Tagarchief: Grohmann Leesboek voor de plantkunde

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (13)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz.44, hoofdstuk 13                                                                          alle hoofdstukken

 

EEN PADDENSTOEL DIE EEN BLOEM WILDE WORDEN

Wat er tevoorschijn komt, wanneer een paddenstoel op eigen kracht probeert een bloem te worden, kun je duidelijk zien aan de stinkzwam. Je kunt je er deels over verbazen en je kunt er half om lachen. Ja, het is een van de merkwaardigste vormen van het hele plantenrijk en je mag je er niet van laten weerhouden die te  bestuderen, omdat die stinkt. Al lang voor je hem met eigen ogen aanschouwt, word je hem al gewaar door de ‘geur’. Desondanks lukt het soms maar moeilijk hem te ontdekken. Misschien denk je ook dat ergens een dood dier ligt. Kom je dan in de buurt, dan laat je de aasvliegen verschrikt wegvliegen die daar hun voedselplaats hadden gevonden.

Zo lang de stinkzwam nog jong en onontwikkeld is, ziet hij er precies zo uit als een bovist; snijd je echter de bol door, dan zie je van binnen de aanleg van de toekomstige paddenstoel.

Tenslotte strekt de steel zich, doet het omhulsel breken en floept naar buiten. Daaruit groeit dan een echte paddenstoel met een lange, dikke schacht en een kopje. Dit heeft van boven een klein gaatje. De huid van het kopje ziet er eerst groen uit en heeft nog geen onaangename eigenschappen; pas door de tijd heen wordt het slijmerig en krijgt het de lucht die je zo tegenstaat. Op ’t laatst druppelt de geurstof naar beneden en het kopje van de stinkzwam ziet er dan wit als sneeuw uit.

Nu kunnen we een poging wagen om erachter te komen wat een stinkzwam van plan is: hij bootst op zijn bijzondere manier een bloem na. Beneden zit de dikke steel en daarbovenop het ‘bloemhoofdje’. Omdat dit echter niet door de zon gevormd is, geurt het niet zo lekker als een echte bloem; het ruikt naar vergaan. De insecten die daardoor aangetrokken worden, zijn geen vlinders en bijen, de kinderen van het licht, maar het zijn aasvliegen die zich graag aan het verrottende tegoed doen.

de stinkzwam is uit zijn omhulsel gebroken en nu worden door zijn stinkende geur de vliegen aangetrokken

En nu komt het meest verbazingwekkende aan de vergelijking: in het weerzinwekkende slijm zitten namelijk de sporen. Bij andere paddenstoelen vallen die uit de voering, hier echter blijven ze aan de vliegen kleven wanneer die daar rondlopen en zich bevuilen. Waar ze ook heenvliegen, overal verspreiden ze de sporen van de stinkzwam. Eigenlijk is het geen meel, zoals ook het stuifmeel geen echt meel is. Dus heeft de stinkzwam het voortreffelijk nagebootst. Bij de echte bloemen speelt zich dit allemaal in het zonlicht af, bij de stinkzwammen daarentegen niet en dienovereenkomstig zijn dan ook de bezoekers, die zich aangetrokken voelen.

Iedere keer wanneer je een stinkzwam ziet of wanneer je er ergens een ruikt, word je eraan herinnerd dat het er niet op aankomt om iets na te maken wat van licht vervuld is. Je moet zelf van licht vervuld zijn, want anders doe je toch maar als een stinkzwam.

terug naar de inhoudsopgave

 

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

17-15

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (12)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz.38, hoofdstuk 12                                                                          alle hoofdstukken

 

HOE DE AARDE DOOR MIDDEL VAN HAAR PADDENSTOELEN BLOEIT EN VRUCHT DRAAGT

De paddenstoelenkenners- en verzamelaars onderscheiden allereerst de paddenstoelen met een hoed van alle andere paddenstoelen. Tot deze behoren de meest eetbare paddenstoelen, zoals eekhoorntjesbrood, berkenboleet, de hanenkam, de kastanjeboleet, de bruine ringboleet en hoe ze allemaal mogen heten.
Er zijn drie groepen met een hoed: de plaatjeszwammen, de gaatjeszwammen* en de stekelzwammen. Men onderscheidt ze door de voering in de hoed. Bestaat deze, zoals bij de vliegenzwam uit louter plaatjes, dan heb je te maken met een plaatjeszwam. Draai je daarentegen de hoed van een eekhoorntjesbrood of berkenboleet om, dan vind je geen plaatjes, maar een sponsachtige massa, waarin ontelbare fijne gaatjes, net naaldenprikken, te ontdekken zijn. Zo is dat bij alle gaatjespaddenstoelen en daarom hebben ze die naam. Onder de stekelzwammen komen de geschubde stekelzwam en de brood(jes)zwam het meest voor. Ze heten naar de stekeltjes waarmee de voering van de hoed bedekt is.

Wat de voering voor het leven van de paddenstoel betekent, kun je door het volgende eenvoudige proefje vaststellen: je legt de losse hoed van een plaatjeszwam op een stuk papier, natuurlijk met de voering naar beneden. Zo laat je de paddenstoel tenminste een dag rustig liggen. Neem je hem dan weg, dan kun je tot je verbazing vaststellen, dat het patroon van de voering als een mooie ster op het papier terecht is gekomen. Er is namelijk fijn stof tussen de plaatjes vandaan gevallen. Wanneer dat in de aarde valt, kan de paddenstoel zich vermenigvuldigen. Maar ook de gaatjes- en stekelzwammen strooien zulk stof uit. Het valt uit de gaatjes van de voering of laat los van de stekels. Wij kennen dit stof al van de bloem, waar het in de helmknoppen van de meeldraden gevormd wordt. Bij de paddenstoelen heeft het echter een andere taak. Is het namelijk op de aarde gevallen, dan kan uit ieder stofkorreltje een nietig draadje groeien. Zo komt het bleke dradennetwerk in de bodem tot stand en waar het tot een kluwen in elkaar groeit, ontstaat een paddenstoel. Dus lijkt het fijne stof van een paddenstoel tegelijkertijd op het zaad en men noemt het daarom ‘zaadstof’, dat zijn de sporen.

boven een plaatsjeszwam en een koraalzwam. In het midden een hanenkam. Recht daarnaast een bovist, links een gaatjeszwam. Onder een stekeltjeszwam en een aardster

Soms vind je in het bos een grote kring van paddenstoelen, een enkele keer zelfs in een grote kring, nog kleinere kringen, net zoals wanneer je een steen in het water gooit, die veel rimpels veroorzaakt. Bij de paddenstoelen noem je dat heksenkringen. Dat is zo te verklaren: in het midden heeft eens een paddenstoel gestaan. Zijn dradennetwerk heeft zich naar alle kanten gelijkmatig uitgebreid. In het midden is hij al vergaan, maar aan de rand komen van tijd tot tijd paddenstoelen omhoog. Dat zijn de heksenkringen.

Zo eenvoudig is dus een paddenstoel dat hij nog niet het stuifmeel van het zaad kan onderscheiden. Ook nog wat anders kan hij niet uit elkaar houden. Je komt erop wanneer je naar de vruchtlichamen kijkt. Sommige daarvan, zoals bv. de bovisten, buikzwammen, zijn zo rond als vruchten; die een hoed hebben, buigen deze naar boven of ze maken er een kelk van of een trechter; sommige zelfs echte bloemensterren, zoals bv. de aardster, zodat je meteen ziet: die bootsen een bloem na!

Bij de hogere planten zijn bloem en vrucht niet hetzelfde; bij de paddenstoelen echter worden beide door elkaar gehaald. Is het dan nog een wonder, dat ook het stuifmeel en het zaad dat anders in de vrucht zit, precies hetzelfde worden? De bovisten laten hun sporen zelfs in het binnenste van hun vruchtlichaam ontstaan. Trap je erop, dan ploffen ze uit elkaar en een donkere stofwolk ontsnapt in de lucht.

Maar we mogen het belangrijkste niet vergeten.

De bloemen van de hogere planten openen zich naar boven gericht en nemen het zonlicht op. Ze zijn ook door de zon gevormd. De paddenstoelen daarentegen, deze schepsels van de duisternis, openen zich naar beneden, naar de donkere aarde en sluiten zich naar boven toe af door de hoed. Wat anders gedragen wordt door de zon verlichte lucht, richt zich hier bij de bloemen en vruchten van de zonloze aarde naar beneden naar de vochtige, donkere grond. Geen insect wil iets te maken hebben met deze bloemen van de aarde; geen vlinder brengt ze een bezoek; geen bij strijkt erop neer om het sap op te zuigen. Hoogstens komen er soms aasvliegen op, die zich aan het weerzinwekkende slijm te goed doen. En slakken vreten er gaten in.

Nu hebben we ook een verklaring gevonden waarom paddenstoelen, de laagste gewassen, toch kleurig kunnen zijn als bloemen en vruchten. Maar het zijn andere kleuren die hier zichtbaar worden, geen zonnekleuren.
Ze lokken ons niet zo aan als de kleuren van de vruchten en ze hebben ook geen bloemengeur voor ons in petto. Sommige schijnen ons daarmee zelfs voor het gif te waarschuwen, dat erbij hoort, maar toch zijn ze mooi, deze paddenstoelenkleuren, want de aarde brengt door hen heen haar rijkdom aan het licht.

Wie paddenstoelen en zwammen in het bos of op een weide vindt, komt eerst niet op de gedachte dat deze koddige trollen nog verwant zouden zijn aan de groene planten. Ze zijn toch zo wonderlijk van vorm dat ze op wezens lijken die hun gelijke niet hebben.

Bijzondere lievelingen van de zon schijnen ze niet te zijn, deze paddenstoelen en zwammen, want anders zouden ze toch groene bladeren en stengels moeten hebben. Maar geen enkele paddenstoel heeft stengels en bladeren, sommige alleen maar een steel. Omdat de paddenstoelen en zwammen niet bij de zon horen, kunnen ze op die plaatsen groeien waar bijna geen licht komt, ja, je kunt ze zelfs, zoals de champignons bv. in volledige duisternis kweken. Ook de ondergrond waarop paddenstoelen moeten groeien, moet anders van aard zijn dan bij de groene gewassen. Zou je namelijk een paddenstoel nemen en die in tuinaarde poten, dan zou het resultaat zijn dat hij daar geen wortel schiet. Het ontbreekt hem dan aan de kracht die de groene planten hebben om alleen van het zonlicht en de stoffen van de aardkorst, zoals bv. zand, klei enz. te leven. Dat kun je al zien aan het feit dat de paddenstoelen geen gewone wortels hebben. Wanneer je er een uit de zachte moederbodem trekt, dan zie je dat hij met een bleek dradennetwerk in verbinding staat. Dit netwerk doortrekt de ondergrond net zo als de schimmel die dat in een brood doet dat in een vochtige ruimte is weggelegd en de paddenstoel trekt met behulp van zijn draden zijn voedsel net zo uit de grond als de schimmel uit het brood. Hoe moet de grond dan zijn, opdat er paddenstoelen kunnen ontstaan. Door deze vraag kom je op iets heel belangrijks: er moeten namelijk steeds afgestorven resten en verrottende delen van andere planten of van dieren in de grond aanwezig zijn, want anders kunnen daar geen paddenstoelen groeien. In het bos zijn steeds wel verrottende bladeren of naalden  of er is verrottend hout en op weiden komen paddenstoelen daar, waar mest verrot; op bomen kunnen paddenstoelen alleen maar komen, wanneer de boom al ziek is en aan het afsterven.

Op gezonde bomen vind je nooit zwammen.

Ze maken het zich wel gemakkelijk, deze paddenstoelen en zwammen. Ze verteren eenvoudigweg stoffen die andere planten en dieren al opgebouwd hebben. Wat moet je dan – nu je dit weet – de groene planten bewonderen, waaraan de zon haar kracht geeft om zich uit het licht en de minerale stoffen op te bouwen! Wie het zich zo gemakkelijk maakt die kan er ook alleen maar zo week uitzien als een paddenstoel. Weliswaar kan hij heel snel groeien – al een enkele warme regenachtige nacht is voldoende om paddenstoelen met massa’s uit de grond te laten schieten – maar geen komt tot een stevig geraamte, alsof hij geen botten heeft.

En net zo snel als het groeien, verloopt het vergaan. Je ziet toch hoe gemakkelijk paddenstoelen door maden aangevreten worden.

De mens moet maar niet als een paddenstoel worden. Maar in de natuur heeft alles zin en bedoeling, je moet alleen leren begrijpen hoe het samenhangt, dan kun je ze zelfs bewonderen en begrijpen waarom paddenstoelen nu eenmaal zijn, zoals ze zijn.

paddenstoel met een hoed en een bloemkelk. De paddenstoel is van boven afgesloten en naar beneden geopend. Hij laat zijn zaadstof naar de aarde vallen. De bloem opent zich naar boven, stuifmeel en geur worden door de met licht doorstroomde lucht gedragen

Eigenlijk zijn het toch een soort vruchten! Je kunt zelfs het vlees eten, in zoverre het niet vochtig is of scherp smaakt.

Maar deze vruchten hangen niet aan de bomen, zoals peren en appels, maar ze blijven op de vlakke grond. Waar bevindt zich nu de boomstam, waar zijn de takken die zulke merkwaardige vruchten dragen? Die houdt de aarde voor zichzelf. Ze neemt niet eerst de moeite zich omhoog te werken en boomstammen op te richten en zo komt het dat de boom die bij de paddenstoelen hoort, in de grond blijft. Hij laat alleen zijn vruchten naar buiten gluren. Ja, er zijn paddenstoelensoorten die zelfs helemaal onder de grond blijven, zoals bv. de truffel, deze hooggewaarde eetbare paddenstoel, die men, omdat men hem anders niet vinden kan, door speciaal afgerichte zwijnen, de truffelzwijnen, op moet laten snuffelen**.

Omdat de zon voor deze aardeboom geen interesse heeft, kan hij ook geen bladeren krijgen. Is het een wonder dat dan veel van de vruchten giftig worden, want de zon kan ze niet veredelen en niet tot aan de zoete smaak rijp maken. Het beste kun je hun smaak nog met vlees vergelijken.

Zo gaat het dus als zon en aarde niet samenwerken. Pure aardeplanten zijn het, deze paddenstoelen en zwammen. Daarom hebben ze ook van die koddige vormen, dat je er soms om moet lachen, wanneer je ze ontdekt. Als kleine bosgeesten staan ze daar. Sommige stinken zelfs, zoals de stinkzwam, die de hele omgeving walgelijk verpest.

Wat kunnen ze weinig, deze paddenstoelen en zwammen, wanneer je ze met andere planten vergelijkt die wortels en bladeren en bloemen hebben. Moeder aarde moet hen voeden als haar kleine kinderen en het zijn ook de baby’s onder de planten. Ze kunnen bijna niets dan verteren en bijzonder goed groeien.

De mens is alleen in zijn allereerste levensmaanden zo, als een paddenstoel. Hij moet eveneens gevoed worden, opdat hij kan groeien. Later echter, leert hij alles en kan het zelfstandig doen. Wanneer de paddenstoelen en zwammen er iets bij zouden moeten leren, dan moet de zon hun dat leren. Maar dat doet de zon niet en zo blijven de paddenstoelen en zwammen dan eeuwig de plantenbaby’s.

*ook buisjes- of poriën
**tegenwoordig vooral met honden

terug naar de inhoudsopgave

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

16-14

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (11)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

bz.37, hoofdstuk 11                                                                          alle hoofdstukken

 

DE ONTWIKKELINGSTRAPPEN VAN HET PLANTENRIJK

bloeiende planten:
planten met dubbel bloembekleedsel
planten met enkel bloembekleedsel
planten zonder bloembekleedsel

planten zonder bloemen
varens
paardenstaarten
mossen
algen
korstmossen
paddenstoelen    meer

terug naar de inhoudsopgave

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

 

15-13

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (10)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz.35, hoofdstuk 10                                                                            alle hoofdstukken

 

OVER DE VOLMAAKTE EN DE ONVOLMAAKTE PLANTEN EN OVER KLEINE KINDEREN

In de natuur komt geen wezen voor dat in zijn soort niet volmaakt is. Desondanks kun je bij dieren en ook bij planten over meer volmaakt en minder volmaakt spreken; je moet alleen in de gaten houden, hoe het bedoeld is.
Als de meest volmaakte planten worden namelijk die gewassen beschouwd die alle delen die er eigenlijk zijn, gevormd hebben, namelijk wortel, stengel, blad, bloem, zaad en vrucht. Iedereen weet toch dat veel planten geen bloemen hebben, zoals bv. de varens. Hun hoogste trap is dan het blad. Of neem eens de paardenstaart. Deze merkwaardige plant heeft niet eens bladeren. Hij vormt daarvoor in de plaats wel zijn stengels zorgvuldiger, maar bloemen in de eigenlijke zin van het woord heeft ook de paardenstaart niet. Dus staat ook hij lager in zijn ontwikkeling dan de bloeiende planten. Echt merkwaardig zijn de paddenstoelen, want die hebben noch stengels, noch bladeren. Daarom rekent men ze tot de allereenvoudigste gewassen die er zijn. De mossen en de korstmossen staan al weer wat hoger. Alleen al omdat ze er groen uitzien, kun je zeggen dat ze verwant zijn aan de bladdragende planten en ze hebben ook meestal heel kleine blaadjes en steeltjes. Als je wat aandachtiger naar de mosblaadjes kijkt, dan valt je op, hoe erg eenvoudig deze gevormd zijn. Niet eens nerven of vaten zijn er te bekennen en i.p.v. echte wortels hebben de mossen alleen maar zuigdraadjes, als ze al niet zomaar hun stengeltje in aarde laten overgaan.

De plantkundigen noemen daarom zulke eenvoudig gevormde gewassen: de lagere planten, omdat ze in de ontwikkelingsrij helemaal onderaan staan en omdat ze ook meestal vlak op de grond groeien. Varens en paardenstaarten worden weliswaar ook nog tot de lagere planten gerekend, maar ze zijn toch al veel volmaakter gevormd. Een hogere plant echter moet een bloem hebben, al is het maar een heel eenvoudige, zoals bij de naaldbomen, de kegel. Op z’n minst moeten er ook zaden gevormd worden. De hoogste planten zijn vanzelfsprekend de echte bloeiende planten. De zon geeft hun niet alleen bladeren, maar verandert deze ook nog in bloemen en met de bloemen komen ook voor ’t eerst de kleuren in het plantenrijk aan het licht, terwijl de lagere planten er allemaal groen uitzien. Alleen de paddenstoelen hebben kleuren. Maar dit komt door iets heel bijzonders en dat zal later verteld worden.

Wanneer je het plantenrijk volgt van de laagste tot de hoogste trap en ook alle tussenfasen bekijkt, krijg je een lange rij te zien. Deze toont je hoe de planten door de zon steeds beter leren al hun delen tevoorschijn te brengen.

Dat is eigenlijk net zoals bij de mensen. Een heel klein kind, dat net op de wereld gekomen is, moet ook langzamerhand leren, wat een mens moet kunnen. In ’t begin kan het bijna niets, zo’n kleine baby, alleen drinken en met z’n armpjes en beentjes in de lucht spartelen. Maar doel en orde zit er in deze bewegingen nog helemaal niet en het kan ook nog niets zinnigs met zijn ledematen uitvoeren. Het kan alleen maar wanorde maken.
Maar dat verandert echter, wanneer innerlijk het zielenlicht begint te branden. Spoedig kan het kind iets pakken en vasthouden, eerst de fles, dan leert het zitten en later kruipt het in de kamer rond, tot het eindelijk op z’n beentjes heeft leren staan en tenslotte heeft leren lopen. De grote mensen zeggen dan, dat het kind dagelijks knapper wordt en ze bedoelen daarmee, dat het steeds meer leert.

Later speelt het goed, weet waarom het handen en voeten heeft en weet hoe die te gebruiken. Ook in de ogen begint de glans van het ontwaakte zielenleven op te lichten. Want alleen dit zielenlicht is het, dat het kind leidt bij zijn daden en wandaden. Wanneer het spreken erbij komt, ontstaat de mogelijkheid iets te doorzien en zich uit te drukken. Als het dan eindelijk zes jaar is, kan het kind naar school, waar het leert schrijven en lezen en rekenen en nog veel meer. Maar wat moet er dan van tevoren al veel ontwikkeld worden.

Wanneer de zon op de aarde schijnt, is dat niet precies hetzelfde als ons zielenlicht, maar het is hoe dan ook, licht en ook in dit licht leeft goddelijke wijsheid. Precies zoals bij het kind het innerlijk licht, zo kan het uiterlijk licht pas langzamerhand aan de planten leren, steeds iets volmaakter naar buiten te brengen.

Eerst liggen de planten, de lagere dan, nog op de aarde of ze zwemmen eenvoudigweg in het water. Dan richten ze zich op, krijgen stengels en bladeren, leren hoe ze deze bladeren moeten vormen en kunstzinnig ordenen; de stengel wonderbaarlijk vertakken en geschikte wortels te vormen. En wanneer de bloemen verschijnen is dit voor de planten precies hetzelfde als voor een kind dat nu op school iets leren kan.

De planten nemen nu de insecten op, de kinderen echter de wijsheid. Dat is het verschil.

In de volgende hoofdstukken zal nu worden beschreven, hoe de planten zich gedragen, wanneer ze door de zon van de ene trap op de andere geplaatst worden en hoe de aarde daarbij meehelpt. De planten leren om steeds verder volmaakt te worden, tot ze tenslotte het meest volmaakte en het mooiste bereiken: de bloem.

De planten nemen nu de insecten op, de kinderen echter de wijsheid. Dat is het verschil.

terug naar de inhoudsopgave

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

14-12

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (9)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz.31, hoofdstuk 9                                                                              alle hoofdstukken

 

HOE DE BOMEN ONTSTAAN

Er is wel iets wonderlijks met de bomen, deze koningen onder de planten! Hoe zou je anders van een kroon kunnen spreken! Je moet alleen de juiste gedachten ontwikkelen als je tegenover een boom staat. Het komt er niet alleen op aan om de stam te bewonderen en met verbazing de hoogte van de top te bekijken; ook hoe hij gevormd is, hoe de takken zich vertakken en vertwijgen, hoe de kroon gebouwd wordt, moet je aandachtig bestuderen. Dan zul je gauw genoeg ontdekken hoe iedere boom zijn heel eigen karakter heeft. Ja, je moet van bomen houden, van elke zoals die is. Eerder kun je ze niet begrijpen.


Wanneer je ze met de planten vergelijkt die beneden op de grond groeien, dan moet je zeggen dat eigenlijk iedere boom een hele tuin op zich is, alleen met dit verschil dat alle planten hetzelfde zijn die daar bij elkaar staan. Wanneer je ziet hoe de kale takken zich in de winter naar de hemel uitstrekken, kun je nauwelijks geloven, dat die weer een keer groen zullen worden, bloesem zullen krijgen en vrucht zullen dragen. En toch beleven we dit ieder jaar opnieuw.

Maar beneden op aarde is het net zo. Ook zij schijnt gestorven te zijn, wanneer de sneeuw smelt. Dat is bij de bomen niet anders dan bij de aarde. Zij laten de planten die boven op hun takken groeien in de herfst rustig afsterven en trekken het leven in de knopen samen. En wanneer het lente wordt en de knoppen uitbotten, gebeurt hetzelfde als wanneer er beneden planten uit de zaden groeien. Wanneer de lariks groen wordt, is het of er gras aan de boom groeit.
In ander opzicht is er toch ook een groot verschil tussen de uitlopers van de bomen en de aardeplanten. De aardeplanten hebben hun wortels in de minerale grond en nemen de bodemstoffen op, terwijl de spruiten van takken en twijgen op een plaats staan die al plantaardig is. Als je deze op de vlakke aarde zou willen zetten, moesten ze heel anders worden en elke apart zou een wortel moeten krijgen. Nu is het voldoende dat ze allemaal een gezamenlijke wortel hebben.

Je kan het toch ook aan de bomen zien dat de zon minder moeite met ze heeft. Ze hoeven niet eerst kiemblaadjes te ontwikkelen, zoals de aardeplanten, maar zij kunnen meteen met de goede blaadjes beginnen en soms zitten er vóór de bladeren al bloesems aan. Dat komt omdat de ‘boomplanten’ niet in de minerale grond hoeven te wortelen.
Hoe zou het anders zo snel kunnen gaan, wanneer een boom uitloopt. De aardeplanten moeten eerst sterk worden en daarna kleine blaadjes ontwikkelen, tot de grote kunnen volgen. Bij de bomen verschijnen meteen de grote en helemaal gaaf. Zo veel gemakkelijker heeft de zon het ermee! Ze kan ook veel beter in de kroon doordringen met haar kracht, daarboven is de lucht anders en ook de vochtigheid en de warmte. Dat merken de vogels die zich in de bomen zo goed thuis voelen, natuurlijk ook. Ze beschouwen de boom als hun thuis, waar ze nesten bouwen en waar ze hun jongen uit kunnen broeden. De specht hamert z’n nest zelfs in de stam, zoals andere die in een nest op aarde broeden. Je kan het zelf niet helemaal navoelen hoe geborgen ze zich in deze luchtige ruimte, aan alle kanten omgeven door een bladerdak, moeten voelen, als je niet eens zelf naar boven klimt! Veel vogels vinden tegelijk hun voedsel in de bomen. Ze pikken de insecten weg die overal in spleten en reten zitten of op de bladeren en pas echt lekker vinden de vogels het wanneer de takken vol zaden en vruchten hangen. Wie kan zich een boom voorstellen zonder het bonte vogelleven en de eekhoorntjes horen er ook bij.

Wanneer je een gewoon hoopje aarde opwerpt ontstaat er daar meer leven dan op de vlakke grond. Alle mogelijke insecten maken er hun nestje in, insectenlarven en wormen, omdat lucht en licht er beter in kunnen doordringen. Ook de planten groeien op z’n heuveltje beter. Maar hoeveel levendiger moet de aarde dan wel worden, wanneer ze met haar kracht nog verder omhoog gaat en de boomstammen opricht, want boomstammen zijn zulke uitgroeisels van de aarde. Bij de gewone planten blijft de aarde bij de wortels, die als ze ouder worden, net zo hard worden als de bast van een boom; waar echter een boomstam staat, dringt de aardekracht omhoog en naar buiten toe wordt de bast afgescheiden. We zien dus dat de boomstammen deels tot de aarde, deels tot de planten horen. De plant op zich zou het niet voor elkaar krijgen.

Wie dat begrepen heeft, hoeft er zich niet meer over te verwonderen dat zoveel aparte plantjes samen een wereld voor zichzelf vormen, van de overige planten afgezonderd. Dat is nu een boom. 

Binnenin is het net een tuin; er bloeien bloemen en er rijpen vruchten.

Hoe aarde en boom bij elkaar horen is heel goed te zien, wanneer de stam heel oud wordt en tenslotte begint te vermolmen. Dan brokkelt het hout af en valt uiteen in een bruine massa die er net als tuinaarde uitziet en ook zo ruikt.
Je kunt in zo’n uitgeholde boomstam grijpen en er een handvol boomaarde -zo wordt dit genoemd-uithalen. Echt goed zie je dat een boom omhooggestuwde aarde is, wanneer je aan de vele insecten en insectenlarven denkt die binnen in het hout en in de bast leven en hun ontwikkeling doormaken, als leefden ze in de aarde. Ze boren gaten, zoals je vaak bij oude stokken kan zien en leggen er hun eitjes in. De larven denken dan dat ze in de grond leven en vreten ijverig verder. Veel kevers bv. doen dat. Kleinere kevers vreten soms een weg tussen het hout en de bast. Aan de sporen die ze achterlaten kun je nog vaststellen welke soort het is geweest. Dat zijn de bastkevers en de schorskevers, waarvan je dikwijls een mooi vreetplaatje vindt op stukken bast en op takken.

Je moet dieren en planten steeds samen bekijken, wanneer je erachter wilt komen wat de natuur doet. Zo is het ook met de bloesem. Nooit kan er leven ontstaan als zon en aarde niet zouden samenwerken. Geen van twee kan het op zich alleen. Zo geeft de zon de boom zijn bladeren, bloesem, zaden en vruchten; de aarde geeft met haar kracht de stam en de dikke takken. En als er dan ook nog mossen, korstmossen en zwammen in plaats van op de stenen of op de bosgrond, op de boomschors voorkomt, zie je duidelijk dat het verschil tussen een boomstam en de aarde helemaal niet zo groot is.

Der Hügel

Wie wundersam ist doch ein Hügel

der sich ans Herz der Soone legt,

indes des Winds gehalt’ner Flügel

des Gipfels Gräser leicht bewegt.

mit buntem Faltertanz durchwebt sich,

von wilden Bienen summt die Luft,

und aus der warmen Erde hebt sich

ein süsser, hingegeb’ner Duft

CHRISTIAN MORGENSTERN

(geen vertaling gemaakt, noch gevonden)

Tijdens een wandeling gemaakte foto’s:

boom-opgestuwde-aarde

boom-opgestuwde-aarde-5

boom-opgestuwde-aarde-4

terug naar de inhoudsopgave

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

 

 

13-11

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (8)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz. 28, hoofdstuk 8                                                                            alle hoofdstukken

 

HOE DE PLANTEN KIEMEN
Je kunt aan het zaad niet zien wat er door de kracht van zon en aarde later uit zal groeien. Hoe zou je ook, want wat zijn de zaadjes klein in vergelijking met de latere plant! Kleurloos en verdroogd liggen ze in je hand. Sommige zijn zo klein dat je ze niet terugvindt, wanneer je ze achteloos in de aarde gestrooid hebt.

Laten we eens naar het overbekende radijsje kijken!
Het eerste wat er na het uitzaaien gebeurt is, dat de zaden het bodemvocht in zich opzuigen en zwellen. Wanneer je geluk hebt en het regent spoedig na het zaaien, dan komen de zaden sneller op. Bij droogte duurt het langer. Na een paar dagen zie je dat kleine blaadjes zich ontvouwen. Dat zijn de kiemblaadjes. Meestal zijn het er twee die tegenover elkaar staan. Trek je het stengeltje waaraan deze blaadjes vastzitten voorzichtig uit de aarde, dan zie je, dat er een worteltje in tegenovergestelde richting groeit. Dit kiemworteltje is het allereerst ontstaan.

Leg je een zaadkorreltje op vochtig vloeipapier, dan kun je het kiemproces heel goed waarnemen. Dan zie je namelijk dat er eerst een wit puntje uit het zacht geworden omhulsel komt. Langzamerhand wordt het groter en strekt zich uit tot het worteltje. Met het onderpuntje richt het zich naar de aarde en vormt een teer huidje met zeer fijne zuigworteltjes. Daarmee neemt de kiem water op en de stoffen die in de bodem opgelost zijn.

Laat je het zaad nog langer in het vocht liggen, dan kun je ook zien, hoe de kiemblaadjes tevoorschijn breken. Het bijzondere is namelijk dat deze kiemblaadjes net zo als het kiemworteltje- van begin af in het zaad zitten, weliswaar nog klein en samengebald, maar toch al kant en klaar. Ze hoeven zich alleen maar uit te strekken. Eerst zijn ze nog bleek en kleurloos, omdat ze niet door het zonlicht aangeraakt kunnen worden. Men noemt ze daarom ook wel zaadlobben, want het zijn nog geen echte blaadjes. Zo gauw ze echter boven de grond uitkomen, worden ze al snel groen. Zo wendt het kiemplantje zich bijna gelijktijdig naar zijn beide weldoeners: eerst de aarde, dan de zon.

Sommige planten, bv. de eik en de erwt, doen het iets anders. Die laten de zaadlobben onder de grond in het zaad liggen  en wat boven de grond in het licht komt, zijn al meteen de eerste echte bladeren met de stengeldeeltjes die erbij horen. Ook de kastanje doet dat zo. Haar zaden zijn de allergrootste die je bij ons kunt vinden. Wanneer je van een eikel of van een erwt of boon de harde schaal verwijdert, valt het geheel in twee helften uiteen. Dat zijn de twee zaadlobben die hier bijzonder dik en vlezig zijn. Aan één kant zitten de gespleten helften nog aan elkaar en daar zie je ook het begin van het kiemworteltje. Bij grotere zaden kun je aan de buitenkant duidelijk zien dat het kiemworteltje van binnen tegen de zaadschil aandrukt.

Maar dit is nog niet alles wat je van het zaad en het kiemplantje kan leren.

kiemplantje van  duivenkervel                     kiemplantje van nagelkruid

Zoals je aan het zaad niet kunt zien welke plant daar later uit zal groeien, zo kun je dat ook niet zien aan de kiemplantjes. Je moet er maar eens een paar vergelijken, dan zie je het wel. Al het eerste blaadje dat uit het hart van het kiemplantje ontspruit, is al heel anders dan een kiemblad. Het heeft de vorm van een ei of in de lengte als van een tong. Soms is het hartvormig, maar nooit lijkt het op het blad dat later komt en dat dikwijls uit delen bestaat, veervormig of gerond of ook wel met fijne puntjes of tandjes of insnijdingen aan de rand. Ook nerven en vaten zijn duidelijk gevormd. Wat kun je daarvan leren? Dat alle planten allereerst een heel ander en heel eenvoudig plantje vooruit moeten sturen, wanneer zij op aarde willen komen. Dat andere plantje is nou het kiemplantje. De zon heeft dat aan het oog onttrokken in de vrucht, of het zaaddoosje gevormd. Daarna valt het, in het zaad samengebald, naar de aarde .

Door het kiemworteltje wortelt het, om al spoedig zijn zaadlobben naar de zon uit te vouwen, zoals een engelwezen. Pas wanneer dit gebeurd is, kan de zon beginnen echte planten uit de kiemplantjes te vormen, stap voor stap, tot de planten klaar zijn om bloemen en vruchten te kunnen dragen. In de vruchten worden dan nieuwe zaden gevormd, die weer op de aarde vallen.

Säerspruch

Bemess den Schritt! Bemess den Schwung!

Die Erde bleibt noch lange jung!

Dort fällt ein Korn, das stirbt und ruht.

Die Ruh ist süss. Es hat es gut.

Hier eins, das durch die Scholle bricht.

Es hat es gut. Süss ist das Licht.

Und keines fällt aus dieser Welt,

Und jedes fällt,wie’s Gott gefällt

CONRAD FERDINAND MEYER

(geen vertaling gemaakt, noch kunnen vinden)

 terug naar de inhoudsopgave

 

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

12-10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (7)

.

Gerbert Grohmann

‘leesboek voor de plantkunde’

blz.27, hoofdstuk 7                                                                               alle hoofdstukken

 

HOE DE VRUCHTEN INGEDEELD WORDEN

vruchten van bloesem met bovenstandig vruchtbeginsel

openspringende droge vruchten:
ze springen open of er komen spleten in
klaproos, tulp, anjer, viooltje, wikke, erwt, boon, koolsoorten, koolzaad,
herderstasje

noten:
vrucht keihard. De pit is het zaad
hazelnoot

steenvruchten:
de steen is het binnenste vruchtlaagje. Wanneer je deze kapotmaakt, komt het zaad tevoorschijn
sleedoorn, kers, pruim, kwets, abrikoos, perzik, amandel

bessen:
sappig vruchtvlees. De pitten zijn de zaden
bosbes, vossenbes, tomaat.
Ook de citroen en de sinaasappel kunnen daartoe worden gerekend
(aardbei, framboos en braam zijn geen echte bessen)

vruchten van bloesem met onderstandig vruchtbeginsel

-pitvruchten (appelvruchten)
 de pitten zijn de zaden
appel, peer, kweepeer, mispel, lijsterbes, meelbes, meidoorn

-bessen
aalbes, kruisbes

-noten:
walnoot. Het is geen echte noot, omdat alleen de binenste vruchtlaag keihard is. Eigenlijk is het een steenvrucht

verder:
vruchten zoals: augurk, meloen en pompoen

terug naar de inhoudsopgave

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

11-9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (6)

.

Gerbert Grohmann:

‘Leesboek voor de plantkunde”

blz.23, hoofdstuk 6                                                        alle hoofdstukken

 

6-OVER DE BLOEMBODEM, OVER DE SLEEDOORN EN DE         APPELVRUCHT


zo zien bloembodems eruit. Links de tulp, rechts de aardappel, in het midden mimosa

Het is voor ons nu een vertrouwde gedachte dat de bloem een tweede, meer volmaakte en mooiere plant is, die boven op de eerste zit. Alles wat de eerste plant heeft, vind je in de tweede opnieuw. Ze vormt blaadjes en stengeldelen, die hier weliswaar meteen in de stamper veranderd worden. Nu is het merkwaardige dat, wanneer de zon bloemen te voorschijn roept, ze tevens ook een klein stukje aarde laat ontstaan, net alsof ze een beetje van de grote aarde wil afzonderen en dat voor zichzelf wil hebben. Dit kleine stukje aarde is de bloembodem, waarop de kroonbladeren, meeldraden en stamper zitten.
Het is wel zo dat deze bloembodem meestal echt heel klein is, bijna net een stip. Alleen een enkele keer, wanneer deze zich tot een nietig schoteltje ontwikkelt, kun je hem wat duidelijker herkennen. Het makkelijkst leer je dit kleine stukje aarde kennen, wanneer je aan het madeliefje, de kamille of zelfs aan de zonnebloem denkt, waar veel kleine bloemen samen één grote bloem, een korfje of een hoofdje vormen. Natuurlijk moet daar de bloembodem bijzonder breed worden en dikker en je kunt je ervan overtuigen dat hij op een kleine zonneheuvel lijkt waar de bloemen zich naast elkaar verdringen.

Laten we maar eens naar de eenvoudige bloemen teruggaan en bestuderen hoe deze verrassend kunnen veranderen! Het kan namelijk gebeuren dat het vruchtbeginsel zo maar in de bloembodem verdwijnt, zodat alleen de stijl en de stempel er nog bovenuit kijken. Dan heeft de bloem een onderstandig vruchtbeginsel gekregen.

lengtedoorsnede door de sleedoorn-
bloesem (bovenstandig vruchtbeginsel)

                                                                        lengtedoorsnede door een                                                                                   appelbloesem. Het vruchtbegin-
sel is in de bloembodem                                                                                       verzonken.
Alleen de 5 meeldraden steken                                                                         er bovenuit

Van de bloemen met een onderstandig vruchtbeginsel kun je bijzonder veel leren.
Laten we nog eens kijken naar de vruchtvorming van een gewone bloem, de sleedoorn. Wanneer ze uitgevallen is, zie je het kleine vruchtbeginsel, alsof het in een heel klein schoteltje staat. Meteen begint het te groeien, dikker te worden, tot een ronde vrucht te rijpen. Als laatste krijgt de vrucht haar blauwe kleur. De bloemsteel is dan vruchtsteel geworden. Bij de pruimen en kersen is het net zo; je hoeft alleen maar nauwkeuriger te kijken als ze bloeien.

zo ziet een appelbloesem er vanonder uit

Precies tegenovergesteld is het bij de appelboom en zijn familie, de peer en de kweepeer. Wanneer je een appelbloesem omkeert en van de achterkant bekijkt, zie je dadelijk dat alles er anders uitziet dan bij de pruim en de kers.

De bloemsteel is verdikt, omdat het vruchtbeginsel erin afgedaald is. Dat staat nu onder het bloembekleedsel. Daarom noem je dat dan ook onderstandig. Alleen de vijf stijlen steken nog boven de meeldraden uit.

Bij de rijpe vrucht vormt het vruchtbeginsel alleen maar het perkamentachtige klokhuis, dat de zaden, de pitten dus, bevat. Snijd je een appel door, dan zie je dadelijk dat het klokhuis net als de bloem, een vijfster is.

Wanneer we nu een appel met een kers vergelijken, dan moeten we vaststellen dat wat de hele kers is, bij de appel alleen maar het perkamentachtige klokhuis is.

Dat het klokhuis van de appel en de pit van de kers, of de pruim of kwets iets met elkaar te maken hebben, kun je nu met gemak begrijpen. Wat we het ‘bloemetje’ bovenop de appel noemen, is niets anders dan de verdroogde rest van het bloembekleedsel. Soms zie je er zelfs nog wel eens resten van de meeldraden bij.

lengetedoorsnede van de appel.
De bloesem zit boven op de vrucht, want de vrucht is de vlezig geworden bloemsteel, het klokhuis het daarin ingesloten vruchtbeginsel en de kern en de zaden

De verstandige natuuronderzoeker zal zo zijn eigen gedachten hebben, wanneer hij vruchten eet. Als hij een sleebes, kers of pruim of kwets in zijn handen houdt, zal hij tot zichzelf zeggen: ‘Nu eet ik een echte vrucht met een bovenstandig vruchtbeginsel!’  En wanneer hij in een appel bijt zal hij nog weten dat dit de gezwollen en in vruchtvlees veranderde bloembodem is, die hem zo voortreffelijk smaakt.


Zo verschillend kunnen de planten hun vruchten vormen. Sommige, zoals de appel, peer, kwets, pruim en kers, zien eruit, alsof er reuzegrote druppels aan de boom hangen. Daarin zendt de plant haar zoete smaak en de zon doordringt ze met een aangename smaak, het vruchtaroma. Vruchten smaken niet alleen lekker, ze zijn ook kleurig rood, blauw of geel, ja ze hebben zelfs iets waardoor ze op bloemen lijken: hun heerlijke geur. Zo bereiken deze bomen dan tweemaal per jaar een hoogtepunt, eerst, wanneer ze de bloemen vormen, dan opnieuw, wanneer ze de vruchten dragen.

terug naar de inhoud

 

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

 

8-6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (5)

.

Gerbert Grohmann

‘Leesboek voor de plantkunde’.

 blz. 22, 5e hoofdstuk                                                                          alle hoofdstukken

 

5-HOE DE BLOEMEN INGEDEELD WORDEN

1.Bloemen met eenvoudige bloembekleedsels:

1.bloemen met alleen kelken (geen kroon)
   brandnetel
   bingelkruid
   aalbes
   iep
2.bloemen met alleen een kroon (geen kelk)
   lelie
  tulp
  anemoon
  orchis

2.bloemen met dubbele bloembekleedsels (kelk en kroon)
1.kroonbladeren van elkaar gescheiden. Je kunt de kroonbladeren er één     voor één afplukken en ze vallen ook afzonderlijk uit.
 roos
 anjer
 klaproos
 boterbloem

 2.kroonbladeren vergroeid
    De kroonbladeren zijn minstens aan de onderkant samengegroeid en    vormen kelken, trechters, klokjes, buisjes, schoteltjes of onregelmatige vormen, die in   hun geheel afvallen
 winde
 klokje
 primula
vergeet-me-nietje
 dovenetel
 leeuwenbekje

naar de inhoud van het boek

 

Plantkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

 

 

7-5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (4)

.

Gerbert Grohmann

      ‘Leesboek voor de plantkunde’.

 blz. 17, 4e hoofdstuk                                                                      alle hoofdstukken
.

4-OVER DE BOUW VAN DE BLOEM

Aan het bouwplan van de bloem ligt een strenge wetmatigheid ten grondslag, waarop de natuur geen uitzondering duldt.
Er is bv. geen enkele bloem waarbij de stamper niet in het midden staat en de meeldraden niet daaromheen geordend staan. Dat komt omdat de stamper de voortzetting is van de bloemsteel in de bloem. Bij de tulp kun je dit heel gemakkelijk zien, vooral wanneer de bloemblaadjes uitgevallen zijn. Sommige bloemen hebben meer dan één stamper. De kerstroos heeft er vijf en bij de dotterbloem zijn ze nog talrijker.

de stamper van een tulp met
een zittende, driedelige stempel
zo ziet een kerstroos eruit, wanneer de eerst witte
bloemhulsels groen zijn geworden. De vijf stampers zijn
tot grote zaaddozen uitgegroeid

Het belangrijkste deel van de stamper is het vruchtbeginsel, want daar legt de zon haar zaden in. Snijd je zo’n vruchtbeginsel met een scherp mes door, dan zie je de zaden prachtig geordend liggen in de kamertjes.

doorsnede van het driehoekige vruchtbeginsel van een tulp.
je ziet de zes kamertjes met de grote zaden
twee verschillende stampers,                                       stamper, bestaand uit
een met een knop en een met een                               vruchtbeginsel, stijl en
driedelige stempel                                                             stempel

De zaden zouden echter niet rijp kunnen worden, wanneer de bloem niet bestoven werd. Daarom reikt de stamper met de stempel naar het stuifmeel dat een insect van een bloem van dezelfde soort meebrengt of dat de wind ernaartoe blaast. Al naargelang de bloem is gebouwd, moet de stempel op een korte of lange stijl staan. De tulp en de klaproos hebben zittende stempels. Een stempel kan zeer verschillende vormen hebben. Ze kan uit een eenvoudig kopje bestaan; ze kan echter ook in tweeën of drieën gesplitst zijn of de vorm van een stralende ster hebben.

Bij de windbloeiers zien de stempels eruit als kleine veertjes, want zo komen ze het beste met de luchtstroom waarin het stuifmeel van andere bloemen meewaait, in aanraking.

Kijk je nu preciezer naar de bloembekleedsels, dan word je een groot wonder van de bouw van een plant gewaar. In iedere bloem is namelijk een ster geschreven. Het meest zie je in onze bloeiende planten de vijfster en de zesster. Nemen we als voorbeeld de tulp, dan vinden we dat haar bloembekleedsel uit zes blaadjes bestaat. Ook van de meeldraden zijn er zes in getal. Eigenlijk zou je moeten zeggen dat het er twee maal drie zijn, want ze vormen twee driehoeken. Het vruchtbeginsel tenslotte, heeft eveneens drie vakjes, zoals je op de doorsnede ziet. Dus alle delen van deze bloem zijn naar de wetmatigheid van de zesster gevormd.

Van de talloze  bloemen die een vijfster in zich dragen, wordt hier alleen de wilde roos nader bekeken. Het duidelijkst laten ook hier de vijf bloemblaadjes de wetmatigheid zien die de hele bloem beheerst, maar de vijf kelkpunten doen dat ook. De roos heeft zoveel meeldraden dat je er niet zo snel achterkomt dat ook deze in een veelvoud van vijf aanwezig zijn. Ze staan dicht op elkaar gedrukt.

Nu hoeven we alleen maar naar buiten te gaan en eens te kijken, welke sterrenwereld in de bloemen te vinden is.

Alle denkbare varianten zullen we onder ogen krijgen. Ook al zijn de bloemdelen tot kleine of grotere klokjes, kelkjes, kronen, waaiertjes of schoteltjes aan elkaar gegroeid, zodat je ze afzonderlijk niet meer kunt herkennen, dan nog kunnen we aan de puntjes zien, hoeveel blaadjes het uiteindelijk zijn en de ster verraadt zichzelf toch. Af en toe, maar toch veel minder vaak, komen ook drie  of vier sterren voor.

Hier zijn een paar voorbeelden van planten die iedereen kent, elk gerangschikt naar vijf- of zesster.

vijfster                                                                   zesster
roos                                                                           tulp
aardbei                                                                     lelie
appelboom                                                              narcis
boterbloem                                                             sneeuwklokje
anjer                                                                         lelietje-van-dalen
vergeet-me-niet                                                  iris
aardappel                                                                krokus

Bij sommige bloemen is het niet meer zo eenvoudig achter de stervorm te komen, omdat er ingewikkelde vergroeiingen en verdraaiingen hebben plaatsgevonden en omdat ook niet meer al die delen die bij een regelmatige ster horen, werkelijk gevormd zijn. De andere bloemdelen nemen dan ook onregelmatige, dikwijls echt merkwaardige vormen aan. Bij de dovenetel en de familie daarvan, de lipbloemigen, vinden we dergelijke omgevormde bloemen. Nog veel ingewikkelder echter zijn de zeldzame bloemen van orchissoorten en orchideeën. Die planten nemen soms zelfs dierlijke vormen aan (kevers, vliegen, bijen, spinnen, sprinkhanen enz.) of ze zien eruit als dierlijke organen. Ondanks dat ligt er aan zulke bloeiwijzen toch een ster ten grondslag.
De natuuronderzoekers tekenen de bloemen zo, zoals ze er uitzien als je er bovenop kijkt. Dan zie je in het midden de stamper, zoals in een doorsnede. Ook de kamertjes van het vruchtbeginsel met de zaadkiemen worden meegetekend. Rondom de stamper zie je hoe de meeldraden geordend staan en hoeveel er in de bloem aanwezig zijn. Maar ook de kelkblaadjes en bloemblaadjes worden in zo’n bloemschema getekend. Die worden met smalle streepjes aangeduid. Nu kan je ook heel duidelijk zien, dat de bloemdelen in kringen staan, maar zo, dat steeds een kroonblad en een kelkblad om en om staan.

Voor een botanicus is het van groot belang om te weten, hoeveel meeldraden een bloem heeft. Ook hoe de stamper is gebouwd moet een botanicus weten, omdat de planten overeenkomstig ingedeeld worden en omdat men zo hun verwantschap kan vaststellen. Maar natuurlijk neemt een natuurwaarnemer niet alleen genoegen met het vaststellen van de ster in de bloembodem. Hij zal zich de vraag stellen, hoe het toch komt, dat deze wetmatigheid in de planten voorkomt. Die kan toch onmogelijk van de aarde stammen, want aan de wortels kun je zien dat de aarde niet tot zo’n wonderbaarlijke orde kan komen.

Richten we onze blik echter op de sterrenhemel dan vinden we daar de voorbeelden die de plant met haar bloemen nabootst. Zo hebben we dan daarboven aan de hemel een fonkelende en beneden op aarde een bloeiende sterrentuin.
.

naar de inhoud van het boek

Plantkunde: alle artikelen

5e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

 
 
6-4

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (3)

.

Gerbert Grohmann

       ‘Leesboek voor de plantkunde.
.

blz. 11, 3e hoofdstuk                                                                     hoofdstukken
.

3-BLOEMEN EN INSECTEN HOREN BIJ ELKAAR

Gleich und gleich*

Ein Blumenglöckchen

vom Boden hervor

war früh gesprosset

im lieblichen Flor;

da kam ein Bienchen

und naschte fein: –

die müssen wohl beide

für einander sein.

GOETHE

Wie eenmaal aandachtig gekeken heeft hoe een hommel een bezoek brengt aan de bloem van de dovenetel, zal zich misschien verbaasd hebben hoe precies de hommel in deze bloem past.

De sterke snuit past in de binnenste bloembuis; de onderlip van de dovenetelbloem steunt de hommel die zich met zijn pootjes kan vasthouden en de rug van de hommel past in de gewelfde bovenlip van de bloem. Daar bevinden zich namelijk de meeldraden en de stempel. Als de hommel nu bij de zoete nectar wil komen die helemaal achterin de bloembuis zit, moet hij zich inspannen en zich met kracht in de bloem naar binnenwerken.

De bloemen willen de insecten ook omhullen. Ze neigen zich tastend naar hen en de insecten komen de bloemen tegemoet. Zo vindt de een de ander.

Vergrote bloem van de witte dovenetel. Ze bootst de hommel als holle vorm na
.

Sommige bloemen maken het de insecten minder lastig dan de dovenetel. Bij deze hoeven de diertjes maar op de gedekte tafel te klimmen om alle kostelijke spijzen binnen te halen. Daarom zie je dan ook op zulke bloemen alle mogelijke insecten naast elkaar rondkruipen, behalve vlinders en bijen ook nog kevers en vliegen. Ieder vindt wat het ijverig zoekt. Zulke bloemen zijn de schermbloemigen, zoals bv. de wilde wortel.

Wie bloemen vaker met aandacht bekijkt, zal ook tot de slotsom komen, dat vele iets met vlinders te maken moeten hebben. Kan je bloemblaadjes niet met vlindervleugels vergelijken? Eenvoudige bloemen lijken zelfs nog meer op vlinders dan op bijen en hommels. Ze zijn net zo teer, vol prachtige kleur en fijn.

Verschillende bloemvormen. Boven het bloemengezicht van het tuinviooltje, daarnaast de gespleten bloemenbek van de kamperfoelie met het lange buisje voor de uitgestrekte roltong van de nachtvlinders. In het midden een klokjesbloem en het tuinleeuwenbekje met haar goedige muiltje. Daaronder de bloem van de gele zwaardlelie. Zij vormt een mond die tegelijkertijd naar 3 verschillende richtingen spreekt. Helemaal onderaan de trompetachtige bloei van de sierstruik weigelia en het zeer sterk vergrote bloemenbekje van de tijm waaruit de stijl en de meeldraden als tongen naar buitenspringen.
.

Dat ze niet dezelfde vorm hebben doet niets ter zake, want de vlinder is een dier, een insect, terwijl de bloem een deel van de plant is. Desondanks horen ze bij elkaar, ja, je zou kunnen zeggen, dat ze precies hetzelfde zijn, want beide zijn kinderen van het licht en de warmte. De bloem kijkt verlangend uit naar de vlinder en de vlinder zoekt de bloem. Wanneer het zonnetje schijnt, gaan de bloemen open en de vlinders zweven door de heldere, warme lucht. Daar voelen ze zich thuis, zoals een vis in het water. Zo gauw het echter regenachtig en koel wordt, sluiten de meeste bloemen zich en de vlinders kruipen weg. Ook de bijen blijven in de korf.

Wij weten dat de vlinders en bijen, maar ook vele andere insecten zonder de bloemen helemaal niet kunnen leven.

De bloemen maken de maaltijd, de zoete nectar, voor hen klaar en de bijen maken daar honing van. Bovendien verzamelen de bijen ook nog het stuifmeel en dragen het aan hun achterpootjes voor de jongen naar huis. Nooit nemen deze dieren voedsel onmiddellijk van de aarde. Slechts water om te drinken hebben ze nodig. Maar de meeste bloemen zouden op hun beurt geen zaad en vruchten kunnen vormen, wanneer er geen insecten waren. Wanneer namelijk het insect in de bloem kruipt, strijkt het met zijn harige pels stuifmeel af en brengt dat dan bij de volgende bloem op de stempel van de stamper. Zo bestuiven de insecten de bloemen, zonder dat ze er iets van merken. Wie zou er nu nog aan kunnen twijfelen of bloemen en insecten bij elkaar horen!

Vele bijzonder wonderbaarlijke zaken begrijp je pas uit dit samenspel van bloemen en insecten. Voor de lange roltong van de vlinders bijv. zijn er de lange en dunne bloembuisjes. Andere bloemen die door insecten met korte zuigsprieten bezocht worden, hebben ook kortere buisjes. In de bloemklokjes die naar beneden hangen, moeten insecten van onderop naar binnenkruipen om de nectar van de bodem op te likken.

Laten we de bouw van een vlinder en de bouw van een bloem nog eens nauwkeuriger bekijken! Dat we de vleugels van de felgekleurde vlinder met bloemblaadjes kunnen vergelijken, hebben we net gezien. Maar het is toch ook merkwaardig, hoe veel het smalle lichaampje van de vlinder op een plantenstengel of een bloemsteel lijkt!

En die lange, tere voelsprieten, zien die er niet net zo uit als waren het aan de kop van de vlinder vastgegroeide meeldraden? Wie het zou willen, zou uit de delen van een bloem een vlinder kunnen maken.

Nu komen we bij het meest interessante over het samengaan van bloemen en insecten. Tot nu toe hebben we alleen maar vergeleken een volgroeide vlinder met een volgroeide bloem. Maar langs welke weg ontwikkelen deze twee zich?

De plant begint met zaad. Daaruit komen groene stengels en bladeren. Dan komt de knop die er zo uitziet alsof alles tot rust is gekomen, totdat tenslotte verrassend de bloemkroon opengaat.

Zaad-groene plant-knop-kleurige bloem

Dat zijn de ontwikkelingsfasen van de plant.

En hoe is dat bij de vlinder? Eerst wordt er een eitje gelegd. Dan kruipt daar een jonge rups uit. Die voedt zich met een enorme gulzigheid met groene plantendelen en groeit daardoor zelf zo snel als een plant. Meer dan eens krijgt ze een nieuw huidje, omdat ze het anders te benauwd krijgt. Als ze dan volgroeid is, verpopt ze zich en rust een langere tijd. Niemand kan bevroeden, wanneer hij zo’n pop voor zich ziet liggen, wat daarin allemaal gebeurt en vele mensen hebben er wel eens een opgepakt, omdat die er zo merkwaardig uitzag. Op een dag echter, werd ze levend. Het dode, starre omhulsel sprong open en wat een verrassing-er kwam een bonte vlinder tevoorschijn! Zijn tere vleugeltjes waren eerst-net als bij de bloemblaadjes van de klaproos-kreukelig opgevouwen. Langzaam werden ze breder en glad. Toen kon de vlinder vliegen.

Eitje-rups-pop-vlinder

Dat zijn de ontwikkelingsfasen van de vlinder.

Nu is het natuurlijk geen kunst meer om achter de samenhang van bloem en vlinder te komen. Je hoeft alleen van allebei de ontwikkelingsfasen maar naast elkaar te zetten.

bloem                                    vlinder

knop                                      pop

stengel                                  rups

zaad                                       eitje

De bloemen zijn de aan de plant vastgegroeide, vastgehouden vlindervleugeltjes, de vlinders daarentegen zijn de zich vrij bewegende, in de lucht rondfladderende bloemen.

De andere ontwikkelingsfasen van de vlinder zijn ook aan de aarde gebonden. Zo komen ook planten tevoorschijn. Maar aan de bloem kun je het duidelijkst zien hoe vlinder en bloem bij elkaar horen, daar raken de twee natuurrijken elkaar aan.

Is het een wonder dat ze bij elkaar horen?

Wie dit heeft begrepen, weet het geheim van bloemen en insecten.

Schaue die Pflanze!

Sie ist der von der Erde

gefesselte Schmetterling.

Schaue den Schmetterling!

Er ist die vom Kosmos

befreite Pflanze.

Rudolf Steiner

vertaling:

Zie de plant!

Ze is de door de aarde

Gebonden vlinder

 Zie de vlinder!

Hij is de door de kosmos

Bevrijde plant.

-0-0-0-0-0-

In het Nederlands bestaat een soort gelijk gedicht:

 Vlinder en bloem.

Gij vlindertje in de rozenperken!
Gij bloem, die op den stengel wiegt!
Wie in uw maagschap** zich bedriegt,***
Weet geen geslachttrek~**** op te merken:
De vlinder is een bloem met vlerken,
De bloem, een vlinder, die niet vliegt.
HENDRIK TOLLENS

*van dit gedicht heb ik geen vertaling gemaakt; ook niet gevonden.
Tijdens de plantkundeperiode kan het natuurlijk heel goed gebruikt worden in de Duitse les.

**(familie)verwantschap
***zich vergissen
****familie-eigenschap

dan vond ik nog:

Zag ik een bloesem
die naar haar tak terugkeerde?
Ach, ’t was een vlinder.
Moritake

Weledaberichten nr.100 04-1974

vlinder en bloemDoor zijn intensieve verhouding tot het licht en de bloem ervaren wij de vlinder als iets bijzonders in de natuursamenhang. Door zijn lichtheid en de verfijning van de substantie in de kleurigheid van zijn vleugels, lijkt hij op een van de plant losgeraakte bloem.

naar de inhoud van het boek

Plantkunde: alle artikelen

5e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

5-3

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (2)

.

Gerbert Grohman

       ‘Leesboek voor de plantkunde’.

 blz. 9, 2e hoofdstuk,                                                                     alle hoofdstukken
.

2- OVER HET WONDER VAN DE BLOEMEN IN BLOEI

Het meest volmaakte en ook het mooiste wat de plant kan voortbrengen, is de wondere wereld van de bloei.

De planten moeten, vóór ze kunnen bloeien, groene bladeren en stengels gevormd hebben. Dan komt er een ogenblik waarop het er bijna op lijkt, dat de groei al voorbij is.

Maar dat is slechts schijn, want wanneer je nauwkeuriger kijkt, kun je waarnemen,  dat daarbinnen in de groene uitlopers iets wordt voorbereid. De knoppen worden gevormd.

Wie zou daar kunnen bevroeden wat daar in stille geborgenheid gebeurt, wanneer hij het al eens niet eerder had gezien? .

Aanvankelijk wordt de knop door de groene kelkblaadjes omsloten. Die wordt groter en is goed te onderscheiden tot tenslotte het ogenblik nadert, waarop het onbeschrijfelijke onthuld wordt. Hoewel je het al weet, is het toch iedere keer weer een verrassing. Meestal voltrekt het zich in de morgenuren. Langslapers merken er niets van; wie echter vroeg opstaat, kan naast een plant gaan zitten en er naar kijken. Het duurt namelijk helemaal niet zo lang! Zelden kun je de bewegingen die een plant maakt met je ogen volgen. Bij de bloem kan dat wel. Een prachtig voorbeeld is de klaproos. Haar knoppen hangen eerst aan gebogen steeltjes naar beneden, maar net voor ze gaan bloeien, richten ze zich op. De klaproos heeft maar twee, een enkele keer ook drie kelkblaadjes die de vorm hebben van een eierschaal. Het bloeien wordt aangekondigd, doordat je tussen deze kelkbladeren een kleurige spleet ziet. Het is net of de knop van binnenuit open wil barsten. Terwijl de kelkblaadjes bij de meeste andere planten als een groene ster onder de kleurrijke kroon blijven zitten, vallen ze er bij de klaproos af.

Wat doet het vreemd aan als de bloemblaadjes van de klaproos zichtbaar worden. Omdat ze eerst nog zo verfrommeld opgevouwen zaten, kun je het je bijna niet voorstellen, dat ze glanzend glad zijn. En toch kun je met je ogen volgen hoe dat gebeurt, als je maar geduld hebt. Met schokjes spreiden ze zich uit. Tenslotte straalt de kleurige kroon in haar prille pracht.

En wat voor een wonder aanschouw je, wanneer je in het binnenste van de bloem kijkt! Daar wemelt het van zwartpaarse meeldraden. Temidden daarvan staat de dikke stamper met zijn geribbeld afdakje dat op een stralende ster lijkt. Beneden aan ieder bloemblad zie je een grote zwarte vlek. Die ziet eruit alsof de meeldraden afgegeven hebben.

Niemand zal het ooit vergeten die het ontluiken van een bloem eenmaal al meekijkend heeft gezien.

Maar zoals bij de klaproos gaat het niet bij iedere bloem. Er zijn er ook waarbij de kelk de hoedanigheid heeft aangenomen van kleurrijke bloembladeren. Om eens twee voorbeelden te noemen: de tulp en haar familie en de dotterbloem.

Sommige bloemen zijn bijzonder opvallend gevormd. Neem eens de welbekende tuiniris. Die heeft zes bloemblaadjes waarvan er maar drie rechtop staan en die zich van boven naar elkaar neigen. De andere drie hangen als tongen naar beneden in afwisseling met die rechtop staan. Ze zijn bont versierd met regenboogkleuren. Bovendien heeft elk van boven een ‘baardje’

Laten we nog eens naar het eigenlijke wonder terugkeren, zoals we een bloem toch moeten beschouwen!

Welke kunstenaar is het toch die deze schoonheid tot stand brengt?

Zou het de aarde kunnen zijn met haar vochtige duisternis? Dat zal wel niemand geloven.

Anders wordt het wanneer we aan de zon denken. Zie je niet aan de bloemen dat het schepsels zijn van licht en warmte? Kleuren kunnen toch alleen door het licht ontstaan, zoals je aan de regenboog kunt zien. Tenslotte zal toch iedereen moeten toegeven dat een bloem bovenal het meest tere en bevallige is, dat er aan een plant zit.

Je zou zeggen dat de  bloem aangegroeide vlammen zijn. Ze geven geen warmte en branden niet, maar toch zijn ze door licht en warmte gevormd; en nu begrijp je ook, waarom de groene plant haar normale groei even een ogenblik terug moet houden. Als ze gewoonweg verder gegroeid was, had de zon haar niet zo prachtig kunnen omvormen.

Want eigenlijk moet er een tweede, tedere en mooiere plant op de eerste groeien. Dat is nu de bloem. Ook haar ster -of zonnevorm deelt het ons mee: hemelse vormkrachten moeten er in het spel zijn.

In het volgende hoofdstuk zullen we de bloem eens van een heel andere kant bekijken.

naar de inhoud van het boek

Plantkunde: alle artikelen

5e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

4-2

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – leesboek voor de plantkunde (1)

.

Gerbert Grohmann

     ‘Leesboek voor de plantkunde’.

blz.7, 1e hoofdstuk                                                                            alle hoofdstukken
.

1 PLANTEN ZIJN KINDEREN VAN DE ZON, DIE OP DE AARDE GROEIEN
.

Wie ook maar een beetje heeft gekeken en nagedacht, kan weten, dat er zonder zon op de aarde geen planten kunnen leven. De aarde zou geen enkel gewas kunnen voortbrengen, wanneer ze niet steeds beschenen werd! Licht en warmte schenkend staat de zon aan de hemel als een oog dat liefheeft. Haar stralende blik betekent scheppingskracht.
In dit boek zal worden verteld hoe de zon het klaarspeelt om planten te voorschijn te lokken, stap voor stap, tot tenslotte bloei en vrucht kunnen ontstaan.

’s Zomer is natuurlijk de kracht van de zon het sterkst; tijdens de wintermaanden daarentegen, kan ze niet zo diep in de aarde binnendringen, omdat haar stralen schuin vallen, waardoor ook de lucht zo koud is. Zo komt het, dat ’s winters de groei van de planten stilstaat.

Zodra de zon langs de hemel een grotere boog gaat beschrijven en wanneer ze steeds  verder naar het oosten toe opgaat en verder westelijk achter de horizon verdwijnt en als de schaduwen dagelijks korter worden, omdat de zon natuurlijk ook hoger stijgt langs de hemel, dan komt het leven boven en onder de aarde weer in beweging.

Je weet helemaal niet waar de plantenkiemen overal verborgen lagen en je bent verrast en opgetogen dat je zoveel blaadjes, halmen en bloemen tevoorschijn ziet komen.

De bomen maakten van de winter ook de indruk, alsof ze gestorven waren, maar nu beginnen de knoppen te zwellen en bladeren en bloemen gaan zich ontwikkelen. De zon heeft ze uit hun winterrust te voorschijn gelokt.

Weldra merken de bijen het ook. Vrolijk zoemend hoor je het gonzen, zoals in een orgel; zo vlijtig zijn de bijen aan het werk en hoe vreugdevol ziet het er pas echt uit, wanneer ook de vlinders door de lucht fladderen.

Dat heeft de zon allemaal veroorzaakt. Ook onze planten in de vensterbank krijgen nu nieuwe blaadjes en bloempjes. In de tuin en op het land echter, begint nu het werk voor de mensen, want de aarde moet klaargemaakt worden voor de nieuwe bebouwing.

Wanneer we eens nauwkeuriger naar de planten kijken, krijgen we ook weet van die onbegrijpelijke veelvuldigheid. Elke soort is anders van vorm! Grassen, kruiden, heesters, struiken en bomen volgen hun eigen strenge wetmatigheden. Wanneer je ze allemaal samen bekijkt, krijg je een gevoel voor het wonder van de schepping en hoe meer je ze leert kennen des te meer moet je ze bewonderen.

Nadat we nu de macht van de zon genoemd hebben, moeten we echter ook moeder aarde naar waarde schatten, want wie zou willen geloven dat de zon alles alleen kan,  vergist zich terdege.

We nemen heel duidelijk waar, hoe de plantenwortels zich in het donkere aardrijk uitstrekken. Ze zien er niet groen uit, zoals de plantendelen die het licht ontvangen; ze hebben ook geen kleur, zoals bloemen en vruchten. Dat de wortels kunnen groeien komt, omdat de aarde ook leven in zich draagt, weliswaar ander leven dan de zon geeft, maar toch een krachtig en actief leven.

Ze heeft haar planten lief, die aarde en ze houdt ze vast in haar moederschoot. Alles wat op aarde gebeurt, valt ook de planten toe. Wanneer het regent, zuigt de aarde het water op en doet het de planten toekomen.

Het is een aardige opdracht voor een natuurwaarnemer eens te kijken hoe anders het plantenkleed eruit ziet in die streken waar weinig regen valt of waar het regenwater meteen wegzakt, dan waar de bodem veel vocht bevat. Je hoeft alleen maar aan zanderige streken te denken of aan steppen en woestijnen om te zien dat daar de zon niets te weeg kan brengen als ook de aarde niet het hare bijdraagt.

Maar je moet ook aandacht schenken aan de gesteentelagen en de grondsoorten waaruit de bodem bestaat. De prachtige arnica bv. kan niet tegen kalk. Je vindt haar dus alleen in streken waar geen kalk voorkomt, zodat je aan de planten al kan aflezen waar de bodemgesteldheid anders wordt.

Zo’n samenhang van bodem en plantendek komt veel voor. Voor de boer en de tuinman is ze van belang.

De aarde geeft haar voedingsstoffen niet alleen aan de wortel; ze dringen door tot in de hele plant.

Zo zie je dat zon en aarde samen moeten werken, willen de planten groeien.

Voor de planten is de zon de vader, de aarde daarentegen de moeder.
.

Naar de inhoud van het boek

.

Plantkunde: alle artikelen

5e klas: 5e klas alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

3-1

.

 

VRIJESCHOOL – Grohmann: leesboek voor de plantkunde – inhoud

.

Gerbert Grohmann

LEESBOEK VOOR DE PLANTKUNDE

.

INHOUD

 1-Planten zijn kinderen van de zon die op aarde leven 
blz. 7

2-Over het wonder van de bloei
blz. 9

3-Bloemen en insecten horen bij elkaar
blz. 11

4-Over de bouw van de bloem
blz .17

5-Hoe de bloemen ingedeeld worden
blz.22

6-Over de bloembodem, over de sleedoorn en de appelvrucht
blz.23

7-Hoe de vruchten ingedeeld worden
blz.27

8-Hoe de planten kiemen
blz.28

9-Hoe de bomen ontstaan
blz.31

10-Over de volmaakte en de onvolmaakte planten en over kleine kinderen
blz.35

11-De ontwikkelingstrappen van het plantenrijk
blz.37

12-Hoe de aarde door middel van haar paddenstoelen bloeit en vrucht draagt
blz.38

13-Een paddenstoel die een bloem wilde worden
blz.44

14.Over de gebieden waar korstmossen voorkomen
blz.46

15-Over de plantenwereld van de zee: de wieren en algen
blz.50

16-Het mos
blz.52

17-Over de varens
blz.59

18-Over bijzondere varens
blz.67

19.Over de akkerpaardenstaart en zijn familie
blz.70

20.De zilverspar en de fijnspar
blz.74

21-De kerstboom, een stralende, bloeiende en vruchtdragende naaldboom
blz.79

22-Samenvattend overzicht van onze naaldbomen
blz.81

23-De wilg
blz.84

24-Loflied op de berk
blz.90

25-De lindeboom
blz.93

26-De eikenbomen
blz.97

27-De appelboom
blz.102

28-Hoe bloemplanten familie van elkaar kunnen zijn. Over de aardappel en de tomaat
blz.106

29-Over de parallel- en de netnervige bladeren
blz.110

30-Overzicht van enige kenmerken van parallel- en veernervige bladeren
blz.113

31-Over de tulp
blz.114

32-Eerlijk duurt het langst
blz.117

33-De roos
blz.119

34-Wonderlijk geheim in de rozenkelk
blz.121

35-Over de viooltjes
blz.122

36-Wat je aan de bladeren van de boterbloem kan zien
blz.125

37-Over de brandnetel
blz.132

38-Dove netels
blz.135

39-De plantenfamilie van de lipbloemigen
blz.138

40-Over de vogelwikke
blz.140

41.De grassen en ons broodgraan
blz.143

42.Over de kool en de plantenfamilie van de kruisbloemigen
blz.149

43.Een familie van specerijkruiden en gifplanten
blz.154

44.Over de paardenbloem
blz.164

45.Over de herfsttijloos
blz.168

46.Over de geneeskrachtige planten
blz.171

47.Wat we uit vreemde landen betrekken
blz.173

48.Specerijen en genotmiddelen
blz.174

49.Uitheemse voedingsplanten
blz.179

50.Over de palmen
blz.184

51.Over de kokospalm
blz.186

52.Over de dadelpalm
blz.190

53.Over de oliepalm
blz.192

54.Over het gelaat van de aarde
blz.193

55.De reis van een plantkundige in het Scandinavisch hooggebergte
blz.202

56.Nawoord voor de volwassenen
blz.211

Plantkunde: alle artikelen

5e klas: 5e klas alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde

2-0

..