.
Gerbert Grohmann
‘Leesboek voor de plantkunde’.
blz. 17, 4e hoofdstuk alle hoofdstukken
.
4-OVER DE BOUW VAN DE BLOEM
Aan het bouwplan van de bloem ligt een strenge wetmatigheid ten grondslag, waarop de natuur geen uitzondering duldt.
Er is bv. geen enkele bloem waarbij de stamper niet in het midden staat en de meeldraden niet daaromheen geordend staan. Dat komt omdat de stamper de voortzetting is van de bloemsteel in de bloem. Bij de tulp kun je dit heel gemakkelijk zien, vooral wanneer de bloemblaadjes uitgevallen zijn. Sommige bloemen hebben meer dan één stamper. De kerstroos heeft er vijf en bij de dotterbloem zijn ze nog talrijker.
de stamper van een tulp met
een zittende, driedelige stempel
zo ziet een kerstroos eruit, wanneer de eerst witte
bloemhulsels groen zijn geworden. De vijf stampers zijn
tot grote zaaddozen uitgegroeid
Het belangrijkste deel van de stamper is het vruchtbeginsel, want daar legt de zon haar zaden in. Snijd je zo’n vruchtbeginsel met een scherp mes door, dan zie je de zaden prachtig geordend liggen in de kamertjes.
doorsnede van het driehoekige vruchtbeginsel van een tulp.
je ziet de zes kamertjes met de grote zaden
twee verschillende stampers, stamper, bestaand uit
een met een knop en een met een vruchtbeginsel, stijl en
driedelige stempel stempel
De zaden zouden echter niet rijp kunnen worden, wanneer de bloem niet bestoven werd. Daarom reikt de stamper met de stempel naar het stuifmeel dat een insect van een bloem van dezelfde soort meebrengt of dat de wind ernaartoe blaast. Al naargelang de bloem is gebouwd, moet de stempel op een korte of lange stijl staan. De tulp en de klaproos hebben zittende stempels. Een stempel kan zeer verschillende vormen hebben. Ze kan uit een eenvoudig kopje bestaan; ze kan echter ook in tweeën of drieën gesplitst zijn of de vorm van een stralende ster hebben.
Bij de windbloeiers zien de stempels eruit als kleine veertjes, want zo komen ze het beste met de luchtstroom waarin het stuifmeel van andere bloemen meewaait, in aanraking.
Kijk je nu preciezer naar de bloembekleedsels, dan word je een groot wonder van de bouw van een plant gewaar. In iedere bloem is namelijk een ster geschreven. Het meest zie je in onze bloeiende planten de vijfster en de zesster. Nemen we als voorbeeld de tulp, dan vinden we dat haar bloembekleedsel uit zes blaadjes bestaat. Ook van de meeldraden zijn er zes in getal. Eigenlijk zou je moeten zeggen dat het er twee maal drie zijn, want ze vormen twee driehoeken. Het vruchtbeginsel tenslotte, heeft eveneens drie vakjes, zoals je op de doorsnede ziet. Dus alle delen van deze bloem zijn naar de wetmatigheid van de zesster gevormd.

Van de talloze bloemen die een vijfster in zich dragen, wordt hier alleen de wilde roos nader bekeken. Het duidelijkst laten ook hier de vijf bloemblaadjes de wetmatigheid zien die de hele bloem beheerst, maar de vijf kelkpunten doen dat ook. De roos heeft zoveel meeldraden dat je er niet zo snel achterkomt dat ook deze in een veelvoud van vijf aanwezig zijn. Ze staan dicht op elkaar gedrukt.
Nu hoeven we alleen maar naar buiten te gaan en eens te kijken, welke sterrenwereld in de bloemen te vinden is.
Alle denkbare varianten zullen we onder ogen krijgen. Ook al zijn de bloemdelen tot kleine of grotere klokjes, kelkjes, kronen, waaiertjes of schoteltjes aan elkaar gegroeid, zodat je ze afzonderlijk niet meer kunt herkennen, dan nog kunnen we aan de puntjes zien, hoeveel blaadjes het uiteindelijk zijn en de ster verraadt zichzelf toch. Af en toe, maar toch veel minder vaak, komen ook drie of vier sterren voor.
Hier zijn een paar voorbeelden van planten die iedereen kent, elk gerangschikt naar vijf- of zesster.
vijfster zesster
roos tulp
aardbei lelie
appelboom narcis
boterbloem sneeuwklokje
anjer lelietje-van-dalen
vergeet-me-niet iris
aardappel krokus
Bij sommige bloemen is het niet meer zo eenvoudig achter de stervorm te komen, omdat er ingewikkelde vergroeiingen en verdraaiingen hebben plaatsgevonden en omdat ook niet meer al die delen die bij een regelmatige ster horen, werkelijk gevormd zijn. De andere bloemdelen nemen dan ook onregelmatige, dikwijls echt merkwaardige vormen aan. Bij de dovenetel en de familie daarvan, de lipbloemigen, vinden we dergelijke omgevormde bloemen. Nog veel ingewikkelder echter zijn de zeldzame bloemen van orchissoorten en orchideeën. Die planten nemen soms zelfs dierlijke vormen aan (kevers, vliegen, bijen, spinnen, sprinkhanen enz.) of ze zien eruit als dierlijke organen. Ondanks dat ligt er aan zulke bloeiwijzen toch een ster ten grondslag.
De natuuronderzoekers tekenen de bloemen zo, zoals ze er uitzien als je er bovenop kijkt. Dan zie je in het midden de stamper, zoals in een doorsnede. Ook de kamertjes van het vruchtbeginsel met de zaadkiemen worden meegetekend. Rondom de stamper zie je hoe de meeldraden geordend staan en hoeveel er in de bloem aanwezig zijn. Maar ook de kelkblaadjes en bloemblaadjes worden in zo’n bloemschema getekend. Die worden met smalle streepjes aangeduid. Nu kan je ook heel duidelijk zien, dat de bloemdelen in kringen staan, maar zo, dat steeds een kroonblad en een kelkblad om en om staan.
Voor een botanicus is het van groot belang om te weten, hoeveel meeldraden een bloem heeft. Ook hoe de stamper is gebouwd moet een botanicus weten, omdat de planten overeenkomstig ingedeeld worden en omdat men zo hun verwantschap kan vaststellen. Maar natuurlijk neemt een natuurwaarnemer niet alleen genoegen met het vaststellen van de ster in de bloembodem. Hij zal zich de vraag stellen, hoe het toch komt, dat deze wetmatigheid in de planten voorkomt. Die kan toch onmogelijk van de aarde stammen, want aan de wortels kun je zien dat de aarde niet tot zo’n wonderbaarlijke orde kan komen.
Richten we onze blik echter op de sterrenhemel dan vinden we daar de voorbeelden die de plant met haar bloemen nabootst. Zo hebben we dan daarboven aan de hemel een fonkelende en beneden op aarde een bloeiende sterrentuin.
.
Plantkunde: alle artikelen
5e klas: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas: plantkunde
6-4
.