit blijft in dit derde schooljaar voortduren; zowel in de verdere ontwikkeling als in de onderwerpen die aan bod komen bij de bespreking van individuele, lastige kinderen en de beantwoording van concrete feitelijke of methodische vragen, die een vast onderdeel vormen van de bijeenkomsten van elk jaar.

Blz. 52

Auch in der Stellungnahme gegenüber der behördlichen Schulrevision wird noch eine ungebrochene Einheitlichkeit erlebt. Daß die Revision von seiten der Lehrer unrichtig, weil einseitig gesehen wird, offenbart sich erst nach Monaten. Schrittweise aber werden kritische Worte Rudolf Steiners vernehmlicher. Die Wolken senken sich zuweilen drohend tief herunter.
Wieder werden zwei neue 1. Klassen (2/17, 22) und neue Parallelklassen (2/17) eingerichtet. Auch Fachlehrer werden neu berufen (2/19,53).
Vor allem wird aber die zweite Oberklasse, die 10. Klasse begründet und bekommt ihren Lehrplan (2/18, 22—31). Dabei wird der bisherige Brauch verlassen, daß die obersten Klassen wechselweise von nur zwei Klassenlehrern betreut werden. Es sollen deren jetzt drei, womöglich sogar vier werden (2/18, 27, 38). Für diese Klasse werden volle fünf praktische Fächer neu eingerichtet: Spinnen und Weben; Gesundheitslehre und Erste Hilfe; Feldmessen; technische Mechanik (2/18, 29, 30) und Stenographie (2/31). Sehr eingehend kümmert sich Rudolf Steiner darum, daß für den ,,Ästhetikunterricht”, den Unterricht für das Verständnis des Künstlerischen, ein guter Fachmann zugezogen wird (2/23, 38). Von nun an werden für diesen Unterricht wiederholentlich eingehende Direktiven erbeten und gegeben (2/41, 64 und Sachwortverzeichnis).

Zelfs in de reactie op het inspectietoezicht is er nog steeds sprake van een ongebroken uniformiteit. Dat het toezicht voor de leraren onjuist is, omdat er eenzijdig wordt gekeken, wordt pas na maanden duidelijk. Geleidelijk aan worden de kritische woorden van Rudolf Steiner echter hoorbaarder. De wolken zakken soms dreigend neer.
Er worden twee nieuwe 1e klassen (17/2, 22) en nieuwe parallelklassen (17/2) ingericht. Er worden ook nieuwe vakdocenten aangesteld (19/2, 53).
Het belangrijkste is dat de tweede bovenbouwklas, de 10e, wordt ingericht
en een leerplan krijgt (18/2, 22-31). Hiermee wordt de vroegere praktijk van afwisselend lesgeven door slechts twee mentoren in de bovenbouw verlaten. Er komen er nu drie, mogelijk zelfs vier (18/2, 27, 38). Voor deze klas komen er maar liefst vijf nieuwe praktijkvakken: spinnen en weven; gezondheidsleer en eerste hulp; landmeten; technische mechanica (2/18, 29, 30) en steno (2/31).
Rudolf Steiner besteedt er veel aandacht aan dat een gekwalificeerde expert betrokken is bij de “esthetiekles”, onderwijs in het begrijpen van de kunst. (2/23, 38). Vanaf nu worden  voor deze les herhaaldelijk gedetailleerde richtlijnen gevraagd en gegeven (2/41, 64 en de trefwoordenindex).

Eine große Rolle spielt die Revision durch den zuständigen Schulrat im Frühjahr 1922 (2/68-72 ; Einleitung S. 22, 25). Rudolf Steiner läßt sich von den Klassenlehrern sehr genau berichten, was sie dabei erlebt haben. Er muß daraus zu der Ansicht kommen, die Prüfung und Beurteilung sei engstirnig, nicht auf das Wesen der Waldorfschule eingehend, und keineswegs wohlwollend gewesen.
Es werden deswegen eingehende Beschlüsse gefaßt, wie man durch
Artikel in den Zeitschriften ,,Die Drei” und „Anthroposophie” solchen unsachgemäßen Einwendungen entgegentreten könne (2/68, Liste Nrn. 136, 138).
Desto härter ist der Schlag, als Rudolf Steiner im folgenden Schuljahr den Bericht des Schulrates an das Ministerium gelesen hat. Er sagt es dann den Lehrern mit scharfen Worten. „Wohlwollend ist der Bericht!” — „Die Dinge sind wahr, die darin stehen; das ist das Bittere” (2/141).
Aber auch schon in diesem 3. Schuljahr kommt gelegentlich derber Tadel zu Wort, noch schwach, aber unüberhörbar. Rudolf Steiner

Het toezicht door de verantwoordelijke inspecteur in het voorjaar van 1922 speelde een belangrijke rol (2/68-72; Inleiding pp. 22, 25). Rudolf Steiner liet de leerkrachten uitgebreid verslag doen van hun ervaringen. Hij moest concluderen dat het onderzoek en de beoordeling bekrompen waren, niet inging op de essentie van de vrijeschool en zeker niet welwillend.
Er werden daarom gedetailleerde beslissingen genomen over hoe dergelijke onterechte bezwaren konden worden gepareerd via artikelen in de tijdschriften “Die Drei” en “Anthroposophie” (2/68, Lijst nr. 136, 138).
De klap was des te groter toen Rudolf Steiner het rapport van de inspecteur het volgende schooljaar aan het ministerie voorlas. Hij zei vervolgens in scherpe bewoordingen tegen de leerkrachten: “Het rapport is welwillend!” — “Wat erin staat, is waar; dat is het bittere” (2/141).
Maar zelfs in dit derde jaar verschijnen er af en toe harde berispingen, nog steeds zwakjes, maar onmiskenbaar. Rudolf Steiner

Blz. 53

klagt über mangelnde Mitarbeit, über mangelnde Lebendigkeit der Schüler (2/20) und über zu geringen Zusammenhang unter den Lehrern. ,»Willig zusammenarbeiten! Gegenseitig sich verstehen im Kollegium” (2/80).
Es findet auch die erste, dieses Mal nur kurze, aber sehr eingreifende
Besprechung statt über zwei besonders schwierige Schüler der beiden
obersten Klassen. ,,Man muß mit den Jungen fertig werden” (2/71,72).
Rudolf Steiner tadelt aber nicht nur; er hebt auch wie immer gerne das Gute heraus. Er ist erfreut, „weil die Waldorfschule diesen guten Geist ausgebildet hat”, und ,,weil sie im wesentlichen doch alles gehalten hat, was sie versprochen hat” (2/77). Er gibt auch an, was zu tun sei für ein gutes Zusammenarbeiten. Er lobt die Dissertation von Dr. von Baravalle. „Das ist tatsächlich so, daß spirituelle Kräfte, die im Lehrerkollegium sind, das Lehrerkollegium tragen durch die Gegenseitigkeit des inneren wissenschaftlichen Erlebens” (2/44).
Ganz am Ende des Schuljahres geschieht aber etwas, was einen bösen
Schatten vorauswirft. Schüler der obersten (10.) Klasse hatten gebeten um ein Gespräch mit Rudolf Steiner (2/93). Da brachten sie alles vor, was sie an Kümmernissen über einige ihrer Lehrer auf dem Herzen hatten. Rudolf Steiner hörte sie an, ließ sie ruhig alles aussprechen, fragte nicht nach und entließ sie, ohne weiter darauf einzugehen. Dies Gespräch hatte eine starke Nachwirkung, aber erst im folgenden Jahr.

klaagt over een gebrek aan samenwerking, een gebrek aan levensvreugde onder de leerlingen (2/20) en een gebrek aan cohesie onder de leerkrachten. “Bereidheid om samen te werken! Wederzijds begrip onder het onderwijzend personeel” (2/80).
Er vindt voor de eerste keer een korte maar zeer indringende bespreking plaats  over twee bijzonder moeilijke leerlingen in de twee hoogste klassen. “Je moet er met die jongens uit zien te komen” (2/71, 72).
Rudolf Steiner bekritiseert niet alleen; hij benadrukt, zoals altijd, graag het goede. Hij is blij “omdat de vrijeschool deze goede geest heeft ontwikkeld” en “omdat ze in wezen alles is nagekomen wat ze beloofde” (2/77). Hij doet ook suggesties voor wat er moet gebeuren om een ​​goede samenwerking te garanderen. Hij prijst het proefschrift van Dr. von Baravalle. “Het is inderdaad zo dat spirituele krachten binnen het lerarencollege dit ondersteunen door de wederkerigheid van innerlijke wetenschappelijke ervaring” (2/44).
Aan het einde van het schooljaar gebeurt er echter iets dat een donkere schaduw werpt. Leerlingen uit de hoogste klas (10e klas) hadden een gesprek aangevraagd met Rudolf Steiner (2/93). Daar brachten ze al hun zorgen over enkele van hun leraren ter sprake. Rudolf Steiner luisterde naar hen, liet ze rustig alles uiten, stelde geen verdere vragen en liet ze weggaan zonder verder overleg. Dit gesprek had een diepe impact, maar pas het jaar daarop.
GA 300A/51-53

.

GA 300A  inhoudsopgave

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3457-3254

.

.

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 95 – voordracht 6

.

Hier volgt een eigen vertaling. Bij het vertalen heb ik ernaar gestreefd Steiners woorden zo veel mogelijk in gangbaar Nederlands weer te geven. Met wat moeilijkere passages heb ik geprobeerd de bedoeling over te brengen, soms met behulp van wat er in andere voordrachten werd gezegd. Ik ben geen tolk en heb geen akten Duits. Er kunnen dus fouten zijn gemaakt, waarvoor excuses. De Duitse tekst gaat steeds vooraf aan de vertaling. Verbeteringen of andere vertaalsuggesties e.d. zijn meer dan welkom: vspedagogie voeg toe apenstaartje gmail punt com
.

RUDOLF STEINER:

GA 95

Vor dem Tore der Theosophie

Aan de poort van de theosofie

Steiner noemde later wat hij als ‘theosofie’ had gebracht: antroposofie.
Waar in deze voordracht ‘theosofie’ staat, heb ik dat vertaald als ‘antroposofie’.
De kopjes zijn door mij aangebracht.

Blz. 54    niet vertaald

Voordracht 6, Stuttgart 27 augustus 1922

Bei der Theosophie handelt es sich um eine im eminentesten Sinne
praktische Auffassung des Lebens. Das Licht, das sie auf die Erziehungsfrage wirft, wird der Menschheit tiefen Nutzen bringen, lange bevor es sich um Hellsehen handelt; man kann sich schon überzeugen, daß in der Theosophie Wahrheit ist für das Leben, lange bevor man herantritt an das unmittelbare Schauen.
Nach der Geburt tritt der Mensch hinein in ein neues Leben, und seine verschiedenen Leiber entwickeln sich in ganz verschiedener Art und Zeit. Der Erzieher sollte darauf Rücksicht nehmen. Ganz anders ist es vom ersten bis zum siebenten Jahre, ganz anders in den zweiten sieben Jahren, vom siebenten bis zum fünfzehnten oder sechzehnten Jahre, bei den Knaben später, bei den Mädchen früher.
Wieder anders ist die Entwickelung nach dem fünfzehnten Jahre oder, sagen wir, nach der Geschlechtsreife. Man lernt die Entwickelung des Menschen erst dann richtig verstehen, wenn man die verschiedenartige Entwickelung seiner Wesensglieder betrachtet.

Bij antroposofie gaat het in de allerhoogste mate om een praktisch begrip van het leven. Het licht dat ze op de opvoedingsvraag werpt, zal de mensheid heel goed kunnen gebruiken, lang voordat helderziendheid een rol speelt; je kan jezelf er al van overtuigen dat er in antroposofie waarheid voor het leven schuilt, lang voordat je tot direct helderziend waarnemen komt.

DRIE ‘GEBOORTEN’

het fysieke lichaam

Na de geboorte begint een mens aan een nieuw leven, en zijn verschillende lichamen ontwikkelen zich op zeer verschillende manieren en in zeer verschillende perioden. De opvoeder dient hier rekening mee te houden.
Het is heel verschillend van het eerste tot het zevende jaar, heel verschillend in de tweede zeven jaar, van het zevende tot het vijftiende of zestiende jaar, later voor jongens, eerder voor meisjes. De ontwikkeling is weer anders na het vijftiende jaar, of, laten we zeggen, na de puberteit. Je begrijpt de menselijke ontwikkeling pas echt als je op de verschillende ontwikkelingen van de wezensdelen let.

[wie niet vertrouwd is met de begrippen ‘wezensdelen’ vindt hier artikelen over de vierledige mens]

Von der Geburt bis zum siebenten Jahre kommt für Eltern und Erzieher eigentlich nur der physische Leib des Kindes in Betracht.
Durch die Geburt ist der physische Leib für seine Umgebung frei geworden. Vor der Geburt bildet derselbe einen Bestandteil des Organismus der Mutter. Die ganze Zeit während der Keimung geht das Leben der Mutter und dasjenige des menschlichen Keimes ineinander. Der physische Leib der Mutter umhüllt den physischen Leib des Kindes; das bedeutet, daß er noch unzugänglich ist für die physische Außenwelt. Erst nach der Geburt ändert sich dies. Er kann erst
Eindrücke von anderen Wesen der physischen Welt bekommen, wenn er geboren ist. Damit ist aber noch nicht der Äther- und Astralleib für die Außenwelt zugänglich. Auf den Äther- und Astralleib kann man zwischen dem ersten und siebenten Jahre von der Außenwelt her deshalb noch nicht einwirken, weil beide noch mit der Ausbildung des eigenen physischen Leibes zu tun haben.

Van de geboorte tot het zevende jaar is voor ouders en opvoeders alleen het fysieke lichaam van het kind van belang.
Door de geboorte is het fysieke lichaam vrij gekomen van zijn omgeving. Vóór de geboorte is het een deel van het organisme van de moeder. Gedurende de hele vruchtvorming is het leven van de moeder verstrengeld met dat van het menselijk embryo. Het fysieke lichaam van de moeder omhult het fysieke lichaam van het kind; dit betekent dat het nog ontoegankelijk is voor de fysieke buitenwereld. [1] Dit verandert pas na de geboorte. Het kind kan pas na de geboorte indrukken ontvangen van andere wezens uit de fysieke wereld. Dit maakt het etherische en astrale lichaam echter nog niet toegankelijk voor de buitenwereld. Tussen het eerste en zevende jaar kunnen het etherische en astrale lichaam nog niet vanuit de buitenwereld worden beïnvloed, omdat beide nog betrokken zijn bij de ontwikkeling van het eigen fysieke lichaam van het kind.

Blz. 55

Alle ihre Tätigkeit richtet sich nach dem Innern des physischen Leibes; sie
arbeiten an dessen Ausbau. Ungefähr gegen das siebente Lebensjahr fängt der Ätherleib an, frei zu werden für äußere Eindrücke. Dann erst kann man auf den Ätherleib einwirken. Zwischen dem siebenten und dem vierzehnten Jahre sollte man dagegen noch nicht auf den Astralleib wirken, denn man schädigt ihn dadurch, daß man ihm die Möglichkeit entzieht, nach innen zu wirken. Es ist am besten, wenn man in den ersten sieben Jahren den Äther- und Astralleib ganz unbehelligt läßt, wenn man damit rechnet, daß sich in diesen Jahren alles von selbst ergibt.
Wie wirkt man in den ersten sieben Jahren am besten auf den Menschen ein? Indem man die Sinnesorgane ausbildet. Alles, was von außen auf sie einwirkt, ist bedeutsam. Alles, was der Mensch in den ersten sieben Jahren sieht und hört, wirkt auf ihn ein durch die Sinnesorgane. Aber nicht durch einen Lehrstoff oder mündliche Belehrung wirkt man auf die Sinnesorgane ein, sondern durch das Beispiel, das Vorbild. Man muß dem Kinde etwas für seine Sinne bieten; das ist wichtiger als alles andere in den ersten sieben Jahren.

Al hun activiteit is gericht op het innerlijk van het fysieke lichaam; ze werken aan de ontwikkeling ervan. Rond het zevende levensjaar begint het etherlijf vrij te worden voor indrukken van buitenaf. Pas dan kan je het etherlijf beïnvloeden. Tussen het zevende en veertiende jaar mag je het astraallijf echter niet beïnvloeden, want je beschadigt het door het de mogelijkheid te ontnemen om naar binnen te werken. Het is het beste om het etherlichaam en het astrale lichaam gedurende de eerste zeven jaar volledig ongestoord te laten, ervan uitgaande dat alles zich in deze jaren op natuurlijke wijze zal ontwikkelen.

Hoe kan je een mens het beste beïnvloeden gedurende de eerste zeven jaar? Door de zintuigen te ontwikkelen. Alles wat hen van buitenaf beïnvloedt, is van belang. Alles wat een mens in de eerste zeven jaar ziet en hoort, beïnvloedt hem via de zintuigen. Maar je beïnvloedt de zintuigen niet door leerstof of verbale instructie, maar door voorbeeld en rolmodel. Je moet het kind iets bieden voor zijn zintuigen; dat is in de eerste zeven jaar belangrijker dan wat dan ook. 

Das Kind sieht, wie sich die Menschen benehmen in seiner Umgebung, es sieht es mit seinen Augen. Aristoteles sagt mit Recht: Der Mensch ist das nachahmendste der lebenden Wesen. – Vorzugsweise ist das in den ersten sieben Jahren der Fall. Nie wieder ist der Mensch so sehr der Nachahmung zugänglich wie in diesen ersten sieben Jahren.
Darum eben muß man in dieser Zeit auf die Sinnestätigkeit einwirken, muß sie herauszulocken suchen und zur eigenen Tätigkeit anregen. Daher ist es auch so verfehlt, wenn man in der frühen Jugend dem Kinde eine sogenannte «schöne» Puppe gibt; dabei können die inneren Kräfte nicht zur Arbeit kommen. Ein natürlich entwickeltes Kind weist sie ohnehin zurück und hält sich lieber an ein Stück Holz und dergleichen, das die Phantasie und Imagination zu eigener
innerer Tätigkeit anregt.
Auf den Äther- und Astralkörper braucht man keine besondere Lehrmethode anzuwenden, aber ungeheuer wichtig ist es, daß die höheren Einflüsse, die von der physischen Umgebung ohne bewußte Einwirkung auf sie übergehen, günstig sind. Sehr wichtig ist es,

Het kind ziet hoe mensen om hem heen zich gedragen; het ziet het met eigen ogen. Aristoteles zegt terecht: Mensen zijn de meest imiterende levende wezens. Dit geldt vooral gedurende de eerste zeven jaar. Nooit is een mens zo vatbaar voor imitatie als gedurende deze eerste zeven jaar.
Daarom moet je in deze periode op de zintuigen werken, proberen ze te prikkelen en stimuleren tot hun eigen activiteit. Daarom is het zo verkeerd om een ​​kind in de vroege kindertijd een zogenaamd “mooie” pop te geven; dit verhindert de werking van de innerlijke krachten. Een natuurlijk ontwikkeld kind wijst ze sowieso af en houdt zich liever aan een stuk hout of iets dergelijks, wat de fantasie en verbeelding stimuleert tot in zijn eigen innerlijke activiteit.
Er is geen speciale leermethode nodig voor het etherische en astrale lichaam, maar het is uiterst belangrijk dat de hogere invloeden die zonder bewuste tussenkomst vanuit de fysieke omgeving op hen overgaan, gunstig zijn. Het is zeer belangrijk

Blz. 56

daß der Mensch in diesem Lebensalter gerade von edlen, hochherzigen und gemütvollen Menschen mit guten Gedankenformen umgeben ist. Diese prägen sich den im Innern arbeitenden Wesensgliedern ein. Das Vorbild also, auch in Gefühlen und Gedanken, ist das wichtigste Erziehungsmittel. Nicht was man sagt, sondern wie man ist, wirkt in den ersten sieben Jahren auf das Kind ein. Wegen der ungemeinen Subtilität dieser Wesensglieder muß sich die Umgebung des Kindes aller unreinen, unmoralischen Gedanken und Gefühle enthalten.
In der Zeit vom siebenten bis vierzehnten, fünfzehnten und sechzehnten Jahre, also bis zur Geschlechtsreife, wird der Ätherleib geradeso herausgeboren, wie bei der Geburt der physische Leib für die Umgebung zugänglich wird. Da muß man also auf den Ätherleib wirken. Der Ätherleib ist der Träger des Gedächtnisses, der bleibenden Gewohnheiten, des Temperamentes, der Neigungen und der bleibenden Begierden. Daher muß man, wenn dieser frei wird, vor allem seine Sorgfalt darauf wenden, diese Eigenschaften zu entwickeln; man muß auf Gewohnheiten wirken, auf das Gedächtnis, überhaupt auf alles das, was dem Menschen einen dauernden Grundstock des Charakters geben soll.

dat een mens op deze leeftijd omringd is door nobele, genereuze en meelevende mensen met goede denkpatronen. Deze worden ingeprent in de wezensdelen die innerlijk actief zijn. Daarom is het voorbeeld, ook in gevoelens en gedachten, het belangrijkste opvoedingsmiddel. Niet wat je zégt, maar hoe je bént, beïnvloedt het kind in de eerste zeven jaar  Vanwege de buitengewone subtiliteit van deze wezensdelen, moet de omgeving van het kind zich onthouden van alle onzuivere, immorele gedachten en gevoelens.

het etherlijf

In de periode van het zevende tot en met het veertiende, vijftiende en zestiende jaar, d.w.z. tot aan de puberteit, wordt het etherisch lichaam zo geboren als het fysieke lichaam dat bij de geboorte toegankelijk wordt voor de omgeving. Dan moet je op het etherlijf werken. Dit is de drager van herinneringen, blijvende gewoonten, temperament, neigingen en blijvende verlangens. Daarom moet je, wanneer dit vrij geworden is, allereerst zorgvuldige aandacht besteden aan de ontwikkeling van deze kwaliteiten; je moet werken aan gewoonten, aan het geheugen, in het algemeen aan alles wat een mens een blijvende karakterbasis moet geven.

Er wird wie ein Irrlicht, wenn nicht in dieser Zeit dafür gesorgt wird, daß gewisse Gewohnheiten wie ein roter Faden seinen Charakter durchziehen, damit er feststehen kann gegen die Stürme des Lebens. Und jetzt muß man auf das Gedächtnis wirken; später, nach dieser Zeit, wird das, was als Gedächtnisstoff aufgenommen werden soll, schwer eingehen. Insbesondere wird auch der Sinn für Kunst in dieser Zeit erwachen, namentlich für eine solche Kunst, die sehr viel zu tun hat mit den Schwingungen des Ätherleibes, nämlich für Musik. Sind hierfür Talente vorhanden, so muß man in diesen Jahren dafür Sorge tragen, sie zur Entfaltung zu bringen. In dieser Zeit wirkt das Gleichnis; wenn man versucht, jetzt auch schon das Urteil auszubilden, so tut man unrecht. Unsere Zeit sündigt darin außerordentlich viel. Man soll dafür Sorge tragen, daß das Kind möglichst viel durch Gleichnisse lernt; das Gedächtnis muß Inhalt bekommen, die Vergleichungskraft muß an sinnlichen Vorstellungen geübt werden. Es müssen ihm Beispiele

Hij zal als een dwaallicht worden als bepaalde gewoonten in deze tijd niet als een rode draad door zijn karakter lopen, zodat hij stand kan houden tegen de stormen van het leven. En nu moet je aan het geheugen werken; later, na deze tijd, zal wat als geheugenmateriaal moet worden opgenomen, moeilijk op te nemen zijn. Vooral het gevoel voor kunst zal in deze tijd ontwaken, vooral voor een kunstvorm die veel te maken heeft met de bewegingen van het etherlijf, namelijk muziek. Als hiervoor talent aanwezig is, moet je ervoor zorgen dat dit in deze jaren wordt ontwikkeld. In deze tijd zijn parabels effectief; als je nu al probeert oordeelsvermogen te ontwikkelen, doe je daar geen goed aan. Onze tijd zondigt buitengewoon veel op dit gebied. Je moet ervoor zorgen dat het kind zoveel mogelijk leert door middel van gelijkenissen; het geheugen moet inhoud krijgen, het vergelijkingsvermogen moet worden geoefend met zintuiglijke beelden. Het moet voorbeelden krijgen

Blz. 57

großer Menschen aus der Weltgeschichte vorgeführt werden; aber man darf nicht sagen, das ist gut oder das ist schlecht, denn das würde auf die Urteilskraft wirken. Man kann gar nicht genug solche Bilder, die auf den Ätherleib wirken, oder Vergleiche mit dem Großen auf der Welt dem Kinde vorhalten. Dabei ist es von großem Nutzen, wenn man viel mit Sinnbildern arbeitet. Das ist die Zeit, wo die sinnigen Märchen und Erzählungen, die das Menschenleben in Bildern darstellen, mächtig wirken. Dadurch macht man den Ätherleib beweglich, schmiegsam und gibt ihm dauernde Eindrücke. Wie mußte Goethe seiner Mutter dankbar sein, daß sie ihm in dieser Zeit so viele Märchen erzählte!
Also, je später man dazu kommt, das Urteil im Kinde hervorzurufen, desto besser ist es. Das Kind aber fragt «Warum?». Diese Fragen nach dem Wie und Warum sollen nicht mit abstrakten Erklärungen, sondern mit Beispielen, mit Sinnbildern beantwortet werden. Und wie unendlich wichtig ist es, die richtigen Sinnbilder zu finden! Wenn das Kind fragt nach Leben und Tod, nach den Verwandlungen des Menschen, so kann man ihm das Beispiel von der Raupe und Puppe vorführen; man macht ihm klar, wie gleichsam aus der Puppe heraus der Schmetterling aufersteht zu einem neuen Leben. 

van grote mensen uit de wereldgeschiedenis; maar je moet niet gaan zeggen dat dit of dat goed of slecht is, want dat zou het oordeelsvermogen van het kind aantasten. Je kan niet genoeg beelden presenteren die het etherlijf beïnvloeden, of vergelijkingen maken met de groten der aarde. Het is zeer nuttig om uitgebreid met symbolen te werken. Dit is de tijd waarin betekenisvolle sprookjes en verhalen die het menselijk leven in beelden laten zien, een krachtige uitwerking hebben. Zo maak je het etherlijf beweeglijk, levendig en laat het blijvende indrukken achter. Hoe dankbaar moet Goethe zijn moeder zijn geweest dat ze hem in die tijd zoveel sprookjes vertelde!

Dus hoe later je ertoe komt in het kind het oordeel op te roepen, hoe beter het is. Maar het kind vraagt: “Waarom?” Deze vragen over hoe en waarom moeten niet met abstracte verklaringen worden beantwoord, maar met voorbeelden, met symbolen. En hoe oneindig belangrijk is het om de juiste symbolen te vinden! Wanneer een kind vraagt ​​naar leven en dood, naar menselijke metamorfoses, kan je het voorbeeld van de rups en de pop nemen; je kan uitleggen hoe de vlinder als het ware uit de pop tevoorschijn komt en wakker wordt voor een nieuw leven.

Überall in der Natur findet man solche Gleichnisse für die höchsten Fragen. Ganz besonders aber wichtig ist in dieser Zeit für das Kind die Autorität. Nur darf es keine erzwungene Autorität sein, sondern in ganz natürlicher Weise muß der Lehrer Autorität erlangen, damit das Kind glaubt, bevor sich ein Wissen entwickeln darf. Daher fordert die theosophische Pädagogik nicht bloß intellektuelles Wissen, pädagogische Grundsätze und Einsichten bei dem
Erzieher, sondern sie fordert, daß man solche Menschen dazu wählt, die durch ihre natürlichen Anlagen versprechen, eine Autorität zu werden. Scheint dies eine Härte ? Aber wie sollte man sie nicht hineinbringen, da die Zukunft der Menschheit davon abhängt! Gerade das ist eine Perspektive für eine große Kulturaufgabe der Theosophie.
Wenn dann der Mensch die dritten sieben Jahre antritt, die Zeit
der Geschlechtsreife, wird der Astralleib frei, und an ihm hängt das

Dergelijke zinnebeelden over de meest diepgaande vragen zijn overal in de natuur te vinden. Maar in deze periode is autoriteit bijzonder belangrijk voor het kind. Het mag echter geen afgedwongen autoriteit zijn; de leraar moet op een volledig natuurlijke manier autoriteit verwerven, zodat het kind vertrouwen heeft voordat de kennis zich kan ontwikkelen. Daarom vereist de antroposofische pedagogie niet alleen intellectuele kennis, pedagogische principes en inzicht bij de opvoeder, maar ook dat er mensen worden gekozen die door hun natuurlijke talenten de belofte in zich dragen, autoriteit te worden. Lijkt dit hard? Maar waarom zou je dat niet in kunnen brengen als de toekomst van de mensheid ervan afhangt! Dit is precies het perspectief voor een grote culturele taak van de antroposofie.

van het astraallijf

Wanneer de mens dan de derde zeven jaar ingaat, de tijd van de puberteit, wordt het astraallijf vrij en daarmee is verbonden 

Blz. 58

Urteil, die Kritik, hangen die unmittelbaren Beziehungen zu den übrigen Menschen. So wie die Gefühle von Mensch zu Mensch erwachen, so erwachen auch die Gefühle für die übrige Umwelt; da ist der Mensch reif, anzufangen zu begreifen. Die Persönlichkeit wird mit dem Astralleib freigelegt; da muß man das eigene Urteil aus dem Menschen herauslocken. Heutzutage wird er viel zu früh zur Kritik herausgefordert. Siebzehnjährige Kritiker sind häufig, und wie viele  schreiben und urteilen ganz und gar Unreifes für die Menschheit!
Man muß zweiundzwanzig bis vierundzwanzig Jahre alt sein, ehe man selbst urteilen kann; das andere ist absolut unmöglich. Vom vierzehnten bis zum vierundzwanzigsten Jahre ist die Zeit, wo der Mensch am besten von der Welt lernen wird, wo alles für ihn Lehre wird, was ihn umgibt. So wächst er heran zur völligen Lebensreife.

oordeel en kritiek, daarmee hangen de directe relaties met anderen samen. Net zoals gevoelens van mens tot mens ontstaan, zo ontstaan ook de gevoelens voor de rest van de omgeving; op dit punt is de mens rijp om te beginnen te  begrijpen. De persoonlijkheid komt vrij met het vrij worden van het astraallijf; op dit punt  moet je zijn eigen oordeel bij de persoon oproepen. Tegenwoordig worden mensen veel te vroeg uitgedaagd om kritiek te uiten. Zeventienjarige critici zijn gebruikelijk, en hoeveel schrijven en oordelen er over dingen die volkomen onvolwassen zijn voor de mensheid!
Je moet tussen de tweeëntwintig en vierentwintig jaar oud zijn voordat je zelf kan oordelen; het andere is absoluut onmogelijk. Van het veertiende tot het vierentwintigste jaar is de periode waarin een mens het beste de wereld leert kennen, wanneer alles om hem heen een les voor hem wordt. Zo groei je tot volledige volwassenheid.
GA 95/54
Niet vertaald

[1] Steiner gaat hier niet in op een bepaalde invloed die er wél is. Hij noemt voor de niet waarneembare dingen dat de moeder er goed aan doet, bv. zich te verdiepen, te verbinden met een afbeelding van Maria met het kind. 

Zie ook: opspattend grind

Het is meer dan 120 jaar geleden dat Steiner deze woorden sprak.
In grote lijnen gaat de door hem geschetste ontwikkeling nog zo.
Wat het oordeel van de twintigers betreft, zie je dat we daarover genuanceerder zouden moeten oordelen! dan Steiner hier in grote trekken doet.
Van mezelf weet ik nog dat ik pas rond mijn 22e oordelen had die meer afgewogen waren dan de jaren daarvoor. 
In die jaren – en ook dat zie je nog steeds – werden er allerlei idealen geboren en de oordelen hingen daarmee nauw samen.
Hoe verder je terug gaat in de tijd, zie je de oordelen van de kinderen steeds meer gebonden aan hun belevingen, niet aan een wikken en wegen van allerlei argumenten.
Dan is iets ‘stom’ of ‘leuk’ en vaak volgt op de vraag ‘hoe vond je het’ het antwoord ‘gewoon’ – niet in de zin van alledaags, maar ja, gewoon, zoals het is.

We leven nu in een tijd waarin jongere kinderen veel meer situaties moeten beoordelen dan vroeger. Door de moderne media en m.n. de negatieve kant ervan, moeten kinderen veel eerder dan vanuit bovenstaande visie wenselijk is, voor hun eigen welzijn leren reageren.
Dat is een dilemma waar je als opvoeder voor staat. 
.

Voor de begrippenfysiek lichaametherlijfastraallijf en Ik
Deze begrippen komen ook in ‘Algemene menskunde’ ter sprake vanaf
[1-7-2]

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf Steiner over pedagogie: alle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3451-3248

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over geheugen (2)

.

WAAR ‘ZIT’ HET GEHEUGEN, DE HERINNERING
.

Wanneer je je op de hoogte wil stellen van de (laatste) opvattingen over het geheugen, die als gangbaar beschouwd worden, kun je bv. op Wikipedia kijken.

Daar vinden we bv.:

Het geheugen is het vermogen van een mens of dier om informatie te onthouden. Het omvat drie belangrijke aspecten, namelijk de opslag, het vasthouden of bewaren[1] en het terugzoeken van informatie. Leren is het proces waardoor nieuwe kennis en vaardigheden in de hersenen wordt opgeslagen. Vergeten is het proces waardoor informatie in het geheugen verloren gaat. Het is een normaal proces dat alle mensen overkomt.

Aspecten die in de inleiding en in deel 1 van deze serie aan bod zijn gekomen, vind je hier op een bepaalde manier terug.

Wat de kern betreft, vind je deze opvattingen dus ook al bij Steiner.

Waar hij echter aanzienlijk afwijkt, is de plaats waar ‘de herinneringen opgeslagen worden.’

In het Wikipedia-artikel wordt met stelligheid uitgesproken: Het langetermijngeheugen is het geheugen voor informatie die permanent in de hersenen is opgeslagen,

In de hersenen opgeslagen.

Steiner:

GA 156  blz. 113    vertaald

Nicht wahr, das menschliche Gedächtnis stellt sich uns so dar, daß wir durch ein solches Vorstellungen, Begriffe, Ideen, die wir zu irgendeiner Zeit aufgenommen haben, in einer späteren Zeit uns wiederum ins Bewußtsein zurückrufen können. Es liegt also die seelische Tatsache vor, daß wir zum Beispiel heute irgendeine Wahrnehmung machen, irgendein Erlebnis haben und daß wir nach einiger Zeit, ohne daß wir vor derselben Tatsache stehen, welche die Wahrnehmung oder das Erlebnis hervorgerufen hat, uns, wie man sagt, aus dem Inneren heraus die Vorstellung von der Tatsache, von dem Erlebnis wiederum lebendig machen können.

Niet waar, het menselijk geheugen presenteert zich aan ons op zo’n manier dat we daardoor op een later tijdstip voorstellingen, begrippen, ideeën die we op een bepaald moment in ons hebben opgenomen, weer in ons bewustzijn kunnen terugroepen. Er is dus het psychische feit dat we vandaag bijvoorbeeld een bepaalde waarneming of ervaring hebben en dat we na verloop van tijd, zonder voor hetzelfde feit te staan dat de waarneming of ervaring veroorzaakte, de voorstelling van het feit, van de ervaring, van binnenuit kunnen doen herleven.

Blz. 114

Das scheint nun so, als ob die menschliche Seele alles dasjenige, was sie von außen aufnimmt, gewissermaßen in sich auf bewahrte. Also, wenn wir etwa einen Menschen kennenlernen, so haben wir einen Eindruck von ihm. Diesen Eindruck bilden wir uns zu einer Vorstellung um, und dann bewahren wir im Unterbewußten dieses Vorstellungsbild auf; wenn man es braucht, ruft man es wieder herauf.
Nicht wahr, es würde dann vorliegen, daß unsere Seele, insofern sie die Kraft unseres Gedächtnisses entwickelt, sagen wir, ein Kasten wäre, in den man alle Vorstellungen und Erlebnisse hineinlegen und in dem man sie aufbewahren kann, und aus dem man sie, wenn man sie braucht, herausnehmen kann, um sie ins Bewußtsein heraufzurufen. Da unten in diesem Seelenschrank würden also alle möglichen Seelenerlebnisse aufbewahrt sein, und sie würden da wiederum hervorgerufen werden können.

Het lijkt er nu op dat de menselijke ziel als het ware alles wat ze van buitenaf in zichzelf opneemt, vasthoudt. Wanneer we bijvoorbeeld een persoon leren kennen, hebben we een indruk van hem. We zetten deze indruk om in een beeld en slaan dit beeld op in ons onderbewustzijn; als we het nodig hebben, roepen we het weer op.
Dan lijkt het erop dat onze ziel, voor zover ze het vermogen van ons geheugen ontwikkelt, laten we zeggen een doos is waarin we al onze voorstellingen en ervaringen kunnen stoppen en waarin we die kunnen bewaren en waaruit we ze kunnen halen als we ze nodig hebben om ze in het bewustzijn op te roepen. Dus alle mogelijke zielservaringen zouden daar beneden in deze zielenkast worden opgeslagen en ze zouden daar weer kunnen worden opgeroepen.

Voor ‘de kast of doos’ lezen we in deze tijd vaak ‘de harde schijf’ (onze hersenen).

Dus, wat Steiner hier als een mogelijke gedachte oppert, staat in het Wikipedia-artikel als een vaststaand feit.

Blz. 115

Wenn wir nun selbst in unserem bewußten, wachen Tagesleben einem Ereignis oder auch nur einem Gegenstande gegenübertreten, der auf uns einen Eindruck macht, dann bilden wir uns eine Vorstellung dieses Gegenstandes. 

Wanneer we zelf in ons bewuste, wakkere dagelijkse leven geconfronteerd worden met een gebeurtenis ofwel met een object dat indruk op ons maakt, dan vormen we ons een voorstelling van dit object.

ASTRAAL- en ETHERLIJF en GEHEUGEN

Wat is voor Steiner ‘herinneren’

Hier noemt Steiner nu het wezensdeel dat daarbij een grote rol speelt:
het astraallijf!

Blz. 116

Bei dem Bilden dieser Vorstellung des Gegenstandes ist zunächst der astralische Leib beschäftigt. Er ist in einer vehementen Bewegung, während wir uns eine Vorstellung von einem Gegenstande bilden, oder uns die Vorstellung des Eindruckes eines äußeren Ereignisses bilden. Was wir so als Vorstellung bilden, was wir als seelisches Erlebnis haben, das schreibt sich auch ein in den Ätherleib des Menschen, bleibt im Ätherleibe des Menschen eingeschrieben. 

Bij het vormen van de voorstelling van het object is in eerste instantie het astraallijf betrokken. Het is in heftige beweging terwijl we een voorstelling vormen van een object, of de voorstelling vormen van de indruk van een uiterlijke gebeurtenis. Wat we zo als voorstelling vormen, wat we hebben als een zielservaring, wordt ook ingeschreven in het etherlijf van de mens, en dat blijft ingeschreven in het etherlijf van de mens.

Dit ‘ingeschreven’ lijkt mij hetzelfde als ‘het maakt indruk’. Die indruk is dus niet alleen een manier van zeggen, maar een werkelijke – zij het bovenzinnelijke – gebeurtenis.
In de wetenschappelijke wereld waarin maat, gewicht en getal een (terecht) fundamentele plaats innemen, kan men echter daardoor niet buiten de fysieke, materialistische opvattingen treden en dan blijft alleen over dat de gedachten als concrete dingen in de hersenen worden opgeslagen.
Maar in de hersenen kunnen ze zintuiglijk niet worden waargenomen.

Geradeso wie die Welt mit ihren Ereignissen fortwährend in unseren Ätherleib sich einschreibt, so schreiben wir auch dasjenige, was wir selbst erleben, seelisch in unseren ätherischen Leib ein. Darinnen bleibt es eingeschrieben, und wenn wir uns an etwas erinnern, so geschieht in der Tat ein komplizierter Vorgang: unser Astralleib liest dasjenige, was in unseren Ätherleib eingeschrieben worden ist, und das Ergebnis dieses Lesens ist das Heraufdringen einer Vorstellung, für die vielleicht zunächst die Erinnerung sogar fehlte .

( ) wat we zelf beleven, schrijven we in ons etherlijf in. Het blijft erin geschreven en als we ons iets herinneren, vindt er eigenlijk een ingewikkeld proces plaats: ons astraallijf leest wat er in ons etherlijf ingeschreven is en het resultaat van dit lezen is het ontstaan van een voorstelling waarvoor de herinnering aanvankelijk zelfs ontbrak.
GA 156/113-116
Niet vertaald

GA 9   blz. 39   vertaald  blz. 54

Das, was nach dem äuβeren Eindrücke zurückbleibt, was von der Seele behalten werden kann, kann unabhängig von dem äuβeren Eindruck wieder Vorstellung werden. Durch diese Gabe macht die Seele die Aussenwelt so zu ihrer eigenen Innenwelt, daβ sie diese dann durch das Gedächtnis-für die Erinnerung-behalten und unabhängig von den gewonnenen Eindrücken mit ihr weiter ein eigenes Leben führen kann.

Wat van de uiterlijke indruk achterblijft, wat door de ziel kan worden vastgehouden, dat kan onafhankelijk van de uiterlijke indruk weer tot voorstelling worden. Met behulp van deze gave maakt de ziel de buitenwereld zo tot haar eigen binnenwereld, dat ze deze dan door middel van het geheugen – voor de herinnering – kan bewaren en dat ze, onafhankelijk van de ontvangen indrukken, met haar binnenwereld verder een eigen leven kan leiden. Het zielsleven bestaat op deze manier als blijvende werkzaamheid van de vergankelijke indrukken uit de buitenwereld.

En als vervolg daarop:

Blz. 40   vertaald  blz. 56

Es sei nun erst das Gedächtnis betrachtet. Wie kommt es zustande? Offenbar auf ganz andere Art als die Empfindung oder Wahrnehmung. Ohne Auge kann ich nicht die Empfindung des «Blau» haben. Aber durch das Auge habe ich noch keineswegs die Erinnerung an das «Blau». Soll mir das Auge jetzt diese Empfindung geben, so muß ihm ein blaues Ding gegenübertreten.

Hoe komt de herinnering tot stand? Blijkbaar heel anders dan de gewaarwording
of de waarneming. Zonder oog kan ik niet de gewaarwording van ‘blauw’ hebben. Maar door middel van het oog heb ik nog geenszins de herinnering aan ‘blauw’. Wil het oog mij nu deze gewaarwording geven, dan moet er voor het oog een blauw ding staan.

Nu zien wij – en hebben dus voor ons oog – op een dag vele dingen. Aan het eind van de dag hebben we van de meeste geen weet meer. De waarneming zal intenser moeten zijn, meer gericht, meer met aandacht om later herinnerd te kunnen worden. Veel van wat op ons netvlies komt, komt – letterlijk – niet binnen. 

Blz. 41

Die Leiblichkeit würde alle Eindrücke immer wieder in Nichts zurücksinken lassen, wenn nicht, indem durch den Wahrnehmungsakt die gegenwärtige Vorstellung sich bildet, zugleich in dem Verhältnisse zwischen Außenwelt
und Seele sich etwas abspielte, was in dem Menschen eine solche Folge hat, daß er später durch Vorgänge in sich wieder eine Vorstellung von dem haben kann, was früher eine Vorstellung von außen her bewirkt hat.

Het lichaam zou alle indrukken telkens weer in het niets laten verzinken als er niet op het moment dat door het waarnemingsproces de tegenwoordige voorstelling ontstaat, iets in de relatie tussen buitenwereld en ziel gebeurde dat er bij de mens toe leidt dat hij later door bepaalde processen in zichzelf opnieuw een voorstelling kan hebben van wat vroeger van buitenaf tot een voorstelling heeft geleid.

Dat ‘iets in de relatie tussen buitenwereld en ziel’ wordt in GA 156 (hierboven) dus beschreven als de werking van het astraallijf.
En wat in GA 156 ‘ingeschreven in het etherlijf’ heet, valt in GA 9 onder ‘indrukken’.

Wanner je deze visie volgt, is het woord ‘indruk‘ niet zomaar een manier van spreken, maar een realiteit!

Wer sich Übung für seelisches Beobachten erworben hat, wird finden können, daß der Ausdruck ganz schief ist, der von der Meinung ausgeht: man habe heute eine Vorstellung und morgen trete durch das Gedächtnis diese Vorstellung wieder auf, nachdem sie sich inzwischen irgendwo im Menschen aufgehalten hat.
Nein, die Vorstellung, die ich jetzt habe, ist eine Erscheinung, die mit dem «jetzt» vorübergeht. Tritt Erinnerung ein, so findet in mir ein Vorgang statt,
der die Folge von etwas ist, das außer dem Hervorrufen der gegenwärtigen Vorstellung in dem Verhältnis zwischen Außenwelt und mir stattgefunden hat. Die durch die Erinnerung hervorgerufene Vorstellung ist eine neue und nicht die aufbewahrte alte.

Erinnerung besteht darin, daß wieder vorgestellt werden kann, nicht, daß eine Vorstellung wieder aufleben kann. Was wieder eintritt, ist etwas anderes als die Vorstellung selbst.

Wie geoefend is in het innerlijk observeren van de ziel, zal kunnen vaststellen dat het een vergissing is als wordt gezegd: je hebt vandaag een voorstelling en morgen komt door je geheugen diezelfde voorstelling weer tevoorschijn, nadat ze zich in die tussentijd ergens in de mens zou hebben opgehouden. Nee, die voorstelling die ik nu heb, is iets dat nu verschijnt en mét dit ‘nu’ verdwijnt.
Als de herinnering optreedt, dan vindt in mij een proces plaats dat het gevolg is van iets dat – naast het ontstaan van de tegenwoordige voorstelling – in de relatie tussen de buitenwereld en mij heeft plaatsgevonden. De door de herinnering opgeroepen voorstelling is een nieuwe voorstelling en niet de bewaarde oude. Zich iets herinneren wil zeggen dat je je opnieuw een voorstelling kunt maken, niet dat een voorstelling opnieuw tot leven kan komen. Wat opnieuw optreedt, is iets anders dan de voorstelling zelf.

Ik herinner het mij, dat betekent: ik beleef iets dat er zelf niet meer is. Ik verbind een vroegere belevenis met mijn tegenwoordig leven. Dat is zo bij elke herinnering.
GA 9/39-41
Vertaald/54-56

GA 156  blz. 116

Nun, so wäre das Gedächtnis zurückgeführt auf eine Art Lesen unseres Astralleibes im Ätherleibe. Und in der Tat, sobald wir dieses wissen, werden wir nicht mehr zu der einfältigen Vorstellung kommen, daß die Seele so ein Aufbewahrungsschrank ist für das, was wir erlebt haben, sondern einsehen: es sind in der Tat wenige Gewohnheiten – ich sage ausdrücklich Gewohnheiten, wir werden das Wort morgen noch besser verstehen -, in die der Astralleib sich immer wieder versetzt, wenn er etwas erlebt hat, und die er dann eindrückt in den Ätherleib. Wie unsere Schrift wenige Buchstaben hat, so hat unser astralischer Leib wenige, recht wenige Gewohnheiten. Und wie wir uns mit unseren Buchstaben, durch Gruppierungen in der Schrift, mitteilen die ganze unendliche Fülle dessen, was sich Menschen überhaupt zu sagen haben über sich und die Welt, so formt sich aus wenigen Gewohnheiten heraus, durch ihre Kombinationen, dasjenige, was das Gedächtnis aufbewahrt.
Wenn wir wissen, daß es sich um ein Lesen handelt, dann werden wir nicht mehr glauben, daß jedes einzelne eingeschrieben werden muß, sondern es wird mit den wenigen Gewohnheiten das andere kombiniert, und das wird dann im Ätherleibe fixiert. So wie wir, wenn wir ein neues Wort hören, mit den alten Buchstaben dieses neue Wort fixieren können, so können wir mit wenigen Gewohnheiten des astralischen Leibes jedes neue Erlebnis im Ätherleibe fixieren.

Het geheugen kan op deze manier herleid worden tot een soort lezen van ons astraallijf in het etherlijf. En inderdaad, zodra we dit weten, zullen we niet langer op het simpele idee komen dat de ziel zo’n opbergkast is voor wat we hebben meegemaakt, maar zullen we beseffen dat er in feite maar weinig gewoontes zijn – ik zeg expliciet gewoontes, ( ) waarin het astraallijf zichzelf telkens weer plaatst als het iets heeft meegemaakt, en wat het dan in het etherlijf inprent. Net zoals ons schrift weinig letters heeft, zo heeft ons astraallijf weinig, heel weinig gewoontes. En net zoals wij via onze brieven, door het groeperen van de letters communiceren over het oneindig vele wat mensen elkaar te vertellen hebben over zichzelf en de wereld, zo wordt datgene wat in het geheugen wordt bewaard, gevormd door een paar gewoonten, door hun combinaties. Als we weten dat het een kwestie van lezen is, dan zullen we niet langer geloven dat elk apart ding moet worden ingeschreven, maar dat het andere wordt gecombineerd met die paar gewoonten, en dit wordt dan vastgelegd in het etherlijf. Net zoals we, wanneer we een nieuw woord horen, dit nieuwe woord kunnen vastleggen met de oude letters, zo kunnen we elke nieuwe ervaring in het etherlichaam vastleggen met een paar gewoonten van het astraallijf.
GA 156/116
Niet vertaald

Nu we weten dat het bij het geheugen gaat om astraallijf en etherlijf, moeten we de vraag stellen, wat dit concreet betekent voor de opvoeding en het onderwijs.

Zie daarvoor deel 3 (nog niet oproepbaar)

Geheugen, herinnerenalle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3449-3247

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het geheugen – inleiding

.
LEERLINGEN IETS AANLEREN

Uiteindelijk willen alle leerkrachten dat hun leerlingen ‘iets’ leren.
Als het op een school om ‘kennisoverdracht’ gaat, wil je als leerkracht graag dat de kennis die jij overbrengt, bij de leerling ‘blijft hangen’; dat die het voortaan weet.
Maar iedere leerkracht weet ook, dat niet alles wat er behandeld wordt, de leerlingen als parate kennis bij blijft: er wordt ook vergeten. Het ‘zakt weg’, zeggen we.

Dat ‘vergeten’ wordt over het algemeen als een groot nadeel gezien en ik ken maar één type school – de vrijeschool – waar in de pedagogisch-didactische achtergrond ‘vergeten’ ook als iets positiefs wordt gezien.
Het komt af en toe ter sprake als het over het zgn. periodeonderwijs gaat.

Nu vinden we in die achtergronden ook de gezichtspunten over ‘de drieledige mens‘ – de mens als denkend, voelend en willend wezen.
En omdat het dit schooltype ook gaat om een alzijdige ontwikkeling van het kind, gaat het niet alleen om het denken: de kennisoverdracht, maar ook over de ontwikkeling van gevoels- en wilsleven.
En kan je bij die laatste twee nog over ‘onthouden’ of ‘vergeten’ spreken.

Steiner heeft aan al die onderwerpen veel aandacht besteed: in een aantal boeken en in de vele voordrachten, waaronder natuurlijk de pedagogische.

WAAR ZIT HET GEHEUGEN, WAAR BLIJVEN DE HERINNERINGEN?

Al jaren wordt beweerd dat onze herinneringen in ons hoofd zitten. Dat die daar liggen opgeslagen. Op een soort harde schijf. En dat we ze kunnen oproepen (of niet). De afgelopen jaren werd dit idee nog versterkt door de studie van Dick Swaab ‘Wij zijn ons brein’. 
Maar de euforie over de inhoud begint langzaam af te nemen en Trouw-columnist Bert Keizer, filosoof en arts, stelt openlijk aan de orde dat ‘er in de hersenen niets wordt gevonden dat op ‘geest’ lijkt: je treft er geen gedachten aan.’
Maar tóch hébben we gedachten en herinneringen: waar zijn die dan. En als ze niet in de hersenen zitten, waar zitten ze dan.
Misschien moeten we helemaal niet vragen waar ze ‘zitten’, want dat veronderstelt een gefixeerde plaats.

Wie Steiners werk bestudeert, zal ontdekken dat hij dezelfde onderwerpen die hij op verschillende plaatsen bespreekt, net altijd weer anders formuleert; hij voegt er iets bij of laat iets weg: kortom: hij karakteriseert en benadert de onderwerpen van verschillende kanten. Die lijken daardoor soms in tegenspraak, maar dat is schijn: je moet alleen proberen te zien vanuit welk standpunt hij ze benadert.

Ik zal proberen ‘dicht bij het leren van de kinderen’ te blijven, m.a.w. wat voor gevolgen hebben de gezichtspunten voor didactiek en methodiek.

Verschillende karakteristieken over geheugen en herinnering uit diverse delen van de GesamtAusgabe, de lijst van de werken en voordrachten van Rudolf Steiner

.

Menskunde en pedagogie:  [18] Geheugen, herinneren
Alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

.

3443-3241

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over de leerkracht (GA 298)

.

Rudolf Steiner over de leerkracht
.

“En dat is de positie van de Vrije Schoolleraar: hij wordt niet bedolven onder voorschriften, maar krijgt alleen goede raad mee. Hij moet zelf, elke leraar naar zijn eigen aard, kijken hoe hij die goede raad uitwerkt. Want elke leraar is toch een ander mens? En als men nu tot in de details voorschrijft wat de leraar moet doen, dan denkt men blijkbaar dat alle leraren hetzelfde zijn. Probeert u zich eens in te denken tot welke consequenties dat leidt. Als men ernst maakt met het strikt doorvoeren van allerlei voorschriften – als goedbedoelde pedagogisch abstracte beginselen van mensen die menen dat er maar één manier is om kinderen op te voeden, daadwerkelijk worden ingevoerd – dan valt de ene leraar niet meer van de andere te onderscheiden. Men zou alle leraren met elkaar kunnen verwisselen, omdat ze dan allemaal volgens dezelfde abstracte beginselen opvoeden en onderwijzen. Maar een leraar is een mens. Een individualiteit. En hij kan alleen werken als hij zich als mens kan inzetten, met de volledige zelfstandigheid van zijn wezen Alleen dan kan hij werkelijk werken.”
GA 298/216 e.v
Op deze blog vertaald/216 e.v.


Een fragment uit: VRIJ om te worden wie je bent, Rudolf Steiner (Minibrochure, € 3,00)

‘SOCIALE DRIEGELEDING’

website

Nummers van tijdschrift Driegonaal

Agenda van activiteiten

Sociale driegeledingalle artikelen op deze blog

Vrijheid van onderwijs: alle artikelen

.

3435-3233

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner † 30-03-1925 (4)

.

In een paar artikelen besteedde ik aandacht aan de vele uitspraken van Steiner die kunnen helpen je leven te verrijken met inzichten voor de pedagogie, maar ook door de vele filosofische, dan wel psychologische of die ook blijk geven van een diepe mensenkennis. 

Bepaalde uitspraken kunnen veel warmte oproepen in je ‘lerarenziel’:

De wordende mens, de zich ontwikkelende mens is een van de grootste raadsels van het leven en een goede opvoeder moet in de praktische vorming van de wordende mens degene zijn die het raadsel oplost.

De leerkracht moet een ongekende eerbied voor het kind hebben en weten: iets uit de goddelijk-geestelijke wereld is naar de aarde gekomen. Dat wij dit weten, tot ons hart laten doordringen en van daaruit opvoeder worden, daar komt het op aan.

Binnen in het kind werkt de god in de mens, en die werkt door het levend-fysieke heen.

.

is het hier alles goud wat er blinkt?
.

Al dit soort uitspraken zijn gedaan in pedagogische voordrachten!
In de jaren dat die worden gehouden: 1919-1924 spreekt Steiner ook in de vergaderingen met de leerkrachten van de eerste vrijeschool.

Dan kun je ineens uitspraken tegenkomen die ik althans, heb ervaren als tegenstrijdig met die andere.

We weten niet precies in welke context die zijn gesproken, of er goed genotuleerd is, maar feit is wel dat ze van Steiner afkomstig te boek staan.

Hoe schril is de tegenstelling tussen ‘het uit de goddelijke wereld’ en bv. kwalificaties n.a.v. kinderbesprekingen: kinderen die Steiner dan zelf had waargenomen:

‘een zielsmatige regenworm [1] ; een uitgesproken misdadigertype [2]; denkt op het niveau van een kalf [3] ; een Bolsjewiek [4] ; van nature zeer dom [5] ; dit zijn van die gevallen die veel vaker voorkomen: er worden kinderen geboren die eigenlijk wat het hoogste Ik betreft, geen mens zijn, maar die vervuld worden door een soort natuurdemon, voor demonen kan je geen school oprichten. [6]

Hoe het ook zij: het is niet aan ons, leerkrachten, om dergelijke of soortgelijke uitspraken over kinderen te doen. 
Onze oordelen over hen zouden we met de grootst mogelijke zorg moeten formuleren; open, met als ondertoon altijd de vraag of ‘we goed zitten’. 
Geen quasi wijze uitspraken in de trant van ‘het is goed voor zijn incarnatie’, want laten we eerlijk zijn, dat weten we gewoon niet. Tenzij we die incarnatie helderziend zouden kunnen waarnemen. Maar wie durft van zichzelf te beweren dat je daartoe in staat bent.

Een herdenking van een sterfdag kan ook weer tot een nieuwe impuls leiden:

Wat hebben we aan Steiner op pedagogisch gebied veel te danken.
Waar moeten we nog hard aan werken: om het te begrijpen en in pedagogie/methodiek om te zetten.
Waar spreken we hem met een bepaalde zekerheid na, terwijl we die zekerheid niet hebben: dat wordt vooral gevoeld door oudere bovenbouwleerlingen die ‘in de jaren des onderscheids’ steeds meer gaan inzien welke welke leraren ‘echt’ waren en welke met veel antroposofische know-how echt leken, maar het niet waren in de relatie met de leerlingen.

Enthousiast kunnen worden voor ‘behapbare’ ideeën, er warm van en voor worden en ze in je handelen omzetten: genoeg te doen op weg naar zijn 150e sterfdagherdenking.

[1] GA 300a/117
Op deze blog vertaald/117
[2] GA 300a/152
[3] GA 300b  /154
[4] GA 300a/96
Op deze blog vertaald/96
[5] GA 300b/154
[6] GA 300c/70

.

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3426-3224

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner † 30-03-1925 (3)

.

Over enkele dagen zal er bij vele gelegenheden worden stilgestaan bij de 100e sterfdag van Rudolf Steiner.

Er zal worden nagegaan wat zijn invloed was, is of nog zou kunnen zijn.

Er zal ook wel klinken dat veel is ‘achterhaald’, immers 100 jaar….

En, met name in Duitsland, zal er weer ‘kritisch worden gekeken’.

Zo was er een uitzending van SWR waarin Steiner o.a. een ‘gevaarlijke denker‘ wordt genoemd.
(Wat er dan zo gevaarlijk zou aan zijn gezichtspunten zoals deze hier en hier, wordt niet besproken).

En natuurlijk, altijd weer ‘Steiner als racist‘.

Dat is, voor wie kritiek wil leveren, ook meestal de ‘binnenkomer’ en een makkelijke, want
wie wil er in deze tijd nog geassocieerd worden met ‘racistisch gedachtegoed.’

De critici [hier] en [hier] leggen graag het verband van ‘Steiners racisme’ met de vrijeschool.

Immers: in 1996 – bijna een generatie geleden – kwam in het nieuws dat er op een aantal vrijescholen ‘rassenkunde’ werd gegeven. 
De leerkrachten die dit gaven, deden dat – dat blijkt uit hoe ze de inhoud beschreven – niet om het ene ras als beter, als superieur af te schilderen of het andere als inferieur, ze wilden een verklaring geven over de verschillende rassen op aarde en waarom ze er zo uitzien als ze eruit zien en, over hun aard. 

Ze gaven daarmee ‘antroposofische inhouden’ en ze hadden kunnen weten dat dat nu beslist door Steiner werd afgewezen. In vele passages in zijn voordrachten: ‘geen antroposofische, c.q. wereldbeschouwelijke school.’

Door Steiner is er in zijn pedagogische voordrachten als basis voor de vrijeschoolpedagogie, -didactiek en -methodiek nooit over een vak ‘rassenkunde’ gesproken. 

Zelf ben ik eens door een – bijna haatdragende – criticaster beschuldigd een racist te zijn, want ‘als je zo enthousiast bent over Steiner kan het niet anders of je moet ook enthousiast zijn over die gezichtspunten.’

Maar – en dat is meestal het geval met de critici: – ze hebben zich zo weinig echt verdiept dat ze alleen gefocust blijven op hun (enige?) zekerheid: hun punt van kritiek. 

In een voordracht in GA 94 over de ingewijde leraar (Steiner spreekt het niet uit, maar het is tussen de regels duidelijk dat hij zich ook onder hen rekent) 

In der abendländischen Einweihung bleibt der Einzuweihende unabhängig, und der Lehrer ist nur ein Erwecker. Der abendländische Lehrer will weder herrschen noch bekehren, sondern allein erzählen, was er geschaut hat. Welches ist nun die Art und Weise, wie man auf ihn zu hören hat? – Es gibt in Wirklichkeit drei Arten zu hören: hören, indem man sich dem Wort als einer unfehlbaren Autorität unterwirft; hören, indem man sich auflehnt gegen das, was man hört; schließlich das einfache Hinhören ohne knechtischen und blinden Glauben, gewissermaßen ohne systematische Opposition, indem man einfach die Ideen auf sich wirken läßt und ihre Wirkungen beobachtet. So muß in der abendländischen Einweihung die Haltung des Schülers seinem Lehrer gegenüber sein. Was nun den Lehrer betrifft, so weiß er, daß er, um der Meister zu sein, der Diener sein muß. Es handelt sich für ihn nicht darum, die Seele seines Schülers nach seinem Bilde zu modeln, sondern ihr Rätselvolles zu ahnen und aufzulösen. Was er lehrt, ist nicht eine Glaubenslehre, oder vielmehr, es ist eine Lehre, die aber nur Wert hat, indem sie der inneren Entwickelung dient. Jede Wahrheit, die nicht gleichzeitig eine Lebenskraft ist, ist eine unfruchtbare Wahrheit. Deshalb ist es notwendig, daß jeder Gedanke Zugang zur Seele finde. Er tut dies nicht, wenn er nicht vom Gefühl durchströmt ist; sonst ist er ein totgeborener Gedanke.

In de inwijding in het Avondland blijft de in te wijden persoon onafhankelijk en is de leraar slechts iemand die wakker maakt. De leraar in het Avondland wil noch heersen noch bekeren, maar enkel vertellen wat hij gezien heeft.
Dus wat is de manier om naar hem te luisteren? –

Er zijn eigenlijk drie manieren van luisteren:

=luisteren door zich te onderwerpen aan het woord als een onfeilbare autoriteit;
=luisteren door in opstand te komen tegen wat men hoort;

=gewoon luisteren zonder slaafs en blind geloof, zonder systematische oppositie, om zo te zeggen, door de ideeën gewoon toe te laten en hun effecten te observeren.

Dit moet de houding zijn van de leerling ten opzichte van zijn leraar bij de inwijding in het Avondland.

Wat de leraar betreft, hij weet dat hij, om de meester te zijn, de dienaar moet zijn.
Voor hem is het geen kwestie van de ziel van zijn leerling te modelleren naar zijn eigen beeld, maar van het doorgronden en oplossen van haar mysterie. Wat hij onderwijst is geen geloofsleer, of liever, het is een leer die alleen waarde heeft als het de innerlijke ontwikkeling dient. Elke waarheid die niet tegelijkertijd een levenskracht is, is een onvruchtbare waarheid. Daarom is het noodzakelijk dat elke gedachte toegang vindt tot de ziel. Dat lukt niet als ze niet doortrokken is van gevoel; anders is het een doodgeboren gedachte.
GA 94/41-42
Niet vertaald

‘gewoon luisteren zonder slaafs en blind geloof, zonder systematische oppositie, om zo te zeggen, door de ideeën gewoon toe te laten en naar de uitwerking ervan te kijken.’

En dus, voor mij is het niet interessant of aan de orde, of we Steiner een racist kunnen of moeten noemen. Dat is a.h.w. verleden tijd.
Wat voor mij telt is, of IK racist genoemd kan worden, wat mijn gezichtspunten zijn (geworden) door Steiner te bestuderen.
En dan gaat het voor mij niet om een verleden, maar om de toekomst.

En dat geldt bij Steiner eveneens!

De critici die weer met ‘dat racist’ aan komen zeulen, vermelden nooit:

( ) ein Mensch, der heute von dem Ideal von Rassen und Nationen und Stammeszusammengehörigkeiten spricht, der spricht von Niedergangsimpulsen der Menschheit. Und wenn er in diesen sogenannten Idealen glaubt, fortschrittliche Ideale vor die Menschheit hinzustellen, so ist das die Unwahrheit, denn durch nichts wird sich die Menschheit mehr in den Niedergang hineinbringen, als wenn sich die Rassen-, Volks- und Blutsideale fortpflanzen.( ) 

Wie het tegenwoordig heeft over rassen, naties en stamverbanden als idealen, die spreekt vanuit impulsen die de mensheid ontredderen. En als hij meent met deze zogenaamde idealen de mensheid te dienen, dan is dat onwaar. Want niets zal de neergang van de mensheid meer bevorderen, niets de vooruitgang meer belemmeren, dan het zich beroepen op en het vasthouden aan idealen van ras, volk en bloed.
GA 177/blz.220.
Niet vertaald

Spreekt Steiner over ‘de mens’ of over de mensheid, dan is nergens uit op te maken dat het om de ‘witte mens’ gaat of de Europese mensheid. Het betreft alle mensen.

Aber gerade das will anthroposophische Weltan­schauung, daß die Menschen die Möglichkeit gewinnen, sich über die Erde hin zu verständigen.

Dit wil de antropo­sofische wereldbeschouwing: dat de mensen de mogelijk­heid ontwikkelen overal op aarde begrip voor elkaar te hebben.
GA 303/297
Vertaald/331

Denn das ist ja einer der Hauptschäden unserer gegenwärtigen sozialen Zustände, daß der eine Mensch so wenig versteht, was der andere tut. Wir müssen tatsächlich dazu kommen, nicht als abgesonderte einzelne Menschen oder Gruppen dazustehen, sondern mit vollem Verständnis der eine dem anderen gegenüberzustehen.

Een van de belangrijkste gebreken van onze huidige sociale toestan­den is, dat de ene mens zo weinig begrijpt van wat de ander doet. We moeten zover komen dat we niet als geïso­leerde, afzonderlijke mensen of groepen komen te staan, maar vol begrip voor elkaar.
GA 307/228
Vertaald/294

Anthroposophie ist absolut das Gegenteil von jedem Fanatismus.

Antroposofie is absoluut het tegendeel van elke vorm van fanatisme.
GA 297/274
Op deze blog vertaald

Anthroposophie ist nirgends dazu da, fanatisch oder sektenhaft aufzutreten, sondern nur, um zu sagen, wie die Dinge sind.

Antroposofie wil op geen enkel gebied een fanatieke of sektarische rol spelen op, ze wil alleen zeggen hoe de dingen zijn. 
GA 354/107
Niet vertaald

Er is door Steiner heel veel gebracht aan inzichten op allerlei gebied. 
Je kan een keus maken van wat jou interesseert. Dan nog is het veel en soms moeilijk te begrijpen, tot – voor mij – onbegrijpelijk.

Maar wat ik meen te begrijpen, die inzichten van Steiner hebben mijn leven verrijkt.
Ik ben het lot dankbaar dat zijn ideeën mijn denken, voelen en willen zijn gaan inspireren.

.

Rudolf Steineralle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3423-3221

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner † 30-03-1925 (2)

.

.
Over enkele dagen zal er bij vele gelegenheden worden stilgestaan bij de 100e sterfdag van Rudolf Steiner.

Er zal worden nagegaan wat zijn invloed was, is of nog zou kunnen zijn.

Er zal ook wel klinken dat veel is ‘achterhaald’, immers 100 jaar….

Hier wat uitspraken op filosofisch-psychologisch gebied die m.i. de komende 100 jaar zeker niet aan inhoud zullen inboeten.

Dit is maar een klein deel van wat in Steiners nalatenschap is te vinden.

2
Vooroordelen ruïneren altijd het diepere inzicht.

3
We moeten ons bewust zijn van de achtergronden, de fundamenten van ons handelen.

7
Alle zielenroerselen drukken zich uit, openbaren zich in het lichaam.

U moet de hele mens leren begrijpen: naar geest, ziel en lichaam.

14
Het lichamelijke kan slechts begrepen worden wanneer men het beschouwt als een openbaring van de geest en ook van de ziel.

17
Door feiten met elkaar in verband te brengen, krijgen we reële begrippen.

18
We moeten loskomen van de woorden en we moeten de geest der dingen zoeken. Wanneer we iets willen begrijpen, moeten we niet dadelijk aan het woord denken, maar zoeken naar de feitelijke verbanden.

20
De werkelijkheid bestaat uit tegenstrijdigheden. We begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet de tegenstrijdigheden in de wereld zien.

24
Men moet altijd het een met het ander verweven, want in het leven is alles met elkaar verweven.

25
U kunt overal de uiterlijke verschijningsvormen beschouwen als openbaringen van het innerlijk. En u begrijpt de uiterlijke vormen slechts, wanneer u ze ook als openbaringen van het innerlijk ziet.

36
Al de uiterlijke processen zijn eigenlijk altijd een uiterlijke

manifestatie van innerlijke processen, hoe vreemd dit ook moge klinken voor een slechts op het uiterlijk gerichte wereldbeschouwing.

37
U moet proberen door te dringen tot in alle aspecten van het wezen van de mens.

39
Het ergste is deel uit te maken van een door mensen gemaakte wereld, zonder dat men met deze wereld te maken wil hebben.

43
U moet er in de allereerste plaats van uitgaan, dat de mens een wezen is dat voortdurend in wording is. En dat is iets wat we in ons bewustzijn als opvoeder ons steeds eigen moeten maken, dat de mens voortdurend in wording is, dat hij in de loop van zijn leven metamorfosen ondergaat.

45
Goethe heeft vanuit zijn wereldbeeld immers de fraaie gedachte gevormd dat het normale bestudeerd kan worden aan de hand van het abnormale.

46
Het is noodzakelijk om de blik te richten op het gehele zielenleven.

60
Juist wat binnen bepaalde grenzen gerechtvaardigd is, leidt tot onheil wanneer het buiten die grenzen toegepast wordt.

61
Zich ontwikkelen is slechts de omvorming van onze groeikrachten.

66
Je kunt de mens niet leren kennen, zonder hem als wordend te leren kennen.

67
De mens is niet alleen maar het uiterlijk fysieke organisme waarover de natuurwetenschap ons grootse, geweldige verklaringen geeft die niet hooglijk genoeg kunnen worden gewaardeerd. De mens is ook ziel en geest.

87
Je leert de dingen pas in hun realiteit kennen, wanneer je ze in de wereld reëel met elkaar in verband kan brengen.

91
Gewoonlijk is het in het leven niet zo dat een streng gescheiden of – of juist is, maar een en – en. Zowel het een als het ander speelt in het leven een rol.

96
Het leven verdraagt niet dat men alles indeelt in typen. Het leven vraagt dat alles in beweging is.

98
Men ziet niet in hoe al het stoffelijke vanuit de geest gevormd wordt en hoe al het geestelijke eigenlijk zich gelijktijdig manifesteert als iets fysieks.

99
Je moet overal  naar alle verschijnselen zoeken waarin een zaak zich voordoet. Je kunt niet alleen maar rekening houden met wat meteen voor de hand ligt.

117
Je moet, als je voor de mensheid op de aarde überhaupt begrip wilt krijgen met betrekking tot haar ethisch-religieuze doelstellingen, je enerzijds de onbevangen­heid eigen maken om niet het ene ideaal op zich als waarde­voller te beschouwen dan het andere, maar beide te willen begrijpen. 

118
Dit wil de antropo­sofische wereldbeschouwing: dat de mensen de mogelijk­heid ontwikkelen overal op aarde begrip voor elkaar te hebben.

122
Een absoluut ideaal laat zich nergens in het leven realiseren. Het gaat er steeds om: wat is in relatieve zin het beste?

124
Je moet overal reële, echte begrippen hanteren, niet die je jezelf aanpraat. 

128
Men moet alles met alles in verband zien.

138
In de ontwikkeling van de mensheid heb je niet het recht je een individualiteit te voelen, wanneer je niet tegelijkertijd voelt, dat je ook deel uit maakt van de hele mensheid.

145
En zo is het in het leven steeds – de dingen in het leven moeten overal vanuit de meest verschillende kanten bekeken worden.

147
Het leven bestaat niet uit bewijzen en weerleggen, leven bestaat uit beweging, uit verandering, uit metamorfose.

149
Wat in de ene situatie juist is, is in een andere situatie verkeerd en omgekeerd. Het leven moet in al zijn beweeglijkheid worden beschouwd.

150
Abstracte eisen dragen het kenmerk dat zij in hun abstractheid geen realiteit worden.

151
Wie in het leven 
werkelijk iets bereiken wil, moet geen abstracte, verheven idealen koesteren waarover hij z’n benen breekt of waaraan hij z’n hoofd stoot, maar die probeert steeds het leven te nemen zoals het is.

153
Voor de mens die sociaal wil zijn, zijn er twee dingen
 belangrijk: liefdevol achter je eigen doen en laten staan en begripsvol ingaan op het doen en laten van de ander.

154
Want als je overeenkomstig de realiteit denkt, dan kom je tot volkomen andere oordelen, ook over de zintuiglijke werkelijkheid, dan door middel van abstracties.

159
De welvaart van de mensen is des te groter, naarmate het egoïsme kleiner is
.

160
Levensecht de wereld begrijpen is totaal iets anders dan deze met dode begrippen omvatten.

183
Pas op het ogenblik dat de mens leert begrijpen: de wereld zelf is een kunstwerk, dat de mens leert zo naar de hele natuur te kijken dat hij in die natuur een scheppend kun­stenares ziet, op dat ogenblik pas is de mens op weg zich religieus te verdiepen.

186
Een van de belangrijkste gebreken van onze huidige sociale toestan­den is, dat de ene mens zo weinig begrijpt van wat de ander doet. We moeten zover komen dat we niet als geïso­leerde, afzonderlijke mensen of groepen komen te staan, maar vol begrip voor elkaar.

187
De idee is niet een begrip, de idee is een plastische vorm.

206
Iets is nog niet waar, wanneer het waargenomen en logisch is. Wat op zich logisch is, is nog geen waarheid. Waarheid wordt het pas, wanneer iets logisch is én in overeenstemming met de werkelijkheid.

208
Kritiek leveren is immers altijd makkelijker dan opbouwen.

229
Het leven is van ’s morgens tot ’s avonds op elk gebied  interessant. De kleinste dingen zijn interessant.

237
De wereld komt er niet door vooruit als je altijd het midden houdt; het midden is terecht aanwezig, als ook de afzonderlijke zijden aanwezig zijn en je deze als krachten in aanmerking neemt.

239
In het formuleren van onze zinnen moeten we meteen zo gewetensvol zijn dat we naar waarheid streven.

243
[ ]  het is onmogelijk de wetmatigheden die zich in de wereld voordoen, maar op één manier te vinden. Zolang je van mening bent dat alles opgehangen kan worden aan de werking van oorzaak en gevolg, sta je open voor tragische vergissingen.

245
Je bent erg verkeerd bezig wanneer je uit een geheel een deel neemt en dat gaat bekijken als iets wat op zich staat.

246
In plaats van naar het allerkleinste te kijken, zou je de blik moeten richten op het allergrootste, want daarin is te vinden wat in het kleinste zit. 

249
De mens is als fysiek wezen geen werkelijkheid op zich, maar hij is een fysiek wezen samen met de hele aarde

250
Wat werkelijkheid is, is meer dan waar het beperkte aardse mensenverstand in eerste instantie toegang toe heeft.

258
Onze manier van beschouwen is zeer zeker kijken met een bepaalde bril op, zodat we onze alledaagse bezigheden verrichten zonder de innerlijke samenhangen in de wereld daadwerkelijk te kennen.

259
Alles wat niet in de richting gaat van het begrijpen van de totale werkelijkheid, behoort eigenlijk al bij het leven dat in verval is.

260
Op het vlak van de kennis is het net zo noodzakelijk dat de mensen zich nu verdiepen in wat de opvattingen over de natuur kunnen bieden, als dat het ook noodzakelijk is dat zij zich verdiepen in wat geesteswetenschap kan bieden. Noch het een noch het ander omvat de volle waarheid, alleen het samengaan van beide in de menselijke ziel heeft de volle waarheid als resultaat.

266
Routine is de mechanisering van het leven.

273
Hoe materialistischer een mens wordt, hoe meer hij van de werkelijkheid vervreemdt.

274
Iets kan in hoge mate logisch zijn, geestrijk, maar dan hoeft het nog niet in overeenstemming te zijn met de werkelijkheid. In deze tijd hebben we juist een denken nodig dat realistisch is.

275
Het abstracte denken brengt ons er uiteindelijk toe dat we door louter abstracties de werkelijkheid niet meer zien.

280
Om de werkelijkheid te kennen, mag je nooit schematiseren, nooit ideeën zomaar naast elkaar zetten.

281
Je moet goed in de gaten hebben dat in de realiteit alles alleen maar zo bekeken kan worden dat als iets zich ergens als het belangrijkste voordoet, daar ook andere elementen van de werkelijkheid bijhoren en dat wat anders op de achtergrond blijft, in een andere situatie van de realiteit, het belangrijkste is en dat dat andere dan weer op de achtergrond staat.

284
We moeten tot heldere begrippen komen, geen vage. We moeten inzien dat uitgaan van begrippen, van definities, helemaal niets betekent, wél het waarnemen van de feiten zonder vooroordelen.

285
Je moet niet op de een of andere manier benepen tégen iets zijn.

286
Alleen door niet in schema’s te denken, kom je dichter bij de werkelijkheid.

288
Het leven ontwikkelt zich in tegenstellingen.

294
Antroposofie is absoluut het tegendeel van elke vorm van fanatisme.

299
Als het om het begrijpen van de dingen gaat, blijft ons intellect oppervlakkig. Het dringt niet in de diepere laag door, waar de waarheid te vinden is.

310
Bij antroposofische geesteswetenschap moet je innerlijk actief zijn, anders hoor je alleen woorden die je naar eigen goeddunken voor fantasterij kan houden. 

315
In deze tijd waarin we geloven met beide benen op de grond te staan, gaat het erom in te zien dat we met abstracte begrippen niet tot de werkelijkheid komen.

320
Niemand kan onbevangen over iets spreken waarvoor hij een bijzondere interesse heeft.

322
Leven betekent: voortdurend leren.

324
De taak van de geesteswetenschap is om in alle mogelijke theorieën het wezenlijke op te zoeken.

325
Je mag nooit een afgerond oordeel hebben over iets.

326
In de mensheid is een oeroude wet werkzaam: vermogens verwerven op het ene gebied gaat alleen wanneer er vermogens op een ander gebied minder worden.

328
Menselijk weten moet er altijd op uit zijn om tot de meest uiteenlopende filosofieën en wereldbeschouwingen, tot de geheimen van het leven door te dringen en de oerbronnen van het leven te vinden.

329
Alles wat de mens om zich heen ziet, is in ontwikkeling.

330
Wat naar de ene kant hoog is, is naar de andere kant laag en omgekeerd. Steeds heeft een ding in de werkelijkheid van het leven twee kanten. Steeds bepaalt het ene het andere.

332
Je mag geen oordeel geven dat je bevalt, maar je bent verplicht in je oordeel weer te geven wat overeenkomt met de werkelijkheid.

333
Elke tijd is een overgangstijd van het verleden naar de toekomst.

334
Iedereen kan zich inbeelden dat wat hij denkt, het juiste is. Hoe minder realiteitszin iemand heeft, des te meer zal hij zich meestal inbeelden dat wat hij denkt, het juiste is.

335
We geven ons aan illusies over wanneer we aan het uiterlijke leven blijven hangen.

338
De mens is een levend wezen dat zich in de tijd ontwikkelt. Een wordend wezen dat met iedere levensfase iets nieuws in zijn totale ontwikkeling in zich opneemt.

339
Wie de dingen verinnerlijkt begrepen heeft, kan tot een juist eigen oordeel komen.

340
Wat er eigenlijk van de antroposofie moet uitgaan is: wakker zijn, enthousiast zijn, haar kennis in activiteit, in de daad omzetten, zodat de mens niet alleen maar wat weet, maar iets door de antroposofie wordt.

342
Alles zou opgebouwd moeten worden met de ontwikkeling van de mens als uitgangspunt.

343
De grote wetmatigheden zijn overal aanwezig, maar op ieder gebied op een eigen manier.

345
Nu is het vooral nodig dat de mensen bij alles leren met de grootst mogelijke eerlijkheid in de eerste plaats naar waarachtige zelfkennis te zoeken en in de tweede plaats naar waarachtige kennis over de wereld.

351
Antroposofie wil op geen enkel gebied fanatiek of sektarisch optreden, ze wil alleen zeggen hoe de dingen zijn. 

364
Wil men de werkelijkheid benaderen, met name de werkelijkheid van de menselijke natuur, dan moet het duidelijk zijn dat iedere onderverdeling een onderverdeling is van een eenheid. Zou men zich alleen richten op die abstracte eenheid, dan zou men niets leren kennen. Zou men nooit indelen, dan zou de wereld altijd in het vage blijven.

De cijfers verwijzen naar ‘Rudolf Steiner wegwijzers‘ daar vind je de bron van de opmerkingen.

.

Rudolf Steineralle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3422-3220

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over sprookjes, mythen, sagen (GA 55)

.

Zie de inleiding bij GA 34 en  GA 57

Rudolf Steiner spreekt in de hieronder genoemde voordracht over ‘geestelijke ontwikkeling’.
In de inleiding bij GA 34 geef ik een triviaal voorbeeld van hoe de ene mens meer van een bepaald onderwerp weet dan een ander.
Nu gaat het bij ‘ingewijd zijn’ niet om een bepaald ‘weten’ dat je door studie je zou kunnen eigen maken.
Je gaat ‘anders’ en ‘iets anders’ waarnemen.

Als Steiner bij verschillende gelegenheden eenzelfde onderwerp bespreekt, voegt hij meestal weer iets nieuws toe; hij belicht e.e.a. weer vanuit een andere hoek, enz.

In deze voordracht staat hij langer stil bij hoe het bewustzijn van de mensheid zich ontwikkelde en veranderde. 

GA 55

Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben

Het weten van het bovenzintuiglijke in onze tijd en de betekenis voor het tegenwoordige leven

Voordracht 2 Berlijn, 25 oktober 1906 

Blut ist ein ganz besonderer Saft 

                                     Bloed is een heel bijzonder sap

Blz.37

Alle diejenigen Dinge, welche aus den Sagen und Mythen des Volkes uns überkommen sind und sich auf das Menschenleben beziehen, werden in unserer Zeit in bezug auf die ganze Anschauung und Auffassung des Menschen einer
besonderen Umwandlung unterliegen. Dasjenige Zeitalter liegt hinter uns, in dem man auf Sagen, Märchen und Mythen so geblickt hat, als ob in ihnen nur kindliche Volksphantasie sich ausspräche. Ja, selbst die Zeit liegt hinter uns,
in der man in einer kindlich gelehrtenhaften Weise davon gesprochen hat, daß in der Sage die dichtende Volksseele zum Ausdruck komme. Die dichtende Volksseele ist nichts anderes als ein Erzeugnis des grünen Gelehrtentisches, denn es gibt ebenso einen grünen Gelehrtentisch, wie es einen grünen Bürokratentisch gibt. Wer einen Blick hineingetan hat in die Volksseele, der weiß sehr gut, daß es sich im Volke nicht um Erdichtungen und dergleichen Dinge handelt, sondern um etwas viel Tieferes, das in seinen Sagen
und Märchen von wunderbaren Mächten und wunderbaren
Ereignissen zum Ausdruck kommt.
Wenn wir uns von dem neuen Standpunkte der Geistesforschung aus wieder in die Sagen und Mythen vertiefen,

Al die dingen die uit legendes en mythen van een volk tot ons zijn gekomen en betrekking hebben op het menselijk leven, zijn in onze tijd in relatie tot de hele  perceptie en opvatting van de mens onderhevig aan speciale transformatie.
Het tijdperk ligt achter ons, waarin zo naar legendes, sprookjes en mythen
werd gekeken alsof ze slechts de uiting waren van kinderlijke volksfantasieën. Ja, zelfs de tijd ligt achter ons, waarin men op een kinderlijk geleerde manier spreekt over dat in de sage de poëtische ziel van het volk tot uiting komt. De poëtische ziel van het volk is niets anders dan een product van de groene geleerdentafel; er bestaat een groene geleerdentafel, evenals een groene bureaucratische tafel. Iedereen die in de ziel van het volk heeft gekeken, weet heel goed dat het in een volk niet gaat om verdichtsels e.d., maar om iets veel diepers dat tot uitdrukking komt in de sagen en sprookjes over wonderbaarlijke krachten en wonderbaarlijke gebeurtenissen.
Als we ons vanuit het nieuwe standpunt van spiritueel onderzoek opnieuw verdiepen in de sagen en mythen,

Blz. 38

wenn wir jene großartigen und gewaltigen Bilder, die uns aus der Urzeit überkommen sind, auf uns wirken lassen, nachdem wir mit geisteswissenschaftlichen Forschungsmethoden ausgerüstet sind, so erscheinen uns diese Mythen und Sagen so, daß sie uns zum Ausdruck einer tiefsinnigen
Urweisheit werden.
Wahr ist es, daß der Mensch sich zunächst fragt, wie es komme, da wir es doch ursprünglich mit primitiven Volksstufen, primitiven Volksanschauungen zu tun haben, daß der naive Mensch sich die Welträtsel bildlich veranschaulichen konnte in diesen Sagen und Märchen und daß, wenn wir uns heute in diese Sagen und Märchen vertiefen, wir im Bilde dasjenige erblicken, was uns die Geistesforschung heute klar enthüllt. Zunächst muß das unsere Verwunderung erregen. Wer sich aber tiefer und tiefer einläßt in die Art und Weise, wie diese Märchen und Mythen zustande gekommen sind, dem schwindet jedes Erstaunen, jeder Zweifel und er wird nicht nur das, was man naive Anschauung nennt, in diesen Sagen und Märchen finden, sondern den weisheitsvollen Ausdruck einer uralten, wahren Weisheits-Anschauung der Welt erkennen.

wanneer we die grootse en krachtige beelden die zijn overgeërfd uit de prehistorie, op ons laten inwerken, nadat we zijn uitgerust met de onderzoeksmethoden van de geesteswetenschap, verschijnen deze mythen en sagen aan ons op zo’n manier dat ze voor ons de uitdrukking worden van een diepgaande oerwijsheid.
Het is waar dat de mens zich eerst afvraagt ​​hoe het komt, aangezien we toch te maken hebben met primitieve volkeren, de opvattingen van primitieve volkeren, dat de naïeve mens zich de raadsels van de wereld in deze sagen en sprookjes in beelden kon zien en dat wanneer wij ons vandaag verdiepen in deze sagen en sprookjes, wij in beelden zien wat het spiritueel onderzoek ons ​​vandaag de dag duidelijk onthult. Dit moet allereerst wel onze verbazing wekken. Maar als je je steeds dieper verdiept in de manier waarop deze sprookjes en mythen tot stand kwamen, verdwijnt alle verbazing, alle twijfel en je zal in deze sagen en sprookjes niet alleen vinden wat men een naïeve opvatting noemt, maar de wijze uitdrukking van een oude, ware wijsheidsopvatting over de wereld.
GA 55/38-39
Vertaald
Dit is een eigen vertaling.

Blz. 61

Vóór deze passage heeft Steiner uiteengezet hoe het bewustzijn van de vroegere mens veel meer helderziend was dan het onze en hoe dit ging veranderen.
We kennen de uitdrukking: ‘zo oud als Methusalem’, wiens leeftijd in de Bijbel op 969 jaar werd bepaald. Dit ongelooflijk aantal jaren zou hier een verklaring vinden (zonder met name te worden genoemd).

Weil der Mensch dieses Bewußtsein hatte, weil er nicht bloß in seiner persönlichen Welt lebte, sondern weil in seinem Innern das Bewußtsein seiner vorhergehenden Generation auflebte, deshalb bezeichnete er auch nicht bloß seine Person mit einem Namen, sondern eine ganze Generationenreihe. Der Sohn, der Enkel und so weiter bezeichneten das Gemeinsame, das durch sie alle hindurchging, mit einem Namen. Der Mensch empfand sich als ein Glied der ganzen Generationsreihe. Das war eine wirkliche und wahre Empfindung. Und wodurch wurde diese Bewußtseinsform in eine andere verwandelt? Sie wurde es durch ein Ereignis, das die geheimwissenschaftliche Geschichte gut kennt. Wenn Sie in der Geschichte zurückgehen, dann tritt für alle Völker des Erdkreises ein Moment auf, der Ihnen ganz genau bei jedem einzelnen Volke bezeichnet werden kann. Das ist der Moment, wo das Volk in einen neuen Kulturzustand eintritt, in dem es aufhört, alte Traditionen zu haben, wo es aufhört, Urweisheit zu besitzen, jene Weisheit, die durch das Blut der Generationen hindurchgerollt ist.

Omdat de mens dit bewustzijn had, omdat hij niet alleen in zijn persoonlijke wereld leefde, maar omdat het bewustzijn van zijn vorige generatie in hem leefde, gaf hij niet alleen zijn eigen persoon een naam, maar een hele reeks generaties. De zoon, de kleinzoon, enzovoort, gaven het gemeenschappelijke element dat in hen allen terugkwam een ​​naam. De mens voelde zich lid van de gehele generatieketen. Dat was een echt en waar gevoel. En hoe werd deze vorm van bewustzijn getransformeerd in een andere? Dit gebeurde door een gebeurtenis die bekend is in de verborgen wetenschap. Als je teruggaat in de geschiedenis, dan is er een moment dat voor alle volkeren ter wereld geldt en dat heel precies voor ieder afzonderlijk volk beschreven kan worden. Dit is het moment waarop de mensen een nieuwe culturele staat bereiken, waarop ze ophouden met het hebben van oude tradities, als ze niet langer de oeroude wijsheid bezitten, de wijsheid die door het bloed van de generaties stroomt.

Die Völker haben ein Bewußtsein davon, und dieses Bewußtsein finden wir ausgedrückt in den alten Sagen der Völker. Die Stämme blieben nämlich in früherer Zeit in sich abgeschlossen, die einzelnen Mitglieder der Familien heirateten untereinander. Das finden Sie ursprünglich bei allen Rassen und Völkern. Und ein wichtiger Moment für die Menschheit ist der, als dieses Prinzip durchbrochen wird, sich fremdes Blut mit fremdem Blute mischt, wo die Nah-Ehe in die Fern-Ehe übergeht. Die Nah-Ehe bewahrt das Blut der Generationen, sie läßt dasselbe Blut durch die einzelnen Glieder rinnen, das seit Generationen den Stamm, die Nation durchfloß. Die Fern-Ehe gießt neues Blut dem Menschen ein, und diese Durchbrechung des Stammesprinzipes, diese Mischung des Blutes, die bei allen Völkern sich findet und früher oder

De volkeren zijn zich hiervan bewust en we vinden dit besef terug in de oude sagen van de volkeren. Vroeger leefden de stammen afgesloten in zichzelf, de individuele familieleden trouwden met elkaar. Je vindt dit oorspronkelijk bij alle rassen en volkeren. En een belangrijk moment voor de mensheid is wanneer dit principe wordt doorbroken, wanneer vreemd bloed zich vermengt met vreemd bloed, wanneer een huwelijk in eigen kring verandert in een huwelijk buiten deze kring. Een huwelijk in eigen kring zorgt ervoor dat het bloed van de generaties behouden blijft. Het zorgt ervoor dat hetzelfde bloed door de individuele leden stroomt dat al generaties lang door de stam, door het volk stroomt. Het huwelijk buiten de kring brengt nieuw bloed in de mens, en dit doorbreken van het stamprincipe, deze vermenging van bloed, die in alle volkeren voorkomt en vroeger of later 

später auftritt, bedeutet die Geburt des äußeren Verstandes, die Geburt des Intellektes.
Das ist eben das Wichtige, daß in alten Zeiten eine Art dämmerhaften Hellsehens vorhanden war und daß Mythen und Sagen aus diesem hellseherischen Vermögen heraus entstanden sind, welches sich in dem verwandtschaftlichen Blute ausleben kann wie in dem vermischten Blute das gegenwärtige Bewußtsein. Mit dem Eintritt der Fern-Ehe fällt auch die Geburt des logischen Denkens, die Geburt des Intellektes zusammen. So überraschend das ist, so wahr ist es.

plaatsvindt, betekent de geboorte van het uiterlijke verstand, de geboorte van het intellect.
Belangrijk is dat er in de oudheid een soort vage helderziendheid bestond en dat uit dit helderziende vermogen mythen en sagen zijn ontstaan, die zich door het verwantschapsbloed kunnen manifesteren, net zoals het huidige bewustzijn zich door het gemengde bloed kan uiten. Het ontstaan ​​van huwelijken buiten de eigen kring valt ook samen met de geboorte van het logisch denken, de geboorte van het intellect. Hoe verrassend dit ook klinkt, het is waar.
GA 55/61-62
Vertaald
Dit is een eigen vertaling.

.
Rudolf Steiner over mythen e.d.: alle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3411-3209

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over geschiedenis (GA 303)

.

GA=Gesamt Ausgabe, de genummerde boeken en voordrachten van Rudolf Steiner.

Na de tekst in groen, volgt steeds de vertaling; opmerkingen in blauw van mij. 

.

RUDOLF STEINER OVER geschiedenis

GA 303       vertaald

Voordracht 11, Dornach 2 januari 1922

Blz. 211

Das­jenige, was die historischen Ideen sind, die Impulse, die durch das ge­schichtliche Leben durchgehen, die in soziale Gestaltungen eingreifen, die sind, obwohl sie wiederum etwas ganz anderes sind auf geschicht­lichem Gebiete, dennoch gleichsam das Skelett der Geschichte, während das Fleisch, während die Muskeln die lebendigen Menschen sind mit ihren Biographien und die unmittelbaren konkreten Ereignisse im Ge­schichtlichen. Daher müssen wir in der Geschichtsbehandlung, die wir auch schon zwischen dem zehnten und zwölften Lebensjahre einfügen müssen, so vorgehen, daß wir abgeschlossene Bilder, an denen sich das Gefühl erwärmen kann, zu denen das Gefühl hinaufschauen kann, er­zählen, Biographisches, Charakteristiken abgeschlossener Ereignisse, nicht abstrakte durchgehende Impulse. Die kommen an das Kind her­an, wenn das zwölfte Jahr herangekommen ist, wo dasjenige eintritt, was eben dann durch das Stehen des Menschen in der Außenwelt be­dingt ist – er geht ja ganz von innen nach außen; nun kann er auch dasjenige erfassen lernen, was als geschichtliche Impulse von außen her die einzelnen Menschen ergreift.

Wat de historische ideeën zijn, de impulsen die door het historische leven gaan, die in de sociale ontwikkelingen ingrijpen, die zijn, hoewel ze weer iets heel anders zijn op historisch gebied, toch als het ware het skelet van de geschiedenis, terwijl het vlees, terwijl de spieren de levende mensen zijn met hun biografieën en de direct concrete gebeurtenissen in de geschiedenis. Vandaar dat we met de behandeling van de geschiedenis, die we ook al tussen het tiende en twaalfde levensjaar moeten invoegen, zo moeten omgaan dat we in vastomlijnde beelden vertellen waaraan het gevoel zich kan verwarmen, waarnaar het gevoel kan opzien, biografische verhalen, karakteristieken van afgesloten gebeurtenissen, geen abstracte doorlopende impulsen. Die pakt het kind pas op wanneer het twaalf geworden is, wanneer datgene optreedt wat bepaald wordt door het feit dat de mens in de buitenwereld komt te staan — hij gaat immers helemaal van binnen naar buiten. Nu kan hij ook leren begrijpen wat als historische impulsen van buitenaf de individuele mensen aangrijpt.
GA 303/211
Vertaald/238

Voordracht 12, Dornach 3 januari 1922

Blz. 227

Und ebenso wird man das Geschichtliche, wie ich schon er­wähnt habe, in diesem Lebensabschnitte (9-10) so behandeln, daß man abge­schlossene Bilder von menschlichen Ereignissen hinstellt.

En evenzo, zoals ik al gezegd heb, zul je ook de geschiedenis in deze levensfase (9-10) zo behandelen dat je afgesloten beelden van menselijke gebeurtenissen aangeeft.
GA 303/227
Vertaald/256

Voordracht 4, Dornach 4 januari 1922

Blz. 251    vert. 282/283

Was ich eben anzudeuten versuchte, das wird man so stark gewahr, wenn man genotigt ist, sowohl für den Jüngling wie für die Jungfrau nach dem Eintritt in die Geschlechtsreife – ich will heute nur ein Bei­spiel herausheben – zum Beispiel Geschichte vorzuführen. Im wirk­lichen Gang der menschlichen Geschichtsentwicklung fielen, wenn auch in anderer Form, männliche und weibliche Kräfte durcheinander. Unsere Geschichtsdarstellungen, die uns einzig und allein für das ge­schlechtsreife Alter zur Verfügung stehen, sind aber durchaus männi­scher Natur, wie wenn sie bloß von Epimetheus dargestellt worden wä­ren. Dafür bringen zum Beispiel die Mädchen, die geschlechtsreif ge­worden sind, gar kein Verständnis entgegen. Den Jungen wird es etwas langweilig, aber es ist noch eher mit ihnen auszukommen mit dem Epi­metheischen, mit demjenigen, was vorzugsweise mit dem Urteilen, mit dem unmittelbar Feststellbaren sich befaßt.

Wat ik zojuist geprobeerd heb aan te duiden, dat word je zo sterk gewaar wanneer je genoodzaakt bent zowel voor de jongeman als voor de jongedame na het betreden van de geslachtsrijpheid – ik wil vandaag slechts een voorbeeld noemen — bijvoorbeeld geschiedenis te geven. In de werkelijke gang van de menselijke historische ontwikkeling liepen, zij het in een andere vorm, mannelijke en vrouwelijke krachten door elkaar heen. Onze geschiedenisthema’s, die ons enkel en alleen voor de geslachtsrijpe leeftijd ter beschikking staan, hebben echter een volledig mannelijke aard, alsof zij alleen door Epimetheus zouden zijn beschreven. Daarvoor kunnen bijvoorbeeld de meisjes, die geslachtsrijp geworden zijn, helemaal geen begrip opbrengen. De jongens zullen het wat saai gaan vinden, maar bij hen kun je nog eerder met Epimetheus-achtige dingen aankomen, met wat zich vooral met het oordelen, met het direct vaststelbare bezighoudt.

Es gibt auch eine Prometheusartige Darstellung der Geschichte, wo nicht nur dasjenige gezeigt wird, was geschehen ist, sondern, wo das­jenige, was von Ideen in der Gegenwart dasteht, in seiner Metamor­phose aus Vorangegangenem gezeigt wird, aber so gezeigt wird, wie Impulse da waren, um die Gegenwart weiterzuführen, wie die Gegen­wart wieder weitergeführt wird durch Impulse. Dieses Wirken eines Prometheus-Elementes in der Geschichte, das ist dasjenige. was das Frauenelement besonders anzieht.
Es würde durchaus einseitig werden, wenn man die Geschichte in einer Frauenschule in einer Prometheusartigen Weise, für die Männer in einer Epimetheusartigen Weise darstellen wollte. Die Männer wür­den ganz in die Vergangenheit zurückfließen und da noch mehr erstar­ren als sie es heute sind. Die Mädchen in den Mädchenschulen würden gerade bei den für sie geeigneten Geschichtsdarstellungen gewisserma­ßen der Zukunft nur entgegenfliegen wollen. Sie würden überall die Impulse empfinden, die durchaus ihrem Verständnisse besonders nahe­liegen. Aber wir gewinnen ein richtiges Wirken für das soziale Zu­sammenleben nur dann, wenn wir eben zu dem, was wir heute fast

Er bestaat ook een Prometheus-achtige weergave van de geschiedenis, waarbij niet alleen wordt getoond wat er gebeurd is, maar waar dat wat vanuit ideeën in de tegenwoordige tijd aanwezig is, in zijn metamorfose vanuit het voorafgaande wordt getoond, maar op zo’n manier wordt getoond dat er impulsen zijn geweest om de tegenwoordige tijd verder te brengen, dat de tegenwoordige tijd weer verder wordt gebracht door bepaalde impulsen. Dit werken van een Prometheus-element in de geschiedenis, dat is iets wat vooral het vrouwelijke element aantrekt.

Het zou volstrekt eenzijdig worden als je de geschiedenis op een meisjesschool op een Prometheus-achtige wijze, voor de jongens Epimetheus-achtig zouden willen behandelen. De jongens zouden helemaal in het verleden terugstromen en daar nog meer verstarren dan nu al het geval is. De meisjes op de meisjesscholen zouden juist bij de voor hen geschikte geschiedenisbeschrijving in zekere zin alleen maar de toekomst tegemoet willen vliegen. Zij zouden overal de impulsen voelen die zeker heel dicht bij hun begripsvermogen liggen. Maar we krijgen pas dan een juiste werking voor het sociale samenleven als we nu aan dat wat we nu bijna

Blz. 252   vert. 283

einzig und allein zur Verfügung haben, zu der Epimetheusartigen Ge­schichte, die von Prometheus geschriebene hinzufügen. Dann, wenn beide Elemente in der Geschichtsdarstellung wirken, werden wir tat­sächlich für das geschlechtsreife Alter geschichtliche Darstellungen ha­ben, beziehungsweise solche zustande bringen, wenn uns die entspre­chende Aufgabe zugefallen ist.

uitsluitend ter beschikking hebben, aan de Epimetheus-achtige geschiedenis, de door Prometheus geschreven geschiedenis toevoegen. Wanneer dan beide elementen in de behandeling van de geschiedenis werkzaam zijn, zullen we, als we deze taak hebben gekregen, voor de geslachtsrijpe leeftijd werkelijk historische beschrijvingen ter beschikking hebben, respectievelijk tot stand kunnen brengen.
GA 303/251-252
Vertaald/282-283

.

Geschiedenisalle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: geschiedenis klas 5  en  klas 6

.

3409-3207

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 2 (2-4-2)

.

GA= Gesamt Ausgabe, (volledige uitgave): de genummerde reeks boeken en voordrachten van Steiner.

Duitse tekst
Vertaling

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293 [1], ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Aan de hand van een aantal persoonlijke gedachten en ervaringen, wil ik een context geven voor leerkrachten die op de vrijeschool (gaan) werken bij alle voordrachten.
De tekst in groen is van Steiner; in zwart is de vertaling. In blauw is mijn tekst.

Wanneer je je verdiept in Steiners werk, zal je bepaalde onderwerpen steeds weer tegenkomen. Maar – dat vond ik wel verrassend toen ik het ontdekte – telkens wordt zo’n onderwerp weer verschillend bekeken; er wordt iets aan toegevoegd, enz. Kortom, Steiner maakt zijn woorden ‘dat karakteriseren meer oplevert aan kennis dan definiëren’ elke keer waar.

In de 2e voordracht van de ‘Algemene menskunde’ komt de tegenstelling voorstelling – wil aan de orde vanuit verschillende invalshoeken.
Kernbegrippen zijn vaak: ‘het oude t.o. het nieuwe’.
Hier wordt ook ‘het nieuwe’ verbonden aan de kunst en de moraliteit.
Voor de pedagogie geeft dit weer een ondersteuning voor het inzicht dat we, als we kunstzinnig werken, aan, met de wil werken; met het toekomstige!
Hij legt hier een kort verband naar waar de mens vrij is.
.

GA 93A

Grundelemente der Esoterik
Basiselementen van het bovenzintuiglijk weten

Voordracht 16, Berlijn 11 oktober 1905

Blz. 122

Alles dasjenige, was der Mensch gewöhnlich denkt, denkt er über die Dinge, über das Gewordene. Er kann aber auch über solche Verhältnisse denken, über etwas, das nicht durch die Wirkung von früher herbeigeführt ist, sondern erst in der Gegenwart eintritt. Das geschieht aber sehr selten, denn die Menschen hängen am alten, an dem, was um sie aufgeschichtet ist. Verhältnisse, die als etwas ganz Neues auftreten, werden sehr wenig den Inhalt menschlicher Gedanken bilden. Derjenige, der an der Zukunft mitarbeiten will, muß aber solche Gedanken haben, die neue Verhältnisse zwischen den Dingen ergeben. Nur Gedanken über Verhältnisse zwischen den Dingen können etwas Neues sein. Am besten sieht man das in der Kunst. Was der Künstler macht, ist in Wirklichkeit gar nicht da. Die bloße Form, die der Plastiker ausarbeitet, ist gar nicht wirklich da; sie ist kein Naturprodukt. In der Natur gibt es nur die vom Leben durchpulste Form. Die bloße Form würde den Naturgesetzen widersprechen.

Alles wat de mens gewoonlijk denkt, denkt hij over dingen, over wat geworden is. Maar hij kan ook denken aan een bepaalde samenhang van dingen*, aan iets dat niet voortkomt als werking vanuit het verleden, maar alleen in het heden gebeurt. Dit komt echter maar zelden voor, omdat mensen zich vastklampen aan het oude, aan wat zich om hen heen heeft opgestapeld. Omstandigheden* die zich voordoen als iets volkomen nieuws zullen zeer zelden de inhoud van menselijke gedachten vormen.
Wie echter aan de toekomst wil werken, moet gedachten hebben die resulteren in nieuwe relaties* tussen dingen. Alleen gedachten over relaties* tussen dingen kunnen iets nieuws zijn. Dit is het beste te zien in de kunst. Wat de kunstenaar creëert is er niet echt. De loutere vorm die de beeldhouwer uitwerkt is er niet echt; het is geen natuurlijk product. In de natuur is er alleen de vorm die pulseert met leven. De loutere vorm zou in tegenspraak zijn met de natuurwetten.

Blz. 123

Der Künstler baut aus Verhältnissen etwas Neues auf. Der Maler malt, was durch die Verhältnisse eintritt: Licht und Schatten; er malt gar nicht, was wirklich da ist. Er malt nicht den Baum, sondern eine Impression, die hervorgerufen ist dadurch, daß er alle Beziehungen zum Baum darstellt. Auch im praktischen Handeln merkt man, daß der Mensch gewöhnlich nichts Neues schafft. Die Mehrzahl der Menschen tut nur dasjenige, was schon geschehen ist. Nur einige Menschen schaffen aus moralischer Intuition heraus, indem sie neue Pflichten, neue Taten in die Welt hineinbringen.
Das Neue kommt in die Welt hinein durch Verhältnisse. Daher hat man oftmals gesagt, daß das elementare moralische Handeln überhaupt in Verhältnissen liegt. Solch moralisches Handeln besteht zum Beispiel in Taten, die durch das Verhältnis des Wohlwollens herbeigeführt werden. Bei den meisten Handlungen findet man, daß sie auf Altem fußen; selbst bei Handlungen und Geschehnissen, wo Neues eintritt, fußt man gewöhnlich noch auf Altem. Bei genauer Untersuchung stellt sich das meistens heraus. Nur solche Handlungen sind frei, bei denen der Mensch gar nicht auf Grund der Vergangenheit arbeiten würde, sondern bei denen er nur dem gegenübersteht, was durch die kombinierende und produktive Tätigkeit seiner Vernunft an Handlungen in die Welt hineinkommen kann.

De kunstenaar bouwt iets nieuws op uit de omstandigheden*. De schilder schildert wat zich voordoet door de omstandigheden*: licht en schaduw; hij schildert niet wat er werkelijk is. Hij schildert niet de boom, maar een indruk die ontstaat doordat hij alle relaties* tot de boom weergeeft.
Ook in praktisch handelen realiseer je je dat de mens meestal niets nieuws creëert. De meerderheid van de mensen doet alleen wat al gedaan is. Alleen sommige mensen creëren uit morele intuïtie door nieuwe plichten, nieuwe daden in de wereld te brengen.
Het nieuwe komt de wereld binnen via relaties*. Daarom wordt vaak gezegd dat elementair moreel gedrag in relaties* ligt. Zulk moreel handelen bestaat bijvoorbeeld uit daden die teweeggebracht worden door de relatie* van welwillendheid. In de meeste handelingen zie je dat ze gebaseerd zijn op het oude; zelfs in handelingen en gebeurtenissen waar iets nieuws gebeurt, is men meestal nog steeds gebaseerd op het oude. Een nader onderzoek onthult dit meestal. Alleen die handelingen zijn vrij waarin de mens helemaal niet handelt op basis van het verleden, maar waarin hij alleen geconfronteerd wordt met wat in de wereld kan komen door de combinerende en productieve activiteit van zijn verstand bij het handelen.
GA 93a/122-123
Niet vertaald

Het Duits heeft vrijwel steeds ‘Verhältnisse’ een woord met een uitgebreidere betekenis: pepalende (externe) toestanden, omstandigheden of beïnvloedende factoren, voorwaarden; wederkerig verband tussen verschillende, elkaar wederzijds beïnvloedende aspecten, sferen, gebieden.

.

GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 2: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3402-3200

.

.

.