Categorie archief: voedingsleer

VRIJESCHOOL Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 3 (3-6-2)

.

In voordracht 3 spreekt Steiner over het belang voor de aarde wanneer een mens sterft en begraven of gecremeerd wordt.
Zonder dit ‘desem’ zou de aarde niet kunnen bestaan.
Een moeilijk onderwerp.

Toen ik onderstaand artikel las, kreeg ik bij bepaalde stukken een gevoel van ‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis’ ofwel: we kunnen in de wereld of de natuur om ons ‘dingen’ zien die ook nog op iets anders duiden.
De passages die me daaraan deden denken i.v.m. de voordracht, heb ik gecursiveerd.
Het artikel laat ik ook wezenlijke aspecten zien van de BD-landbouw en geeft je allerlei te overdenken als leidraad bij je eigen ontwikkeling.
.

Derk Klein Bramel, Motief nr.220 maart 2018
.

De biologisch-dynamische landbouw in relatie tot de mens

.

Een ervaring die veel indruk op mij heeft gemaakt en die mede aanleiding was voor mijn zoektocht naar de diepere betekenis van landbouw voor mensen is de volgende.

Een vrouw van eind 20 werd op een boerderij opgenomen vanwege ernstige anorexia nervosa. Ze had verschillende behandelingen achter de rug, maar zonder succes. Ze kwam voor een zogenaamde 24-uurs opname en woonde er uiteindelijk twee jaar. De behandeling verliep succesvol. Ze ging een relatie aan en begon met haar partner een boerderij in Frankrijk. Bij de evaluatie van de behandeling vroeg ik haar wat de grote verandering bewerkstelligd had. Ze hoefde niet na te denken over het antwoord. Aan het eind van het eerste jaar werkte ze in de groentekas. Ze was daar bezig de tomatenplanten, die al groter waren dan zijzelf, te verzorgen. Opeens realiseerde ze zich daar dat ze al lange tijd opging in haar werk en het bewustzijn voor de tijd verloor. Ze voelde zich zo verbonden met de plantenwereld om haar heen in het werk, met de bodem en de sfeer om haar heen. En dat was heel ongebruikelijk. Normaal was ze zich vrijwel ieder moment bewust van de tijd. Deze ervaring was een doorbraak en sindsdien wist ze de weg naar ‘verbondenheid’ en het gevoel van ‘erbij mogen horen’ te vinden.

We zien hier een voorbeeld van hoe een mens zichzelf hervindt in een omgeving die mede door de impulsen van de BD-landbouw is gecreëerd. Hoe verhouden zich mens en natuur tot elkaar en hoe kunnen we door gezichtspunten uit de BD-landbouw deze verhouding beter gaan begrijpen? Dat is de onderzoeksvraag die aan dit artikel ten grondslag ligt. We beschrijven hier enkele aspecten van de landbouw vanuit dit gezichtspunt.

Het minerale, het gestorvene en het levende

Om ons bewust met de natuur te verbinden, kunnen we ons de vraag stellen: hoe verschijnt het levende aan ons en hoe het gestorvene, het minerale? Aan de gestorven plant zien we de vorm die hij had toen hij nog leefde verdwijnen. Deze vorm (van een blad bijvoorbeeld) valt bij de gestorven plant uit elkaar en gaat over in chaos. Daarentegen zien we bij de opgroeiende plant het tegenovergestelde: er ontstaat vorm, er ontstaat organisatie vanuit de ‘chaos’ van de grondstoffen. Deze tegenstelling tussen verdwijnende vorm bij de gestorven plant en verschijnende vorm bij de levende plant, brengt ons op het spoor van levenskrachten. Het uiteenvallen van de vorm schrijven we de krachten in de materie toe, het ontstaan van de vorm aan krachten die de materiële krachten overwinnen en de vorm scheppen (etherische krachten). Ze zijn van niet-materiële aard en scheppen gehelen. In deze etherische krachten kunnen we nog hogere krachten vermoeden, als we ons realiseren dat in het ene geval in de sfeer van het levende een rode biet verschijnt en in het andere een radijs.

In de BD-landbouw willen we bewustzijn ontwikkelen voor deze verschillende soorten krachten en voor hun samenspel. De aardbodem bevat zowel gestorven planten als minerale stoffen die ‘nooit plant geweest zijn’. Elke bodem op de wereld is anders. In Nederland is het world soil museum en daar kun je wel 2000 bodemprofielen bekijken. De bovenste laag van bodems is gevormd door een intensieve ontmoeting, uitwisseling en verbinding tussen dat minerale deel en het gestorvene – de planten die erop gegroeid zijn, die er afgestorven en verteerd zijn. Een vruchtbare bodem ontstaat als die interactie tussen het minerale en het oorspronkelijk levende goed verloopt. Het levende geeft via het gestorvene zijn kwaliteiten door aan de materiële aarde. De aarde wordt daarmee verrijkt.

De mens op aarde

Bovenstaande is een prachtig beeld voor de mens. Hij komt vanuit een hogere wereld in de aardewereld binnen. Het innerlijk geestelijke verbindt zich vanuit de hogere wereld met het uiterlijk aardse element. Vervolgens doet de mens in deze materiële wereld verschillende levenservaringen op, juist daarom zijn we hier. Deze levenservaringen sterven en worden zo tot herinneringen in de bodem van de ziel. En zoals er van het ‘gestorvene’ uit de natuur niets echt verdwijnt – alles heeft blijvend zijn invloed op de gesteldheid van de bodem, zo kun je je voorstellen dat van wat wij als mensen aan daden doen en aan ervaringen opdoen in ons aardse leven ook niets echt verdwijnt – dat dat alles zijn afdruk achterlaat in de gemeenschappelijke ‘bodem’ die we als mensheid aan het vormen zijn. Dat doe je in de landbouw met mest, compost en humusvorming.

Op de laatste landbouwconferentie in Dornach sprak een boer met veertig jaar ervaring. Hij vertelde dat hij in die veertig jaar had geleerd dat het goed verzorgen van dat wat afgestorven is de belangrijkste bijdrage is die je als boer kunt leveren aan de opbouw van bodemvruchtbaarheid.

Voor het verzorgen van dat wat afgestorven is, gebruikt de BD-boer over het algemeen de composthoop. Op die composthoop verzamelt hij het verleden van zijn bedrijf. Hij zet die netjes op, zorgt ervoor dat de verhouding tussen structuurrijke spullen en structuurarme spullen een beetje klopt (voor kenners: de koolstof-stikstofverhouding). Hij zorgt ervoor dat de temperatuur goed blijft – zo rond de 38-40 graden, dat de vochtigheid goed is, niet te nat, niet te droog en dat er voldoende lucht in de hoop zit. Vaak wordt de hoop na een aantal maanden nog eens omgezet. Zonder dat de boer daar iets voor hoeft te doen, komen eerst schimmels, dan bacteriën en dan allerlei wormen en andere beestjes helpen bij het omzetten van dit afgestorven materiaal naar vruchtbare compost voor de toekomst van het bedrijf. Vertaald naar mensen, heb je het dan over het verzorgen van wat je hebt meegemaakt dat zo belangrijk is voor je verdere leven.

Compost en humus; omgaan met de levenservaring

Stel je voor dat je elke week alles wat je die week hebt meegemaakt of samen hebt meegemaakt, eens bij elkaar zou pakken en aandacht zou geven, je geeft dan aandacht aan ervaringen die al achter je liggen, aan ervaringen die levend waren, maar nu ‘gestorven’ zijn. Je wilt eerst de herinneringen, zoals ze daadwerkelijk zijn, hervinden en tot hun recht laten komen. Hoe werken ze in je? Voelen ze zacht of stengelig aan? Je voelt de temperatuur ervan. Welke emotie voel ik erbij? Word ik warm van woede of koud van angst? En hoe zit het met de lucht? Kan ik luchtig door de ervaringen heen bladeren of stokt het steeds, blijf ik met mijn aandacht in een bepaalde ervaring steken? Moet ik de hoop misschien nog eens omzetten, er morgen nog eens mijn aandacht op richten? Erover schrijven of er met iemand over praten of het nog eens opnieuw ordenen? En hoe zit het met het water? Is het vochtig genoeg, stroomt het nog en is het in verbinding? Als die compost van de boer klaar is, er bijna uitziet als aarde, dan wordt die over het land gebracht. Dit bijna voor 100% organische materiaal wordt dan in verbinding gebracht met het grotendeels minerale materiaal van de bodem. En dan wordt het bodemleven heel actief. Met name de regenwormen gaan ermee aan het werk. Ze nemen hapjes compost en hapjes minerale aarde, mengen dat in hun lijfje, voegen er een eiwitrijk slijm aan toe en poepen het weer uit. Zo ontstaat humus.

Humus is één van de allerbelangrijkste ingrediënten van de landbouw. Het kan vocht vasthouden, het maakt de bodem luchtig, het geeft de bodem veerkracht en het houdt voedingsstoffen vast.

En dat laatste doet humus op een heel bijzondere manier. De voedingstoffen worden zo vastgehouden dat ze niet uitspoelen bij een regenbui en dat ze niet zomaar in water oplosbaar zijn. Maar als de plant met haar haarworteltjes bepaalde stofjes afscheidt, dan komen die voedingsstoffen vrij. Ze komen dus beschikbaar als de plant er om vraagt, maar dringen zich niet op als de plant bijvoorbeeld alleen maar water wil. Daardoor zie je dat planten die op humusrijke grond groeien heel evenwichtig groeien, een goede kwaliteit hebben en lang te bewaren zijn. Zij hebben de voorwaarden gekregen om zich naar hun eigen aard te ontwikkelen.

Uit de opgedane levenservaring ontstaan nieuwe inzichten en nieuwe vaardigheden. Geven we aandacht aan de levenservaring, dan intensiveren we dat proces. Ons hogere ik (ons betere zelf) kan er zich dan beter mee verbinden en nieuwe inzichten en vaardigheden impulseren. Zoals de BD-boer de composthoop in het midden van zijn bedrijf heeft, zo is in ons leven de reflectie (terugblik) een centrale vaardigheid. Als dat goed lukt, dan kunnen we humusachtig worden; veerkrachtig, luchtig, in staat tot geven als er om gevraagd wordt, maar niets op opdringende manier.

Het vormen van een bedrijfsindividualiteit

Een belangrijk element van de BD-landbouw is het begrip ‘bedrijfsindividualiteit’. In de landbouwcursus [GA 327, vertaald] houdt Steiner een pleidooi voor een zo veel mogelijk gesloten bedrijfskringloop. Alles wat er aan voer, mest, zaad enzovoort nodig is, moet zo veel mogelijk van het eigen bedrijf komen. Dit is ook een enorm verschil met andere vormen van landbouw. Bijna alle gangbare bedrijven kopen heel veel meststoffen, voer voor hun dieren en zaden van buiten aan. De bedrijven worden daardoor steeds minder grond- en plaatsgebonden. Het voordeel is dat je met weinig grond toch veel dieren kunt houden en dat je met de aanvoer van meststoffen een bepaalde eenzijdigheid van je bodem kunt corrigeren.

Een BD-bedrijf streeft naar min of meer gesloten bedrijfskringloop, omdat het in het telen van voedsel juist gericht is op het tevoorschijn laten komen van dat eigen karakter van elke plant en elk dier. En met die gesloten bedrijfskringloop vertrouw je op de kwaliteit van je eigen gewassen en je eigen compost, die samenhangen met de eigen minerale uitgangssituatie van de bodem onder je bedrijf, je geeft je dieren voer van de eigen akkers en voedt je akkers met mest van de eigen dieren en zo kom je tot steeds meer authenticiteit van de producten van je bedrijf. In Italië noemen ze dat het ‘terroir’.

Lerend in het leven staan

Betrekken we dit gezichtspunt op ons als mensen, dan begint het ‘verteren’ met het accepteren van je concrete levenssituatie, van jezelf zoals je bent, en van de concrete levenservaring. Vanuit die geaardheid doe je je levenservaringen op. Je verteert die goed en gaat met die ervaringen het leven weer aan. Je leeft niet met een bepaalde voorstelling van zo moet ik worden, maar je vertrekt vanuit acceptatie van wie je bent, integreert je eigen levenservaring en wordt zo steeds meer wie je bent.

De samenleving zoals die nu is nodigt niet echt uit om zo te leven, zoals de gangbare landbouw ook niet uitnodigt om zo te handelen. Daar is juist een grote drive om veel voer en meststoffen vanuit de hele wereld aan te kopen en om te streven naar neutrale smaken die steeds herhaalbaar zijn. Dit heeft
mestoverschotten en voedselverspilling tot gevolg. Bij mensen zie je ook dat er een voortdurend teveel is. Te veel indrukken, te veel ervaringen die worden opgedaan, te veel informatie die dagelijks wordt opgenomen. (Prima, die smartphone en het vertoeven in die digitale wereld, als je aan het eind van de dag, bij de terugblik, al die informatie maar weer terug kunt halen om ’m in je composthoop te integreren.)

Het landbouwbedrijf tussen mens en natuur

Dit zijn enkele voorbeelden van hoe in de BD-landbouw wordt gewerkt aan het creëren van goede voorwaarden om ontvankelijk te worden voor de geaardheid (geest) en vitaliteit van al wat leeft. En om ontvankelijk te worden voor de samenhang tussen mens en natuur. Naarmate we die ontvankelijkheid systematisch oefenen en ons daardoor in de praktijk laten inspireren, ben ik geneigd van geesteswetenschappelijk onderzoek te spreken, van invulling geven aan de spreuk waarmee we ons Hogeschooloverleg steeds openen:

Wil je de wereld leren kennen, kijk in je eigen ziel.
Wil je jezelf leren kennen, kijk in de wereld.

GA 40/295
Vertaald/112

Overal in de wereld zie je dat de BD-landbouwbedrijven er sociale taken bij doen, ze trekken veel vrijwilligers aan, doen aan zorg of hebben een klantengemeenschap, vangen schoolkinderen op enzovoort.

Het aantal zorgboerderijen groeide in Nederland tussen 1998 en 2014 van 75 naar 1100.* Kortom, biologische en biologisch-dynamische landbouwbedrijven trekken mensen aan. Gezien de in dit artikel beschreven samenhang tussen landbouw en mens is dat ook niet zo gek misschien.

* Dhr. J. Hassink: Understanding Care Farming as a Swiftly Devetoping Sector in The Netherlands. Promotie september 2017 UvA

(De auteur:) Met dank aan Auke van der Meij.

.

Algemene menskunde: voordracht 3: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3439-3237

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (2-3)

.

In de 7e klas staat al sinds de oprichting van de waldorfschool ‘voedingsleer’ in het leerplan, eigenlijk als onderdeel van de menskunde in dat jaar.
Nu er gezondheidsproblemen zijn ontstaan door voeding: overgewicht – in het verlengede daarvan diabetes – is het behandelen van ‘voeding’ in de lessen zeer nodig.
Al vanaf het begin van de vrijeschool in 1919 was ‘voedings- en gezondheidsleer in het leerplan van klas 7 opgenomen.
In de 14e voordracht van ‘Opvoedkunst’ (GA 294) gaat Steiner er vrij uitgebreid op in.

Op deze blog staan diverse artikelen die je bij het geven van deze ‘voedingsperiode’ kunnen helpen.

In dit artikel gaat het over de ‘schijf van zes’. Wellicht een idee om daarmee met je klas eens een maaltijd te laten ontstaan.

.

Petra Essink, Antroposofisch Magazine, nr 3 september 2019

.

Schijf van zes
.

Eet van alle levensprocessen

.

De ‘schijf van vijf’, wie is er niet groot mee geworden? Door elke dag voldoende uit elk vak van de schijf te eten zorg je volgens het Voedingscentrum voor variatie en krijgt je lijf wat het nodig heeft. Als het om vitaliteit gaat kun je er anders naar kijken. Dan zou je je voeding meer moeten afstemmen op de levensprocessen die zich in je lichaam voltrekken. Advies: eet zowel wortel-, stengel-, blad-, bloem-, vrucht- als zaadgewassen.

Dit jaar presenteerde het Voedingscentrum een nieuwe versie van de ‘schijf van vijf’. De samenstellers keken niet langer alleen naar losse vitamines en mineralen, maar onderzochten wat de invloed is van bijvoorbeeld brood, noten, zuivel, thee en groente en fruit op onze gezondheid. En dat is revolutionair te noemen! De bontgekleurde voedingscirkel, ingedeeld in vijf vakken productgroepen waaruit je iedere dag iets zou moeten eten, wordt al sinds 1953 gebruikt in de voorlichting over gezonde voeding.

In de nieuwe versie wordt meer nadruk gelegd op hele voedingsmiddelen in plaats van op alleen voedingsstoffen. Voor mij een erkenning van het feit dat het geheel van een voedingsmiddel meer is dan de som der delen van de samenstellende voedingstoffen. Wat dat meer precies is, daarover doet het Voedingscentrum geen uitspraken. En dat is begrijpelijk, want dat surplus, noem het vitaliteit, levenskracht of voedingsenergie, is niet zo gemakkelijk te vangen in wetenschappelijke onderzoeksmethoden.

Als je je gaat verdiepen in vitaliteit of levenskracht, verlaat je het veilige terrein van de meetbare, telbare en weegbare voedingsstoffen. Dan kom je terecht in de wereld van de levensprocessen, zoals verterings-, reproductie-, ademhalings-, opname-, uitscheidings-, instandhoudings-, groei- en warmteprocessen. Best ingewikkeld, want dit is een bijzonder ingenieus en nauwkeurig uitgebalanceerd krachtencomplex dat niet zomaar in een schijf van vijf, zes of meer is te vangen.

Wortel, blad en bloem

Er bestaat een manier om die proceskant van voeding praktisch te maken. Als het om plantaardige voeding gaat, kun je botanisch vaststellen dat in de verschillende plantendelen (wortel, stengel, blad, bloem, vrucht en zaad) verschillende levensprocessen overheersen. Als je bijvoorbeeld kijkt naar wortelgewassen, dan ligt het voor de hand om te constateren dat hier de processen opname (water en voedingsstoffen) de overhand hebben. Ademhalingsprocessen vinden met name plaats in het blad (de koolzuurassimilatie). Een stengelgewas, bleekselderij bijvoorbeeld, is ‘groots’ in transport- en  verbindingsprocessen: een stengel transporteert liters vocht en voedingsstoffen en verbindt de wortel met de bloem en de vrucht. Ook bloemen, vruchten en zaden zijn uniek wat betreft hun levensprocessen. In een bloem komen de zuivere vegetatieve groeiprocessen grotendeels tot stilstand. Bloemen en vruchten doen aan rijpen: er ontwikkelt zich daar bovenop zo’n stengel iets heel anders en verfijnds, met bijzondere eigen vormen, kleuren en geuren. En ze houden zich volop bezig met voortplantingsprocessen. Insecten zijn dol op bloemen. Samen met de wind brengen ze een hoop leven in de brouwerij daar in die hogere regionen van een plant.

Hoofd, hart en handen

Niet alleen planten zijn doortrokken van levensprocessen, ook mensen zitten er vol mee. En het bijzondere – en dan komen we op een stukje typisch antroposofische voedingsleer – is dat je als mens ook iets ‘worteligs’ in je draagt en wel in je hoofd. Wortels in je hoofd? Ja, daar waar onze mond en ook de meeste zintuigen gelokaliseerd zijn, doen we, meer dan in de rest van ons lichaam, aan het opnemen van fysieke voeding én van geestelijke voeding in de vorm van waarnemingen. En onze longen, die in het midden van ons lichaam zitten, doen eigenlijk hetzelfde als blaadjes, namelijk ademhalen. Daal je verder af naar beneden in het menselijk lichaam, naar je spijsvertering, je voortplantingsorganen en vandaar naar je ledematen, dan kun je diverse activiteiten herkennen die planten in hun bloemgebied ook uitvoeren. Voortplanten bijvoorbeeld en het transformeren van voedingsstoffen naar persoonlijke lichaamssubstantie.

Schijf van zes

In het menu van onze tijd doen de vruchtgewassen het goed, zoals tomaten, komkommers en granen (met name tarwe]. En ook blaadjes (in de vorm van salades) zijn populair. De wortelgewassen staan echter onder druk. De oranje peen is wel fier overeind gebleven, maar wie eet er tegenwoordig nog regelmatig schorseneren, koolraap of meiknollen?

Vanuit vitaliteit bezien kunnen we de tip ‘eet gevarieerd’ van het Voedingscentrum, een heel andere invulling geven. Dus niet: eet voldoende van de producten uit de verschillende schijven om de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden (ADH] voedingstoffen binnen te krijgen. Maar: eet voeding die een uitdrukking is van een breed scala aan levensprocessen: eet wortel-, stengel-, blad-, bloem-, vrucht- én zaadgewassen. Daar zou je best een leuke schijf van kunnen maken. 

.

klas 7 voedingsleeralle artikelen

klas 7alle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas 

.

– Diversiteit op je bord

– Voeding leeft

– De gebaren van wintergroenten

– Waarom Demeterproducten niet in de supermarkt liggen

.

3277-3084

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over voedingsleer (GA 294 en GA 295)

.

Als Rudolf Steiner in 1919 met de toekomstige leerkrachten van de waldorfschool het leerplan bespreekt, neemt hij daarin ook ‘voedings- en gezondheidsleer’ op.
Dat mag in die tijd wel opmerkelijk heten.

Maar ook in onze tijd is het opvallend dat de vrijeschool hier altijd al aandacht aan schonk, terwijl er nu langzamerhand meer bewustzijn komt voor ‘wat eten we eigenlijk (niet)’.

Enerzijds is het verbijsterend dat in een zo welvarend land als Nederland vele kinderen zonder ontbijt naar school gaan. 
Dus datnationale ontbijtis een begin, zou je zeggen.

Maar als je kritischer kijkt, zie je dat het toch vooral gaat om ‘dat’ er gegeten wordt, een beetje gaat het over ‘wat’ er gegeten wordt.
De ‘schijf van vijf’ lijkt daarbij nog steeds richting gevend, maar een stichting als ‘Keer diabetes om’ kijkt heel anders naar koolhydraten, om maar één ding te noemen.

De periode voedings- en gezondheidsleer in klas 7 biedt een prachtige gelegenheid om de leerlingen bewust te maken van, vooral ‘wat’ ze eten.

Steiner:

GA 295

Erziehungskunst
Seminarbesprechungen und Lehrplanvorträge

Praktijk van het lesgeven

Zweiter Lehrplanvortrag, 6. September 1919

Tweede voordracht over het leerplan

Blz 165  vert. 152

Im siebenten Schuljahr kehre man wiederum zum Menschen zurück und versuche namentlich das beizubringen, worauf ich gestern hingedeutet habe, was in bezug auf die Ernährungs- und Gesundheitsver­hältnisse dem Menschen beigebracht werden sollte.

In de zevende klas keert men weer terug naar de mens en probeert men vooral datgene over te brengen waar ik gisteren* op heb gewezen, namelijk wat een mens moet weten over voeding en gezondheid.
GA 295/165
Vertaald/152

*=Zie Opvoedkunst, 14e voordracht:

GA 294

Erziehungskunst
Methodisch-Didaktisches

Opvoedkunst

Voordracht 14, Stuttgart 5 september 1919

Wie die Moral der Pädagogik in der Didaktik zur Unterrichtspraxis wird

               Hoe de moraal van de pedagogiek in de didactiek tot praktijk                                                    van het onderwijs wordt (niet in de vertaling)
Blz. 185  vert. 186

Wenn Sie das Kind in den ersten Volksschuljahren bekommen, dann ist es noch sehr, sehr leiblich, es steckt noch sehr in seinem Leibe drin. Wenn Sie das Kind aus der Schule entlassen, so müssen Sie in ihm die Fähig­keit veranlagt haben, nicht mehr mit allen Fibern der Seele im Leibe drinnenzustecken, unabhängig geworden zu sein vom Leibe in bezug auf Denken, Fühlen und Wollen.
Versuchen Sie, sich etwas intimer in die Natur des werdenden Menschen zu vertiefen, so werden Sie finden, daß, verhältnismäßig, besonders dann, wenn die Kinder nicht schon in den allerersten Jahren verzogen worden sind, in den ersten Schuljahren die Zöglinge noch gesunde Instinkte haben. Sie haben in den ersten Schuljahren noch nicht durchaus den Hang, sich mit Süßigkeiten und

Wanneer u een kind in het eerste schooljaar bij u in de klas krijgt, is het een heel ander wezen dan aan het eind van de basis school. Het kind dat u in de eerste jaren voor u hebt is nog heel, heel lichamelijk, het is nog heel sterk verbonden met zijn lichaam. In het kind dat de basisschool achter de rug heeft, moet het vermogen zijn gewekt om niet meer met alle vezels van zijn ziel met het lichaam verbonden te zijn, om onafhankelijk te zijn van het lichaam wat betreft denken, voelen en willen. Probeert u zich wat intiemer in de natuur van de opgroeiende mens te verdiepen, dan zult u merken dat de kinderen in de eerste schooljaren nog relatief gezonde instincten hebben, vooral als ze niet al in de allereerste
jaren verkeerd zijn opgevoed. Ze hebben in de eerste school jaren nog niet de onstuitbare drang om zich met snoep en dergelijke vol

Blz. 186   vert. 187

dergleichen zu überfressen. Sie haben noch gewisse gesunde Instinkte für ihre Ernährung, wie ja auch das Tier, weil es ganz im Leibe steckt, sehr gute Instinkte hat für seine Ernährung. Es vermeidet das Tier, eben weil es in seinem Leibe drinsteckt, dasjenige, was ihm schädlich ist. Mindestens gehört es zu den Ausnahmen, daß sich in der Tierwelt solche Übel verbreiten, wie der Alkohol sich verbreitet hat in der Menschenwelt. Die Verbreitung solcher Übel wie des Alkohols, kommt nur davon her, daß der Mensch ein so geistiges Wesen ist, so unabhängig werden kann von der Leiblichkeit. Denn die Leiblichkeit in ihrer Vernunft ist niemals dazu veranlagt, Alkoholiker zu werden zum Beispiel.
Also gesunde Ernährungsinstinkte leben verhältnismäßig noch in den
Kindern der ersten Schuljahre. Diese hören auf; sie hören auf um der
Entwicklung des Menschen willen mit den letzten Schuljahren. Und wenn die Geschlechtsreife an den Menschen herangerückt ist, dann bedeutet das zugleich auch, daß er seine Instinkte für die Ernährung verloren hat, daß er dasjenige, was ihm früher die Instinkte gegeben haben, durch die Vernunft ersetzen muß. Deshalb ist es so, daß Sie gewissermaßen die letzten Offenbarungen der Ernährungs- und Gesundheitsinstinkte noch abfangen können in den letzten Volksschuljahren des werdenden Menschen. 

te proppen. Ze hebben nog bepaalde gezonde instincten wat voeding betreft, zoals ook een dier, doordat het zo diep in zijn lijf zit, een heel goed instinct heeft voor wat het moet eten. Dieren vermijden wat schadelijk voor ze is, juist doordat ze zo verweven zijn met hun lichaam. In ieder geval is het een uitzondering dat zich onder dieren zulke misstanden verbreiden als het alcoholgebruik onder de mensen is. Dat zoiets schadelijks als alcohol zich kan verbreiden, komt doordat de mens een zo geestelijk wezen is en zo onafhankelijk kan worden van zijn lichaam. Want het lichaam heeft in zijn wijsheid niet de minste aanleg om bijvoorbeeld aan alcohol verslaafd te raken.
Gezonde voedingsinstincten leven dus nog in zekere mate in de kinderen van de laagste klassen. Deze instincten verdwijnen. Ze verdwijnen in de jaren na de basisschool, omwille van de ontwikkeling van de mens. En wanneer de mens de geslachtsrijpheid heeft bereikt, dan betekent dat tegelijk dat hij zijn instincten op
voedingsgebied verloren heeft, dat hij dat wat vroeger de instincten deden, moet vervangen door verstand. Daarom kunt u de laatste uitingen van de instincten op voedings- en gezondheidsgebied in de eerste jaren na de basisschool als het ware nog onderscheppen. Dan kunt u nog net een beroep doen op de laatste uitingen
van gezonde voedingsinstincten, groei-instincten en dergelijke.

Da kommen Sie gerade noch heran an die letzten Offenbarungen der gesunden Ernährungsinstinkte, Wachstumsinstinkte und so weiter. Später kommen Sie nicht mehr an das innere Fühlen der richtigen Ernährungs- und Gesundheitspflege heran. Daher gehört gerade in die letzten Volksschuljahre hinein eine Unterweisung über die Ernährung und die Gesundheitspflege des Menschen. Man sollte gerade in dieser Beziehung Anschauungsunterricht treiben. Denn dieser Anschauungsunterricht, der kann wiederum die Phantasie recht gut unterstützen. Legen Sie dem Kinde dreierlei vor, legen Sie ihm vor, oder erinnern Sie es daran, denn es hat ja diese Dinge schon gesehen, irgendeine Substanz, die im wesentlichen Stärke oder Zucker ist, eine Substanz, die im wesentlichen Fett ist, eine Substanz, die im wesentlichen Eiweiß ist. Das Kind kennt das. Aber erinnern Sie das Kind daran, daß sich im wesentlichen aus diesen drei Bestandteilen die Tätigkeit des menschlichen Organismus herschreibt. Davon ausgehend, gehen Sie dann dazu über, dem Kinde in den letzten Volksschuljahren auseinan-

Later kunt u dat innerlijk voelen wat goed is op het gebied van voeding en gezondheid niet meer bereiken.
Daarom moeten we juist in die jaren aandacht besteden aan voedings- en gezondheidsleer. We kunnen juist op deze gebieden heel goed aanschouwelijk onderwijs geven. Want dit aanschouwelijk onderwijs kan op zijn beurt de fantasie goed ondersteunen.
Laat u de kinderen drie dingen zien, of herinnert u ze aan die dingen, want ze hebben ze natuurlijk al eens gezien: een substantie die voornamelijk bestaat uit zetmeel of suiker, een substantie die voornamelijk uit vetten bestaat en een substantie die voornamelijk uit eiwit bestaat. De kinderen kennen dat. En dan wijst u ze erop dat het functioneren van het menselijk organisme in hoofdzaak
op deze drie bestanddelen berust. Dat neemt u als uitgangspunt om de leerlingen in hun dertiende, veertiende levensjaar de geheimen

Blz. 187  vert. 188

derzusetzen die Geheimnisse der Ernährung. Dann beschreiben Sie ihm genau die Atmung und entwickeln ihm alles dasjenige, was in bezug auf Ernährung und Atmung mit der menschlichen Gesundheitspflege zusammenhängt. Sie gewinnen für Ihre Erziehung und Ihren Unterricht ungeheuer viel dadurch, daß Sie diese Unterweisung gerade in diesen Jahren vornehmen. Da fangen Sie eben noch die letzten instinktiven Offenbarungen der Gesundungs- und Ernährungsinstinkte ab. Daher kommt es, daß Sie das Kind in diesen Jahren über die Ernährungs- und Gesundheitsbedingungen unterrichten können, ohne daß Sie das Kind für das ganze spätere Leben durch diesen Unterricht egoistisch machen.
Es ist dem Kinde noch natürlich, instinktiv seine Gesundheits- und
Ernährungsbedingungen zu erfüllen. Deshalb kann man ihm davon reden, und es schlägt dieser Rede noch etwas von dem entgegen, was dem Menschen natürlich ist und ihn nicht egoistisch macht. Werden die Kinder nicht in diesen Jahren über Ernährungs- und Gesundheitsverhältnisse unterrichtet, dann müssen sie sich später erst durch Lesen oder durch Mitteilungen von andern darüber unterrichten. Was später, nach der Geschlechtsreife, über Ernährungs- und Gesundheitsverhältnisse auf irgendeinem Wege an den Menschen herankommt, das erzeugt in ihm den Egoismus.

men van de voeding uit de doeken te doen. Dan beschrijft u precies de ademhaling, en u legt alles uit wat op het gebied van voeding en ademhaling te maken heeft met de menselijke gezondheid.
U wint heel veel voor de opvoeding en het onderwijs als u die stof juist in die jaren behandelt. U kunt dan nog gebruikmaken van de laatste uitingen van de gezondheids- en voedingsinstincten. Daardoor kunt u de kinderen in die jaren nog over de voorwaarden voor een goede voeding en gezondheid vertellen zonder dat u ze door deze stof voor hun hele latere leven egoïstisch maakt. Het is nog iets natuurlijks voor het kind om instinctief aan de voorwaarden voor gezondheid en voeding te voldoen. Daarom kunnen we hierover spreken en komt ons van de andere kant nog iets tegemoet van een natuurlijke trek in de mens, iets wat hem niet egoïstisch maakt.
Worden de kinderen niet in deze jaren over voedings- en gezondheidskwesties ingelicht, dan moeten ze dat later zelf aan de weet komen via lectuur of mededelingen van anderen. Maar wat een mens later, na de geslachtsrijpheid, langs welke weg ook over voedings- en gezondheidszaken te weten komt, dat roept egoïsme in hem op.

Es kann gar nicht anders, als den Egoismus erzeugen. Wenn Sie eine Ernährungsphysiologie, wenn Sie einen Abriß von Regeln für Gesundheitspflege lesen, dann machen Sie sich, das liegt einfach in der Natur der Sache, durch diese Lektüre egoistischer, als Sie vorher gewesen sind. Dieser Egoismus, der fortwährend ausgeht von unserer verstandesgemäßen Bekanntschaft mit unserer eigenen Pflege, dieser Egoismus muß ja gerade durch die Moral bekämpft werden.
Brauchten wir uns nicht physisch zu pflegen, so brauchten wir ja seelisch keine Moral zu haben. Aber der Mensch ist den Gefahren des Egoismus im späteren Leben weniger ausgesetzt, wenn er in Ernährungs- und Gesundheitslehre unterrichtet wird in den letzten Volksschuljahren, wo der Unterricht über Ernährungsfragen und Gesundheitslehre noch nicht auf den Egoismus geht, sondern auf das dem Menschen Natürliche.
Sie sehen, in welch hohem Maße Lebensfragen darinnen liegen, im
rechten Zeitpunkte den Menschen in irgend etwas zu unterrichten. Sie

Dat is gewoon onvermijdelijk. Leest u iets over voedingsleer, leest u een overzicht van regels voor lichaamsverzorging, dan wordt u door die lectuur egoïstischer dan u voor die tijd was – dat ligt nu eenmaal in de aard van het onderwerp. Dit egoïsme, dat altijd uitgaat van de verstandelijke benadering van onze eigen verzorging, dit egoïsme te bestrijden is tenslotte het doel van de moraal. Als we ons fysiek niet hoefden te verzorgen, hadden we in onze ziel geen moraliteit nodig. Maar de mens is in zijn latere leven minder aan de gevaren van het egoïsme blootgesteld, als hij in de eerste jaren na de basisschool voedings- en gezondheidsleer heeft gehad; want dan appelleert het onderwijs over voedingskwesties en gezondheidsleer nog niet aan egoïsme maar aan
een natuurlijk gevoel in de mens.
U ziet hoezeer het met levensvragen te maken heeft, dat we de mens dingen op het juiste moment bijbrengen.

Blz. 188

sorgen wirklich für das ganze Leben vor, wenn Sie den Menschen in
irgendeinem Zeitpunkte vom Rechten unterrichten. Könnte man natürlich die siebenjährigen oder achtjährigen Kinder mit der Ernährungslehre, mit der Gesundheitslehre durchdringen, dann wäre das das Allerbeste. Dann würden sie in der unegoistischsten Weise diese Ernährungsund Gesundheitslehre aufnehmen, denn sie wissen noch kaum, daß sie sich auf sie selbst bezieht. Sie würden sich selbst wie ein Objekt, nicht wie ein Subjekt betrachten. Aber sie verstehen es noch nicht; die Urteilskraft ist noch nicht so weit, daß sie es verstehen. Daher können Sie Ernährungs- und Gesundheitslehre nicht in diesen Jahren treiben, müssen sie also auf die letzten Schuljahre aufsparen, wo das Feuer des inneren Instinktes für Ernährung und Gesundheit schon abglimmt, wo aber gegenüber diesem abglimmenden Instinkte die Fähigkeit schon
vorhanden ist, das, was für sie in Betracht kommt, aufzufassen.

Uw goede zorg strekt zich werkelijk over het hele leven uit, als u de mens op een
bepaald moment het juiste aanleert. Het allerbeste zou natuurlijk zijn om kinderen van zeven of acht jaar met voedings- en gezondheidsleer vertrouwd te maken. Dan zouden ze zich op de meest onegoïstische wijze die voedings- en gezondheidsleer eigen maken, want ze beseffen nog maar nauwelijks dat het op henzelf betrekking heeft. Ze zouden zichzelf als een object, nog niet als een subject beschouwen. Maar ze begrijpen het nog niet. Hun oordeelsvermogen is nog niet zover ontwikkeld dat ze het kunnen begrijpen. Daarom kunt u voedings- en gezondheidsleer niet in die jaren behandelen; u moet dat bewaren voor het dertiende, veertiende jaar, wanneer het innerlijk vuur van het instinct voor voeding en gezondheid al begint te doven, maar het vermogen om de stof te
begrijpen aan de andere kant al ontwaakt is.

Het liefst zag Steiner dit vak geïntegreerd in andere vakken: aardrijkskunde, geschiedenis en meer. Als dat goed gebeurt, zou het niet eens een vak hoeven zijn.

Es ist eine intime Wahrheit, daß wir dem Menschen etwas Gutes tun, etwas, was seinen Egoismus weniger hochkommen läßt, wenn wir ihm Ernährungs- und Gesundheitslehre in den letzten Volksschuljahren erteilen, wie ich es Ihnen auseinandergesetzt habe.

Het is een intieme waarheid dat we de mens iets goeds mee geven, iets wat zijn egoïsme minder sterk laat opkomen, wanneer we hem in de eerste jaren na de basisschool voedings- en gezondheidsleer geven zoals ik u dat uiteengezet heb.
GA 294/185-188
Vertaald/186-189

.

klas 7 voedingsleer: alle artikelen

klas 7: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas 

.

3276-3083

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Eerbied voor de natuur

.

Rudolf Steiner heeft veel gesproken over de samenhang van mens en wereld. Ook in de pedagogische voordrachten, m.n. in zijn uiteenzettingen over de plantkunde.
Telkens zal hij dan benadrukken dat we de aarde als een levend organisme moeten beschouwen. Wij een deel van de aarde en de aarde een deel van ons.

Maar ook voor de dierkunde ontwikkelde hij gezichtspunten die het kind een gevoel kunnen geven dat ook mens en dier met elkaar samenhangen. 

Dat kan, mits goed gegeven, in de kinderen een gevoel van verbondenheid oproepen en daarmee een gevoel van eerbied.

Voor de menskunde in klas 7 – de voedingsleerperiode – zijn er eveneens onderwerpen die de samenhang benadrukken: lucht en water bijv.

De leerkracht kan zijn geholpen met gezichtspunten die deze ideeën vanuit de levenspraktijk van nu, handen en voeten geven.
Daarom het volgende artikel.
.

Johannes Kronenbrurg, Antroposofie Magazine maart 2020 nr. 17
.

Een nieuw verhaal
.

Het klimaatdebat is enerzijds verzeild geraakt in polarisatie en anderzijds in een reductie tot symptomen. Zo roepen scholieren op tot het nemen van verantwoordelijkheid en conventionele boeren blokkeren vervolgens het verkeer als halt op verduurzamingsmaatregelen. De ene toeschouwer sympathiseert met de boer, een ander met de scholier. Twee extremen in een breed scala aan meningen en perspectieven op wat er aan de hand is met onze aarde en samenleving. Anderzijds wordt de klimaatcrisis in dit debat gereduceerd tot getallen en graden Celsius, C02-uit-stoot en statistieken die het einde der tijden aankondigen als er niks gebeurt.

‘De natuur’ wordt losgekoppeld van de mens en in kleine stukjes gehakt om te begrijpen wat er aan de hand is, om vervolgens de defecte onderdelen van ‘machine aarde’ te vervangen. Dit leidt niet alleen tot fragmentatie van de sociale cohesie, maar verandert ook onze verhouding tot de aarde. Die wordt niet meer herkend als levend organisme.

Hoe kunnen we het polariserende klimaatdebat bij de start van dit nieuwe decennium omvormen naar een opbouwende klimaatdialoog? En hoe kunnen we weer naar de aarde kijken als levend organisme, en daar ook naar handelen? Voor sommigen lijken deze vragen tijdverspilling en moest alles gisteren al omgevormd zijn. Voor anderen is er niets aan de hand en kunnen we gewoon doorgaan met consumeren en fragmenteren. Wat zijn de blinde vlekken in deze dynamiek?

In de afgelopen 500 jaar is de westerse samenleving zogezegd ‘van God los’ geraakt en op de aarde geland, of beter gezegd neergestort. Er zijn nauwelijks grote verhalen meer te vinden die de mensheid verbinden of perspectief bieden. Iedereen lijkt plots op zichzelf aangewezen te zijn. Wellicht is de noodoproep van de aarde de inleiding van een nieuw verhaal. Een verhaal waarin de mens zichzelf leert kennen door zijn verhouding met de aarde en al haar bewoners. Een verhaal waarin we erin slagen om uit de polarisatie van arm en rijk, links en rechts en voor en tegen te komen. Waarin ontwikkeling plaatsvindt, en de willekeur betekenis krijgt en als samenhangend geheel kan worden ervaren. Maar wie schrijft dit verhaal? En wie zal ernaar luisteren? Een ding is zeker: als je dit leest, of je nu voor of tegen, links of rechts, arm of rijk bent, ook jij zult onderdeel zijn van dit nieuwe verhaal.
.

Rudolf Steiner over dierkunde: alle artikelen

Sociale driegeleding: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3058-2873

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-5)

.
Evenals andere artikelen in de reeks ‘7e klas voedingsleer’ gaat dit niet direct over de periode. Er zal soms over ‘warmte’ gesproken (moeten) worden. 
Daarom zijn de artikelen daarover hier bij elkaar gehouden, al zouden ze ook elders geplaatst kunnen worden.

.

Weledaberichten nr.171 winter 1996

.

Warmteprocessen

.

Het gebruik van warmte bij de bereiding van geneesmiddelen

Ziekteprocessen kunnen worden beschouwd als eenzijdigheden die verwant zijn met bepaalde natuurprocessen. Als de relatie tussen een bepaald proces in de natuur en het ziekteproces herkend wordt, dan wordt deze ‘natuurkwaliteit’ omgevormd zodat ze voor de mens bruikbaar wordt als geneesmiddel. Uniek voor Weleda is dat deze omvorming gebeurt door middel van acht zogenaamde warmteprocessen. Door gebruik te maken van de verschillende warmteprocessen, kunnen verschillende kwaliteiten van planten zodanig omgezet worden, dat ze hun werking hebben op specifieke lichaamsdelen.

Macereren

Door macereren ontstaan de zogenaamde koude aftreksels. Deze kunnen door verschillende vormen van maceratie (letterlijk: inweken) ontstaan. Bijvoorbeeld door verse planten(delen) in een aardewerken vat te overgieten met een mengsel van water en alcohol. Dit blijft dan 10 tot 14 dagen bij een temperatuur van 17°-20°C staan, en er wordt af en toe in geroerd. Dit proces berust op het principe van de osmose tussen de plantenbrij en het water-alcoholmengsel. Hierdoor ontstaat een tinctuur.

Koude aftreksels zijn wat hun werking betreft te vergelijken met rauwkost. Zij vergen de inzet van het totale lichaam: het hele organisme moet meewerken om de stof te verwerken. Daarom werken ze op het hele lichaam, tot in de periferie van het zenuwstelsel toe (bijvoorbeeld in het middenoor).

Digereren

Digereren is eigenlijk ‘verteren’: de plantenbrij wordt net zo lang op een temperatuur van 37°-40°C gehouden tot de hele massa vloeibaar is geworden (verteerd is). Dit kan soms negen maanden duren.

Het geneesmiddel wordt op deze manier ‘voorverteerd’ en door dit te doen op lichaamstemperatuur, vindt het middel een makkelijke aansluiting bij de zogenaamde ritmische processen (bloedcirculatie, ademhaling). Veel geneeskrachtige planten voor het hart worden aan dit proces onderworpen.

Infunderen

Het Latijnse werkwoord ‘infundere’ betekent overgieten of opgieten. De eenvoudigste vorm daarvan is thee zetten. Deze bewerking wordt voornamelijk toegepast bij zachtere planten delen zoals bladeren, bloemen, loof en toppen. De fijn gemaakte kruiden worden met alcohol vermengd en blijven dan 15 minuten staan. Hierna wordt het mengsel met kokend water overgoten en 5 minuten aan de kook gehouden. Het mengsel blijft na afkoeling 24 uur lang afgesloten staan en wordt daarna uitgeperst en gefilterd. Omdat het mengsel bereid wordt in een afgesloten vat, blijven de etherische oliën behouden.

Deze aftreksels worden vooral toegepast in het gebied van de grovere vertering en om de activiteit van de klieren op te wekken of soms te verzwakken (in het geval van salie).

Koken

Het kookproces wordt toegepast bij harde, gedroogde plantendelen, zoals wortels, bast en hout en bij gedroogde vruchten en zaden. Dit gebeurt met behulp van een terugvloeikoeler, waardoor de vluchtige bestanddelen na condensatie weer in het afkooksel terug kunnen vloeien.

Wat gekookt is, is makkelijker verteerbaar en vergt van het lichaam minder inspanning dan bijvoorbeeld koude aftreksels. Daardoor komt de werking van afkooksels niet tot in de periferie van het lichaam, maar concentreert zich op het stofwisselingssysteem.

Roosteren

De gedroogde planten worden bij een temperatuur van 165°-200°C verhit in een gesloten ketel. Bij roosteren wordt de celstructuur van de plantendelen vernietigd, waardoor zeer veel nieuwe aromatische en andere vluchtige stoffen worden gevormd. Bij koffie bijvoorbeeld konden tot nu toe 700 componenten worden vastgesteld. Deze vluchtige bestanddelen verbinden zich weer met het geroosterde deel doordat het als condens terugslaat. Preparaten die door roosteren zijn verlegen vergemakkelijken de spijsvertering. Zelf doen we dit bijvoorbeeld door brood te roosteren als we last hebben van diarree.

Distilleren

Bij distillatie gaat het om een volledige scheiding van de vluchtige bestanddelen en het plantaardige basismateriaal. De vluchtige delen (vooral etherische oliën) ontsnappen in gasvorm en worden door afkoeling weer vloeibaar gemaakt (condensatie). Deze vloeistof heet distillaat. De zouten, extractie-stoffen en basissubstanties van de plant blijven achter.
De etherische oliën hebben een groot toepassingsgebied:

Inwendig gebruikt werken zij stimulerend op de spijsvertering, zweetafdrijvend (alleen in het geval van salie vochtvasthoudend), urine-afdrijvend, desinfecterend, bevorderend op de melkafscheiding (zogvorming), kalmerend en ontkrampend.

Uitwendig gebruikt werken zij desinfecterend en stimuleren ze de doorbloeding. Etherische oliën worden vrijwel nooit puur of in sterke concentraties toegepast. Het meest gangbaar zijn verdunningen van 5 à 10% verwerkt in vette olie, zalven en emulsies (voor badproducten).

Verkolen

Bij verkolen wordt de temperatuur van het roosteren opgevoerd totdat de plantenmassa roodgloeiend is. Alleen moeten hier de vrijkomende dampen juist wel kunnen ontsnappen. Wat achterblijft is de plantaardige kool, waarvan de specifieke plantenstructuur nog herkenbaar is. De kool blijft drager van de oorspronkelijke specifieke geneeskrachtige kwaliteiten.

Het uitdrijven van al het gasvormige maakt van de achtergebleven houtskool een stof die spontaan lucht en gassen bindt. Dit is het uitgangspunt voor het toepassen van houtskool bij winderigheid, gistvorming bij een slechte spijsvertering, diarree, en overal waar het proces van in- en uitademen verstoord is.

Verassen

Bij het bereiden van een medicinale plantenas is het belangrijk dat de (plantaardige) grondstof direct vlamt en tot as verbrandt en niet bijvoorbeeld vanuit een al bestaande toestand na roosteren of verkolen verder verast wordt. De grondstof wordt zo lang verhit tot alle koolstoffen (opgloeiende stukjes) zijn verdwenen. De plantenas bevat dan alleen nog anorganische (minerale) verbindingen van de elementen calcium, kalium, natrium, magnesium, ijzer, koper, mangaan en sporen van vele andere metalen. De samenstelling en verhouding zijn voor elke plant anders. Aan de as kun je zien welke hoeveelheden ijzer (bruin), koper (groen) of mangaan (paars) erin zitten.

De assen worden gebruikt bij storingen van de ademhaling.

.

7e klas voedingsleeralle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2849-2672

.

.

.

.


.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer(6-4/3)

.

Evenals andere artikelen in de reeks ‘7e klas voedingsleer’ gaat dit niet direct over de periode. Er zal soms over ‘de elementen’ gesproken (moeten) worden.
Daarom zijn de artikelen daarover hier bij elkaar gehouden, al zouden ze ook elders geplaatst kunnen worden.

.

Joop van Dam, Weledaberichten nr. 168 voorjaar 1996
.

OVER DE lucht

.

De lucht die we in- en uitademen is deel van de grote luchtmantel die de aarde omvat. Deze luchtmantel is één samenhangend luchtorganisme: wat op één plaats gebeurt, heeft gevolgen voor het geheel. In het klein kun je dat bijvoorbeeld zien als de voordeur open gedaan wordt: dan kan het zolderraampje dichtklappen door de tocht. Warme en koude lucht ontmoeten elkaar en daardoor ontstaan luchtwervels. Deze luchtwervels (stromingen) bewegen zich van boven naar beneden en van beneden naar boven, en op grote hoogte worden ze door de zogenoemde straalstromen gepakt en over de aardbol van west naar oost vervoerd. Die bewegingen zien we op de weerkaart. Door het weer zijn wij ons bewust van het luchtorganisme.

Wat is karakteristiek voor de lucht? In de eerste plaats de hierboven beschreven beweging. Stenen liggen stil, water wordt (door de wind of de zwaartekracht) bewogen, maar de lucht beweegt uit zichzelf. Daarnaast zien we hoe de lucht zich uitbreidt van de aarde weg, gevolgd door een samentrekkende beweging, weer naar de aarde toe. Het is een ademende beweging. Daarom wordt de lucht om de aarde heen ook atmo-sfeer genoemd: de adem-sfeer. Hoge en lage druk, spanning en ontspanning treden op.

Deze eigenschappen van de lucht zijn ook karakteristiek voor alle wezens die een binnenwereld – een ziel – hebben. Dieren en mensen bewegen, wat planten en stenen niet doen. En ze kennen het optreden van spanning en ontspanning, zowel in de ziel als in het lichaam. Inademen geeft kracht en spanning aan de spieren, uitademen ontspant. In sympathie ademen we uit naar de wereld, bij antipathie trekken we ons in onszelf terug. Bij schrik ademen we snel in en als alles ten slotte meevalt, slaken we een zucht van verlichting. Overal waar de ziel in stress raakt, treedt een grotere spanning op: bijvoorbeeld een hoge bloeddruk, kramp van de luchtpijp of van de darmen. Bij echte ontspanning van de ziel ontkrampt ook het lichaam.

De lucht buiten is zo onberekenbaar als het weer, je hebt er geen invloed op. Het woord ‘gas’ voor de luchtvormige toestand van stoffen, komt van het Griekse woord chaos: iets waar nog geen vorm in is geschapen. De lucht binnen is wel te beïnvloeden. De mens kan zijn innerlijke weer regelen. Je kunt af en toe met een hartig woord je gemoed ‘luchten’. Ook is het mogelijk voor korte momenten wat windstilte in de ziel te scheppen, of er aan te werken dat door nieuwe ideeën een frisse wind door je dagelijkse bezigheden waait. Zo’n bewuste omgang met de lucht werkt gezond. 

.

aarde [6-4/1]  water [6-4/2]   warmte

7e klas voedingsleeralle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2834-2660

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer(6-4/1)

.
Evenals andere artikelen in de reeks ‘7e klas voedingsleer’ gaat dit niet direct over de periode. Er zal soms over ‘de elementen’ gesproken (moeten) worden.
Daarom zijn de artikelen daarover hier bij elkaar gehouden, al zouden ze ook elders geplaatst kunnen worden.

.

Joop van Dam, Weledaberichten nr. 166 najaar 1995
.

Over de aarde

.

Toen het door de ruimtevaart mogelijk werd om de aarde op grotere afstand te bekijken, zagen de astronauten tot hun verrassing een blauwige druppel met rondom witte, beweeglijke velden. Niet de vaste aarde werd waargenomen maar de vochtige luchtsfeer eromheen.

Vanuit het heelal afdalend komt men in de atmosfeer die eerst een warmteomhulling is en dan een luchtsfeer. Hierin stijgen de wolken uit de aardse watermassa’s op. Zo passeer je eerst de elementen vuur, lucht en vloeistof, om daarna op aarde te belanden.

Deze gang door de elementen maakt ook elk kind dat ‘op aarde’ komt. Het lichaam wordt in warmte geconcipieerd. Hierdoor komt de verharding van het lichaam met de vorming van botten en tanden pas op het laatst in de embryonale ontwikkeling tot stand. Gebeurt dit te laat, dan blijft het kind te veel in het vloeistofelement hangen. De botten blijven dan te week en buigen bij het gaan staan door. (Het effect is O- of X-benen).

Bij de oudere mens dreigt het aarde-element de overhand te krijgen: verhardingen treden op waar dit niet hoort, bijvoorbeeld in de lens van het oog (staar) of in de bloedvaten (aderverkalking).

Ook in de loop van de mensheidsgeschiedenis is de mens steeds dichterbij de aarde gekomen. Zagen mensen vroeger nog wezens in de natuur (Wodan in de donder, elfen, kabouters), na de Middeleeuwen verdween dat vermogen. Toen zag de mens pas echt de aarde: hij begon de bergen te beklimmen en ging op ontdekkingsreis. Toen werd ook duidelijk wat het aarde-element ons kan brengen: in het water- en luchtelement gaan de dingen in elkaar over, de aarde-dingen daarentegen zijn goed van elkaar te onderscheiden en te tellen. Ze liggen vast, zijn onveranderlijk en gehoorzamen aan aardse wetten.

Na de Middeleeuwen werd de natuurwetenschap ontwikkeld, die alles wat tastbaar (vast), weegbaar (zwaartekracht) en telbaar is, onderzoekt. We danken er een helder, controleerbaar en exact bewustzijn aan. Met die wetenschap kun je ook werken en afspraken maken. Dit geeft zekerheid en vastigheid. Als je niet wakker bent, word je door de aardse werkelijkheid gecorrigeerd. Het aarde-element heeft helderheid, exactheid en daardoor zelfstandigheid ten opzichte van de wereld gebracht.

Toch zijn we niet uitsluitend aan deze aardse realiteit gebonden. Het feit dat de mens rechtop gaat staan, laat zien dat er iets in hem leeft wat zich boven de aardse zwaartekracht verheffen kan. Andere elementen worden dan werkzaam. Daarover volgende keer.*

*water [6-4/2]  lucht [6-4/3]   warmte

7e klas voedingsleeralle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2829-2655

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (5-4)

.

Hoewel dit artikel niet direct over ‘voedingsleer’ gaat, behandelt het wel het milieu waarin onze voedingsmiddelen groeien.
Omdat de milieuproblematiek in deze tijd groot is, ontkom je er niet aan daarover ook met je leerlingen te spreken.
De artikelen in deze reeks (voedingsleer ) kunnen daarbij helpen.

.

Gerhardus Lang, arts Weledaberichten nr. 155, december 1991

.

VERNIETIGING VAN HET MILIEU: EEN SOCIALE ZIEKTE

Niemand twijfelt er meer aan dat de voortschrijdende vernietiging van het milieu niet alleen de kwaliteit van ons leven vermindert, maar in toenemende mate ook onze gezondheid in gevaar brengt en er schade aan toebrengt. Daar wordt veel over gesproken en geschreven, en het is niet nodig om feiten die genoegzaam bekend zijn, nogmaals te herhalen. In plaats daarvan onderzoekt Gerhardus Lang in het onderstaande artikel de minder bekende en juist daarom zo belangrijke sociale oorzaken van de milieuvernietiging en wijst op mogelijke geneesmiddelen voor deze “sociale ziekte.”

Wat brengt mensen er eigenlijk toe, ook wanneer zij van goede wil zijn, om steeds weer de gemakkelijkste weg te gaan en alleen maar onder druk van de wetgever milieubeschermende maatregelen te nemen? We stuiten hier op een fenomeen waar veel te weinig op gelet wordt. Geen mens op deze wereld kan zonder anderen, net zo min als de wezens in de natuur. We zijn allemaal op elkaar aangewezen; we leven dankzij de ander. Voor de natuurwezens brengt de natuur dit zelf met zich mee; ze leven met elkaar als een groot organisme waarin elk deel van de natuur de taak van een orgaan op zich neemt. Het bijzondere van de mens is, dat hij dit samenlevingsorganisme niet van de natuur mee krijgt. Hij moet dit organisme eerst scheppen. Voor hem geldt het begrip van het sociale organisme dat in zijn drieledigheid door bijvoorbeeld Rudolf Steiner wordt beschreven.

Dat de mens tegenwoordig hard werkt aan de vormgeving van dit sociale organisme, zien we aan de huidige [art. van 1991] politieke omwentelingen. De geschiedenis vertoont bij de ontwikkelingsloop van de sociale organen (wetgeving, parlementen, economische orde, cultureel leven enz.) interessante parallellen met de orgaanvorming bij de individuele mens. Zowel bij de een als de ander treden vergelijkbare fenomenen op, zijn er sprongsgewijze ontwikkelingen met een crisisachtig verloop, die vaak in de vorm van ziekte naar buiten treden. In dit opzicht kunnen we de huidige milieuproblemen als ziekten van het sociale organisme zien, die door ontwikkeling zijn bepaald.

Tegen ziekten bestaan er geneesmiddelen en tot het voorschrijven daarvan zijn gewoonlijk geneeskundigen bevoegd. Waar zijn nu de geneeskundigen die in staat zijn de geneesmiddelen voor het sociale organisme te vinden? Menigeen voelt zich op dit punt aangesproken: bijvoorbeeld politici van alle partijen, wereldverbeteraars, sociaal-economen enz. Er vinden elke dag discussies plaats over wat er moet gebeuren om het verdere verval van onze planeet tegen te gaan. Uit deze. discussies, voordrachten en publicaties komt zonder twijfel naar voren hoe serieus er gepoogd wordt om geneesmiddelen te vinden voor het sociale organisme.

Hoe moeilijk het is om voor een zieke geneesmiddelen te vinden, weet iedere arts. Alleen de voortdurende inspanning om de wetmatigheden van het organische leven te leren kennen, zal ons verder helpen werkelijke geneesmiddelen te vinden. Wat betreft kennis over al deze zaken bevinden wij ons pas in een beginstadium. Zowel de medische wetenschap als de sociale wetenschap moeten leren zich naar de wetten van de natuur te richten in plaats van. wetten te bedenken en die vervolgens aan het voortdurend veranderende leven op te dringen.

Aangezien we binnen de huidige wetgeving geen rekening houden met de wetmatigheden van het sociale organisme, zijn alle pogingen tot nu toe half werk. Het is vergelijkbaar met de poging de beroemde Augiasstal met de mestvork te willen uitmesten. Zoals bekend hielp toen alleen het omleiden van de rivier Alphaios (het begin!) om het probleem op te lossen. Waar bevindt zich tegenwoordig de Hercules die deze taak op zich neemt, die de zaak bij de wortels aanpakt in plaats van aan de symptomen te dokteren?

Zeker, een enkeling zal dit beslist niet kunnen. Want “een enkeling helpt niet, maar wel degene die zich op het juiste moment met velen verenigt”, zoals Goethe het in zijn “Sprookje” zegt. Dit moment ligt echter niet in een ver verschiet, maar is reeds aangebroken. Het is aan ons om dit waar te nemen, aan te grijpen en tot daden over te gaan.

Zoals reeds gezegd heeft Rudolf Steiner de natuur van het sociale organisme in zijn drieledigheid beschreven en een overeenkomstige geleding bij de mens ontdekt. Zenuw-zintuig systeem (hersenen, zenuwen), stofwisselingssysteem en ritmisch systeem (ademhaling, hart, bloedsomloop) hebben een equivalent, in de gebieden van het geestesleven, het economisch leven en het sociale rechtsleven. Elk mens leeft immers tegelijkertijd in alle drie de gebieden. Als denkend en vanuit zichzelf handelend wezen, bijvoorbeeld in het werk, staat hij in het geestesleven. In dit gebied moet hij vrij zijn in zijn besluiten, in datgene wat hij denkt, zegt, schrijft, leest, onderwijst. Hij moet vrij zijn om te kiezen hoe hij werkt en wat voor werk hij doet. Want het werk moet een uitvloeisel zijn van zijn vrije persoonlijkheid. Wanneer hij dan de resultaten van zijn werk en zijn denken met anderen uitwisselt, gaat hij het economisch leven binnen. Daar hoort de wet van de wederkerigheid te heersen. Iedereen geeft de ander waar hij behoefte aan heeft en krijgt daarvoor wat hijzelf nodig heeft. Deze uitwisseling dient te worden bepaald oor de waardering die een ieder heeft voor het resultaat van het werk van de handelspartner. Daarbij is, ter vervolmaking van de arbeidsdeling, een ruilmiddel dat een neutrale waarde heeft, onmisbaar. Het geld van tegenwoordig vervult dit doel slechts zeer ontoereikend. Het zou een “reële concurrent van de waar moeten zijn” (Rudolf Steiner), wat het volgens zijn huidige hoedanigheid niet is. Het geld kan door degene die in staat is om te sparen, worden achtergehouden en vraagt voor zijn verdere functie als ruilbemiddelaar een vergoeding: de rente. Door deze rente krijgt het geld een eigen dynamiek die niet door de menselijke arbeid wordt voortgebracht, en die leidt tot vervormingen van het wederkerigheidsprincipe. Deze zijn een wezenlijke oorzaak van de huidige sociale spanningen en de dwangmatigheid waarmee de economie steeds verder wil expanderen. En omdat in het expanderen van de economie een essentiële oorzaak ligt van de vernietiging van het milieu, is het dringend noodzakelijk om het probleem van het geld tot een oplossing te brengen. Anders is het niet mogelijk het wederkerigheidsprincipe in het economisch leven te realiseren.

In de relaties die de mensen door middel van overeenkomsten met elkaar aangaan, staan zij in een rechtsverhouding tot elkaar. De vorming en het opheffen van deze rechtsbetrekkingen vormen in hun totaliteit het rechtsleven. Dit bestaat uit specifieke overeenkomsten tussen individuele mensen en uit overeenkomsten in algemene zin zoals wetten. Voorwaarde voor het ongehinderd functioneren van het rechtsleven is het principe van de gelijkheid, zoals voor het economisch leven het principe van de wederkerigheid of de broederschap geldt en voor het gebied van het geestesleven het principe van de vrijheid. Geen van deze geledingen van het sociale organisme mag een ander gebied overheersen, maar elk moet zich conform zijn eigen wetmatigheden kunnen ontplooien. Daartoe is in het bijzonder de ontvlechting noodzakelijk van de tegenwoordig nog steeds bestaande eenheidsstaat met zijn vele beïnvloedingsmogelijkheden op het gebied van geestesleven en economisch leven. Verder is het noodzakelijk dat de staat zich volledig terugtrekt uit de gebieden die niets met het rechtsleven te maken hebben. Juist daardoor zal de staat de mogelijkheden krijgen wettelijke bepalingen door te zetten die het bedrijfsleven ervan weerhouden ons milieu in de toekomst nog verder te verstoren.

Door de tegenwoordige verstrengeling van de staat en de economische belangen, is eerstgenoemde niet eens bij machte de al bestaande wetten consequent door te voeren. Steeds scherpere verordeningen en verboden alleen hebben geen zin, omdat een staat die met alle levensgebieden verstrengeld is, deze niet kan doorzetten. Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat ook de gezondheid van ieder van ons eronder lijdt wanneer het samenleven van de mensen niet overeenkomt met hun natuur.

Een deel van de sociale milieuvervuiling bestaat ook uit het feit dat wij elkaar als mensen ontmoeten op een manier die in vele opzichten ziekmakend is. Wanneer ik mij als persoonlijkheid niet als een vrij wezen kan voelen, maar aan alle mogelijke dwang onderworpen ben, ondergraaft dat mijn gezondheid. Hetzelfde geldt als ik voortdurend onrechtvaardig behandeld word of anderen zo moet behandelen omdat ik daartoe gedwongen word. Wanneer mij ten slotte in de wederzijdse uitwisseling in het economisch leven voortdurend een deel van mijn arbeidsopbrengst afhandig wordt gemaakt, zonder dat ik een passende tegenprestatie ontvang, dan werkt dat ook storend in op mijn ontplooiing. Conclusie: we kunnen het verval van het milieu pas de baas worden wanneer we de eigenlijk oorzaak zien in de gebrekkige sociale ordening. Er zijn reeds genezende middelen bedacht om deze ordening weer gezond te maken, maar ze moeten nog bereid worden, zodat ze hun werkzaamheid in het huidige maatschappelijk organisme kunnen ontplooien.

G. Lang, arts. Werd geboren in 1931 in Dornach, Zwitserland. Eindxamen in 1951 aan de Vrije School in Benefeld. Studie medicijnen te Freiburg im Breisgau en Parijs. Sinds 30 jaar arts, organisator van de Homeopathie-week in Bad Boll. Medewerker aan het “Seminar für freiheitliche Ordnung”, Boll en aan de “Sozialwissenschaftliche Gesellschaft” te Northeim.

Sociale driegeleding: alle artikelen

7e klas voedingsleer: alle artikelen 

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2814-2641

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/4)

.
Peer de Smit, Weledaberichten nr. 155, december 1991*

AARDE: WAAR DE WEGEN VAN DE MENS BEGINNEN

.
Met deze bijdrage, die het wezenlijke van het element “aarde” wil naspeuren, wordt de serie artikelen van onze auteur Peer de Smit over de vier klassieke elementen: water, lucht, vuur en aarde voorlopig afgesloten

Nu in de wintertijd, waarin de natuur haar kristallijne kant het duidelijkst laat zien, staat het element aarde in het middelpunt. In tegenstelling tot een chemisch-natuurkundig onderzoek gaat het er in deze beschouwing om, op een stimulerende manier het wezen van de elementen met de kunstzinnige
ontdekkingsvreugde van het woord na te gaan. De rust van de kerstdagen (en -nachten) kan een gelegenheid zijn deze aanzet op een of andere manier door middel van eigen ervaring uit te werken.

We verbinden het element aarde zozeer met de voorstelling die we over de grondslag van al het bestaan hebben dat we het dezelfde naam geven als de planeet waarop we leven: de aarde.
Deze biedt de basis voor de fysieke materiële wereld met haar driedimensionale, ondoordringbare lichamen. Ze is doel en middel van alle incarnaties en vormen van leven. De aarde draagt ons, biedt ons een woonstee, staat borg voor onze levensruimte waarin de levende wezens zich kunnen ontwikkelen. Door de aardse vastheid krijgen wij zekerheid en houvast; deze biedt ons beschutting en geborgenheid tegen het geweld van de andere elementen. Elk huis, elk omhulsel is te danken aan gevormde aardse stof. Door ons fysieke lichaam en het beendergestel dat dit ondersteunt, beleven wij onszelf als deel van de wereld der dingen. Maar alleen slapend laten wij ons lichaam over aan de aarde. Wakker en actief stellen wij ons teweer tegen de zwaartekracht van de materie. De wereld waarin wij staan en werken is gebaseerd op de wil om de aardse stof aan de zwaartekracht te onttrekken en om te vormen. Ondoordringbaarheid, duisternis en kou horen tot de typische eigenschappen van dit element. Een statisch karakter, starheid en stabiliteit treden de oplossende warmte-en lichtkrachten van de zon als werkzame krachten tegemoet. Ze stellen ook het element aarde in staat onze levenswerkelijkheid duurzaam vorm te geven. Maar juist haar stabiele kwaliteit maakt hetgeen aards gevormd is tegelijkertijd het gevoeligst voor de verstorende krachten van de vergankelijkheid. De ritmische dynamiek van de ‘eeuwige druppel’ ondermijnt tenslotte het hardste materiaal.

Het teken van dit element is het kruis dat wordt gevormd volgens de wet van vier, die overeenkomt met de vierde en laatste toestand van omvorming der elementen. Wat zich ook aards belichaamt, doet dit in het kruisteken van de dood. In kristallijne vormen vindt het element aarde zijn zuiverste uitdrukking. Kristalroosters geven de minerale materie structuur. Sneeuwkristallen, bergkristallen en gekristalliseerd steenzout laten hetzelfde beeld van verdichting zien.

Zonder vaste aardesubstantie zouden we in een werkelijkheid leven van vloeiende overgangen, een droomachtig leven zonder tegenstellingen die ons wakker maken. Want pas door de weerstand van de materie worden we onszelf bewust en kunnen we onszelf van onze omgeving onderscheiden. Een eigen standpunt -en standpunten in het algemeen- krijg je alleen door vastigheid. En alleen verstarde fenomenen staan een eenduidige opvatting toe. Wanneer we iets vaststellen onderwerpen we niet alleen de wereld maar ook het levendig inzichtsproces aan de voorwaarden van de hard geworden materie. Ons verstandelijk bewustzijn kan slechts vaste en verstarde vorm begrijpen.

Een sprekend beeld van dit element wordt zichtbaar in de winterse natuur. Bomen en struiken staan als skeletachtige vormen in het landschap. De akkers liggen braak. Het vegetatieve leven lijkt uitgeblust. Een sneeuwlandschap verhoogt nog de indruk van een doodse, starre en bewegingloze wereld. Wanneer het water bevriest is de vloeiende overgang tussen boven en beneden onderbroken. De levendige wisselwerking van de planten met de atmosferische omhulling kan niet meer plaatsvinden.

Het winterse beeld van de natuur stijgt echter boven de dood uit zodra we het in zijn cyclische samenhang zien: kiemkrachtige knoppen en zaden doorbreken de uiterlijk dode natuur. Midden in het teken van de dood kondigt zich toekomstig leven aan. Kerstmis, het geboortefeest van het goddelijk kind, legt op de schoonste wijze getuigenis af van deze innerlijke levensbron van de winter, die zo tegengesteld is aan de dood van de materie. De aardse dood blijkt een voorlopig stadium in een cyclisch proces van vernieuwing.

Het element aarde met zijn stabiele vormen staat niet aan het begin van de ontwikkeling maar betekent het eind ervan. Want de aarde verleent immers niet alleen een basis aan al het leven, het is ook het graf voor al dit leven. Het rijk der mineralen bleef als een rest van eens levende organismen achter: verstarde overblijfsels uit de kinderjaren van mens en aarde, die ons doen herinneren aan een paradijselijke wereld. Lijken de kleurrijke edelstenen niet op versteende planten en bloemen? “Lichamelijkheid is het einde van gods wegen” zo heeft de theoloog en chemicus Chr. F. Oetinger (1702-1782) zijn wereldbeschouwing samengevat. Beginnen daarom de wegen van de vrije mens in de
fysiek-materiële werkelijkheid, in het rijk van duisternis kou en zwaarte? Het zijn zonder twijfel scheiwegen, die om beslissingen vragen. Deze wegen leiden of nog dieper naar doodsverval van de materie, of hier juist uit. De winterse plantenkiemen en de geboorte van het godskind in de tijd van uiterlijke doodse starheid, duiden beide in een waarachtig beeld op het overwinnen van de dood.

Peer de Smit: geboren in 1953 in Mannheim. Ooit schipper op de Rijn tussen Basel en de Noordzee. Later toneelopleiding in Zürich. Hoofdzakelijk geëngageerd bij het “Schauspielhaus” in Zürich. Thans* in de omgeving van Stuttgart actief als schrijver en toneelspeler.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2808-2635

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – 7e klas voedingsleer (6-4/2)

.

Joop van Dam, Weledaberichten nr. 167 winter 1995
.

Over water

In de Tweede Wereldoorlog streek een eskader legervliegtuigen in een stil gedeelte van de Sahara neer om er een groep Australische soldaten af te zetten. Na een kort verblijf trokken ze verder en was de woestijn weer even doods en verlaten als altijd.
Enkele maanden later viel er een korte maar hevige regenbui op deze plaats. En na enige dagen bedekte een tapijt van veelkleurige bloeiende Australische planten de plek, waarop de soldaten via hun kleren en tenten zaadjes uit hun thuisland hadden achtergelaten.
Deze gebeurtenis is een sprekend beeld van de beslissende rol die het water heeft voor het ontstaan van leven op aarde.

Door water gaan niet alleen de aardse krachten werken. Planten groeien tegen de zwaartekracht in en de levensprocessen zijn een radicale doorbreking van de chemische en natuurkundige aardse wetmatigheden. Het zijn letterlijk uitzonderlijke eigenschappen, die het water in staat stellen bemiddelaars voor het leven te zijn.

Gelukkig is onze planeet rijkelijk van water voorzien. Tweederde deel van het aardoppervlak bestaat uit oceanen. En door de vele vormen die het water aan kan nemen, bereikt het ook alle delen van het vasteland. Het stroomt in de rivieren, stijgt als nevel en wolken op en daalt ergens anders weer neer als regen, hagel of sneeuw.

Naast deze uitzonderlijke vormenrijkdom is ook de verhouding van water ten opzichte van warmte uitzonderlijk. Water is de enige stof die bij kou uitzet. Onder de ijskap is het water vloeibaar. Het blijft daardoor stromen en houdt planten en dieren in leven. Daarnaast is er geen enkele substantie die zoveel warmte kan opnemen en net zo langzaam weer afgeeft als water. Daardoor kan bijvoorbeeld de tropenwarmte uit de Golf van Mexico, via de warme golfstroom, voor een milde temperatuur in Europa zorgen. Deze twee unieke eigenschappen scheppen het klimaat op aarde waarin leven mogelijk is.

Water munt uit door het niet hebben van eigen karakteristieken. Het heeft geen smaak, geen reuk, is doorzichtig en is niet basisch of zuur. Daardoor stelt het de stoffen die er in oplossen in staat zelf hun eigenschappen te doen gelden en met elkaar een nieuwe verbinding aan te gaan. Zo begin je te begrijpen dat het water, door zijn beweeglijke, onzelfzuchtige en open aard, bemiddelaar voor het leven kan zijn. 

.

aarde [6-4/1]   lucht [6-4/3 warmte

7e klas voedingsleeralle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2799-2627

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/3)

.

Peer de Smit, WeledaBerichten nr. 154, september 1991

.

WARMTE: KONINGIN VAN DE WERELD DER ELEMENTEN

.

Na de bijdragen over het water over de lucht volgt nu als derde essay over de klassieke vier elementen een bijdrage over de warmte. Misschien is het verwonderlijk dat dit element bij de herfst wordt ingedeeld en niet – wat meer voor de hand zou liggen – bij de zomer. Het omsmelten en bewerken van het harde minerale erts in het smidsvuur, is een oerbeeld dat nauw verbonden is met de herfst- en Michaëlstijd.

Overal waar warmte werkzaam is, komt de wereld in beweging: wat in rust is, komt van zijn plaats; vaste vormen verliezen hun stabiliteit en substanties moeten van toestand veranderen. IJsblokken, smeltwater en waterdamp laten stadia zien van een veranderingsproces dat door warmte op gang wordt gebracht. Weer en wind, groei en bloei, de wording van de wereld: overal waar er ook maar iets ontstaat of wil veranderen, zijn warmte en vuur de stuwende krachten. Anders dan de drie grovere elementen, die minder verwant zijn met de warmte naarmate ze een vastere structuur hebben, onderscheidt de warmte zich door haar zuivere, opofferende werking. In tegenstelling tot haar tegenpool de koude, ontplooit ze haar wereldscheppende dynamiek. Bij de gebeurtenissen rondom de geboorte vormt de warmte een beschermende omhulling, waar aan de grens met de bovenzinnelijke wereld een geestelijk wezen zich stoffelijk wil vormen. In het Bijbelse scheppingsverhaal ligt over de nog niet gescheiden, ongevormde aardmassa’s een broeiende warmte die is doordrongen van Goddelijke scheppingskracht. Afkoeling, verstarring en verdichting bepalen de evolutie van de in het begin nog vormbare warmte-aarde en geven haar uiteindelijk een vaste en zichtbare vorm. Omgekeerd metamorfoseren vuurkrachten de gevormde dingen zó, dat deze terugkeren naar het rijk van het vormloze, het niet geschapene en lossen zij de wereld der dingen op in een niets; een niets dat tegelijkertijd alles is, omdat het alle mogelijkheden van aardse vormgeving in zich heeft. In het oervuur van de goddelijke Logos zag de Griekse filosoof Heraclitus de oorsprong van alle zich eeuwig vernieuwende dingen. Verheven boven de ruimte en onzichtbaar ontsluit de warmte een overgangsgebied tussen de materiële en de immateriële werkelijkheid, waar het stoffelijke vergaat en ontstaat. In de herfst, als de bossen als het ware in vlam staan en het vegetatieve leven verdorrend afsterft, trekt de plant zich in een onzichtbare wereld terug. Aan de drempel van de dood vormt zij echter in het zaad een micro-organisme van samengebalde warmtekracht, van waaruit ze in staat is om zich geheel te vernieuwen. Van oudsher heeft men in het vuur een zinnebeeld gezien voor loutering van de ziel en wedergeboorte van de geest. Herboren stijgt de vogel Phoenix op uit de as: een vuurmetamorfose, die door de dood voert en verbonden is met de radicale vernietiging van een oude levensvorm. Polair aan de steeds door het verleden bepaalde verschijningsvorm van de vaste materie is in het vuur een toekomstgericht en verjongend principe werkzaam. Warmtekrachten en vuurkrachten zijn zuiver krachten van de vooruitgang. Prometheus, de vooruit denkende – zo vertelt ons de Griekse mythe – heeft het hemelse vuur op aarde gebracht om de mensen te bevrijden van de leiding door de goden en hun ik-bewustzijn te ontsteken. In vuur gesmolten ijzer, gesmeed tot gereedschap of wapen, maakte de mens tot heerser over de natuurrijken. Hoogovens, stoommachines en verbrandingsmotoren legden de. basis voor de technisch-industriële revolutie van de moderne tijd.
Warmteproductie en energiecentrales zijn middelpunt geworden in onze naar energie hunkerende beschaving. Maar ook de warmte die in onze stofwisseling ontstaat, het wilsvuur van onze ziel, gedachteflitsen en vurig enthousiasme behoren tot de krachten die voortdurend aan de toekomst van ons aardse leven werken.

Van alle elementen is de warmte het meest ongrijpbare en toch staat het ons wezen het meeste na. Niet alleen aan onze buitenkant, maar ook innerlijk kunnen we warmte en koude ervaren. Omdat de warmte overal doorheen dringt en elke fysieke scheiding opheft, worden we door de warmte één met onszelf en één met de wereld. Dat maakt dit element tot het eigenlijke medium en voorbeeld van een sociaal organisme, dat vrije individualiteiten vormt. Nergens verenigen wij ons sterker met de geestelijke wereld dan waar wij in vuur en vlam staan voor haar grote mensheidsidealen. Alleen in onszelf en door het menselijke ik kan de kosmische gave van de warmte zich omvormen tot de morele kracht van de liefde die bergen verzet. We leven in een tijd die vaak uitzichtloos kan lijken. Egoïstische koude overheerst. Er is moed voor nodig om toch voor de medemens en de toekomst van mens en aarde warm te lopen. Het is deze moed die Rudolf Steiner met zijn levenswerk steeds opnieuw in de mensen wilde laten ontvlammen:

”lk zou graag ieder mens uit de kosmische Geest laten ontbranden, zodat hij wordt als een vlam en vurig de kern van zijn wezen ontplooit.”

(”lch möchte jeden Menschen / Aus des Kosmos Geist entzünden / Dass er Flamme werde / Und feurig seines Wesens / Wesen entfalte”).

.

Menskunde en pedagogiekover warmte nr. 11

.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2788-2616

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/1)

.

Peer de Smit*, WeledaBerichten 153 maart 1991

.

WATER: LEVENSDRAGER VAN MENS EN WERELD
.

Van oudsher heeft de omgang met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur behoord tot wetenschappelijke onderzoekingen en gestimuleerd tot kunstzinnige activiteiten. In vier beschouwingen deelt Peer de Smit de elementen in volgens de jaargetijden. In deze eerste bijdrage staat het water als element van de lente, centraal.

Aan alle kanten hangt ons leven samen met water. Water hebben wij om te drinken, om te wassen; er is water om schoon te maken en water om in te baden. Er bestaat bluswater, koelwater, waterkracht, geneeskrachtig water, doopwater en reinigend water. Wij leven van water en kunnen echt leven dankzij het vloeibare element dat ons omgeeft en door ons heen stroomt.

Desondanks is het wezen van het water buiten onze horizon komen te liggen. Wij hebben het in huis gehaald en ons verwijderd van de plaatsen die in verbinding staan met de oorsprong van het water. Beken en rivieren nemen de giftige lozingen van onze steden en industrieën met zich mee. Het grondwater is besmet. De wereldzeeën sterven. Een stof die meer dan duizenden jaren het ideaalbeeld van reinheid belichaamde, moet nu zelf worden gereinigd. Ons leven op aarde is ten nauwste verweven met het zuiver houden van het water. Wanneer zuiverheid meer is dan de vraag naar de chemische samenstelling, zal in de komende jaren veel afhangen van het feit of het ons lukt ons eigen wezen opnieuw met het wezen van het water te verbinden en aan zijn eigen dromende wijsheid zelf de genezende maatregelen af te lezen.

Het waterputten, de inspiratie en het bezielende woord hebben altijd een eenheid gevormd. De waterput in het centrum of voor de poorten van een dorp was bij uitstek een bron van het leven. Als werkplaats van goede geesten werd deze in ere gehouden. Met het water vloeide er uit de oergrond van de aarde wijsheid binnen in een sociale gemeenschap. Aan de bron werd beraadslaagd en recht gesproken. Hier kwam men met elkaar in gesprek en trof men elkaar. Een plaats van ontmoeting en uitwisseling, waar de eigenschappen van het water direct overgingen op de mensen. Een klaterende bron maakte de tongen los en stimuleerde de fantasie. De Kastalische bron in Delphi verloste het dichterlijke woord. Stromend water en ritmisch gesproken woord, ontvangend bekken en opnemend oor werden beleefd als bij elkaar horende organen, waaraan een gemeenschappelijk vormingsprincipe ten grondslag ligt. Maar ook de kalmerende en krampstillende werking behoorde tot de goede eigenschappen van het water, die men binnen de invloedssfeer van klaterende fonteinen waardeerde en die men tegenwoordig nog in grote steden kan ervaren. Al het leven komt voort uit het water en al het leven wordt door het water behouden. Zonder water is er geen groei, geen wording, geen verandering.
Het menselijk lichaam verdicht zich vanuit het vloeibare element. Een embryo bestaat in de eerste drie maanden van de zwangerschap voor 97% uit vloeistof en zelfs het lichaam van een volwassene bestaat nog voor tweederde hieruit. De totale evolutie en elke organische vorming stemmen overeen met het geschapen zijn uit het water. De woorden schepper, scheppen en schepsel verwijzen naar het ontstaan van de wereld uit het water, door de geest die de vormbare substantie van de vloeistof vastgrijpt.
Met een gelijkenis verklaart Goethe dit in zijn West-Östlicher Divan:

“Schöpft des Dichters reine Hand,
Wasser wird sich ballen”.

Zo staat het water ook in een bijzondere relatie met de nieuwe geboorte van de vegetatie in de lente. Doorwarmd water verlost de natuur uit haar winterse verstarring, brengt bloemen en bladeren tevoorschijn, laat kruiden en grassen ontspruiten. Datgene wat door de winter tot sneeuw en ijs werd samengetrokken, doordringt nu de aarde en de atmosfeer die hierdoor tot leven worden gebracht, en opent zich veelkleurig in bloemen. Voorjaarsriten en -gebruiken herinneren aan de reinigende en vernieuwende kracht van het lentewater dat afzettingen en verhardingen van het oude jaar wegspoelt.

Water is steeds onderweg en is in een voortdurende toestand van verandering. Het vloeit van de bronnen naar de zee. Het circuleert tussen hemel en aarde. Het bemiddelt tussen de lichtkrachten van de zon en de zwaartekrachten van de aarde. Verdampend onttrekt het zich aan onze blik en wordt weer zichtbaar in de vorm van nevel. Water stijgt met de lucht de hoogte in, beweegt zich rijk aan veranderingen door de wereld van de wolken en keert naar de aarde terug als dauw, regen, sneeuw en hagel. Water is kleurloos en neemt elke kleur aan; het is vormloos en past zich aan elke vorm aan; het is zacht en holt toch de hardste steen uit. Waar water invloed heeft, ontstaan ronde vormen. Er is geen beek die rechtuit stroomt. Of het nu om een dauwdruppel gaat of om de met water bedekte aarde, de sferische of bolvormige signatuur van de kosmos lijkt in dit element te zijn gegrift. De grote kringloop van het water komt overeen met de kringloop van de menselijke lichaamsvloeistoffen. Er is een voortdurende uitwisseling tussen het water in ons lichaam en het water buiten ons. Drie tot zeven liter gaat dagelijks door ons organisme heen en sluit fysiologisch aan bij de grote kringloop van het water. De verhouding van vloeistof en vaste stof in ons lichaam komt ongeveer overeen met de oppervlakteverdeling tussen het vaste land en de zee op aarde. En het percentage zout in de zee komt overeen met de hoeveelheid zout die in het menselijk bloed terecht komt. Er bestaat geen voedsel, dat ons lichaam zonder water zou kunnen opnemen.

De cultuurgeschiedenis van het water openbaart een polair principe. Water is het alom levenschenkende element, maar het kan ook de dood betekenen. Lag in de oudheid de waterstand van de Beneden-Egyptische Nijl op 8 meter, dan was deze rivier een bron van levenszekerheid; wanneer de stand anderhalve meter hoger was, betekende dat verwoesting.
Zo ver als wij kunnen terugdenken hebben overstromingen steeds weer de grondslag van het menselijk leven verstoord en talrijke slachtoffers geëist.
“Het water is het beste” heeft de Griekse dichter Pindarus twee en een half duizend jaar geleden een overwinnaar bij de Olympische Spelen toegeroepen.
In de “Tovenaarsleerling” uit de gelijknamige ballade van Goethe, toont het losgeslagen element zich juist van een andere kant. Overvloed vraagt om begrenzing: water heeft, net als de andere elementen, de juiste maat nodig, moet door vorm binnen de perken worden gehouden.

Het heeft de scheppende hand nodig waar het gaat om de werking voor het welzijn van de mensen en het gedijen van het leven.
“Alleen dichters moeten met het vloeibare omgaan”, heeft Novalis geschreven. Dat is een appel aan de scheppende geest van de mens. Van hem en zijn invloed zal de toekomst van het water en de natuurrijken net zo afhangen als de toekomst van de menselijke ontwikkeling op aarde.
.

*Peer de Smit: geboren in 1953 in Mannheim. Schipper op de Rijn tussen Basel en de Noordzee. Toneelopleiding in Zürich. Hoofdzakelijk geëngageerd bij het ’ ’Schauspieihaus” in Zürich. Thans [artikel uit 1991] in de omgeving van Stuttgart actief als schrijver en toneelspeler.

.
7e klas voedingsleer: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas

Plantkundealle artikelen

.

2782-2610

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (2-5/2)

.

In het artikel over de methoden om voedselproducten te kweken, werd verwezen naar onderstaand artikel.
Hoewel dit niet meteen stof is voor klas 7, plaats ik het artikel wel, als leerkracht kun je eigenlijk nooit over te veel achtergrondinformatie beschikken.

.
Bruno Busse, apotheker, WeledaBerichten, 150, september 1990

.

KWALITEITSVORMING BIJ HET KWEKEN VAN GENEESPLANTEN

.

De harmonische verbinding van de aardse en kosmische krachten, die in de elementenparen aarde/water en licht/warmte wordt weerspiegeld, is een belangrijke doelstelling van het biologisch-dynamisch verbouwen van geneesplanten.
In het hierna volgende zal aan de hand van enkele voorbeelden worden beschreven, hoe de hantering van het vaste-vloeibare aan de Ene kant en het licht-warmte-element aan de andere kant ertoe bijdraagt, geneesplanten al naar gelang van hun geaardheid te activeren. In onze in hoge mate geciviliseerde streken bestaat de zogenaamde vrije natuur alleen nog maar in kleine reservaten, zodat de mogelijkheid om geneesplanten op hun natuurlijke standplaats te oogsten, steeds meer is beperkt. Reeds in 1924 geeft Rudolf Steiner in zijn land-bouwcursus aanwijzingen*, hoe met verantwoording zonder het milieu te beschadigen planten kunnen worden gekweekt. Deze aanwijzingen culmineren in de vijf vaste en twee vloeibare compostpreparaten. Hieronder zullen de preparaten hoornmest en hoornkiezel in hun relatie met de elementen besproken worden. Deze bemestingspreparaten zijn in de akkerbouw en bij het verbouwen van geneesplanten onontbeerlijk gebleken.

*Geesteswetenschappelijke grondslagen voor een vruchtbare ontwikkeling van de landbouw”. [GA 327]

De omgang met de krachten van de aarde en het water

In tegenstelling tot de conventionele manier van verbouwen, waarbij met de snel-oplossende kunstmestsoorten meer een vegetatieve kwantiteitsvermeerdering wordt bereikt, gaat de biologisch-dynamische landbouw in de eerste plaats uit van het levend maken van aarde en water. Daarom heet het vaktijdschrift van de biologisch-dynamische landbouwmethode “Vruchtbare Aarde” om duidelijk te maken, dat de levenskrachten die onontbeerlijk zijn voor de planten, in de bodem moeten worden geleid, wil men gezonde voedings- en geneeskrachtige planten oogsten. Het levend maken van de grond lukt in ons vochtige klimaat het beste met dierlijke mest, die – opgezet in composthopen – gaandeweg moet verrotten en na de rijping als vaste mest op de akker wordt gebracht. Deze rijpe compostgrond versterkt en bevordert de groei- en voortplantingskrachten, dat wil zeggen eenvoudigweg de levenskrachten van het gewas. Vele geneesplanten hebben om te gedijen een hogere humusspiegel nodig. Planten zoals engelwortel, lavas of goudsbloem hebben door hun geaardheid regelmatig bemesting nodig om levenskrachten op te kunnen nemen. Behalve dierlijke mest zijn andere bestanddelen gunstig voor het composteren. Uit die veelheid ontstaan dan de stabiele leemhumuscomplexen, die de vruchtbaarheid van de grond bepalen.
Substanties uit drie natuurrijken zijn beproefd gebleken bij het verbouwen van geneesplanten:

mineralenrijk:                             plantenrijk:                                    dierenrijk:

basaltmeel                                    gras                                                  paardenmest[1]
koraalkalkmeel                            blad, stro                                        koemest
lavameel                                        plantenresten                                schapenmest

Toevoegingen uit het mineralenrijk zoals basaltmeel verwarmen vochtig-koude grond, omdat basalt wordt gewonnen uit diepliggend gesteente en een intensieve relatie heeft met het vuur. Het vaste-vloeibare wordt hier met de licht-warmtepool doordrongen. De gemalen koraalkalk die uit de Grote Oceaan dat wil zeggen uit het waterelement stamt, dient voornamelijk voor het neutraliseren van de zure plantenresten.

Kalk heeft – rechtstreeks op de bodem gestrooid – altijd de eigenschap voedingsstoffen te mobiliseren. Hij maakt “rijke vaders en arme zonen”, moet dus met kennis van zaken zoveel mogelijk het composteren vergezellen.
Het dierenrijk wordt bij de bemesting het meest evenwichtig door de koemest, “het goud van de landbouwer” vertegenwoordigd.
Paardenmest heeft ten gevolge van het temperament van het paard eerder vurige eigenschappen en wekt door zijn meestal hoog gehalte aan stro in de composthoop warmte op.
Het plantaardig materiaal moet, al zoveel mogelijk tot rotting gebracht en goed composteerbaar zijn.

In de eerdergenoemde landbouwcursus wordt erop aangedrongen, dat de landbouwer duidelijk een “persoonlijke relatie” ontwikkelt met de mest. Daarmee is ook bedoeld, dat hij zich met de levenskrachten in de grond en het water bezig houdt. Net als het minerale stoffen bevattende stromende water is humusrijke grond doortrokken van levenskrachten. Gedegenereerde grond is dood, evenals opgevangen, gekanaliseerd water zonder contact met de aarde levenloos wordt.
Bij een persoonlijke relatie met deze elementen beleeft men bij het bemesten en bevloeien de juistheid van die aanwijzing.
De levens- en doodskrachten in de natuur blijken duidelijker. De verbinding van de aarde en de kosmische krachten worden bij het composteren versterkt door de toepassing van de compostpreparaten, die het biologisch verbouwen pas tot de biologisch-dynamische landbouw maken. Het gaat hier om de preparaten hoornmest en hoornkiezel. Het hoornmestpreparaat wordt van koemest met optimale kwaliteit in een koehoorn bereid; deze wordt gedurende de winter in de grond begraven, waar de inhoud aan een verrottingsproces wordt blootgesteld. Omdat op onze breedtegraad de krachten van de aarde en het water in de winter overheersen – onze grond wordt ’s winters nauwelijks droog – kunnen die in de vochtig-koude maanden in het hoornmestpreparaat worden opgevangen. De gerijpte koemest wordt na het opgraven een uur lang in lauw water geroerd. Door het roeren wordt de werking van deze mest eerst op het water en daarna op de akkers en weiden overgebracht.

Dit winterpreparaat is uiterst geschikt voor het kweken van geneesplanten. De meeste hiervan moeten eerst met veel moeite worden opgekweekt eer ze kunnen worden verspeend. Hoornmest vóór het zaaien op de akker of op de zaailingen gespoten, bevordert de wortelvorming. De jonge plantjes kunnen daardoor beter wortel schieten. De kiemkracht van het zaad wordt versterkt, wat vooral bij gekocht zaaigoed van belang is. Een schema kan vooreerst de polariteit van beide preparaten verduidelijken:

Hoornkoemest

Aarde-/waterkrachten
aards
(vanuit het centrum)
Vitalisering (bijvoorbeeld wortelvorming)
Kalkprocessen

Hoornkiezelmest

Licht-/warmtekrachten kosmisch
(vanuit de omtrek)
Ontvitalisering (bijvoorbeeld blad- en bloemvorming)
Kiezelprocessen.

Het omgaan met de licht- en warmtekrachten

Pas het elkaar doordringen van beide polen, het met elkaar verbinden van de kosmische en aardse elementen laat de plantenwereld ontstaan. Uitgestrekte landschappen zoals bijvoorbeeld in de Oekraïne met haar zwarte aarde kunnen ons doen herinneren aan de vruchtbaarheid van de koehoornmest. Hier lijkt het aardse in het landschap te overheersen. Extreem dorre steppegebieden met kwartshoudende zandgronden laten ons daarentegen denken aan de licht-warmtekwaliteiten van het koehoornkiezelpreparaat. Het kosmische lijkt hier sterker te stralen. In Zuid-Afrika zijn zulke steppen in de kleine en grote Karroo. Sneeuwwitte kwartsaders komen in de woestijn te voorschijn en breken uit elkaar in grote en kleine brokken. Het zijn kwartsvelden, die in het landschap al van verre zichtbaar worden. Hier zijn talloze middagbloemgewassen die bij deze overvloed van licht en warmte behoren. Als antwoord op het licht scheppen zij exotisch stralende bloemen. Omdat het heel zelden regent ontbreekt het water in de omgeving. De middagbloemen vergaren het water in hun saprijke weefsel; zij creëren hun eigen vochtig omhulsel in hun verschijning. De vruchtbaarheid van de grond aldaar kan alleen maar in verbinding met het water worden gemobiliseerd, zodat karigheid het landschapsbeeld bepaalt. De altijd heldere lucht, de overvloed van licht en intense warmte laten zien, wat de koehoornkiezel aan de plant moet geven. Op die manier staat met de licht-warmteverhoudingen in het bijzonder de keus van een geschikte plaats voor het verbouwen van geneesplanten in verband. Veel geneesplanten hebben een warme, lichte standplaats nodig. Ezelsdistel, st.-janskruid, wijnruit of muurpeper behoeven tijdens hun bloei licht en warmte. Niet in de eerste plaats door bemesting, maar door een toegift van zand is het mogelijk, de kwaliteit van kwarts aan de bodem toe te voegen. Dan kan het water, dat de andere pool vertegenwoordigt, beter afvloeien en de warmte dringt sterker de grond binnen. Omdat aarde en water de levenspool vertegenwoordigen, wordt nu ook de warmte in de grond actiever. Na deze eenvoudige verbetering van de grond hoeven de rijkelijk bloeiende kussens muurpeper alleen nog maar uit het zand te worden getrokken. De verbinding met de aarde is losjes, maar bij het verwerken van de geoogste planten verraadt een bijtende scherpe geur het vurige karakter van deze saprijke geneesplant. En dat vuur kan in de genezende werking op de mens worden overgebracht.

Dat dus door besproeien met hoornkiezelpreparaat bij het kweken van muurpeper de medicinale werking ervan verhoogd wordt, blijkt uit het boven beschreven schema van de beide landbouwpreparaten. Voor de vervaardiging van hoornkiezel wordt kwarts tot meel of zoutkorrelgrootte verpulverd. Een pap hiervan wordt in een koehoorn gegoten en deze laat men gedurende de zomer op een lichte, zonnige plek van het voorjaar tot de herfst staan.
Bij de toepassing ervan moet men de substantie ook weer een uur lang in lauw water stevig roeren. Het kiezelpreparaat wordt dan heel fijn verdund uitgesproeid om vooral het blad van de groene planten te kunnen bereiken.
Beide preparaten in een zinrijke combinatie kunnen aan onze cultuurplanten datgene geven, wat hun eventueel door eenzijdige verbouwingsmethoden ontbreekt. Dat zijn de fasen van het verbouwen van biologisch-dynamische geneesplanten, als de basis ervan een gezonde compostering is.

Wat ik zelf nog zou willen weten is hoe men aan koraal komt, nu dat in deze tijd ook te lijden heeft van allerlei, meest door de mens gecreëerde negatieve groei-omstandigheden.

[1] De enige aanwijzing van Steiner voor het tuinbouwonderwijs heb ik gevonden in GA 300C, waar het vooral gaat over mest, waarbij paardenmest wordt afgeraden:

Es werden Fragen vorgebracht, die den Schulgarten betreffen, und wie man ihn für den botanischen Unterricht benutzen kann.

Er worden vragen gesteld over de schooltuin en hoe je die kan gebruiken bij het tuinbouwonderwijs.

Dr. Steiner: Rinderdung! Pferdedung ist nicht gut. Man muß das rationell durchführen, so gut man es finanziell kann. Zum Schluß ist es so für ein begrenzbares Gebiet, daß der ganze Zusammenklang nicht herauskommt, wenn nicht eine bestimmte Anzahl von Rind­vieh da ist auf der Bodenfläche und eine bestimmte Pflanzenmenge. Dieses Rindvieh gibt dann den Dung, und wenn mehr Pflanzen da sind, als das Rindvieh Dung gibt, so sind es ungesunde Verhält­nisse. Man kann nicht ein Spätprodukt wie Torf verwenden. Das ist unge­sund. Mit Torf kann man nicht vermehren. Es kommt darauf an, wozu Sie die Pflanzen verwenden. Bei Pflanzen zum Anschauen wird die Sache nicht stark in Betracht kommen.

Dr. Steiner: Koemest! Paardenmest is niet goed. Je moet er rationeel mee omgaan, afhankelijk van je financiën. Uiteindelijk gaat het om een begrensd gebied, waarbij de harmonie niet bereikt wordt wanneer er niet een bepaald aantal koeien is voor die oppervlakte en een bepaalde hoeveelheid planten. De koeien geven dan de mens en wanneer er meer planten zijn dan het rundvee aan mest geeft, is dat een ongezonde verhouding. 
Turf, als jongste voortbrengsel, kan je niet gebruiken. Dat is ongezond. Met turf kan je niet vermeerderen. Het gaat erom waarvoor je de planten nodig hebt. Voor sierbloemen is dat niet zo belangrijk.

Wenn Sie mit Torf Nah­rungspflanzen vermehren, so ist das nur scheinbar. Sie vermehren doch nicht den Nährwert dadurch. Versuchen Sie darauf zu kom­men, wie Sie den Nährwert beeinträchtigen, wenn Sie Stecklinge in Torf ziehen.
Man muß durch Beimischung von soviel Humuserde den Boden bearbeitbar zu machen suchen. Da ist es noch besser, wenn Sie Maier­schen Dünger verwenden, von Alfred Maier, Hornabfälle. Da wird die Erde schon etwas weicher. Er verwendet die Hornabfälle. Das ist wirklich homöopathischer Dünger für den botanischen Garten, fet­tiger Boden. Im Schulgarten kann man die Pflanzen so nach Ordnun­gen und Arten pflanzen, wie man sie durchnehmen will. – Die Systematik der Pflanzen in zwölf Klassen, das kann ich einmal geben.

Wanneer je voedingsplanten wil kweken  met turf, is dat maar schijn. Je verhoogt de voedingswaarde daardoor niet. Probeer te ontdekken hoe je de voedingswaarde van planten wil beïnvloeden, wanneer je stekjes in turf kweekt. Dan moet je door bijmenging van zoveel humusaarde de bodem bewerkbaar proberen te maken. Dan is het nog beter wanneer je de mest van Maier gebruikt, van Alfred Maier, hoornafval. Dan wordt de aarde wat losser. Hij gebruikt hoornafval. Dat is echt homeopathische mest voor de botanische tuin, vettige bodem. In de schooltuin kan je de planten naar orde en soort planten, hoe je ze zou willen behandelen. De systematiek van de planten in 12 klassen kan ik nog wel een keer geven.
GA 300C/130
Niet vertaald

.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2780-2608

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas voedingsleer (2-6)

.

We zijn zo gewend dat wij over water kunnen beschikken, dat we er niet bij stilstaan wat voor bijzonder element dit is. Helaas leven we in een tijd waarin het water sterk vervuild is, hoewel er sinds tientallen jaren heel veel energie gestoken is, het weer gezonder te krijgen dan het was, vooral in o.a. rivieren, meren en beken. Het slechtst is het gesteld met de zeeën.
In de voedingsleerperiode in klas 7 kan ook ‘water’ als voeding worden benaderd.
De leerkracht die op zoek is naar achtergronden over wat water nu eigenlijk is, vindt hier enige gezichtspunten.

.

Wolfram Schwenk, Weledaberichten nr. 130, september 1983

.

HET LEVENSELEMENT WATER

.

Water is niet de een of andere willekeurige grondstof, maar in tegendeel, het belangrijkste en onontbeerlijkste levensmiddel voor mens, dier en plant. Met geen substantie echter gaan wij zo gedachteloos om als juist hiermee: de media informeren ons dagelijks daarover. Want de grondslag voor een verantwoorde omgang met deze schenker van het leven, namelijk dat men zich op grond van de feiten en wetenschappelijk gefundeerd ervan bewust is dat het water als bemiddelaar van het leven fungeert, ontbreekt heden ten dage.

De huidige, slechts analytisch gerichte wetenschap houdt zich weliswaar met ongewone scherpzinnigheid en research bezig met de watervervuiling. Daardoor weten wij tot in allerlei bijzonderheden wat, materieel gezien, vervuild water kan bevatten. Deze wetenschap echter geeft geen antwoord op de vraag wat “goed” water is, hoe het begerenswaardige, levenschenkende water kan worden omschreven dat de mens als verkwikkend beleeft. Zij wijst deze vraag als wetenschappelijk niet objectiveerbaar, als subjectief af. Zij verklaart elk water goed, dat van een kleine reeks van giftige stoffen niet meer dan een bepaalde hoeveelheid bevat en waarin zich ook geen infectieverwekkende ziektekiemen of hun onschuldige metgezellen bevinden, zodat daardoor geen acute vergiftigingsverschijnselen of infecties kunnen worden opgewekt.

Hoe strikt noodzakelijk deze eisen van negatieve aard wat het drinkwater betreft ook zijn, toch zijn zij ontoereikend om goed, levenschenkend water te kenschetsen.

Zowel voor het water als voor het milieu in het algemeen geldt, wat ook voor de mens geldt: slechts vanuit een inzicht en een beeld dat aan zijn aard en zijn betekenis recht doet wedervaren, kan een echte genezing en het gezond houden worden bewerkstelligd. Zonder een duidelijke voorstelling van de gezonde toestand van het water kunnen er geen maatstaven worden gevonden om de voortdurende en steeds bedenkelijker wordende aantasting ervan door de mens af te wenden.

Een dergelijk beeld van de aard van het water kan voor ons oprijzen, als wij boven de constatering uit of er schadelijke componenten afwezig zijn, in ’t bijzonder letten op wat onbedorven fris water doet.

Ons organisme is geen statisch geheel. Er vinden daarin door voeding, stofwisseling en uitscheiding, door ademhaling en bloedsomloop enz. voortdurend processen van vernieuwing plaats. Waar dergelijke processen ook optreden, zij gebeuren steeds door de bemiddelende activiteit van het water. Het water is de grote bemiddelaar van alle levensprocessen. Als universeel medium heeft het aan het transport van substanties en de stofwisseling in het organisme net zo deel als aan alle ritmische processen en aan de functies van onze zintuigen en zenuwen. Heel in het bijzonder heeft ons organisme het water nodig bij de meest verschillende regulerende processen.

Wat zich in het menselijk organisme functioneel door de bemiddeling van het water afspeelt, dat vinden wij in de rol van het water via het wateromhulsel van de aarde uitgebreid als een voorbeeld terug: het transport van substanties en chemische veranderingen van de stof spelen zich in de natuur hoofdzakelijk af in het waterachtige milieu, door de bemiddeling van in beweging gebracht water. Overal waar water in beweging komt, ontstaan ritmische processen. Golfbewegingen en kolken, ook meer gecompliceerde stromingen voltrekken zich zowel ruimtelijk als tijdelijk ritmisch. Niet echter in starre eigen ritmen, maar in het aanpakken en verbinden van uiterlijke polariteiten ontwikkelt het water zijn eigen ritme, steeds onzelfzuchtig bemiddelend en evenwicht scheppend. En niet alleen bij min of meer vanzelfsprekende uiterlijke aanleidingen uit de rechtstreeks aangrenzende omgeving, maar tot in de grote ritmen van de aarde, zon en maan kan dit bijv. in de bewegingen van de getijden der zeeën en oceanen worden afgelezen. Zelfs de kosmische ritmen van het samenspel der planeten van ons totale zonnesysteem worden, zoals wij thans weten, door de bewegingen van het water gespiegeld.

Aldus beschouwd, functioneert het water globaal als een groot zintuigorgaan, dat op zeer subtiele processen in de kosmos wat zijn bewegingen betreft kan reageren en deze aan de aarde en de daarop levende wezens kan doorgeven.

Al deze functioneel driegelede activiteiten oefent het water uit in ritmische bewegingen. Via deze werkt het vernieuwend. Men ziet die vernieuwende impuls tot in de gedaantevorming waaraan het in het organisme actief meewerkt. Het water heeft zeker niet alleen maar een gedaante-oplossende functie. Veeleer werkt het mee aan de opbouw en de voortdurende vernieuwing van de organen. De vormen die het in stromende beweging schept, tonen dat het daarvoor geschikt is. Men kan tegenwoordig van “organiserende” stromingen spreken. Daarin komt de leven-vernieuwende rol van het water rechtstreeks tot uitdrukking. Hier wordt zichtbaar dat het water levenwekkende vormkrachten doorgeeft.
In deze organiserende stromingen komt een beeld van de kwaliteit van het water te voorschijn en blijkt de affiniteit ervan ten opzichte van levensprocessen.

Oorspronkelijk, vers water, dat als onbeschadigd grondwater het ideaal van goed en verkwikkend drinkwater is, stroomt in rijk gedifferentieerd., ritmisch gelede vormen, die zich voortdurend vernieuwen en in hun beweeglijkheid meegaan met de kosmische ritmen. In deze natuurlijke toestand is het water met al zijn fysisch-materiële eigenschappen geheel en al op zijn het leven dienende functies afgestemd: het kan via deze tot in de gedaantevorming vernieuwend werken. Het is in elk opzicht naar het leven gericht, een onzelfzuchtige bemiddelaar. Van zulk water beleven wij dat het levend en verkwikkend is.

Vervuild, door de mens beschadigd water, dat qua zijn fysische eigenschappen vervreemd is van zijn gerichtheid naar het leven, stroomt onritmisch, is arm aan structuur, minder gedifferentieerd, gesloten tegenover de kosmische ritmen. Ook als het dan technisch tot drinkwater wordt gemaakt, waar in hygiënisch opzicht volgens de voorstellingen van de huidige wetenschap niets op aan te merken is, dan tonen zijn bijna onveranderd verarmde, belemmerde stromingen toch, dat het nog een dode minerale stof, nog niet weer levend is geworden.

Wij moeten daaruit afleiden, dat water niet reeds in elke schone toestand levenselement is. Het komt niet alleen op materieel constateerbare factoren aan. De voorwaarden, die het water voor de vervulling van zijn levensvernieuwende functies nodig heeft, zijn pas na het doorlopen van de natuurlijke kringloop vervuld, als het in natuurlijke zuiverheid uit de aarde tevoorschijn is gekomen.

Wij kunnen zo door onze blik te scholen voor de levenvernieuwende, gedaantevernieuwende activiteit van het water een natuurwetenschappelijk, experimenteel opgezette maatstaf vinden voor goed water en voor de kwaliteit van drinkwater waardoor blijkt, of het water behalve wat zijn hygiënische toestand betreft bevorderlijk is voor levensprocessen.

Het „Institut für Strömungswissenschaften im Verein für Bewegungsforschung e.V.” in D-7881 Herrischried houdt zich bezig met het uitwerken van dergelijke maatstaven voor de kwaliteit van het water.

Zie ook:  Levenskrachten – water

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas

Menskunde en pedagogie: over het etherlijf

Plantkundealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

.

2754-2583

.

.

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (5-3)

.
Wanneer in de 7e klas – de 1e klas van de middelbare vrijeschool – de ‘bovenbouw’ – een periode ‘voedingsleer‘ wordt gegeven, kunnen we in deze tijd bijna niet meer om de ‘landbouwproblematiek’ heen en dat geldt zeker in de daarop volgende jaren, vanuit verschillende vakgezichtspunten.
Onderstaand artikel uit 1993 wijst al op de grote problemen die eraan komen, als de landbouw en de veeteelt op zo’n intensieve manier bedreven worden als nu gebeurt. Nu, 30 jaar later, zien we die problemen levensgroot voor ons.

Tegelijkertijd is de ‘biologische’ landbouw in opmars. (Ik laat even buiten beschouwing hoe ver we van een gezonde landbouw afstaan, als de landbouw die gezond is, ‘biologisch’ moet worden genoemd.
Zonder allerlei ingewikkelde proeven, volstaat het gewone proeven om vast te stellen dat biologische groente lekkerder smaakt dan niet-biologische en dat geldt vooral voor de producten die op biologisch-dynamische manier zijn geteeld.
Om ook daarover in en periode te kunnen vertellen, geeft dit artikel wat meer algemene achtergrondinformatie voor de leerkracht.

Julius F. Obermaier, Weledaberichten nr. 130 sept. 1993
.

HOE GAAN WIJ OM MET DE AARDE, DE BASIS VAN HET LEVEN?

.

Als men nagaat, hoe de landbouw zich door duizenden jaren heen heeft ontwikkeld, dan ziet men hoe daarin als het ware in golven steeds weer nieuwe inzichten verwerkt werden. In de laatste tijd worden die golven korter, daardoor konden ook bedenkelijke dwalingen ten gevolge van denkfouten ingeburgerd raken. Thans zien wij de ons allen bekende gevolgen van de beschadigingen op vele gebieden van het leven en het milieu.

In de landbouw zien de boeren en tuinders, dat de cultuurplanten de aangekweekte eigenschappen verliezen en dat daardoor voortdurend het zaaigoed moet worden vernieuwd. Planten en dieren die sinds tijden bij een bepaald milieu hoorden, vinden de leefruimte niet meer waarin zij kunnen gedijen. De mensen worden niet op de juiste manier gevoed omdat het aspect van voor de mens bevorderlijke kwaliteit ontbreekt. 

Nog andere verschijnselen, zoals bijv. de toenemende erosie van de bodem, de aangetaste gezondheid van de dieren of de toename van schadelijke insecten en schimmels zijn aanleiding dat wij moeten erkennen dat de verzorging en gezondmaking van de aarde een van de belangrijkste taken is van onze tijd.

Er bestaan verschillende opvattingen omtrent de wegen waarlangs dit doel te bereiken valt. “Terug naar de natuur”, roepen sommigen en bedoelen daarmee de ongeschonden wereld van vroeger. Sinds de chemisch-synthetische gifstoffen over de hele aarde zijn en worden verspreid, is het duidelijk, dat hier geen wegen kunnen worden gewezen die naar de toekomst leiden. “Vooruit in harmonie met de natuur en op zoek naar een nieuwe landbouw”, zeggen anderen die hopen op die manier een verdere ontwikkeling in te luiden.

Vanuit dit gezichtspunt is de biologisch-dynamische landbouwmethode te begrijpen. De bodem, de planten, de dieren vragen erom dat zij worden behandeld en verzorgd in overeenstemming met hun aard. Om dit te bereiken wordt in de biologisch-dynamische land- en tuinbouw met de samenhangen in de natuur op een nieuwe manier rekening gehouden. Het beeld van een agrarisch geheel, een organisme, is hierbij stellig treffend. Het vat de daarin werkende mensen, de hofstede, de dieren, alles wat er op de akker geteeld wordt en ook de bodem in één geheel samen: al deze factoren zijn als het ware de organen uit wier samenwerking het juiste voedsel kan ontstaan.

Een dergelijk agrarisch organisme kan men overal ter wereld doen ontstaan wanneer men uitgaat van de plaatselijke omstandigheden. In de biologisch-dynamische werkgemeenschappen in vele streken van de wereld wordt hieraan voortdurend gewerkt.

Ervaringen uit vroeger tijden en geheel nieuwe resultaten van geesteswetenschappelijk onderzoek gaan hand in hand wanneer het op de praktijk aankomt. De oorsprong van onze huidige tuinbouw is te vinden in de middeleeuwse kloostertuinen. Daar werd met het verbouwen van groenten en kruiden begonnen; ook de fruitteelt is zo ontstaan. Door de traditie ontstond er in de loop der eeuwen een land- en tuinbouw en een veefokkerij die aangepast was aan de aard van planten en dieren. Op vele plaatsen kon men tot in het begin van onze eeuw nog zien, hoe zorgvuldig dit werd gehanteerd. Daardoor bestond er een agrarische cultuur, die in de eerste plaats op de verzorging van de natuurrijken was gericht. De technische mogelijkheden waardoor men in de natuurlijke processen kan ingrijpen, kwamen pas in de laatste decennia op.

Als men de vroegere kennis samenvat dan blijkt, dat men het bewerken van de bodem en het verzorgen van zijn vruchtbaarheid in de loop van het jaar als de grondslag van alle verdere handelingen zag. Het verbouwen en de daarbij behorende maatregelen tot aan de oogst volgden hierop. Gedurende het hele jaar voltrok zich het voederen van het vee en het winnen van de mest. Hierin mondt de veehouderij uit in de vruchtbaarheid van de grond; deze sluit de kring en bepaalt tevens de nodige hoeveelheid veevoer in het teeltplan. In de tuinbouw is er een andere kringloop.

De kundigheid van de landbouwer blijkt uit de juiste afstemming ten opzichte van elkaar van bovengenoemde factoren. Tevens wordt duidelijk, dat men geen afstand kan doen van de veehouderij. Vooral de koemest is belangrijk omdat die de krachten bevat die het meest waardevol voor de bodem zijn. De biologisch-dynamische compostpreparaten doen deze mest op de composthoop dan nog rijpen, zodat er een optimale kwaliteit ontstaat. De stoffen en krachten ervan bewerkstelligen dat de bodem levend blijft. Alle andere dierlijke mest en composten van plantaardig afval worden eveneens zo geprepareerd. Steeds ontstaat er na een aantal maanden een humusrijke mest die ertoe bijdraagt dat de cultuurplanten zich al naar gelang van hun aard kunnen ontwikkelen.

Basissubstanties van de biologisch-dynamische compostpreparaten zijn bekende geneeskrachtige planten zoals kamille, duizendblad, brandnetel en ook eikenschors. Na een rijpingsproces in een dierlijk omhulsel, dat zich ’s winters in de grond afspeelt, heeft men er slechts geringe hoeveelheden van nodig om de composthopen daarmee een of meer keren te prepareren.
Als de compost op die manier is toebereid is er voor het leven van de bodem al veel gedaan. Het geesteswetenschappelijk onderzoek van Rudolf Steiner heeft twee veldpreparaten opgeleverd om de opgroeiende planten daarna de kans te geven dat zij op de juiste manier tussen aarde en hemel komen te staan. Deze preparaten worden, eveneens in heel geringe hoeveelheden, een uur lang geroerd en daarna gesproeid: het preparaat hoornmest op de grond, het preparaat hoornkiezel op de groene plant. Ook hier geldt voor de toebereiding een speciaal procedé.
Door de hoornmest kan de plant beter wortelen. De hoornkiezel helpt de plant om de lichtkrachten beter te verwerken. Het resultaat is onder andere dat in de grond een dichter wortelstelsel en boven de grond meer gerijpte substantie ontstaat.

Als de bodem door middel van de preparaten is ontsloten, kunnen daarin de kosmische ritmen in het wasdom werken; in de grondbewerking, de verzorging van het gewas en de oogst kan dit principe volgens plan worden betrokken. Dit is natuurlijk bevorderlijk voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas. Als men de compost- en sproeipreparaten gebruikt zoals de ervaring dat heeft geleerd, dan heeft dat twee grondleggende vernieuwingen in de landbouw tot gevolg. Vooreerst ontstaat er een optimale kwaliteit van de planten. Voorts wordt door de handelwijze van de mens als hij de biologisch-dynamische preparaten toebereidt, laat rijpen en toepast, het plantaardige en het dierlijke principe als het ware een trede hoger geheven. Het natuurlijke wordt in zeker opzicht dichter bij de mens gebracht. Dit veredelt de natuur en is tegelijkertijd van waarde voor de mens.

Op de hierboven beschreven manier is het mogelijk, de nieuwe agrarische cultuur in haar praktische toepassing overal in te voeren waar mensen uit inzicht daartoe besluiten. Alleen op die manier kan de aarde als grondslag voor het leven in stand worden gehouden, worden genezen en ontwikkeld.
.

Ritmen in de landbouw

De mens in het midden van de natuurrijken

Plantkunde: alle artikelen

B.d.-vereniging in Nederland

Het is mogelijk gezamenlijk grond aan te kopen om de b.d.-landbouw verder te ontwikkelen.

.

2753-2582

.

.

.

.