Een van de meest menselijke vermogens is het kunnen spreken. Spreken kunnen we alleen leren door nabootsing. Omdat in vroegere sociale verhoudingen de moeder thuis voor het opgroeiende kind zorgde, heeft zich in de taal het begrip ‘moedertaal’ (het Engels heeft ‘de moeder tong!) gevestigd.
Rudolf Steiner gaf al in het begin van de vorige aan hoe belangrijk klanken zijn voor de vorming van bepaalde gebieden in de hersenen. Het huidig hersenonderzoek geeft hem daarin gelijk. (Al wordt dat niet zo luid verkondigd, simpelweg omdat men het werk van Steiner te weinig kent).
Zie voor verdere onderbouwing nu: Algemene menskunde voordracht 11 [11-3] Daarna [11-4] De inhoud van deze artikelen legt de basis voor wat al jaren met kinderen wordt gedaan vanuit een instinctief gezond gevoel van de ouders/opvoeders.
Vingerspelletjes
Ze zijn van oudsher dé spelletjes om een klein kind zinvolle bewegingen te laten maken bij een tekst. Deze kennen de kinderen in zeer korte tijd uit het hoofd en op deze manier wordt hun woordenschat sterk uitgebreid.
Uit steeds meer onderzoeken blijkt er een wezenlijke samenhang te bestaan tussen de bewegingen die met name door de handen worden gemaakt en de ontwikkeling van bepaalde hersengedeelten.
Rudolf Steiner maakte er in een aantal pedagogische voordrachten al melding van dat handen(arbeid) de hersenen positief vormt.
Vingerspelletjes kunnen zeker tot en met de kleuterklas, maar ook in de 1e klas doen kinderen nog graag mee, als het geen ‘kleuterdingetjes’ zijn; dat kan vooral in de niet-Nederlandse talen: dan is het ook weer zeer zinnig bewegingen met klanken en woorden te verbinden.
Op deze blog staan ook vingerspelletjes voor peuters en kleuters. Het is niet zo eenvoudig om een duidelijke scheidslijn aan te geven. Uiteraard moeten de spelletjes voor de baby, het jonge kind dat een beetje zitten kan, eenvoudig zijn.
Een van de bekendste is wel;
.
NAAR BED, NAAR BED! ZEI DUIMELOT
Een spelletje voor de al wat fijnere motoriek: de betreffende vinger moet a.h.w. even apart bewogen worden. Vooralsnog doet de oudere dit, later zal het kind het nadoen (nabootsing!)
Naar bed, naar bed! zei Duimelot Eerst nog wat eten! zei Likkepot. Waar halen we ’t vandaan? zei Langelot.* Uit grootvaders kastje! zei Ringeling. Dat zal ik verklappen! zei ’t Kleine Ding.
Er bestaan uiteraard allerlei kleinere varianten: Waar zullen we ’t halen, zei Lange Jaap Uit grootmoeders kastje, zei Korte Knaap
Soortgelijk:
Duimelot is in het water gevallen, Likkepot heeft hem er uit gehaald. Langejaap heeft hem thuisgebracht, Korteknaap heeft hem te eten gegeven, en Pinkelink heeft alles aan moeder verteld!
Mellie Uyldert heeft een verklaring voor de verschillende vingers:
Zij zegt dat de vingers de krachtstroom geleiden die door de arm wordt aangevoerd, elk op een verschillende trilling naar buiten, wat samenhangt met het doel, waarvoor de vinger de kracht gebruikt.
In deduimziet zij het werktuig en uitdrukkingsmiddel van het Ik, de wil en het hart. Bij de duim gaat het om zonnekracht. ‘Duimen’, (op geluk hopen) is dan: ‘die kracht opladen en daaraan de wens verbinden die door die lading van scheppingskracht kans krijgt om in vervulling te gaan!
Dewijsvinger zou met het geloof te maken hebben. De bisschopsring wordt aan deze vinger gedragen: hier zou het om de Jupiterkracht gaan. Jupiter doet vriendschappen ontstaan; als men naar iemand wijst, maakt men al een etherische verbinding met die persoon.
Demiddelvingerzou verband houden met de erffactoren van het voorgeslacht, met traditie en verplichting en verantwoordelijkheid; men draagt er de zegelring met het familiewapen aan!
Bij het afleggen van de eed, worden wijs- en middelvinger tegelijk opgestoken: men zweert bij God en bij het voorgeslacht!
Tegen het z.g. boze oog of de boze blik maakt men het z.g. ‘hoorntje’: men steekt wijsvinger en middelvinger uiteen gespreid in de vorm van een V omhoog of voor zich uit, weert dus onheil af door de krachten van Jupiter en Saturnus. (“Dit heeft niets met de V van Victorie te maken, dat is er later maar bij bedacht!)”
Deringvingerzou de vinger van Venus zijn en met de liefde te maken hebben, de vinger waaraan de trouwring wordt gedragen.
Depink, de vinger van Mercurius, ”die speelkameraadschap kan doen ontstaan, men draagt er de ring van de kleine genegenheid aan. Mercurius geeft ons de spraak en de taal. Het valt op, dat in de overeenkomstige versjes in alle Europese talen de pink steeds degene is, die aan het eind van het avontuur zegt: ik zal alles verklappen! In ’t Frans zeggen de moeders ook: mon petit-doigt me l’a dit!
Het is interessant dat de Duim de actieve is, in de zin van initiatiefnemer: ‘Naar bed, jullie!’ Of hij heeft al iets gedaan en is in het water gevallen. Als we vanuit de drieledige mens kijken, is de duim zeker het meest verwant met de wil. Iemand ‘onder de duim houden’ betekent toch niet meer of minder dan dat je iemand ‘je wil oplegt’. Het is ook de vinger waarmee wij de grootste drukkracht kunnen uitoefenen en is daarmee zeer ‘ledematenverwant’. De Duitse antroposofische arts Norbert Glas gaf een jaar of vijftig geleden een serie boeken uit met als kern dat het uiterlijk van de mens iets openbaart van zijn innerlijk. Een titel luidt: ‘Die Hände offenbaren den Menschen‘. Ook hij koppelt aan de duim ‘de wil’. Hij verbindt aan de vingers geen planetenkwaliteiten, dat doet Uyldert wel en ze laat de wijsvinger bij Jupiter horen. Een jupiterkwaliteit is ‘denkend het overzicht bewaren’; dat komen we bijv. weer bij Glas tegen. Het uitlikken van de pan is voor Uyldert ook een jupiterkwaliteit, hij immers ‘geeft ook de levensgenieters!’ De middelvinger schaart zij onder Saturnus: ‘het probleem-denken’ en ordenen in rubrieken; de ringvinger, Venus, zoekt dan weer het genot. Ze zou in alle talen een rol spelen wanneer het om eten gaat. En de pink, als mercuriusvinger, is de Mercurius als boodschapper van de goden. Het ‘over-brengen’ komt ook in alle talen voor!
Voor Uyldert hangt de duim samen met de Zon, en daarmee met het hart. Volgens haar weet de duim alles van het hart en als er door het kind op gezogen wordt, aan ‘gelurkt’, Duimelot = duimelurk!, masseert het zijn gehemelte en de daar boven liggende hypofyse: de klier die o.m. zorgt voor de kennis van de buitenwereld). Zij refereert nog aan Klein Duimpje dat als zinnebeeldig sprookjesfiguur in heel Europa voorkomt, en in India is er vaak sprake van een mythisch wezen, niet groter dan een duim, zittend op een lotusblad op het water, overeenkomend met Andersens Duimelijntje, en dat betekent overal: de eeuwige lichtvonk in het mensenhart, het goddelijke deel in de mens.
We kennen nog meer gebaren met de duim: we liften ermee; we geven te kennen dat iets goed is: duimpje hoog. Maar bij de Romeinen betekende ‘duim omlaag’: dood voor de gladiator en wij geven met dit gebaar ook iets afkeuringswaardig aan. In het kinderspel betekende de duim omhoog: ik pas!
‘Door de duim stroomt de kracht, die ons met het eeuwige leven verbindt en die ons de individuele waarde schenkt, het eenmalige van onze persoonlijkheid.’
Voor Uyldert is ‘Duimelot is in het water gevallen’: het goddelijke vonkje, of de geest, valt in de wateren van de ziel bij de incarnatie. ‘Juist zoals de levensgeest in de gestalte van Tyl Uylenspiegel in het water valt. Daar in het menselijk-psychische zou het besef van de goddelijke afkomst te loor gaan, als het geloof van Jupiter (de wijsvinger) het niet uit het water haalde en hogerop in het bewustzijn bracht! – Langejaap, de Saturnusvinger van het abstract denken, brengt hem dan thuis in de begrippen der theologie! Duimelot is daar de immanentie. – Korteknaap, de Venus-vinger, geeft hem te eten: de liefde is het voedsel, dat de eeuwigheid in de mens onderhoudt. – En dat dit gehele proces zo plaats vindt, dat het de oer-vorm van de involutie en evolutie is, van schepping en verlossing, dat wordt door Mercurius onderwezen, van de een op de ander oververteld!’
Zo zouden we dus de diepste en grootste waarheden terugvinden in de eenvoudige beelden en woorden van het kinderrijmpje.
Enkele gedachten bij blz. 167/168 in de vertaling van 1993. .
ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE .
luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].
De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat. Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]
HERSENONTWIKKELING
In [11-5] merkte ik het volgende op: De hersenontwikkeling van het pasgeboren kind is al ver. Als het kind gaat nabootsen – en zo het spreken – het lopen leert, begint het ook te denken en dat alles heeft een werking op de vorming van nieuwe hersencellen. Maar die hersencellen ontwikkelen zich in de eerste tijd van het mensenleven ook zonder spreken en lopen en doelgericht bewegen, en die ontwikkeling wordt mogelijk door de enige vorm van voedsel die het kind verdraagt: de melk.
Als ‘geestwezen van de natuur’ – als intelligentie van de natuur – maakt deze door de groei van de hersencellen te bevorderen, intelligentie in het slapende mensenwezen mogelijk. Ze maakt de ‘slapende hoofdgeest’ steeds wakkerder. Uiteraard is dit niet los te zien van de ‘taalgenius’ want tijdens het voeden en op andere ogenblikken dat het kind wakker is, zal er veelvuldig tegen hem gesproken of voor hem gezongen worden. En hier kan ook de vraag gesteld worden, zoals die bij de nabootsing gesteld wordt: wat je spreekt of zingt of wat het kind te horen krijgt in die zeer prille fase: is dat wat de ‘genius van de natuur’ helpt?
Het hoofd van de baby
Het lijkt of moeder natuur een gebaar wil maken: als het kind geboren gaat worden verschijnt eerst het hoofd. Het was in de baarmoeder al het grootste orgaan:
Maar ook is bij de geboorte het gemiddelde brein van de baby ongeveer een kwart van de grootte van het gemiddelde volwassen brein. Uiterlijk zichtbaar groeit het kind snel en verdubbelt het zijn lichaamsgewicht in vijf maanden; dat gebeurt het tweede jaar, dan nog rond het achtste en zestiende jaar nog een keer. Het brein verdubbelt zijn grootte in het eerste jaar; op 3-jarige leeftijd maakt het al 80% van de volwassen grootte uit en op 6-jarige leeftijd is het qua volume al met 90% bijna volgroeid.
In de vele boeken en artikelen die over dit onderwerp verschenen en in deze tijd veelvuldig verschijnen, is er sprake van een cruciale eerste 5 jaar wat de ontwikkeling van het brein betreft. Meer dan ooit in het verdere leven. In een artikel in NRC is er zelfs al sprake van de eerste 1000 dagen.
Wie vertrouwd is met het pedagogisch werk van Steiner weet dat hij ook over deze eerste 3 jaar spreekt als de meest wezenlijke jaren voor de ontwikkeling van het kind.
Steiner:
Man kann in aller Folgezeit nicht wieder gutmachen, was man in der Zeit bis zum siebenten Jahre als Erzieher versäumt hat. Wie die Natur vor der Geburt die richtige Umgebung für den physischen Menschenleib herstellt, so hat der Erzieher nach der Geburt für die richtige physische Umgebung zu sorgen. Nur diese richtige physische Umgebung wirkt auf das Kind so, daß seine physischen Organe sich in die richtigen Formen prägen.
Wat men als opvoeder in de periode tot het zevende jaar verzuimd heeft, kan men in de daarop volgende tijd niet meer goed maken. Vóór de geboorte schept de natuur de juiste omgeving voor het fysieke mensenlichaam, na de geboorte behoort de opvoeder voor de juiste fysieke omgeving te zorgen. Alleen deze juiste fysieke omgeving werkt zo op het kind, dat zijn fysieke organen het goede vormmodel ontwikkelen. GA 34/323 Vertaald: De opvoeding van het kind
Hij illustreert dit vaak met een uitspraak van Jean Paul (Richter) die opmerkte ‘We leren in de eerste drie jaar van ons leven meer dan in onze jaren op de universiteit’ (vrij weergegeven).
Het brein verdubbelt zijn grootte in het 1e jaar. Dat is het jaar waarin het kind voornamelijk slaapt en melk drinkt! Steeds vaker en intenser gaat de omgeving in die tijd een indruk maken op het kind, met als gevolg een invloed daarvan op de hersenontwikkeling. Dat heeft hoe dan ook een blijvende invloed, dus ook voor later, d.w.z. hoe het kind in het leven komt te staan. En hoe die blijvende invloed kan zijn die het gevolg is van onze omgang met het kind in die cruciale jaren, zie je bv. hier:
De orbitofrontale hersenen, achter het voorhoofd boven de ogen, zijn bij de geboorte nog niet helemaal ontwikkeld. Die worden ontwikkeld doordat we onze hersens gebruiken, bijvoorbeeld door te reageren op de omgeving en opvoeders. Er is in Roemenië, ten tijde van Ceaucescu, een tragisch ‘real-life-experiment’ gedaan in de weeshuizen aldaar, dat aantoonde hoe belangrijk dit is. De kinderen lagen in ledikantjes met hoge schotten en kregen van de verzorgers alleen de fles maar verder geen enkele aandacht. Wat je hier ziet is dat niet alleen de hersenen niet gegroeid zijn, maar dat ook de hersenkamers (ventrikels) vergroot zijn, evenals de groeven tussen de windingen. Aan de grootte van de schedel wordt tegelijkertijd duidelijk dat de groei van de hersenen de groei van de schedel bepaalt. De kinderen vertoonden allerlei stadia van retardatie. Niet aangeboren dus, maar veroorzaakt door verwaarlozing. Omgekeerd levert veel stimulerend en liefdevol contact met opvoeders juist extra groei van zenuwcellen op. (S.Gerhardt:Why love matters. How affection shapes a baby’s brain) in Arie Bos: ‘Mijn brein denkt niet, ik wel ‘
Instrument
In sommige literatuur – niet met antroposofische achtergrond – wordt gesproken over ‘een bouwplan’ voor de hersenen. Wanneer we bv. aan het bouwplan van een vioolbouwer denken, moet daar een viool van komen die ook klinkt als een viool. Nu is het volkomen logisch te zeggen dat deze viool, wanneer die klaar is, gewoon viool blijft en niet tot klinken komt, als die niet bespeelt wordt, ter hand genomen. Het materiaal ligt er, nu is de speler aan de beurt om de viool ‘zin’ te geven.
Het materiaal van de hersenen wordt gevormd door de genen, maar als er niets gebeurt, komen die niet veel verder in hun ontwikkeling. Ze gaan iets betekenen als er invloed op wordt uitgeoefend die van buitenaf komt. Zoals we hierboven zien aan de invloed van ‘aandacht’. De genen zelf hebben geen aandacht: ze krijgen het; daarom kunnen wij ook spreken van ‘aandacht schenken’. In de literatuur spreekt men vaak van ‘ervaring’. Die ervaring zou bepalen hoe en wat en hoeveel er van die genen gebruikt gaan worden. Nu is ‘ervaring’ geen materieel ding, geen stoffelijk, uiterlijk waarneembaar iets: het is een gevoel, je maakt het mee, je ervaart het. Het is hier de speler op het instrument. Walther Bühler noemde zijn boek over de drieledige mens:‘Het lichaam als instrument van de ziel’.
Het artikel waarin er over ‘de ervaring’ gesproken wordt, houdt het verder bij ‘ervaring’. Daar hoort m.i. bij dat ervaring op zich ook nog niets is: ervaring is wat iemand ervaart; om met Bos te spreken: ‘Mijn brein denkt niet, Ik denk’ – mijn ervaring ervaart niet: Ik ervaar. En voor de baby is dat ‘zijn wezen’, uiteindelijk zijn Ik dat nog ‘om hem heen is’, maar toch al ‘aan het werk’ in het fysieke brein.
Dat heb ik in [11-2-1] al uitgebreider aan de orde gesteld.
De ervaringen roepen in de hersenen een activiteit op die daar voor circuits zorgen, eerst eenvoudige, later meer complexe structuren.
Keineswegs läuft die Ausgestaltung des Gehirns nur erbgesteuert ab, vielmehr greift das erlebende Ich, je nachdem es bestimmte Eindrücke empfängt, in diesen Gestaltungsvorgang unmittelbar ein. Entsprechend der plotinischen Auffassung, dass das Auge am Licht für das Licht gebildet wird, gilt für den gesamten Leib, dass er in den von ihm zu erfüllenden Funktionen durch und für
Geenszins verloopt de structurering van de hersenen volgens een door de erfelijkheid gestuurd proces, veel meer grijpt het ervarende Ik, al naar gelang het bepaalde indrukken krijgt, direct in dit structureringsproces in. Overeenkomstig de opvatting van Plotinus dat het oog door het licht, voor het licht gevormd wordt – dat geldt voor het hele lichaam dat voor de functies die het moet verrichten door en voor het Ik gevormd wordt. Leber blz. 233
Steiner:
Wenn der Mensch durch eine neue Geburt wieder ins Dasein tritt, wird er «in einer gewissen Weise, der Selbstaufbauer seiner Leiblichkeit, ja seines ganzen Geschickes in dem nächsten Leben. Innerhalb gewisser Grenzen formt und baut der Mensch seinen Leib bis in die Windungen seines Gehirns sich auf mit den Kräften, die er sich aus den geistigen Welten mitzubringen hat, wenn er durch die Geburt neuerdings ins physische Dasein tritt. Und hier im physischen Dasein hängt ja unser ganzes Leben davon ab, dass wir solche Formen, solche Ausgestaltungen unseres physischen Leibes haben, durch die wir mit der äußeren physischen Welt in Beziehung treten können, durch die wir in dieser äußeren physischen Welt handeln, uns betätigen können, ja, durch die wir in dieser äußeren physischen Welt denken können. Denn wenn wir hier in der physischen Welt nicht das entsprechend zugeformte Gehirn haben … so bleiben wir ja unzulänglich für das Leben in der physischen Welt. Wir sind für dieses Leben in der physischen Welt nur dann zulänglich, wenn wir uns solche Kräfte aus der geistigen Welt mitbringen, durch die wir uns einen dieser physischen Welt mit allen ihren Forderungen gewachsenen Leib aufbauen können.»
Wanneer de mens door een nieuwe geboorte weer in het bestaan komt, wordt hij de ‘zelfbouwer’ van zijn eigen lichamelijkheid, zijn totale lot in het leven dat gaat komen. Binnen bepaalde grenzen vormt de mens zijn lichaam en bouwt het op tot in de windingen van de hersenen, met de krachten die hij vanuit de geestelijke wereld meebrengt wanneer hij door de geboorte weer in een fysiek bestaan komt. En hier in dit bestaan hangt ons hele leven ervan af of we die vormen, die structuren van ons fysieke lichaam hebben dat wij met de fysieke wereld een verbinding kunnen maken waardoor wij in deze uiterlijk fysieke wereld kunnen handelen, bezig kunnen zijn, waardoor we in deze uiterlijk fysieke wereld kunnen denken. Want wanneer we hier in deze fysieke wereld niet het adequaat daarvoor gevormede brein zouden hebben, blijven wij voor die wereld ongeschikt. Daar zijn we alleen geschikt voor, wanneer we uit de geestelijke wereld die kracht meebrengen waarmee wij een lichaam kunnen opbouwen dat opgewassen is tegen deze fysieke wereld. [eigen vertaling] GA 141/154 Vertaald
Leber:
Het Ik is er van begin af aan bij, dus al vóór het kind zichzelf als Ik gaat benoemen. Het komt nu nog niet tot een reflectief bewustzijn van zichzelf. Het heeft nog een andere taak: Leber blz. 233
Steiner:
«Es ist der wichtigste spirituelle Faktor bei der Bildung der drei Hüllen des Kindes, des Astralleibes, Ätherleibes und physischen Leibes. Die physische Hülle des Gehirns wird fortwährend umgebildet. Da haben wir fortwährend das Ich an der Arbeit. Es kann nicht bewusst werden, weil es eine ganz andere Aufgabe hat: Es muss erst das Werkzeug des Bewusstseins formen. Dasselbe, was uns später bewusst wird, arbeitet erst an unserem physischen Gehirn in den ersten Lebensjahren. Es ist sozusagen nur eine Änderung der Aufgabe des Ich.Erst arbeitet es an uns, dann in uns. Es ist wirklich ein Plastiker zuerst, dieses Ich, und es ist unsagbar, was dieses Ich an der Formung selbst dieses physischen Gehirns leistet. Ein gewaltiger Künstler ist dieses Ich.
Het Ik is de belangrijkste spirituele factor bij de vormen van de drie ‘schalen’ om het kind: het astraallijf, het etherlijf en het fysieke lichaam. De fysieke schaal van de hersenen wordt voortdurend omgevormd. Daar zien we voortdurend het Ik aan het werk. Het kan zichzelf niet bewust worden, omdat het een heel andere taak heeft: het moet eerst het instrument voor het bewustzijn vormgeven. Hetzelfde wat ons later bewust wordt, werkt in de eerste jaren van ons leven eerst aan onze fysieke hersenen. Hier heeft het Ik een andere opgave. Het werkt eerst aan ons, dan in ons. Het Ik is een geweldige kunstenaar. GA 127/62 Niet vertaald
Das Gehirn ist wie eine Dynamomaschine. Eine Dynamomaschine entwickelt den Magnetismus, und die ganze Bewegung der Fabrik wird abhängig von dieser Dynamomaschine. Aber da muss erst der elektrische Strom durchgehen, sonst steht sie still. … Das Gehirn steht still, wenn nicht der Strom des seelischen Lebens durchgeht. Beim Kind geht viel mächtiger der Strom des seelischen Lebens durch, denn das Kind arbeitet bis zum Zahnwechsel hin das Gehirn aus, und am allermeisten in den allerersten Lebensjahren. … Gerade wenn wir bewusst geworden sind, ist uns dieses innere seelische Arbeiten verloren gegangen.
Het brein is net een dynamo. Een dynamo ontwikkelt magnetisme en alle bewegingen in een fabriek worden van deze dynamomachine afhankelijk. Maar eerst moet er elektrische stroom naar toe, anders staat die stil. De hersenen staan stil, wanneer daar de stroom van het gevoelsleven niet doorheen zou gaan. Bij het kind werkt deze gevoelsstroom veel sterker, want tot aan de tandenwisseling werkt het kind aan zijn hersenen, het meest in de allereerste levensjaren. En als we ons dan bewust gaan worden, gaat die activiteit van het gevoel verloren. [eigen vertaling] GA 349/144 Vertaald/173
De ontwikkeling gaat verder
In de interactie tussen omgeving en kind enerzijds, en in het begin door de voeding – de melk – ontwikkelen de hersenen zich explosief. Op zeker ogenblik zie je de eerste impulsen vanuit het kind komen om door nabootsing mee te gaan doen, wat de mensen om hem heen doen. Zo heb ik voor onze kinderen en kleinkinderen al vroeg in hun ontwikkeling het liedje
gezongen en ieder kindje probeerde als eerste de =o= te vormen. Het waren voor mij (ont)roerende ogenblikken om de inspanning te zien waarmee het kleine mondje die ronde vorm probeerde aan te nemen.
Op het feit dat ook muziek en taal een stimulerende invloed uitoefenen op het ontstaan van meer verbindingen in de hersenen, zal in een ander artikel worden ingegaan.
De grote kracht om mee te gaan doen aan het leven – hoe pril nog in het eerste begin – is de in het kind aanwezige behoefte aan nabootsing. In vele voordrachten heeft Steiner de nabootsing genoemd als de drijfveer van verdere ontwikkeling.
Door de nabootsing begint te lopen, te spreken en als gevolg daarvan komt het denken op gang. Uiteraard heeft Steiner daarover ook gesproken. Die uitspraken zijn hier te vinden.
En in deze eerste jaren is ook het spel een belangrijke ‘ontwikkelaar’. We maakten al in de 2e voordracht kennis met de fantasie als ‘toekomst gericht denken’. [2-3-2] Ook aan spel besteedde Steiner veel aandacht. Die uitspraken vind je hier.
Ritme
‘De natuur’ geeft niet alleen aan dat het kleine kind in het begin van zijn leventje alleen met melk groter kan worden, ze maakt ons ook duidelijk dat ritme – levensritmen – onontbeerlijk zijn. De betekenis van ritme(n) in allerlei aspecten vind je hier
Een kind beweegt ‘van nature’ zijn ledematen, aanvankelijk nog ongecontroleerd. Het gericht bewegen, met een doel, is van invloed op de structurering van het brein: ‘handen en intelligentie‘ Spreken en zingen/muziek zijn van invloed op de structurering van het brein: hersenprofessor Scherder: Vanaf de groei van het embryo in de baarmoeder speelt muziek voor de ontwikkeling van het brein al een rol.’
Vingerspelletjes
Lang voordat dit allemaal met door onderzoek verkregen feiten kon worden verklaard, ontstonden er overal ter wereld vingerspelletjes.
Wat een geluk als je als peuter en kleuter deze ‘gemetamorfoseerde melk’ als (op)voeding dagelijks krijgt voorgeschoteld, zoals in de
vrijepeuter- en kleuterklassen
Een waardevolle verzameling is de serie boeken vanHennie de Gans
Een werkboek over het zingen en opzeggen van versjes, met de nadruk op beweging. Vol slaap- en wiegenliedjes, kriebelspelletjes, schuitjevaren en paardjerijden. Hand-, en vingerspelletjes met beschreven beweging. Geschikt om te doen met kinderen van nul tot zeven jaar. Met tips over het belang van de spelletjes en hoe ze thuis of met een groep gedaan kunnen worden. De ruim vijftig liedjes én versjes staan zonder begeleiding op de CD.
Hoe de liedjes gezongen worden, maar ook hoe de intonatie bij de versjes is, staat op de bijhorende instructie-CD. Bedenk elke keer weer bij alles wat gedaan wordt: Niet het vele is goed, maar het goed doen is veel! Het belangrijkste is het plezier wat samen met de kinderen wordt beleefd, dat geeft levensvreugde! Kortom zingen, spelen, en bewegen met kinderen is op alle fronten gezondmakend ook voor degene die het met hen doet.
Timpetuis, inleiding Wiegenliedjes Kriebelliedjes Paardje rijden Schuitje varen Spelen met de handen Spel met de vingers In de kring Spel in de kring Nisse Timpetem (Deens)
En vele prachtige voorbeelden vind je bij Margo van Schie:
Kleuters – vooral meisjes – gaan bij rekenen met sprongen vooruit als zij regelmatig worden voorgelezen uit prentenboeken.
In ‘gewone’ prentenboeken zit vaak wel iets dat de reken-wiskundige begripsontwikkeling van kinderen stimuleert. In een verhaal over een wachtkamer, bijvoorbeeld, is iemand als vijfde aan de beurt, en vervolgens als vierde, derde, etcetera. En in het boek De verrassing van Sylvia van Ommen is de hoofdpersoon een wollig schaap, dat als verrassing van haar wol een trui breit voor een giraffe. Het schaap weegt zichzelf en meet de dikte van haar vacht en brengt de resultaten hiervan keurig in kaart in een grafiek.
Hoogleraar Marja van den Heuvel-Panhuizen van het Utrechtse Freudenthal Instituut toonde met collega’s van de University of Cyprus en het Oostenrijkse Bundesinstitut BIFIE aan dat voorlezen uit prentenboeken positieve effecten heeft op de wiskundige begripsontwikkeling van kleuters.
In negen klassen werden kleuters drie maanden lang, twee keer per week, voorgelezen uit 24 verschillende prentenboeken. In negen andere klassen, de controleklassen werd het gewone programma gevolgd voor rekenen-wiskunde. De kleuters die het voorleesprogramma kregen aangeboden boekten 22 procent meer vooruitgang.
Aldus LD in het Onderwijsblad van 6 d3ec. 2014
.
Als de wetenschap het heeft gevonden, dan móet het wel waar zijn: dat kleuters een grotere woordenschat krijgen als ze worden voorlgelezen – dat betekent toch ‘als er tegen hen wordt gesproken’. Maar dat weet iedereen: spreken leer je van je ouders – (al heet het ‘moedertaal’.)
Prentenboeken zijn er ook in de vrijeschoolkleuterklassen. Maar ‘het’ boek dat aan de eisen van de onderzoekers helemaal voldoet – terwijl ze het niet onderzocht hebben – is het Sprookjesboek van Grimm.
Met zijn vele getallen: ’12 broers’, ‘3 broers’, ‘7 raven’, met z’n zessen de hele wereld door’. En de vele begrippen die erbij horen: eerste, tweede, derde enz; oudste, middelste, jongste, eerste-laatste; vooraan, achteraan. Te veel om op te noemen. En wat een prachtige taal! Die nemen de kinderen gretig in zich op en weten die soms op het juiste ogenblik feilloos te gebruiken, zoals een jongetje van 5 op zijn verjaardagsfeestje treffend opmerkte tegen een paar vriendjes die al te gretig op de tractatie afgingen: ‘Wie grist en graait, krijgt niets!’
En wat een prachtige beelden: De vrouw die geen kinderen kan krijgen: ‘Ik ben als een akker zonder vrucht’. Of ‘Bergen en dalen ontmoeten elkaar niet, maar mensenkinderen wel, vooral goede en boze.’ ‘Ach, wat kun je van een os anders verwachten dan rundvlees.’
En dan heb ik het nog niet eens over de vele taalrijke vinger- en arbeidsspelletjes, waarbij niet alleen gekeken (prentenboek) wordt, maar actief meegedaan!
De vrijeschoolkleuterklas is eigenlijk één groot taalbad!
Zouden ze dat in Utrecht, Oostenrijk en op Cyprus dan niet weten?
Of vindt men het belangrijker dat een kleuter de dikte van een schapenvacht kan meten om de uitkomst in een grafiek te zetten?…………
.
Opspattend grindover de kleuter: [5] [8] [16] [38]
Na de pinkstervakantie waren er bijtjes op de tafel gekomen.
“Oh kijk eens, allemaal hommels”. De bijen werden geteld en ze ontdekten ook een vijver met jonge eendjes. 1s Morgens, voordat we naar het speelland gaan, spelen we met elkaar een ochtendspelletje. Iedere dag weer een beetje anders, aansluitend bij het seizoen en de jaarfeesten.
Dit spel spelen ze vanuit de nabootsing. Ik zing en beweeg en de kinderen doen mee.
Ik begin het spelletje in de kring en zing:
Ontwaak, ontwaak, de roep van de haan een stralende zon, langs gouden baan
Kukeleku zo kraait de haan Zie hem daar parmantig staan Kippen roept hij tok,tok,tok Fladder alle van je stok Want de zon komt daar al op Kukeleku zo kraait hij luid Mensen ook je bedden uit.
En dan gaat het spel verder, de vogeltjes zijn uit de eitjes gekomen, en vader en moeder vogel hebben het zo druk. En als ze even uitrusten, wat zien ze dan beneden in het diepe bos:
Diep in ’t bos in zonnestralen in het heim’lijk stille dal Zag ik kleine elfen dwalen hielden daar hun vrolijk bal
En de blauwe klokkenbloemen Klonken daar met held’re toon en in hoge lindebomen zoemden bijtjes wonderschoon
Kwam de wind en blies de wolken Voor de warme zonneglans Stil werd nu het bijenvolkje en voorbij de elfendans
We zagen de vlindertjes in het bos en de bijtjes die van bloem naar bloem vlogen, we gingen met ze mee en zagen dat de bij de honing naar de bijenkorf bracht, en dat ze zomaar niet naar binnen mocht maar eerst driemaal zoemde voordat de wachter het deurtje opendeed. Een paar liedjes die we tijdens dit spelletje nog zongen:
Zoem zoem zoem bijtje op een bloem, van de zoete honing snoept het als ’t genoeg heeft wel dan roept het zoem zoem zoem dank je lieve bloem.
Vlug, vlug, vlindertje waar vlieg je heen ik vlieg naar de zon en ik groet je meteen
Van zijde-vloei hebben we allemaal twee vlindertjes geplakt. De vlindertjes vlogen donderdag en vrijdag door de hele klas en we zongen er dit liedje bij:
Twee vlindertjes kwamen gevlogen zij daalden op ’t bloemetje neer de wind had ze meegenomen nu zijn er geen vlindertjes meer 0 nee ?, 0 nee ?, één ! twee !
Ze zijn van oudsher dé spelletjes om een klein kind zinvolle bewegingen te laten maken bij een tekst. Deze kennen de kinderen in zeer korte tijd uit het hoofd en op deze manier wordt hun woordenschat sterk uitgebreid.
Uit steeds meer onderzoeken blijkt er een wezenlijke samenhang te bestaan tussen de bewegingen die met name door de handen worden gemaakt en de ontwikkeling van bepaalde hersengedeelten.
Rudolf Steiner maakte er in een aantal pedagogische voordrachten al melding van dat handen(arbeid) de hersenen positief vormt.
Ook in de 1e klas vinden kinderen vingerspelletjes nog leuk om te doen. Natuurlijk niet meer, die ze in de kleuterklas deden: ze zijn nu 1e-klasser!
Voor de peuters en kleuters:
Spinnetje Een spinnetje, een spinnetje
die zoekt een klein vriendinnetje
het kriebelt hier, het kriebelt daar
ach, had ik mijn klein vriendinnetje maar…
dan de andere hand die rondkriebelt en precies hetzelfde zegt – dan vinden ze elkaar en zeggen:
twee spinnetjes, twee spinnetjes
zijn samen vriendinnetjes
ze kriebelen hier – ze kriebelen daar
en ze zijn altijd bij elkaar
Sijmen Smid
voetenspelletje – met zware stem:
Sijmen Smid hoor mij aan (aai onder rechter voet)
kun jij mij mijn paard beslaan? (aai onder linkervoet)
Wèl, wèl baas, op mijn gemak (met een andere stem)
‘k Ben een goed smid van ’t vak.
Hier zijn ’t ijzer, hamer, spijkers
klop, klop, klop – zie je goed (nu steeds om beurten op de voeten kloppen)
hoe Sijmen Smid dat smeden doet? (bij het laatste woord worden de voetjes tegen elkaar gelegd)
Geen vingerspel, maar een bewegingspel met het hele lijf:
Het spel van de 4 winden:
We beginnen:
In een grot hier ver vandaan,
daar wonen de vier winden
ze wonen in een diepe grot,
die niemand weet te vinden
Een kleuter ‘waait’ tussen de kleuters door en zegt:
‘Ik ben de oostenwind
Ik vlieg over velden en huizen’.
Een ander kind:
‘Ik ben de westenwind
ik zwiep de golven op en laat ze stromend briesen’.
Weer een ander kind ‘waait’ en zegt:
‘Ik ben de zuidenwind
die van een briesje houdt’.
Het laatste kind:
‘Ik ben de noordenwind
en blaas zo guur en hard.’
Dan samen:
‘Zo waaien de winden de wereld om
De winden, de 4 grote winden’.
.
Een volwassene in zakformaat? Eerder het omgekeerde: een onvolwassene van formaat! Het kleine kind leeft nog helemaal in de wereld buiten hem.
Een driejarig ventje zegt, terwijl hij met zijn moeder ’s avonds in de tuin de planten aan ’t begieten is (het huis ligt vlak bij een militair vliegveld): Allemaal mijn vrienden, Oom Henk, de bloemen, de straaljagers.
De kleuters ontspannen wanneer zij de klas binnenstappen. Haast en verkeersdrukte hadden hen meegesleurd. Nu bloeien zij op, gaan welgemoed hun gang in een voor hen veilige en vertrouwde omgeving. De een stopt een pop in bed, ie ander kijkt of de hijskraan nog werkt, een derde zit met stralende ogen het lokaal rond te kijken naar wat alle vriendjes aan het doen zijn.
Wordt er iets gevierd, dan tovert de feestelijke gebeurtenis zonneschijn op alle gezichtjes. Maar ook een kleinigheid is daarvoor al voldoende: de tuinman heeft zijn hoed vergeten! Daar ligt-ie op een stoeltje bij hen in de klas. De hoed van die aardige tuinman zomaar in hun midden. Een jongetje pakt hem beet en zet hem op, overdwars. De hele klas schatert.
Bij het uitbeelden van een sprookje wil iedereen Sneeuwwitje of een andere mooie rol spelen maar niet de boze koningin. Een meisje rukte eens prinsessenkroon en sluier af en begon tegen juf, die iets opruimde te mopperen: Wanneer je alles rommelig maakt, ga ik hier van school en kom ik nooit meer terug!
De ronde, soms wankele gestalte van de peuter groeit tussen 3 en 6 jaar uit tot het stevige figuurtje van de durf-al. De 5- à 6-jarigen benutten elke kans om te rennen, te springen, te klimmen. Zij zoeken lichamelijke uitdaging. Maar ook zitten ze soms samen met de kleintjes op een kluit tegen juf aan wanneer er iets bijzonders gebeurt.
De kleuterklas Het ongebonden bestaan van het kind in de kleuterklas krijgt vorm door het dag-, week- en jaarritme.
Iedere ochtend om half negen stromen de kleuters de klas binnen en met ieder kind groeit de kring. Ze vertellen honderduit: er gebeurt zoveel opwindends in een kleuterleven. Juf zit ook in de kring en tracht door een vingerspelletje de krachten te bundelen.
Dan kan het arbeidsspel beginnen. Ineens zijn alle kinderen bijvoorbeeld op de boerderij: ze zeven, ze scheppen, ze bakken. Gedichtjes, liedjes en spelletjes lopen als een rode draad door het arbeidsspel heen.
Als het werk is gedaan leidt een opzegversje, een klein verhaaltje of een melodie het vrije spel in.
Sommigen spelen met de winkel, anderen bouwen huizen en kastelen van blokken. Ze maken tenten van lappen en vertroetelen hun pop. In een uur vrij spel is er heel wat op stelten gezet. Bij een klein verhaaltje wat juf vertelt kunnen ze weer op adem komen. Zingend wordt even later gezamenlijk alles opgeruimd. Duidelijk is het verschil tussen de vier- à vijfjarigen en het schoolrijpe kind. De kleintjes gaan al opruimend toch weer spelen bij het hoopje blokken dat ze vinden.
De grote kinderen zijn vlijtig in de weer en bemoederen daarbij de kleintjes. Kinderen die moeite hebben met opruimen krijgen een kleine overzichtelijke taak. Bijvoorbeeld de winkelier wordt gevraagd zijn winkel te bevoorraden, zo komen met behulp van de trekker alle spulletjes weer op hun plaats. Hoe stimulerend de chaos ook was, als ieder speelgoedje weer op zijn vaste plaats is teruggekeerd, geeft dat een gevoel van veiligheid en gezelligheid.
Een paar kinderen dekken nu de tafel, anderen dragen de tassen aan. Rustig wordt er gegeten en gedronken. Juf wijst de kinderen op allerlei bijzondere dingen, bijvoorbeeld op een vijfster midden in de appel. Het afruimen gaat vlug en vrolijk, de buitenlucht lokt. Jassen aan, schoenen aan en eropuit! Kijken hoe de bladeren vallen, door de plassen stampen, zandkastelen bouwen, stenen verzamelen, sjouwen met takken, kastanjes zoeken.
Na het buiten spelen wordt er, afhankelijk van het weekrooster, getekend, met bijenwas geknutseld of iets anders gedaan.
De ochtend wordt weer in de kring besloten, terwijl de kinderen naar een sprookje luisteren. Soms nog wat vingerspelletjes en dan… tot morgen!
Het jaarritme en de jaargetijden worden gemarkeerd door de jaarfeesten. Lang van te voren begint de voorbereiding met het maken van versieringen en het leren van versjes en spelletjes die bij het jaarfeest horen. Tegen de tijd dat het feest daar is, wordt bevestigd wat de kinderen al tijden voelden aankomen. Een enkele keer duurt het te lang voor het feest komt opdagen. Zo kwam een jongetje in een zachte winter plotseling met dikke wanten, das en muts de klas binnen; het moest nu maar eens Sinterklaas worden!
De kinderen leren de gang van het jaar intensief te beleven. In de herfst worden lampionnen gemaakt voor Sint-Maarten, waskaarsen getrokken voor advent. Voor Sinterklaas maken ze bijvoorbeeld een stoomboot en bakken speculaas. Met Kerstmis knutselen ze kerstboomversieringen en een stalletje. Dan komt de lente met Pasen en de zomer met Pinksteren en Sint-Jan. Ook deze feesten worden uitbundig gevierd. Maar voor de kleuter is eigenlijk iedere dag een feest.
Taal in de kleuterklas (theorie) Eigenlijk onderwijst de kleuter zichzelf. De hele wereld met al haar vormen en al haar klanken is zijn leermiddel. Door nabootsing maakt hij zich de lichamelijke vaardigheden en de taal eigen. Ook de taal is onverbrekelijk verbonden met handelingen en bewegingen. De creatieve persoonlijkheid van het kind komt tot uiting in de wijze waarop het nabootsend speelt en spreekt. Bij de een is de nagebootste handeling nauwelijks te herkennen, bij de ander ligt deze er dik bovenop. Moeder maakt een foto, het dochtertje grijpt het deksel van de koffiepot, houdt deze voor één oog en knipt. Tante zegt: ,,T-shirt” het kind van anderhalf herhaalt het feilloos.
In de kleuterklas worden de kinderen geen lesjes maar spelen aangeboden. In de echte oude kinderspelletjes oefent het kind al zijn ledematen. Vingerspelletjes, hand- en voetspelletjes, kringspelen enz. vormen de hogeschool van de Taalontwikkeling. Het komt niet aan op de betekenis maar op de bewegingen, de melodie, de klank, de taalmuziek.
Witte Zwanen Zwarte Zwanen Wie wil er mee naar Engeland varen Engeland is gesloten De sleutel is gebroken Is er dan geen smid in ’t land Die de sleutel maken kan.
In een vroeg stadium van het kinderleven zijn spreken en zingen niet van elkaar te scheiden. Voor de kleuter liggen zingen en spreken nog heel dicht bij elkaar. Een spelend kind spreekt veelal zing-zangend. Voor hem bestaat er geen „kleuterlied” in de strikte zin des woords. Niet alleen gezongen, ook gesproken spelletjes worden de kleuter aangeboden. Hierin spelen klank en ritme de hoofdrol. Wie kent niet het vingerspelletje:
Naar bed, naar bed, zei Duimelot.
Er zijn ook versjes die als een meer gerichte spraakoefening gebruikt kunnen worden:
Leent je leerde Lotje lopen
Langs de lange Lindelaan
Maar toen Lotje niet wou lopen
Toen liet Leentje Lotje staan
Wij walen wezen wilden wel witte wollen wanten wassen
Wisten wij waar warm water was
Zo is het mogelijk om een kleuter die plat-Amsterdams praat, iets meer vertrouwd te maken met die gekke Z:
,,Ziezo” zou m’n zuster Sientje zeggen, zo ze Zondagsavonds zonder zakcent zat!
en die vreemde V:
Vier vette varkens vochten vreeslijk voor het vlammend vuur. Foei! zei ’t vader varken.
Juist de uitzondering maakt het verschil duidelijk.
Ook worden er sprookjes verteld. De werkelijkheid van het sprookje is dat het goede zichzelf beloont en het boze zichzelf straft, dat de liefde de dood overwint.
De kleuter geniet van het sprookje als het met humor en zonder gruwelijke opsmuk verteld wordt. Door verhalen over prinsen en prinsessen, over heksen en reuzen, leert het kind goed en kwaad onderscheiden terwijl het toch nog beschermd wordt in een wereld van fantasie. De ervaring is dat sprookjes kinderen innerlijke zekerheid geven en dat ze hun minder angstig maken. De juf kiest haar woorden zorgvuldig en zorgt dat ze iedere dag weer op dezelfde plaats staan. De kinderen bewegen na enige tijd hun monden vanzelf met de juf mee. Als zij zich vergist zijn de kinderen diep verontwaardigd: ‘Gister zei je:,, Maar grootmoeder wat heb je een verschrikkelijk grote mond” en juf zei nu ,, vreselijk grote mond”
De kinderen spelen ook zelf toneel of poppenkast. Ze kiezen datgene wat hun onbewust bezighoudt, de ene keer een sprookje, de andere keer een voorval uit het dagelijks leven. Daarbij borduren ze voort op gebaren zoals ze ze gezien hebben en op woorden en zinnen zoals ze ze gehoord hebben.
Op deze wijze vindt in de kleuterklas de taalontwikkeling haar basis in het spel.
Een ochtend in de kleuterklas Wij hebben kastanjes voor je, juffie.
Het is een heerlijke herfstochtend als juffie de kinderen binnenlaat. Vrolijk komen ze aangestapt, vol van hun eigen verhalen. Eén meisje heeft een kartonnen bakje met blaadjes meegebracht voor juf en ze maakt met de blaadjes een herfstbos op de zandtafel. Als iedereen op een stoeltje in een kring zit, wordt er nog even gebabbeld, dan beginnen ze met de liedjes. Er wordt aangesloten bij het seizoen waar iedereen zo vol van is.
Alle blaadjes van de bomen worden geel en bruin en rood…
Alle blaadjes klein en groot…
zingen ze en met hun handen dwarrelen de blaadjes omlaag. Nu valt er een appel, bom… alle kinderen ploffen op de grond. Daarna pakt juffie gekleurde lappen en ja, ze weten al wat er komt:
wind in ’t woud, waai, waai.
Prachtig waaieren de zijden sluiertjes omhoog en naar beneden. Daarna mogen de kleuters zelf de winden spelen met elk een sluiertje. ‘De blauwe is van mijn schoenenkleur!’, roept een kleintje.
Er komen nog meer spelletjes aan bod. De wasvrouwtjes en het spel van de werkende kabouters, voordat de kinderen vrij gaan spelen.
Twee meisjes gaan met het kartonnen bakje een bedje maken voor de kleine popjes. Slapen! Wakker worden! bevelen ze en trekken het dekentje over de hoofdjes open neer en schateren het uit.
Een jongetje daarachter wil een huis bouwen met grote planken. Deze rusten aan één kant in een kastje en aan de andere kant op de stoelen van de meisjes.
Verbouwereerd ziet hij z’n huis instorten als één van de dametjes haar stoel weer naar zich trekt. Juf komt hem helpen. Als hij hijgend en zuchtend zijn bouwwerk in orde heeft gemaakt met een groot gordijn, komen twee vriendjes zich meester maken van zijn huis. Weer redt juffie hem en de jongens vragen nu: Mógen we binnen komen? Dat mag en dus kan het spel verdergaan.
Een Russisch jongetje kietelt met veel gekir en weinig woorden een Hollands jongetje. Als hij alleen speelt met het poppenhuis gaat dat in het Russisch maar hij begrijpt alles wat er om hem heen gebeurt en met de spelletjes deed hij ook vrolijk mee.
Twee meisjes hebben een stel puzzels omgekiept waarmee ze nu een enorm sprookjestafereel opbouwen: De wolf en de zeven geitjes. Natuurlijk komen er ook vaders, moeders en kinderen bij. ‘Hier achter het bosje zit de wolf en hier is moeder geit.’ Een jongetje ernaast heeft een boot vol kabouters en gaat ermee uit varen. Daarna moeten de kabouters slapen en zoekt hij zelf een ander plekje. Hij stapt op een stel kinderen af dat met paalkoppen een huis heeft gebouwd. Vrijwel alle meubels, pannen en wiegjes zijn erin overgeplaatst maar de nieuwkomer kan er nog best bij. Van paalkoppen krijgt hij een bed op maat. ‘Ben je op bezoek?’, vraagt de juf. ‘Nee ik logeer’, antwoordt hij vanuit z’n harde rustplaats. ‘De poppen liggen ook in bed’, verklaart de moeder van het gezin.
Het wordt tijd om op te ruimen maar eerst leest juffie het verhaal van Hansje Stoffel voor. Blij schuiven ze aan en vertellen mee. Juf vervangt het woord slechts door alleen. Een jongetje fluistert stralend toch dat moeilijke woord!
Nu wordt er plots een koortsachtige activiteit ontplooid en alles als vanzelf keurig opgeruimd. Zelfs de puzzels zitten zo weer in elkaar. Eén stukje is weg: ‘het komt wel weer boven water’, lacht de vierjarige wijs en ja hoor, onder het taboeretje is het kleinste geitje verstopt. Iedereen pakt z’n boterhammen. Eén meisje heeft geen brood bij zich: meteen krijgt ze van alle kanten iets toegeschoven. Met bolle wangen mompelt ze: ‘Ik wil eigenlijk niets meer.’
‘Attentie, geen eten meer voor Vanessa’, roept een jongetje.
Dan gaan ze buiten spelen. Twee jongens duwen de bezem die schokkend over de tegels gaat, wat een plezier, een rilbibberbezem.
Een stel loopt rondjes om de waterbak. De handen glijden over de ronde rand, steeds sneller. ‘Nu stoppen voor het licht’, roept er een. Er komen nog meer kinderen bij, ze beginnen te zingen, het voorste kind is het stoplicht. Die stopt abrupt; boem, botsen de anderen tegen elkaar. Daarna neemt een ander de leiding. ‘Treintje kan wel door’ zingen ze in kleuterdeun. Ineens is het genoeg. Ze waaieren uit elkaar het pleintje op. Op de rand van de zandbak worden taartjes gebakken, hele series.
Een jongetje staat trots op een rollende boomstam: ‘Kijk dan’, roept hij en pakt zich snel aan het schuurtje vast.
Na een poosje gaan ze op de rand van de schuur zitten omdat het bijna tijd is. Binnen wordt er nog even getekend.
Tot besluit vertelt juffie in de kring het sprookje van Wit- en Zwartkipje. Het is heel stil.
.
(Van verhaal tot taal
Werkplan taal Geert Grooteschool Amsterdam
Saskia Albrecht; Dominique Borowski; Aernout Henny; Jannie Möller 1985)