Tagarchief: St. Nicolaas

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (16)

.

SINTERKLAAS BESTOND ÉCHT

Al zeggen ze het honderd keer, „Sinterklaas bestaat niet”, ze hebben het allemaal fout. Goed, de man zelf is allang dood, maar hij bestónd wél en was een dermate goed mens dat hij tot op de dag van vandaag in tal van landen vereerd wordt. Ondanks de legen­den en verhalen die rond zijn persoon geweven werden (omdat be­trouwbare historische bronnen ontbreken) is het zeker dat onze Sinterklaas in de vierde eeuw de bisschop was van Myra, in Klein-Azië.
Een volksheilige, die vereerd werd om zijn weldadigheid. Een gul mens, gezien de verhalen die over hem de ronde deden en nog doen. Zo gaf hij drie arme, trouwlustige meisjes eens geld zodat zij konden trouwen. Al­thans dat zegt het levensverhaal over de heilige, geschreven door de diaken Johannes van Napels. In 1087 brach­ten kooplieden het gebeente van de goedheiligman naar Bari in Zuid-Italië en daar begon dan ook het vieren van het Sinterklaasfeest op de ma­nier, zoals wij dat nu kennen. Sinter­klaas werd daar beschouwd als de heilige van de onverwachte goede ga­ven en van de kinderen. Die lof dank­te hij aan de legende dat hij drie jon­gens tot leven zou hebben gewekt.
Door de herbergier van een dorp zou­den zij zijn vermoord en in een ton met pekel zijn geconserveerd. Een ge­bed van Sint-Nicolaas boven de ton was voldoende om de drie weer springlevend te maken.

Spanje
Misschien, omdat Zuid-Italië een poosje Spaans bezit is geweest, mis­schien om een andere reden. Maar de Nederlanders veranderden wat aan de legende en lieten de Sint uit Spanje komen. We kozen ook hier zes december als zijn feestdag en het gebruik ontstond dat een als bisschop geklede persoon kort voor of op sinterklaasvond kleine kinderen bezocht, naar hun gedrag informeerde en ze vervolgens al dan niet overlaadde met cadeaus. Stoute kinderen gingen in de zak of kregen een paar tikken met de roe. Voor de kinderen van nu hangt er nog steeds een dergelijk idee rond de magische zesde december. Temeer ook omdat veel ouders dit feest als „zoethoudertje” aangrijpen om hun kroost een paar weken per jaar in toom te houden. “Doe lief, anders ga je in de zak”, is het veel gehoorde liedje.

Piet
De verhalen rond Zwarte Piet zijn wat minder betrouwbaar dan die rond Sinterklaas zelf. Wel is uit de overle­vering bekend, dat de Sint altijd ver­gezeld was van een helper. Maar wie die helper was, daarover doen ver­schillende verhalen de ronde. In som­mige streken was de knecht een eng monster, dat Klaubauf, Krampus of Bartel heette. Elders weer was het een man die in een dierenhuid gehuld was. Die figuren echter hebben het hier nooit „gemaakt”. Bij ons wordt de Sint vergezeld door een zwarte knecht. Dit omdat Spanje in de acht­ste eeuw overstroomd werd door Mo­ren uit Noord-Afrika. Geen negers, maar een islamitische bevolking van Arabieren en Berbers.

Feest
Het Sinterklaasfeest, op de avond van vijf december of op het échte feest van Nicolaas van Myra, is in Ne­derland het meest populaire feest. Een katholiek feest, dat dan ook voor­al in de eerste eeuw na de Reformatie heftig bestreden werd door de protestantse kerkelijke overheid. De wereldlijke overheid zag het feest toen evenmin zitten, omdat het aanleiding  gaf tot wanordelijkheden. De plattelandsbevolking had ook geen hoge pet op van het feest en tot in het begin van deze eeuw werd Sinterklaas eigenlijk alleen in de steden gevierd. Tegenwoordig echter is het een écht familiefeest en zijn er maar weinig gezinnen waar rond de vijfde december geen pepernoten door de kamer vliegen of cadeautjes uitgewisseld worden.

Ieder land zijn eigen “cadeautjesleverancier”
Sinterklaas, de ver­trouwde goedheiligman, gehuld in een wijde, rode mantel, de mijter op het hoofd en zijn gerimpeld gezicht verborgen achter een dikke bos wit baard­haar, is niet overal in de wereld even gevierd als in Nederland.
Na de Reformatie, in de zestiende eeuw, schaften landen als Duitsland en Zwitserland de viering rond Sint-Nicolaas af, om­dat dit feest te rooms zou zijn. In de protestantse de­len van Duitsland kwam het Christkind daarvoor in de plaats. Een soort engel-boodschapper of vertegen­woordiger van het Kindje Jezus. Soms was het een jongen, soms een in wit ge­kleed meisje. Het Christ­kind bracht cadeautjes op de vooravond van Kerst­mis en dat Weihnachtenfeest wordt nog steeds ge­vierd. In de achttiende eeuw werd het Duitse en Zwitserse Christkind in Amerika bekend en verward met Santa Claus, oftewel Sint-Nicolaas.

Kerstman
De uiteindelijke transformatie van de heilige rechtvaardige bisschop van Myra in de huidige commerciële kerstman – althans in landen als Amerika, want bij ons geldt nog steeds de enige échte Sinterklaas — begon bij dr. Clement Clarke Moore. Deze   professor in de Griekse en Hebreeuwse literatuur aan een universiteit in New York las op 22 december 1822 zijn kinderen voor uit eigen verzen die hij “Bezoek van Sint- Nicolaas”  genoemd had. Een bezoekster die avond genoot zo van het gedicht dat zij dit een jaar later anoniem opstuurde naar een krant die het verhaal publiceerde. En van de ene op de andere dag werd de waardige Sint-Nicolaas een sprookjesfiguur.

Tekenaars haalden hun hart op aan zijn verschij­ning en zo ontstond de dikbuikige Kerstman, met rode muts en jas, maar zonder enige religieuze be­tekenis. Toen deze Santa de Atlantische Oceaan overstak naar Engeland, vermengde hij zich daar met de Engelse Kerstman, een heidens overblijfsel uit de tijd van de kerstspelen en traditioneel afgebeeld met een baard, een hoge rug, een knuppel in de hand en een krans hulst op zijn hoofd. Hulst is van oudsher een plant die be­schermt tegen heksen en het boze oog. Het is het symbool voor het branden­de braambos, waarin God aan Mozes verscheen en voor de doornenkroon.

Of het nu de Kerstman is in Engeland, Sinterklaas bij ons, de Gnomen in de Noordeuropese landen of de heks La Befana in Ita­lië, ieder land kent wel zijn eigen figuur die jaarlijks, tegen het einde van het jaar, cadeautjes geeft en zijn of haar gulle hand leegstrooit boven de hui­zen.

Het geven van geschen­ken is een gewoonte die al ten tijde van de Romeinen gebruikt werd. Tijdens de Januaria Kalendae wissel­den zij cadeautjes uit en offerden aan de keizer. Eerst waren die geschen­ken takken uit de boom­gaard van de godin Stre­nia. Later werden die tak­jes vervangen door meer kostbare, blijvende ge­schenken. Ieder cadeau had een eigen betekenis. Honinggebak voor de zoetheid van het leven, lampen verzinnebeeldden het licht, goud betekende rijkdom. Terwijl de Ro­meinen elkaar cadeautjes gaven, ging de Noorse god Odin langs de winterse he­mel en bestrafte het kwaad en beloonde het goede.
Heidense gebruiken, die door de kerk „overgeno­men” werden, simpelweg omdat het niet lukte ze uit te bannen. Sinterklaas en de Drie Koningen in Span­je werden de geschenkenbrengers en deden dit, in vroeger tijden, uit naam van Jezus, Gods geschenk aan de mensheid.

Goud door de schoorsteen en een heidens offerbrood
Met de verering en het feest van Sint-Nicolaas, ontstonden tal­loze gebruiken. Een groot deel daarvan is terug te voeren naar ge­bruiken die vroeger al bekend waren, zij het meestal gegoten in een andere vorm.
In ons land zetten kinderen een schoen voor de schoorsteen “in de hoop dat Hij hem vol doet met ja, wist ik het maar”.
Dit gebruik komt moge­lijk voort uit een van de verhalen die over Sinterklaas bekend werden. Zo zou hij eens goud door de schoorsteen hebben gegooid naar drie dochters van een verarmde edelman als bruids­schat. Dit goud kwam terecht in een schoen of in een kous die daar toeval­lig bij de schoorsteen stond. Vandaar ook, dat in Engeland en Amerika de kinderen zo groot mogelijke kousen bij de schoorsteen hangen, zodat de kerstman die kan vullen tijdens zijn sledetocht in de nacht voor Kerstmis.

Ook wordt de schoorsteen vaak gezien als de verbindingsweg tussen de mensen en hogere wezens. Het eten van taai-taai en speculaas wordt wel beschouwd als de verchristelijking van het vroegere heidense offerbrood.

Het Germaanse hooioffer herleeft in het leggen van haver en hooi in de schoen. In Nederland is dat bestemd voor de schimmel van de Sint. In Spanje doen de kinderen dit voor de kamelen van de Drie Koningen, de cadeautjesleveranciers in dit land.

(stad en streek, 16-11-1993)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 .

349-328

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (15)

.

EEN HEILIGE OM VAN TE SNOEPEN

Hij is er weer.*
Als veel oudere Nederlanders in Spanje gaan overwinteren komt de oudste Spanjaard naar Nederland.
Naar de kou, om in het donker samen met zijn knecht en op zijn schimmel rondjes op gladde daken te draaien. In nachten als de maan door de bomen schijnt. Trippel, trappel, trippel, trap: het teken dat de makkers hun wild ge­raas moeten staken.
Vol verwachting kloppen kinderhartjes, jeuken handjes om pakjes open te scheuren.
St.-Nicolaas.

Maar het had niet veel gescheeld of onze oude trouwe makker had zelf het onderspit moeten delven.
Want makkelijk heeft de goedheiligman het de afgelopen eeuwen ondanks zakken vol cadeautjes niet gehad. Diverse aanslagen zijn op zijn leven gepleegd. Hij werd in een hoek gedrukt, hij kreeg de zwarte piet toegeschoven, er werd aan zijn standbeeld gemorreld.  En wat het ergste was: er werd vaak niet in hem geloofd:

„Geen kind gelooft meer aan die Vent,
Die nergens leeft, die niemand kent”

De geschiedenis van een man uit Myra, die alleen al heilig verklaard zou moeten worden, omdat hij het zolang heeft volgehouden en alle aanslagen heeft overwonnen.

Over Wodan, chocoladeletters, protestanten, beeldenstorm, rijmpjes,
secularisatie en anti-autoritaire sinterklaasverhaaltjes in een of an-
dere hoek.
K…… k.

Een Belgische professor en haar liefde voor Sinterklaas
Om maar via de schoor­steen in huis te vallen: Sin­terklaas bestaat niet. Natuurlijk hebben we geroe­pen: „Hé, kijk: zie ginds komt de stoomboot.
En natuurlijk zat hij er ook dit jaar weer op: „Ik zie hem al staan.” Gehoord hebben we hem ook: „Stil, hij roept ons iets toe.”

Maar waar het om gaat is dat hij ook wetenschappelijk bestaat. Met bewijs en al.
En daar zit de kneep. De Sint bestaat niet helemaal, eigenlijk maar een beetje.

De heilige Nicolaas van My­ra.

Het probleem is dat die hei­lige Nicolaas geen boeken of brieven heeft achtergelaten, er tijdens zijn leven weinig over hem geschreven is, er geen plaatjes van hem zijn geschoten of schilderijen gemaakt.

Wat bekend is, dat de de bisschop van Myra rond het jaar 340 na Christus stierf. Waar­schijnlijk op 6 december.

Daarna volgt een gat van 200 jaar en dan pas duiken de legen­den en de verhalen over de le­gendarische bisschop van Myra in Klein-Azië op.
Bij zo’n gat van twee eeuwen knijpen weten­schappers de tenen samen.

Ook Rita Ghesquiere deed het een beetje. Mevrouw professor Rita Ghesquiere. Ze is* docente filologie aan de K.U. in het Belgi­sche Leuven.

Liefde
En ze heeft wat met Sin­terklaas. Als kind al hield ze van de geheimzinnigheid en de huise­lijke sfeer. Hield ze van Sin­terklaas: „Misschien heb ik wel zo van Sinterklaas gehouden, omdat hij al mijn dromen res­pecteerde en mij tal van kinder­boeken bezorgde.”

Maar ze verloor hem uit het oog, tot de geboorte van haar jongste zoon: Nicolas.

Ze dook samen met studenten in het leven van de patroonhei­lige van haar zoontje en kwam terecht in de wondere wereld van legenden. Maar ze vond op haar rit nog meer: naast de diep religieuze betekenis en  invloed van Sinterklaas in de Middeleeuwen ontdekte Rita Ghesquiere dat de sinterklaasfiguur in de teksten voor kinderen als een soort seismograaf van de onder­liggende pedagogische trends fungeerde.

Rita Ghesquiere schreef er een schitterend boek over:
‘Van Nicolaas van Myra tot Sin­terklaas’.
Geschiedenis, verha­len, gedichten, legendes en prachtige illustraties. Een must voor sinterklazen, die het willen worden en iedereen die inhoud aan een kinderdroom wil geven.

Mengen
De heilige die met niets be­gon. Twee eeuwen na zijn dood werd er niets van de bisschop van Myra gehoord. Dan komt hij op. Hij wordt verhalenderwijs geboren, zegt Rita Ghesquiere. In een liefdes­nacht met een beetje fictie en wat feitelijkheden. Er ontstaat een beeld van een diepgelovige en rechtschapen man, die on­recht en ongeloof aanklaagt.  Die zich het lot van de armen aan­trekt. Hij brengt het kwade aan het licht maar straft niet.
Een heilige uit het oosten die in het westen een legende werd.

Sinterklaas. Hij wordt met de eeuw belangrijker en rond de bisschop gonzen zoveel verhalen dat er in de Middeleeuwen altijd wel een gilde of een groep iets ín vindt om de bisschop tot pa­troonheilige te bombarderen: de schippers, scheepbouwers en vissers voorop, maar ook advo­caten, deurwaarders, vrijers en gevangenen zagen heil in deze beroemde man. De heilige is in de Middeleeuwen zo bekend als Jan, Piet en ‘Klaas’.

Storm
Het Sinterklaasfeest deed op­gang. Een groot feest buiten. Een markt waar werd gegeten, gedronken en gedanst. Leuke feestjes waren het, zo leuk dat eind 16e en begin 17e eeuw van­uit de protestante hoek tegengas werd gegeven. Die moesten niets van dat volkse gefeest heb­ben, die wilden niets te maken hebben met heiligen. In Tiel werd de rem in 1618 aangetrok­ken, in Grave in 1614 en in Arn­hem in 1622. Historisch gezien een belangrijk moment. In die beeldenstorm vlucht het Sin­terklaasfeest in Nederland van de straat naar de huiskamers en wordt van een feest van volwas­senen een feest voor kinderen.
In andere protestante landen als bijvoorbeeld Duitsland komt de Sint helemaal niet meer aan de bak en wordt het vervangen door het kerstfeest: ‘goede ga­ven komen alleen van God en niet van een heilige’. Zo was ook de dennenboom oorspronkelijk verbonden met 6 december en Sinterklaas. Wanneer de heilige in protestante landen verbannen wordt en het Kerstkind de spitspositie inneemt, gaat de dennenboom mee en wordt beroepen tot kerstboom.
Pas in 1934 verschijnt Sin­terklaas in Nederland weer op straat bij de eerste intocht in Amsterdam.

Wodan
Sinterklaas. Plaatjes waren er niet van hem dus fantaseerde men er in het westen op los en waren vrijages met het beeld van Wodan niet vreemd. Wodan verplaatst zich op Sleipnir, een achtvoetig paard dat zich sneller dan de wind door de lucht voort­beweegt (de schimmel over de daken?). Een teken van Wodan is de speer (de staf?)

Chocolade-, boter- en banket­letters worden gezien als runete­kens van Wodan, terwijl koeken en marsepein in gedaanten van dieren en mensen zouden kun­nen wijzen naar vroegere hei­dense offergaven. En alles komt via de schoorsteen. De schoor­steen, die pas in de elfde eeuw wordt uitgevonden en het gat in het dak vervangt dat eeuwen­lang in de mythologie de snel­weg was tussen de geesten en de mensen.

Sinterklaas. Een historisch fi­guur. Ook in de kinderharten van ouderen. In het tweede deel van haar boek is Rita Ghesquiere (41) samen met haar studenten bijna verdronken in de enorme hoeveelheid sinterklaasverhalen die geschreven zijn. Verhalen die een beeld geven van de betekenis die Sinterklaas hon­derden jaren heeft en nog heeft. Telkens in een andere ge­daante, want ook de bejaarde heilige kon niet ontkomen aan veranderende pedagogische ontwikelingen. Van de strenge, maar rechtvaardige heilige, tot de een wat machteloze oude speelgoedbrenger in de alterna­tieve verhalen.

Letter voor letter stript Rita Ghesquiere Sinterklaas tot de naakte heilige waarheid en ont­dekte ze misschien niet het we­tenschappelijke bewijs dat hij bestaat, maar wel iets anders: de man die de beeldenstorm overleefde, het protestantisme, de secularisatie en zelfs weliswaar met kleerscheuren, de commercie.

Blijft over het sinterklaaswonder, het sinterklaasgeheim. De verhalen en rituelen die ge­neraties bij elkaar brengen. Elke generatie vertellers heeft haar stempel gedrukt op de tra­ditie, haar eigen accenten ge­legd. De sinterklaasverhalen zijn hiervan de sporen, de af­drukken. Ze vormen op hun beurt, een netwerk van teksten en tekens, een verhaal van gene­raties.”

En als morgenavond zelfs een echte professor haar schoen zet, moet er een kern van waarheid schuilen in de figuur van Sin­terklaas.
En Rita Ghesquiere hoeft er geen wortel in te stop­pen. Haar schoen zal na dit boek gretig gevuld worden.

Ergens op de hoge, hoge da­ken zal een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, zachtjes uit een schoorsteen in Leuven horen:

Sint Nicolaas, Goedheilig Man,
die oud is, maar niet sterven kan
zolang nog ergens op aarde
een menskind zijn droom bewaarde                                     

 

‘Van Nicolaas van Myra tot Sinterklaas’,
Rita Ghesquiere. Uit­gever Acco Amersfoort

(Hans Jacobs in De Gelderlander, *04-12-1989)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 .

348-327

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (14)

.

DE PSYCHOLOGISCHE ACHTERGROND VAN SINTERKLAAS

Ons land leeft weer* in de ban van Sinterklaas, het grote feest voor alle kinderen en…volwassenen, want deze gedragen zich ten opzichte van het
sinterklaasfestijn weer als kinderen. Velen hebben zich dit ook wel eens gerealiseerd, zonder er echter dieper over na te denken. De psychologie van het sinterklaasgebeuren zal dan ook voor menigeen een verrassing betekenen, boeiend en moeilijk als zij tege­lijk is. Onze medische medewerker dr. Kater beschrijft deze psychologische achtergronden, terwijl Han Wielick, in de (vreemde) geschiedenis van Sinterklaas duikt.

Al wekenlang zetten de kinderen in ons land hun schoen onder de schoorsteen, bij een radiator van de centrale ver­warming of in de douchecel, zoals de Amerikaanse kinde­ren hun kousen op deze plekken hangen rond Kerstmis. Van het moment dat de goedheiligman — als schutspatroon van de stad — door de burgemeester van Amsterdam offi­cieel is begroet, neemt hij bezit van ons landje en gaat hij — zoals de legende dat zegt op zijn schimmel over de daken rijden, vergezeld van een zwarte knecht, die op zijn bevel goede gaven — vooral pepernoten — door de schoorsteen gooit.

Iedere kenner van symbolen erkent hier de reminiscenties aan oude vruchtbaarheids- en bevruchtingsriten. Niet zo vreemd, want in de goedheiligman is veel verenigd: zo is het wel zeker dat hij in de plaats kwam van mythische figuren als Donar, Fro en vooral Wodan. Figuren die in de tijd van het vroegste christendom en daar­voor eigenschappen werden toe­geschreven en voorwerpen bij zich droegen die onze sint nu nog steeds heeft. Bij voorbeeld de pepernoten en de roede, zin­nebeelden van  vruchtbaarheid, de vrijers en vrijsters, de magi­sche koeken, die tot liefde en huwelijk aanspoorden en uiter­aard het witte paard, dat door het luchtruim kan rijden.

Frappant
De overeenkomst met bijvoor­beeld Wodan is frappant. Bereed de mystieke god een wit paard Sleipnir, onze Sint zit op een naamloze schimmel**, had Wodan een lange stok in de hand, onze sint heeft altijd een staf bij zich en droeg Wodan een lange cape, onze  goedheiligman heeft  een rode lange mantel aan. Voor Wodan offerden de mensen huiverend vlees, koeken en veel vruchten, nu eeuwen later zetten onze kinderen een schoen gevuld met wortelen, brood — op het platteland hooi — voor sints paard klaar.

Een en ander wil niet zeggen dat St.-Nicolaas niet zou hebben geleefd. Dit is onbetwistbaar be­wezen, al zal hij wel niet de door een slechte herbergier ge­slachte jongetjes weer tot leven hebben gewekt. Hij kan best, zoals aan hem wordt toegeschre­ven, iedere nacht een klompje goud door het venster van drie adellijke, doch zeer verarmde zusters — die geen bruidschat bezaten, niet konden huwen en onkuis verder moesten leven — hebben gegooid. Hij was name­lijk de enige zoon van zeer wel­gestelde ouders, door de broer van zijn moeder — die aartsbis­schop van Myra was — tot de geestelijke stand gevormd. Later — toen hij het vermogen van zijn ouders had geërfd — volgde hij zijn oom op en stond hij be­kend als een bisschop die een­voudig leefde — een uitzondering in de derde eeuw na Chr. bij geestelijk
hoogwaardigheids­bekleders — en veel van zijn vermogen weggaf aan
maat­schappelijk zwakken. Ook een opmerkelijk feit in die tijd, en daarom verbreidde zijn goedheid zich ver over de grenzen van Lycië (in Klein-Azië).

Glans
Zijn openlijke afkeer voor keizer Diocletianus, die de christenen gruwelijk vervolgde, liet marte­len en ter dood brengen, waarte­gen hij predikte, gaf Nicolaas nog meer glans, terwijl  zijn sprekerscapaciteiten — hij be­heerste bijvoorbeeld de kerkver­gadering in Nicea in 325 volko­men — hem beroemd maakten bij zijn geestelijke broeders. Toen hij in 342 stierf, werd hij begraven in de kathedraal van Myra, maar  zijn bekendheid was en bleef zo groot dat Ita­liaanse vissers omstreeks 800 zijn gebeente uit de inmiddels door de Mohammedanen ver­woeste kerk haalden en naar Bari brachten, waar hij in de St.-Nicolaasbasiliek werd bijge­zet.

In de zesde eeuw was St.-Nico­laas al beroemd als heilige en waren in hem heidense riten verenigd.

In verschillende sinterklaaslied­jes komt men nog steeds de overblijfselen van die voor-chris­telijke riten tegen. In het stadje Sint-Nicolaas in Vlaanderen
zin­gen de meisjes nog:
„Help ons lieve Sinterklaas”
„ik ben al achttien en in volle bloei”
„waarom wachten, vervul mijn wensen”
„anders verkommer ik mijn hele leven”

of:

„dit sintenbiertje, blond en hel­der”
„doet mirakels in de Kelder”.

Wij vinden dezelfde symboliek aangeduid in de dromen van jonge meisjes die hun prins ver­wachten, schrijft prof. dr. J. A. M. Meerloo in zijn essay over „Sint-Nicolaas en de psychologie van het geven”.

’t Is een vroeger gepubliceerd uit­treksel van zijn boek „Sinter­klaas op Broadway”, dat bin­nenkort zal verschijnen en waar­aan de psychologische beschou­wing in dit artikel ten dele werd ontleend.

Bijna nooit wordt symboliek zo duidelijk unaniem gehanteerd als in de sinterklaasperiode. Het ritueel van geven en ontvangen, dat onbewust deel schijnt te zijn van de alom gevierde midwin­terfeesten, is voor velen heel moeilijk. Dat openbaart zich bij het uitkiezen en kopen van ge­schenken en de verborgen frus­traties waarmee zij vaak ge­paard gaan. De grappen en grol­len van sinterklaasavond bren­gen die spanning gewoonlijk wel tot ontlading.

Dat is moeilijker in die landen waar Santa Claus om praktische (commerciële) redenen naar Kerstmis werd verschoven. Het geven en ontvangen staat daar veel meer onder spanning en de oude „heidense” motieven die in het sinterklaasfeest meespelen zijn daar meer naar het onder­bewuste verdreven. Daarom moeten wij onze Hollandse Sin­terklaas goed in ere houden, raadt prof. Meerloo aan.

Het midwinterfeest is bijna uni­verseel. Het juulfeest was het voorchristelijk feest van het licht dat terugkeert, het feest van de rijzende hoop en verwach­ting dat het jaar herboren zou worden. De 25ste december was oorspronkelijk de geboortedag van de zonnegod Mithras. De Ro­meinen vierden hun Saturnalia omstreeks deze tijd.

Al die oude mythische feesten hebben betrekking op wat eens in voorhistorische tijden werd gevierd als de zonnewende, de terugkeer van het licht en daar­mee de vruchtbaarheid van de grond. Op een hoger niveau be­tekenen Sinterklaas en Kerstmis de overwinning van goed op kwaad, zoals verschillende reli­gies dat op hun eigen wijze uit­drukken. In het joodse chanoeka­feest wordt dit ook duidelijk.

Alle prehistorische midwinterfes­tijnen waren bekend als gewijd aan de vruchtbaarheid van de mens en moeder aarde. Kaars­licht, dennengroen, mistletoe en het vrije zoenen zijn deel van de zorgenloze libidineuze feesten. In Amerika staan de kantoorfees­ten voor kerst bekend om hun te vele drinken en hun ritualisti­sche ongeremdheid.
Het rijden over daken en het laten vallen van goede gaven zijn deel van een universeel vruchtbaarheids­symbool. Gods goede gaven wor­den verwacht ter wille van de continuïteit der mensheid.
Dit toevallige samenvallen van oude diepgewortelde heidense midwinterriten en de Sint-Nicolaassage verklaart volgens prof. Meerloo waarom de (universele libidineuze) drang die achter die riten schuilt, veroorzaakt heeft dat de twee belangrijkste protes­tantse landen na de 16e eeuw, Holland en Hongarije, alle refor­matie en beeldenstorm ten spijt, toch die ene roomse heilige trouw bleven.

Hij bleef tot hun onbewuste be­hoeften spreken. Hij is voor ons allen de vriendelijke gever en betekent het voortbestaan van alle leven.

Spanningen
Juist omdat de Sinterklaasvie­ring zo diep verworteld is met de behoeften van ons instinct — de belofte om geschenken te krij­gen, de behoefte om zich voort te planten, de strijd tussen goed en kwaad — kan deze viering tot nieuwe innerlijke spanningen lei­den op het moment dat we zui­vere feestvreugde verwachten. Maar door de manier waarop in ons land sinterklaasavond wordt gevierd, wordt dit op een pretti­ge wijze voorkomen. Het is een feest van geven van geschenken door jong en oud, onder het zingen van bijpassen­de liederen. Dat geven gebeurt weer in allerlei dikke verpakkin­gen, met duizend touwtjes en knopen eromheen. Vaak moet je lang naar het cadeau zoeken. De gever voegt meestal een stekelig gedicht bij zijn geschenk, dat de ontvanger hardop moet voorlezen. De doopceel van de ontvanger wordt gelicht in humoristisch rijm en heft daardoor reeds de spanning van het ambivalente geven op.

Kannibalisme                                
De ontvanger wordt belachelijk gemaakt maar krijgt iets daarvoor terug. En ieder geschenk wordt gegeven uit naam van deze goedheiligman, wiens beeltenis onderwijl in speculaasvorm, als chocola of suikergoed wordt opgegeten.
De psycholoog ziet dit
 als een overblijfsel van oude kannibalistische bijgedachten,  en het ‘geven’ in etymologische samenhang met ‘gif’ of ‘vergeven’.
Verder drukt dit typisch Hollandse ritueel van geven en ontvangen en zo mooi de tweeslachtigheid van alle geven. Onbewust willen wij immers allen de rijke almachtige gevers zijn, en niet de arme ontvangers. Maar in gemeenschappelijke pret en gelach veroveren de sinterklaasvierders hun wederzijdse vijandigheden, want vanavond kunnen schimpscheuten met gratie worden voorgedragen.
Zelfs de eetbare chocoladeletters die onze namen voorstellen, en de eetbare vrijers, laten ons zien hoe gesublimeerde kannibalistische ­tendensen in dit oeroude feest nog meespelen, concludeert de psycholoog. In de diepste zin vertegenwoordigt Sinterklaas het symbool van het voortdurend ontstaan van nieuw leven, van het gezegend-worden met nakroost, hetgeen voor onze voorvaderen de belangrijkste investeringen voorstelden.

Opwinding
Gedurende de nacht kruipt deze heilige in ieders bloed, waar hij zowel heilige als profane opwinding veroorzaakt. En dat geldt evenzeer voor vader kerstmis of vadertje winter (zoals het in Rusland wordt genoemd), of voor de Schimmelreiter in Duitsland of Frau Holle in Scandinavië.

Wekenlang zijn we gevangenen in de sinterklaas- en kerstdrukte. Etalages kijken, en nog eens kijken, en nog eens kijken, cadeautjes kopen of zelf maken. Leeftijd speelt geen rol, jong en oud doet eraan mee. Tot de geschenken horen ook allerlei vreemde dingen: sigaren en sigaretten van chocolade of suikergoed, munten, poppetjes, en meer. Tot en met het chocoladepotje-met-inhoud.
Als een overblijfsel van de instinctieve gewoonte van de baby die het geven van zijn lichaamsproducten als zijn eerste gave aan zijn ouders beschouwt, zo leert de psychologie verder.

Geven en ontvangen vormen de voornaamste activiteiten van de sinterklaasviering. De psycholo­gische betekenis van het geven van geschenken is voor velen niets anders dan het magisch bezitnemen van de ontvanger.

En zij voelen dat ze die weldadi­ge bedoeling van de schenker met een tegengeschenk moeten neutraliseren. Het onbewuste be­sef van wat geven psychologisch kan betekenen wekt vaak ach­terdocht bij de ontvanger, voor­al ook omdat hij eigenlijk zelf de almachtige weldoener zou willen zijn. Daarom bestaat er vaak een onwil om dankbaar te zijn, hoewel de gift goed bedoeld was.

Overheersing
Kinderen zijn zich goed bewust dat menig cadeau een vorm van nieuwe overheersing kan aan­kondigen, en voelen zich erg on­zeker als ze een cadeau krijgen, en bang dat dit weer zal worden afgenomen. Het geven wordt vaak misbruikt als omkoperij om goed op te passen en braaf te zijn. Kinderen die van alles krijgen kunnen het niet laten om dat wat ze weggeven te vergelij­ken met wat ze ontvangen. Maar ook volwassenen blijven aan die meetlat hangen, en ver­gelijken de waarde, zonder naar de bedoeling van die geschenken te vragen.

Het feit dat na Sinterklaas en Kerstmis duizenden mensen hun geschenken proberen te ruilen in de winkel waar ze gekocht zijn, bewijst dat de bedoeling van de gever minder wordt geapprecieerd dan de geldelijke waarde van het cadeau.

Gelukkig bestaat er bij de meeste mensen een vol­wassen manier van geven en ontvangen. Psycholo­gisch bewijs je iemand een goede daad wanneer je zijn geschenk in dank ontvangt, mits schenker en ontvanger dit gevoel van wederkerigheid de­len.
Mijn-plezier-is-zijn-plezier. En daarom hoort bij een sinterklaasge­schenk een gedicht, als de creatieve uiting van sym­pathie.

SINT DOORSTOND VELE STORMEN

In ons land wordt Snterklaas al eeuwenlang gevierd. De goedheiligman was – en is nog steeds – de heilige van allerlei vereni­gingen en ambachten, schutspatroon van steden en broederschap­pen en was het van veel gilden. Reeds rond het jaar elfhonderd was hij heilige van het ambacht, in 1341 van de advocaten en daarna werd hij het van de zeelieden, bakkers, apotheken, nota­rissen, specerijhandelaren, kolendragers, voerlieden, kappers en zo kunnen wij nog even door gaan.

Kampen was de eerste stad die hem als stadspatroon aannam, daarna volgde Amsterdam.
Sint-Nicolaaskerken zijn er in tientallen steden en dorpen en zelfs ziekenfondsen kozen hem als hun schutspatroon.
Gemakkelijk heeft de oude sint het niet altijd gehad, want tij­dens de Reformatie werden alle „paapse invloeden” verboden, maar ondanks strenge keuren (verordeningen) zelfs tegen het schoen zetten rond het sinterklaasfeest, bleef men Sinterklaas trouw. Daarna had hij in onze tijd alleen nog een stormpje van pedagogen te doorstaan, die strijd voerden tegen alle oneerlijk­heid in de opvoeding van het kind en dus ook ten strijde trokken tegen Sinterklaas. De goedhelligman deed wel een paar conces­sies: zijn knecht verbood hij te veel met de gard te zwaaien en kinderen met de zak te dreigen, terwijl hijzelf minder dan vroe­ger bestraffend optrad.

In de sinterklaasviering kwam vooral na de tweede wereldoorlog grote verandering, – om van de cadeaus maar niet te spreken – want werd 5 december (strooiavond) voor de tweede wereldbrand bijna niet gevierd – er werden in de meeste gezinnen toen geen cadeautjes uitgepakt, die vonden de kinderen pas de volgen­de morgen op de plek waar zij de avond te voren hadden gezon­gen, uitgestald op een met een wit laken gedekte tafel – nu is de viering bijna overal op 5 december en vergiste een quizkandi­daat zich hierdoor zelfs in de datum van St.-Nicolaas’ verjaardag. Berend Boudewijn noemde – terwijl de kandidaat zich vertwijfeld tegen het voorhoofd sloeg – toen de volgens hem juiste datum: 6 december. De quizmaster was echter even fout als de onder­vraagde, want wanneer er één zaak zeker is in de mysteries rond Sinterklaas is het wel dat 6 december niet de verjaardag was (en is) van de goede sint, maar zijn sterfdag, dit jaar* zes­tienhonderddertig jaar geleden….

(Dr. Kater en Han Wielinck in onbekend landelijk dagblad, *02-12-1972)

**deze heet nu Amerigo

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

347-326

 

 

 

 

 

 

 

 

.

                                                       

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (1)

.

VERBORGEN LICHTJES

Sint-Maarten staat niet op zichzelf. Het donker jaargetijde wordt ingeluid door Michaël, om via Martinus en Sint-Nicolaas uiteindelijk tot het kerstlicht te komen.

Hoe het u vergaat weet ik niet, maar ik word elk jaar weer verrast door het Michaëlsfeest. Nog nazinderend van de zomer lukt het me nog net om de voorbereidingen te treffen. Het is alsof je met een schok wakker wordt; ongeveer het gevoel dat je hebt als je na het aflopen van de wekker nog even blijft liggen en dan ineens ziet dat het kwart voor acht is in plaats van kwart voor zeven. Je bent nog net op tijd op je werk, maar vraag niet hoe. Soms nog tijdens de dag zelf, maar anders in ieder geval in de dagen erna hoor je om je heen dezelfde geluiden: de plannen die we voor de zomer hadden, moeten nu maar eens worden uitgevoerd. Voor een Michaëlsfeest op school, kunnen spelen en opdrachten die moed en slagvaar­digheid oproepen, worden gemaakt en be­dacht. Met mikspelletjes, zoals in zijn een­voudigste vorm de spijker op de kop slaan, boogschieten of het moeilijke speerwerpen, wordt gericht op het gestelde doel. Ook op­drachten en speurtochten waarbij de rich­ting en de goede weg zelf moeten worden ge­vonden en waarbij moeilijkheden worden overwonnen, vormen een goed motief voor zo’n feest.

Moeilijkheden de baas worden en zuiver­heid van richting en doel te pakken krijgen, is nodig om de draak te bestrijden. Nauw verweven met Michaël is namelijk het beeld van de draak die zieltogend het onderspit zal delven. In veel verhalen is het de jonkvrouw die ten offer valt aan de draak, als een moe­deloos, berustend volk de kracht niet bezit om zich tegen deze donkere onheilsmacht te verweren. De kracht om nieuw leven te ba­ren, ontwikkelingskrachten te schenken, droogt dan op, wat tot uitdrukking komt in de opgedroogde bron of de verdorrende ap­pelbomen in deze legendes.

Metamorfose
Van 29 september naar 11 november, het sintmaartensfeest, lijkt een hele sprong. Tijdens de uitvoering van al die gerijpte plannen, komt een feest waarin een heel an­dere stemming ontstaat. Toch is er een rela­tie te ontdekken. Deze reikt echter verder en wordt zichtbaar door de daaropvolgende feesten Sint-Nicolaas, advent en Kerstmis erbij te betrekken.

We kennen het verhaal van Sint-Maarten: een groep Romeinse soldaten komt voor de poort van de stad Amiens. De soldaten heb­ben een lange rit achter de rug en verlangen ongetwijfeld naar eten en een bed. Naast de poort zit een man, een bedelaar, half naakt en hongerig. Hoewel de kans klein is dat hij wat krijgt, vraagt hij toch om een aalmoes. Maarten wordt getroffen door de aanblik van deze mens. Hij houdt zijn paard in en trekt zijn zwaard. Hij snijdt zijn mantel doormidden en reikt de helft aan de bede­laar.

Die nacht verschijnt Christus in zijn droom. Hij draagt het afgesneden stuk van de man­tel om zijn schouder en spreekt tot de enge­len die bij hem zijn: ‘Martinus, de onge­doopte, heeft mij met een kleed omhuld.’ Maarten laat zich hierna dopen en stelt zijn leven in dienst van Christus. Zoals Maarten deelde, moeten wij ook de­len. Het is de kunst om onze ideeën en plan­nen met anderen te delen, niet om hen voor onze plannen te winnen, maar om daadwer­kelijk te delen. Ook al worden de plannen dan anders dan wij hadden gedacht, of mis­schien wel juist daarom. De kleinsten doen het ons voor, uiteraard in het gebied waar zij zich thuis voelen: de na­tuur. Een knol of grote winterpeen wordt uit­gehold. Van deze vrucht, tot wasdom geko­men in de donkere aarde, wordt de buiten­kant, de huid of schil, bewerkt zodat de uit­gesneden zon, maan en sterren transparant oplichten door het licht van het kaarsje dat er binnenin is geplaatst.

Wie ooit zelf als kind met zo’n lichtje langs de deuren van het dorp of de hele stadswijk heeft gelopen, kan zich – naast de pret – het bedelaarsgevoel dat je kreeg zodra er werd aangebeld nog levendig herinneren. Lopen met zo’n lichtje over straat is spannend en feestelijk, maar jezelf als arme tentoonstellen en zingend vragen om een appel of een peer is wel een hele drastische metamorfose van moed en besluitkracht. Toch komt het bij Sint-Maarten daarop aan. Uiterlijke kracht werkt in het sociale leven al­leen maar vruchtbaar in samenhang met in­nerlijke moed. Het liedje heeft in al zijn een­voud ook een verborgen wijsheid:

Sint-Martinus bisschop
Vriend van verre landen
Dat wij hier met lichtjes lopen is geen schande
Hier woont een rijk man
Die ons heel wat geven kan
Geef een appel of een peer
Komen we ’t hele jaar niet meer

De rijke man kan van zijn oogst schenken aan de kinderen; een appel die met zijn ster­vormig hart en ronde vorm de verbinding met de hemel representeert of een peer die door zijn zwaar uithangende vorm en over­rijpe smaak meer met de aardse krachten is verbonden.

Tegelijkertijd wijst dat nog verborgen lichtje ons op het grote licht dat gaat komen. In de steeds donker wordende tijd van het jaar kan ons dat tot troost zijn.

Kindervriend
In de daarop volgende adventstijd beleven we het korter worden van de dagen en de steeds lager staande zon. Het lijkt of de maan aan invloed wint en de zon zich terugtrekt. De eerste adventzondag (dit jaar* op 2 decem­ber) wordt volgens oud gebruik de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. In Nederland lijkt deze eerste week overvleu­geld te worden door het feest van Sint-Nico­laas.

Van deze goede bisschop van Myra, een Arabische stad**, geeft de geschiedenis weinig of geen feiten***. Er wordt zelfs getwijfeld of hij in de vierde of de zesde eeuw leefde. Pas na het jaar 1000 komen de legendes en verhalen over de beschermheilige van zeevaarders, jonkvrouwen en kinderen ook in de streken ten noorden van de Alpen voor. De goedheilig man brengt degenen die in moeilijkheden verkeren tot nieuw leven. Zo­als in het verhaal van de kindertjes die bij een slager om onderdak vragen, maar wreed worden weggestuurd. De slagersvrouw is echter belust op het geld dat ze bij zich zou­den hebben en biedt hen toch een slaap­plaats aan. Als zij en haar man ’s nachts ont­dekken dat er niets van rijkdom bij de arme wichten is te bespeuren, brengen ze de kin­deren om, hakken ze in stukjes om ze vervol­gens in een pastei te verwerken. Nicolaas in een droom gewaarschuwd door een engel, gaat naar de markt waar de vlees­waren liggen, slaat een kruis boven hen en brengt ze terug in het leven. Dit is een legende die ver af staat van de wijze waarop we thans het sinterklaasfeest bele­ven. Sinterklaas heeft in deze moderne tijd een aantal feestaspecten die zowel eigentijds zijn als hun wortels in het verleden hebben. Overgebleven is in elk geval de kindervriend. Met Sinterklaas verras je de ander. Door het delen, het samen werken en leven, hebben wij elkaar zo goed leren kennen dat er ruimte is gekomen om de ander te verrassen. Eerst met een gedicht waarin we de ander een spiegel voor mogen houden, hem of haar iets van zichzelf mogen laten zien. Goedmoedig, vriendelijk en met humor, maar wel duide­lijk, glashelder. Als pleister op de wonde volgt dan een geschenk, met zorg en liefde voor de ander uitgekozen. Het is altijd weer spannend of je het gevoel van gewaardeerd worden kunt oproepen.

Edelsteen
Met Sint-Maarten krijgt ieder een geschenk dat hetzelfde is. Met Sint-Nicolaas is het juist de kunst iets persoonlijks voor ieder apart te vinden. Het gebaar is bij Michael doelge­richt, bij het Sint-Maartensfeest ontvangend en bij Sint-Nicolaas schenkend. In de weg van het licht door deze drie feesten is waar te nemen dat waar de uiterlijke zon afneemt – en niet alleen in het kinderlied ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ – de invloed van de nacht toeneemt en het licht binnen juist aan kracht wint.

Tijdens de adventstijd bereiden wij ons voor op de komst van het Zonnekind. Het is een tijd van bezinning; hoe werken de uitgevoer­de plannen, zijn ze in overeenstemming met onze idealen of moeten ze meer doorwarmd, meer doorlicht worden? Uiterlijk wordt die voorbereiding zichtbaar door de kerststal. Op de eerste adventzon­dag wordt een tafel met behulp van mooie stenen en hout een landschap gemaakt met daarop het stalletje. De weg er naar toe voert langs edelstenen en Jozef en Maria komen met hun ezeltje elke dag een beetje dichterbij.

Op de tweede adventzondag wordt de tafel versierd met bloemen. Het is elk jaar weer een feest om te zien hoe kleurrijk het geheel daarvan wordt.

Op de derde adventzondag verschijnen de schapen en de os in de stal; ook de dierenwe­reld bereidt zich voor. Ten slotte komen op de vierde adventzondag de herders. Als dan ook nog de kerstboom in huis wordt gehaald, versierd met kaarsen, tekens en dertig rode en drie witte rozen, is alles klaar om het Kind te ontvangen.

(Marcel de Leuw, Jonas nr 5, 02-11-1990)*

**Myra was een stad in Turkije; *** er is meer bekend dan hier wordt verondersteld: zie o.a. de sintnicolaasartikelen 4,  7,  12

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

346-325

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (10)

.

SINT-MAARTEN EN SINT-NICOLAAS

Een kledderige, natte novemberdag, de goudkleurige bladeren zijn van de bomen geschud en tot een glibberig laagje op de grond geworden, klaar om hun waarde geheel aan de aarde af te geven. De kinderen komen uit school en op weg naar de kapstok komen natte jassen en tassen al op de grond terecht om zo snel mo­gelijk een plekje aan tafel te vinden voor de “gezellige”, “knusse”, “warme” thee met vooral “iets” lekkers. Geen taal kent zulke duidelijke sfeerwoorden voor dit herfstige moment na school dan het Nederlands. Schoolverhalen worden uitgewisseld en dan hoor ik de opmerking: “Eigenlijk vind ik de feesten die nu komen niet zo leuk, je lijkt er zo hebberig van”.

In eerste instantie komt er een soort triomfgevoel in mij op, omdat een kind zo haarscherp aangeeft dat onze door economische belangen gedreven cultuur de feesten van Sint-Maarten en vooral Sinterklaas zo sterk tot feesten van “bezit en krijgen” hebben gemaakt.
Tegenwoordig schettert zelfs Kerstmis ons vanuit winkeletalages zijn glamour- en glitterhebzucht tegemoet. Het triomfge­voel verandert snel in een bezorgd gevoel. Hoe kan je in deze tijd de feesten zo vieren, dat de diepe betekenis als bagage in de levensrugzak van onze kin­deren terecht komt, zodat ze later opgewassen zullen zijn tegen de al maar toenemende vloedgolf van uiterlijk vertoon, die mede bepaald wordt door een goedgevulde portemonnee.

Als eerste van de twee feesten van de in rode mantel gehulde bisschoppen vieren we het feest van Sint-Maarten. Elf november is de sterfdag van Martinus, de bisschop van Tours. De legende vertelt, dat hij als jong Romeins officier op een koude winteravond met zijn troep ruiters naar de stad Amiens kwam om bin­nen de veilige muren van de stad de nacht door te brengen. Bij de stadspoort zat een in weinig lompen gehulde bedelaar, die om een aalmoes vroeg. Ondanks het gehoon van zijn vrienden, hield Martinus zijn paard in en omdat hij niets had om de man te geven, sneed hij met zijn zwaard zijn rode mantel doormidden en gaf een deel aan de bedelaar. Die nacht verscheen in een droom Christus aan hem. Hij draagt het afgesneden deel van de mantel en spreekt tegen de engelen, die om Hem heen zijn: “Ziet, Martinus, die nog niet gedoopt is, heeft mij met zijn kleed omhuld.”

Dit visioen maakt zo’n indruk op Martinus dat hij zich laat dopen en als
klui­zenaar gaat leven. In het laatste deel van zijn leven wordt hij geroepen tot Bisschop van Tours.
Martinus heeft in het duister aan de poort van de stad zodanig gehandeld, dat hij later heeft kunnen kijken door de poort van de wereld van het niet-zichtbare, de wereld die voor kleine kinderen nog zo vanzelfsprekend hemel heet en stralend van licht is. Deze belevenis van licht in de duisternis kleurt al het handelen van Martinus in zijn verdere leven.

Op het feest van Sint-Maarten lopen de kinderen met hun zelfgemaakte lichtjes langs de deur. Knollen en wortels, die in de duisternis van de aarde zijn ge­groeid, worden hiervoor uitgehold en in het buitenste laagje van de wand worden zon, maan en sterren, de lichtdragers aan de hemel, uitgesneden.
’s Avonds brandt in iedere lampion een helder kwetsbaar kaarslichtje. Ieder kind dat “bedelt”, al zal dat niet meer als armoedzaaier of verstotene zijn, geeft de “rijkman” bij wie hij aanbelt de gelegenheid zich als Martinus te voelen. Het lampje symboliseert het “hemellicht” dat de goede gever zal waarnemen bij ieder ge­schenk uit zijn hart.

Als de leerlingen uit de hogere klassen er zelf voor kiezen om met hun lampjes naar bijv. een bejaardenhuis of huis voor minder valide mensen te gaan, zie je dat de kracht van het schenken het wint van het ontvangen, zelfs als de volgende morgen blijkt hoe moeilijk het is al het lekkers eerlijk te verdelen! Zo is het lichtje van Sint- Maarten ook een voorbode van het eerste kaarsje dat zal branden in de adventtijd.

Juist in de adventtijd komt ook Sint-Nikolaas aan in ons land, bijgestaan door zijn zwarte knecht. Ook zij laten zien dat licht en duister, leven en dood,
vro­lijkheid en ernst altijd samen gaan. Er is weinig bekend over de bisschop van Myra, die op zijn geboortedag aan de arme kinderen voedsel en geschenken bracht. In de oude Nicolaaslegenden uit Rusland zorgt Nicola de Barmhartige, meestal in de gedaante van een oude zwerver, dat de zelfzuchtige mens een spie­gel voorgehouden krijgt en dat de ontmoeting met Nicola een ommekeer in zijn leven veroorzaakt. Hebzucht en rijkdom maken plaats voor het offer.

In de geest van Nicola geven wij elkaar op 5 december heimelijk geschenken, vergezeld van een gedicht of surprise, waarin we elkaar een persoonlijke
spie­gel kunnen voorhouden. Niet in de laatste plaats tonen we daarmee ook onze dank­baarheid elkaar te kennen.

Met hele kleine kinderen, die nog “in Sinterklaas geloven”, kunnen we samen in het donker op pad gaan, om geschenken op de stoep te leggen bij bekenden, aan­bellen en dan hard weghollen.Want niets is heerlijker dan voor zwarte piet spelen en net als Sinterklaas bij anderen geschenken te brengen. En op de dag dat de kinderen uit school komen met de opmerking: “Ze zeggen dat Sint niet be­staat en dat het een gewone man is”, kan ik altijd met een gerust geweten zeg­gen: “Sinterklaas bestaat wel, in de hemel, niet meer bij ons op aarde, alle ge­wone mensen zorgen ervoor dat de geschenken van Sinterklaas geschonken worden”
………………En op 5 december is die oude wijze roodommantelde Sinterklaas onmiddellijk, nog jaren, zelfs voor altijd Sint-Nicolaas!!

(Annemieke Zwart, nadere gegevens onbekend)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten              voorbeelden van lichtjes

 

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

337-316

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (20)

.

SINT-MAARTEN EN SINT-NICOLAAS

Het bos staat in brand. ’t Is alsof er in de natuur een groot licht wordt ontstoken. In de klas zijn we bezig met een toneelstuk over de herfst: de blaadjes aan de bomen zijn bezig met hun levenswerk; ze weven goud uit het zonnelicht.

Over een paar weken is al het uiterlijk vuur, al het goud verdwenen. En juist in die tijd vieren we met de kinderen het Sint-Maartensfeest, een opstapje naar het kerst-feest, waarbij het helemaal op het innerlijk licht aankomt.

De heilige Sint Maarten begreep al vroeg dat het doden van mensen niet in overeenstemming kon zijn met een christelijke levensweg.

Misschien moeten we dit “doden” niet te letterlijk nemen. Op velerlei manieren kan een mens “dood” zijn, dood door een leeg en zinloos bestaan.

De dood die intreedt als mensen voor elkaar niets betekenen, geen uitdaging, geluk, maar angst, bedreiging, concurrentiengst.

Dorothee Sölle (een theologe) noemt in haar boek “de heenreis” dit “dood” zijn: leven van brood alleen. Ze zegt: ” We sterven aan brood alleen, omdat we voor brood alleen leven. Dat is niet een natuurlijke dood, maar een dood door geweld. Deze dood doet de levende mens geweld aan. Het is een voorgeschreven dood, op bevel van het structurele geweld waarin wij leven en hij wordt gewillig door ons geaccepteerd, want ons eigen streven is liever dood te zijn en te doden, dan onszelf bloot te stellen aan de gevaren die werkelijk leven met zich mee brengt”.

Deze dood ging Sint-Maarten al te lijf door zijn mantel te delen met de bedelaar. Hij gaf iets van zijn eigen omhulling weg. En wil je iets aan een ander kunnen schen­ken dan moet je zelf ook iets te geven hebben, je moet in jezelf de kwaliteit van de schenkende liefde proberen te ontwikkelen, je moet in jezelf je licht brandende houden.

Een Sint-Maartenslied spreekt er ook over:
Hier (in mij) woont een Rijke Man,
die veule geven kan.

Iets verder in november gaan we verder met het ontsteken van het licht; de eerste adventskaars wordt aangestoken en dan komt daarna, een beetje vreemd misschien, nog het Sint-Nicolaasfeest.

Op de lagere school worden nu verhalen verteld van de Heilige Nikola uit Rusland. Nikola de Barmhartige gaat meestal gekleed als een gewone boer die door het land zwerft, als een echte landloper. Meestal overnacht hij bij arme mensen en helpt waar hij kan, op een onopvallende manier. Waarachtigheid en oprechtheid spreken uit de Russische Nikolaverhalen en dat zijn toch de kwaliteiten die ons kunnen helpen bij het zoeken naar het innerlijk licht en die de kinderen kunnen helpen bij het ontdekken van wie ze echt zelf zijn niet wie anderen zeggen of willen dat ze zijn.

(Femmie Timmerman, nadere gegevens ontbreken)

.

St.-Maartenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSt.-Maarten  

.

334-314

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (12)

.

DE GOEDHEILIGMAN VAN MYRA ALS BINDMIDDEL

Sinterklaas komt uit Spanje?
‘Hoe kan dat nou? Hij is in Patara geboren en in Myra gestorven’.
Zover de archeoloog Özgur weet, heeft de goedheiligman deze Turkse streek nooit verlaten. Rond 350 na Christus stierf de bisschop, vermoedelijk op 6 december. Waarna de cultus pas goed op gang kwam en Myra uitgroeide tot de hoofdstad van Lycië.

Volgens goed Turks gebruik besprenkelt de bijrijder op de bus de handen van de passagiers met een scheut citroeneau-de-cologne. Dat is het sein dat de reis echt is begonnen. Niet in het slagschip met video, wc en airconditioning aan boord, dat voor het perron van de Otogar in Antalya stond geparkeerd, maar met de dubbele dolmus daarnaast. Een buurtbus dus, waarvan de stoelbekleding evenals de geluidsapparatuur sleet vertoont. Een soldaat schurkt zich tegen me aan, terwijl er voldoende lege plaatsen zijn. Hij moet wel: zitplaatsen zijn toegewezen volgens een strikt nummersysteem.

Het motregent wanneer we over de brede boulevards van Antalya rijden. De eindbestemming ligt op drie uur gaans. Demre. In Nederland beter bekend als Myra.

De dag ervoor slenter ik het museum van Antalya in, een verleidelijke herfstzon negerend. ‘Tegenover de zaal met de vloermozaïeken’, vertelt de receptioniste nadat ze haar haakwerkje heeft neergelegd. ‘Daar liggen ze.’ Ik passeer bodemvondsten uit het Bronzen Tijdperk, vitrines met Griekse vazen, sieraden, verdwaal in een zaal met imposante Romeinse beelden die zijn gevonden in de antieke stad Perge, en tref zo mogelijk nog mooiere sarcofagen aan in de zaal daarnaast.

In de zaal van de mozaïeken zie ik een muuruitstulping aan voor een klein relieken-tempeltje – fout, een stookhok – en het gangetje met iconen ertegenover ben ik doorgelopen voor ik er erg in heb. En toch bevinden ze zich daar,  in het allernederigste hoekje dat een goedheiligman zich denken kan. Het sieradenkistje met half vergaan fluweel bevat in de uitsparingen waar je broches en oorringen zou verankeren, een klein assortiment menselijk gebeente waarvan de ellepijp en een stuk bovenkaak het herkenbaarst zijn. De botten van Sint-Nicolaas. De receptioniste bezweert bij mijn ongelovige blikken dat ze het echt zijn.

De botten worden omringd door beeltenissen van de bisschop van Myra: een vervelde icoon waarvan ik later verneem dat zij uit de basiliek van Myra afkomstig is, een schilderij uit 1884 en – ruimhartig van de Turken – ook een Kerstman. Nicolaas is blijkens de afbeelding gezegend met een geprononceerde neus, heeft last van een wijkende haargrens (dus dat euvel verbergt de mijter) en knijpt op alle afbeeldingen de duim en middenvinger samen. Later krijg ik uitgelegd dat dit een zegenend gebaar is: de drie opgeheven vingers staan voor de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Vlak voor Kemer, een expansief toeristenoord, houdt de bus pardoes halt. Een kraan barricadeert de weg, in de berm staan twee beduusde vrouwen. De bus stroomt leeg. Tien meter lager bungelt op een richel een appelgroene Opel, de achterbank zwart geblakerd. Of hier nog iemand levend uitgekomen is?

Laag hangende bewolking is neergestreken op de uitlopers van het
Taurusgebergte waar we vervolgens doorheen rijden. Het voelt wat ongemakkelijk, die scherpe bochten, de plotseling opdoemende wolken en het zien van het volgende wrak dat achtergelaten tegen de asfaltrand leunt. Nee, saai is de rit allesbehalve. Als er geen verse ongelukken zijn, is het wel de grillige kustlijn die tussen de wolken en pijnbomen door de blikken gevangen houdt.

De sint, lees ik in het boekje dat ik in het museum aangetroffen heb, is geboren in de vierde eeuw in de oude havenstad Patara. Volgens overlevering is het een bijzondere baby, want op woensdagen en vrijdagen zou hij al genoegen nemen met eenmaal borstvoeding. Abstinentie, daarin herkennen we de ware heilige. Vervolgens bestaan er meer mystificaties dan zekerheden over het leven van de latere bisschop van Myra. Dat hij een belangrijke bisschop moet zijn geweest, wordt afgeleid uit een manuscript met de mededeling dat hij in 325 na Christus heeft deelgenomen aan het concilie van Nicea.

Waar zijn status van weldoener aan te danken is? Er leeft minstens één anecdote voort waaruit zijn barmhartigheid blijkt. Een tot de bedelstaf vervallen koopman in de buurt van Myra zag geen kans zijn drie mooie dochters een waardige echtgenoot te bezorgen. Hem ontbrak het geld voor een behoorlijke bruidsschat. Er restte de dochters niets anders dan een smadelijk perspectief: het bordeel. Totdat de goedheiligman ingreep en tot drie keer toe ’s nachts een geldbuidel in het huis van de koopman wierp, waardoor de dochters van het slechte pad konden worden afgehouden en de koopman zelf tot Christus kon worden bekeerd. Dit sprookje duikt in verschillende publicaties op, de voedingsbodem voor zijn kinderverering.

Maar niet alleen voor kinderen was Nicolaas van Myra de beschermheilige, ook voor zeelieden. De talloze Nicolaaskerken in Europese havensteden zijn er het bewijs van. Toen de bewoners van Myra bedreigd werden met hongersnood, zou de bisschop op wonderbaarlijke wijze een schip met graan uit Egypte hebben laten komen.

Rond 350 na Christus sterft de bisschop, vermoedelijk op 6 december – we vieren dus niet zijn verjaardag, maar zijn sterfdag, maar dat is weer zijn hemelse geboortedag – en daarna komt de cultus pas goed op gang. Nicolaas is een qualitate qua-heilige, anders dan de eerste christelijke heiligen die de marteldood zijn gestorven. Myra groeit uit tot de hoofdstad van Lycië. Pelgrims stromen toe naar de basiliek die in de vijfde eeuw ter ere van de bisschop is gebouwd.

Overvallen en aardbevingen berokkenen de kerk schade in de achtste eeuw, maar de grootste tegenslag loopt het bedevaartsoord op in 1087, als Italiaanse zeelieden het skelet van de heilige uit een sarcofaag roven en meenemen naar Bari. Myra is van zijn betovering beroofd, en in Bari wordt tot op heden op twee plaatsen het gebeente van de sint bewaard. Afgezien dan van de vijf stukjes die de grafrovers over het hoofd hebben gezien en die in 1962 in het museum van Antalya terecht zijn gekomen.

Langdurig oponthoud op het busstation in Finike: we zijn halverwege. Het wachten is op een vertraagde dolmus uit de bergen. In Finike, gelegen aan een baai, ontluikt het toerisme ook al. De kaalslag en de riante boulevards voorspellen de komst van het doorsnee Turkse appartementenblok, een witte woontoren met veel balkons. In de tijd van de bisschop werd deze streek, Lycië, Pamphilië, bewoond door Grieken die er in een tijdspanne van twee eeuwen hun pantheïsme inwisselden voor een monotheïsme. Artemis maakte plaats voor Jezus Christus. Tot de laatste oorlog toe woonden de moslims en Grieks-orthodoxen naast elkaar, net als tot voor kort in Bosnië-Herzegowina. Zo kon het regionale museum de beschikking krijgen over de Nicolaas-iconen, vertelt Edip Özgür me, daags na de busreis naar Myra. Naast de grote Pacha-moskee van Antalya hebben vijf kerken gestaan. Er is niets meer van over.

Özgür is de schrijver van het boekje De Sint-Nicolaaskerk van Myra. Of liever: de samensteller. Gezeten in de museumtuin zegt hij: ‘Sinds 1982 wordt hier een Sint- Nicolaas-symposium gehouden, dat zoveel verschillende legendes, hypotheses en theorieën aanbrengt, dat het tijd werd ze te bundelen.’ Met verrassing heeft hij pas vorig jaar kennisgenomen van de geloofsovertuiging in Nederland dat Sinterklaas uit Spanje komt. Uit Spanje! ‘Hoe kan dat nou? Hij is in Patara geboren en in Myra gestorven. Hij heeft bij mijn weten deze streek nooit verlaten.’

Over de vraag waarom de Nederlandstalige landen de goedheiligman uit Spanje in plaats van Turkije laten komen, doen verschillende theorieën de ronde. Een ervan is dat de kustvaarders in de middeleeuwen geen sterk onderscheid maakten tussen Bari in Zuid-Italië en Spanje, en ja, de stoomboot is weer de knipoog naar Nicolaas als patroon van de zeelieden. De connectie met de zee staat in ieder geval vast. Sint- Nicolaas wordt vooral vereerd langs vaarroutes. Zwarte Piet, dat is weer een heel ander verhaal.

De status van die paar botjes is net zo ongewis als de wederwaardigheden van de bisschoppelijke cultus. Of ze echt zijn? Özgür haalt zijn schouders op. ‘Wie weet dat nou. Ik vind dat ook niet zo belangrijk. Als er iets bestaat om de gelovige bij zijn herinnering of bij zijn gebed te helpen, is dat voor mij voldoende. Dezelfde twijfel hangt er over de sarcofaag in de kerk. We hebben vastgesteld dat het deksel niet origineel bij de kist hoort; de zijkant van de kist is opengebroken. Dat suggereert die aanval van de dieven uit Bari. Maar opnieuw: wie weet dat nu?’

Iconografen houden het erop dat de echtheid van botten er voor gelovigen nooit toe doet. Ze groeien in de loop der tijd vanzelf uit tot reliek, bijvoorbeeld door aanraking.
Schrijfster Hélène Nolthenius berekende in verband hiermee ooit dat als je alle splinters van het kruis die overal ter wereld aanbeden worden, zou samenvoegen, je drie arken van Noach zou kunnen bouwen.

Özgür is archeoloog met een van de rijkste gebieden ter wereld onder zijn beheer, ongeveer zeshonderd kilometer zuidkust van Turkije. Myra is een van de pareltjes in die schatkist. In 1962 begon het archeologisch onderzoek aan de Sint-Nicolaas-basiliek, en het is nog steeds niet afgerond. Wat Özgür betreft zou het accent verlegd moeten worden: niet verder graven, maar restaureren en conserveren wat er gevonden is. ‘De fresco’s in de kerk, uit de elfde eeuw, zijn in zeer slechte staat. We weten ook nog steeds niet goed wat de meeste voorstellen.’
Tja, en dan die beenderen: röntgenologisch onderzoek zou klaarheid kunnen scheppen. Maar wie betaalt het, verzucht de archeoloog. ‘We hebben gewoon te veel erfschatten.’

Na twee gecrashte auto’s in de bocht van de weg te zijn gepasseerd, rijdt de bus de laagvlakte van Demre binnen. In de modderige bodem van een reusachtig binnenmeer zoeken Turken met opgestroopte broekspijpen kokkels en alikruiken. De motregen sijpelt langs de vuile ramen, maar belangwekkend is het uitzicht toch niet. Aaneengeregen tunnels van plastic waaronder paprika’s, komkommers en tomaten worden vermoed.

Het is één uur ’s middags wanneer de bus het emplacement van het buurtschap Kale (gemeente Demre) opdraait. Rondrennende bediendes met een dienblad vol cai en veel paraplu’s. Dat is geen overbodige luxe. We hebben de bus nog niet verlaten of de hemel zet het op een lozen.

Tegenover het stadhuis – onopgesmukt modern – probeer ik schuilende onder een afdakje me voor te stellen hoe het er over een paar weken zal uitzien. Dan bruist hier een tent vol congresserende Nicolaasgangers uit de hele wereld met een delegatie uit Bari als eregasten. Na tien jaar kleinschalige opzet moet het festival dit jaar* groots worden, voorspelt Muammer Karabulut van de organisatie. En het thema is al even ambitieus: A call for peace in the world. De heilige Nicolaas in een opgepoetste functie als ‘bindmiddel’: tussen verschillende religies, tussen Oost en West en tussen arm en rijk. Het was de Armeense patriarch in Istanbul die in 1982 met dit idee op de proppen kwam, en het werd gretig opgepikt door een reisorganisatie die met een festival de slappe wintermaanden denkt op te tuigen.

Nee, de weldoener die met cadeautjes strooit, die man kennen de Turken niet, zegt Karabulut. Wel geven de families elkaar met oud en nieuw geschenken. Het is in Turkije al niet anders dan elders in de wereld met Kerst. Over de waarde van het festijn doet de organisatie schimmig. ‘Peace. Voorlopig lijkt het ons al heel belangrijk dat we geloofsverschillen overbruggen.’ En de figuur van Sint-Nicolaas is symbolisch voor het ‘belangeloze geven’. Dat is het ware blijk van liefde.

Maar van de festivalkoorts is in het druipende Kale nog weinig te merken. Het is een plaatsje dat niet zozeer in het teken staat van het toerisme of mystiek dan wel van de tuinbouw. Tegen de gevels van de huizen staan de kassen gedrukt, een enkele opgetrokken uit glas, de meeste uit landbouwplastic. Omdat de hevige regen een wandeling onmogelijk maakt, besluit ik met een taxi eerst naar de grootste bezienswaardigheid van Kale te rijden, het Romeinse theater en de Lycische rotsgraven. De terrassen voor de entree doen in deze omstandigheden lachwekkend aan, en de kassa is gesloten. Er wordt toch geen bezoeker verwacht.

Glibberend langs een helling bereik ik het Romeinse theater, dat in luttele uren tijds de reuk heeft aangenomen van een druipsteengrot. Het kost halsbrekende toeren om de bovenste rijen van de tribunes te bereiken, omdat gangen rivieren geworden zijn en hellingen glijbanen. Ik raak verdwaald in ingestorte gangen. Tussen het geklauter door zie ik de rotsgraven; het zou alleen gekkenwerk zijn die nu te willen bezichtigen. Jammer, jammer, want in deze necropool uit de vijfde eeuw vóór Christus bevinden zich wandschilderingen en reliëfs. De Lyciërs begroeven hier hun doden, in kleine kopieën van hun eigen huizen, met uitzicht op de Middellandse Zee in de verte.

Dat panorama bestaat nu uit een zee van plastic kassendaken. De tomatenteelt is zelfs opgerukt tot de rand van het amfitheater, het voormalige decorgebouw dat door aardbevingen is ingestort. De bisschop moet het theater wel gekend hebben, het kan niet anders, hoewel het hellenistische Myra een volstrekt andere stad was dan het byzantijns-christelijke Myra. De nieuwe religieuzen, met Nicolaas als hun voorman, bouwden op de ruïnes een nieuwe stad, zoals de Turken hun kassen weer bovenop het byzantijnse verleden hebben geplant. En anders hebben wel de lagen modder uit de bergen de antieke stad in de loop der eeuwen bedekt.

De taxichauffeur, die al die tijd voor de poort heeft gewacht, start de auto. Op naar de basiliek.

Springend over plassen land ik op een hoge stoep; en terwijl ik de helling afloop naar de basiliek, krijgt de stortbui gezelschap van gerommel in de lucht. De basiliek schuilt, grotendeels droog godzijdank, onder een dak van golfplaat dat de archeologen en de kwetsbaar blootgelegde vondsten moet beschutten. Uit de vijfde eeuw dateert het oudste gedeelte: een middenschip met één noordelijke en twee zuidelijke zijbeuken. Het is aardedonker in het gebouw.
Als mijn ogen aan het licht zijn gewend, blijken mijn voeten te rusten op een marmeren vloermozaïek onder een kruisgewelf in het middenschip. Op de plaats van het altaar staan zes incomplete zuilen, het koor is een eenvoudig amfitheater van natuursteen, getuige de frisheid vermoedelijk een recente toevoeging. Het is een sobere basiliek, die in de elfde eeuw werd uitgebreid en helaas bij een restauratie halverwege de negentiende eeuw werd verminkt.

Die restauratie, vertelt Özgür me later, heeft een merkwaardige geschiedenis. In opdracht van de Russische tsaar Nicolaas II werden de ruïnes onderzocht en gefotografeerd. Vervolgens voerde de Franse architect August Salzmann rond 1860 een restauratie uit, die nu alom wordt beschouwd als mislukt. Kon ik ooit maar die foto’s van Salzmann achterhalen, is de grootste hoop van de archeoloog, want zij zouden veel inzicht kunnen geven in de toenmalige staat van de kerk.

De tsaar in Myra. Özgür heeft dank zij de experts op het Nicolaas-symposium kunnen reconstrueren dat Nicolaas rond de basiliek een kolonie met pelgrimsoord wilde stichten. Hij zou de grond gekocht hebben dank zij de bemiddeling van de Russische en Britse consul op Rhodos. Maar verder dan een kapel met Russische inscripties en de mislukte restauratie kwam het niet. De Osmaanse sultan was – niet geheel ten onrechte – beducht voor een Russisch landshoofd en stak een stokje voor Nicolaas’ religieus schimmenspel.

In de donkere zijbeuk licht een Duitse toerist me bij en zie ik de sarcofaag met twee onthoofde bisschoppen op het deksel, twee Nicolazen. De bres in de zijkant, het wijst me iets te nadrukkelijk in de richting van inbraak, als in een goedkope detectiveroman. Waar is Nicolaas zelf? Opnieuw ben ik hem gewoon voorbijgelopen. In het gewelf van de zuidoostelijke zijkapel – het deel uit de elfde eeuw – komt hij tevoorschijn uit de muurverf. Hij hanteert het zwaard – tekenend voor een schutspatroon – en hij draagt het typerende onderscheidingsteken voor een bisschop, een pallium, als een lange sjaal om de schouders. Dit is het rijkst versierde deel van de basiliek, want in de nis zijn met enige moeite ook profeten te bespeuren, hun hoofden gevat in medaillons.
Ongemerkt is de basiliek gevuld met groepjes toeristen en ja hoor, uit de gewelven klinkt ineens een bekende strofe: ja hij komt in donk’re nachten, op zijn paardje oh zo snel. Het lijkt op een heel andere Nicolaas te slaan die daar streng vanaf de muur toekijkt. In de tuin voor de basiliek staat een versie die eerder bij de westerse beleving aansluit, een bronzen Nicolaas omringd met kinderen. Maar die dateert beslist niet uit de elfde, laat staan uit de vijfde eeuw.
Vluchtend voor de stortregen die nog steeds aanhoudt, duik ik een nabijgelegen restaurantje in. Aan het onweer is weer even onverwacht een einde gekomen als het begon. De bus terug naar Antalya is nog maar nauwelijks aan de klim uit de laagvlakte van Demre begonnen, of de hemel breekt open. Je zou er gelovig van worden.

Op de toppen van de Lycische bergen is de eerste sneeuw van de winter gevallen.

Bronnen: Die St. Nikolaus Kirche in Myra und deren Umgebung
door Edip Özgür.
Van Nicolaas van Myra tot Sinterklaas
door Rita Ghesquiere (Acco Amersfoort). Met dank aan Kasper Staal                  (Catharijneconvent Utrecht), Mehmet Yildiz en Ismaïl Ayldin.

(Jaap Huisman, De Volkskrant, * 04-12-1993)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 

331-311

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Advent (7)

.

ADVENT

Waarom en hoe vieren we advent? Wat is advent eigenlijk?

Als we in het gewone leven iets belangrijks in het vooruitzicht hebben, leven we daar naar toe. We zijn vol verwachting! En als we een feest willen gaan vieren, moe­ten we onze voorbereidingen treffen.

Advent heeft deze beide aspecten: verwachting en voorbereiding. Want het grote, dat te gebeuren staat is Kerstmis, de geboorte van het Christuskind.

Eens was dat zo voor de gehele mensheid. Nu, in onze tijd, kan dat zo zijn voor ieder mens individueel.

In de christelijke kerk begint het kerkelijke jaar dan ook met de adventstijd, met het naar Kerstmis toe leven, vier zondagen vóór 25 december. En opnieuw kan de vraag rij­zen; “Ja, maar hoe doe je dat dan zelf in het dagelijkse leven?”

Zo, uiterlijk, hebben we dan onze adventskrans, met zijn dennengroen, vier kaarsen en het blauwe lint.

Terwijl het buiten steeds donkerder en kouder wordt, de aarde en de mensen meer en meer door de goddelijke wereld verlaten lijken, hangen we in onze klassen en huizen de “eeuwigheidskrans” op, de kroon zonder begin of einde; getooid met het groen, het sym­bool van het leven. Voorzichtig en stil ontsteken we elke week een lichtje meer; de aardse materie offert zich en wordt tot licht en warmte. Als we zelf onze krans ge­maakt en hem opgehangen hebben, dan kan bij het verstrijken van de weken en het ster­ker wordende kaarslicht de stemming in onze ziel ontstaan, die ons het blauw van ad­vent doet begrijpen.

Als de kaars of kaarsen branden zingen we onze adventsliederen: “Het daghet in het Oosten; Maria, die zoude naar Bethlehem gaan; Hoe zal ik u ontvangen?’-
Tijdens dit 
zingen worden we stil van binnen en komt er in onze ziel ruimte, wijdheid, die aan de hemelkoepel doet denken. Die openheid, die wijdheid roept als kleur blauw in ons op.
Wij zien dat ook bij Maria uitgedrukt. Zij draagt een blauwe sluier en ze zegt; “Wijd wordt mijn ziel en prijst de Heer!”                                   

Advent vieren is het scheppen van ruimte, zodat het licht in de harten kan komen. Wij moeten dat onszelf en onze kinderen leren.

Maar in het begin van de adventstijd hebben we daar een grote helper, of eigenlijk twee helpers bij: Sint-Nicolaas, de heilige en zijn Zwarte Piet.

Met humor in waarschuwingen en dreigementen hekelt de Zwarte onze fouten, onhebbe­lijkheden en egoïsme. De Sint laat zijn liefdelicht stralen, schenkt ons zijn gaven, waarmee we het goede kunnen doen. Hij leert ons aan anderen te denken en samen, de Sint en zijn knecht, scheppen ze ruimte in onze ziel. Het kwade wordt uitgebannen; het licht kan binnenstromen.

Dan is er ook nog het Paradijsspel. Adam en Eva, uitgestoten, door eigen schuld, uit de goddelijke harmonie:  werkend en zwoegend, zich met de aarde verbindend en tegelijk wachtend, toelevend naar de vervulling van de belofte: “Dat de barmhartige God zijn Zoon zal doen nederdalen – – – – ”

Wie in de adventstijd dit soort gedachten met zich omdraagt, een adventslied onhoor­baar voor anderen in zijn ziel laat klinken en elke dag een paar minuten stil bij  een brandende kaars gaat zitten, die krijgt er nieuwe gedachten bij en vindt nieuwe wegen om advent te vieren.

(Henriette de Boer, vrijeschool Tiel, nadere gegevens onbekend)

.

Adventalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Kerstspelenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldadvent spiralen e.d.    jaartafel

.

330-310

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (13)

.

SINTERKLAAS: NEDERLANDSER KAN NIET

Wat is het grootste, jaarlijks terugkerende evenement in Nederland? Prinsjesdag? De marathon van Eindhoven? De Vierdaagse van Nijmegen? Geen van alle, als we Sennie Chan van het ‘Initiatief Comité Amsterdam’ mogen geloven. Het grootste evenement in Nederland is elk jaar weer de intocht van Sint-Nicolaas in de hoofdstad: elk jaar goed voor tegen de 300.000 mensen. Het worden er elk jaar meer, meldt Chan.
„Sinterklaas heeft zijn intocht dit jaar zelfs ‘het Carnaval van boven de rivieren’ genoemd.” De Goedheiligman nam dit jaar* voor de zestigste keer feestelijk bezit van de hoofdstad. Het ICA heeft ter gelegenheid van dit jubileum een boekje uitgegeven over de geschiedenis van Sint-Nicolaas in het algemeen en die van Amsterdam in het bijzonder.

Het is moeilijk iets te be­denken dat Nederlandser is dan het Sinter­klaasfeest, met zijn ty­pische mengeling van huiselijke knusheid en vaak moralistische rijmelarij. De Heili­ge Nicolaas van Myra heeft zich zo vast in de Nederlandse collectieve psyche ge­nesteld dat hij als katholieke heilige zelfs de Reformatie betrekkelijk moei­teloos heeft doorstaan. Tot groot ongenoegen van de dominees, trouwens. Die lieten geen gelegenheid onbenut om uit te varen tegen deze ‘Paapse’ uitwas en kregen daarbij vaak de steun van het wereldlijk gezag, dat in de Sinterklaasviering ongewenste anarchistische trekjes meende te bespeuren. Zoals blijkt uit een besluit van het Amsterdamse gemeentebestuur van 4 december 1663. ‘Niettegenstaande de keuren telckens gepubliceerd’ meldt de verordening (het was dus niet voor het eerst dat ertegen werd opgetreden) heb­ben ‘in voorgaenden jaren’ ‘verscheydene personen’ zich op Nicolaasavond (5 december) ‘opden Dam ende andere plaetsen binnen dezer stede’ bevonden met ‘poppegoedt, snoeperijen en eetba­re en andere waeren’.
Ontoelaatbaar, vonden de stadsbestuur­ders, want ‘niet alleen een grote menichte van volk, uyt allen hoecken der stadt (onder dewelcke zich vele dieven menghen)’ was daarvan het gevolg, maar ook ‘grote disordren (wanorde), confusien (verwarring) ende ongeregeltheden’.
Dat het de Amsterdamse regenten niet alleen daarom te doen was, blijkt uit een verklaring even verderop in de ver­ordening: ‘omme de Jeught de supersti­tiën (bijgeloof) ende fabulen (fabeltjes) van ’t Pausdom uyt het hooft te bren­gen’ is het maar beter de Sinterklaasvie­ring af te schaffen.

Twee jaar later echter, rond 1665, schilderde Jan Steen zijn ‘Sint-Nicolaasfeest’ als om aan te geven dat het met de Goede Sint nog nooit zo goed was gegaan. Zelfs bij buitenlandse bezoekers, die van de afbeelding niets begrijpen, schijnt het een van de meest geliefde schilderijen in het Rijksmuseum te zijn. Voor de Nederlander is het nog altijd een van de meest herkenbare en meest aansprekende kunstwer­ken uit de Gouden Eeuw.
Alle elementen van het huidige Sinter­klaasfeest zijn op het doek van Jan Steen al terug te vinden. Op de voor­grond staat een meisje dat door de Sint vreselijk is verwend. Ze heeft een em­mertje vol snoepgoed gekregen en ook een Sint-Janspopje, een popje dat Johannes de Doper voorstelde, compleet met kruisstaf, lichtkrans om het hoofd en mantel van ‘kameelhaar’. Zo’n popje was niet alleen leuk voor kleine meisjes om mee te spelen, maar werd ook geacht kinderen tegen ziekte te beschermen.
Het jongetje naast haar is al even blij met zijn cadeau: een kolfstok met een bal. Kolf was een oude Nederlandse sport, de voorloper van zowel golf als hockey. De oudere broer is minder in zijn schik: hij staat te wenen omdat hem slechts de roe ten deel is gevallen. Andere details hebben minder beteke­nis voor de moderne Sinterklaasvierder. Zo was de ontbijtkoek in het mandje links op de voorgrond een vast onder­deel van het Sinterklaasfeest. Het was een zogenaamde ‘hylickmaker’. Een verliefde jongeman gaf het meisje van zijn keuze zo’n koek en als ze daarvan at zat het met de liefde wel snor.

Sinterklaas gold zelf ook als ‘hylickmaker’ (zeg maar: huwelijksma­kelaar), omdat een van de legenden rond zijn persoon verhaalt over een va­der die voor zijn drie dochters geen bruidsschat kon betalen, waardoor de arme wichten gedwongen zouden wor­den de prostitutie in te gaan. Toen Sint-Nicolaas (destijds een vermogend man) dat vernam, gooide hij op drie opeen­volgende avonden een zak goudstukken (sommigen zeggen: een gouden bal) door het venster van de minvermogen­de maagden. Op deze legende zou zo­wel Sints rol van huwelijksmakelaar als die van brenger van geschenken zijn te­rug te voeren.

Als wij vandaag de dag spreken van Sin­terklaas Goed Heiligman, bedoelen we dan ook eigenlijk ‘huwelijksmakelaar’ en niet zozeer ‘heilige’. Die dubbelzin­nige betekenis kwam echter goed van pas toen de Sint voor zijn jaarlijkse in­tocht in Amsterdam in 1993 van een nieuw bisschopskostuum moest wor­den voorzien. Dat is met al dat fluweel en goudbrokaat een dure grap. Kringen rond de Sint fluisteren dat het ‘ergens tussen de zestien- en zeventienduizend gulden’ moet hebben gekost. Bij zulke bedragen moet zelfs een heilige wel een sponsor in de arm nemen. Een Sint met shirtreclame zou echter de traditie wat al te veel geweld hebben aangedaan, dus werd de naam van sponsor, een bekende bank, op discrete en smaakvolle wijze verwerkt tot een elegant monogram in de zoom van de ‘koor­kap’, de half cirkelvormige rijmantel van Sinterklaas. De letters kunnen ook gelezen worden als de afkorting van Vir Sanctus Beatusque. En dat is potjesla­tijn voor ‘Goedheiligman’.

Een Sintelijke striptea­se: de Goedheiligman trekt het een na het an­der zijn rituele gewaden uit, te beginnen met de koorkap of mantel, zodat we kunnen zien wat er bij aankleden van een bisschop zoal komt kij­ken. Op de achterkant staat de Sint afgebeeld, niet in een stoomboot, maar in een ‘kogge’ een Middeleeuws vaartuig dat ook voorkomt op ou­de zegels van Amster­dam. Op zijn hoofd draag de Sint een mijter met een kruis, wat af­wijkt van de katholieke traditie. In zijn hand heeft hij de kromstaf, het symbool van zijn bis­dom.

Onder zijn mantel draagt de Sint een stola (een lange.smalle strook stof die om de hals wordt gedra­gen) en een van zwaar messing vervaardigd borstkruis en daar weer onder een superplie, een kort, ruimvallend, wit onderkleed, uitgebreid met kant bewerkt. De su­perplie wordt op zijn plaats gehouden met de cingel, een vier meter lang wit koord dat is ver­sierd met lange kwasten van goudbouillon. De handen van de Goed­heiligman worden be­schermd tegen de decemberkou door pontificale handschoenen van bis­schopspurper, met daar­overheen de pontificaalring of bisschopsring. Sints onderkleding is aanzienlijk prozaïscher: een witte, katoenen trui, een ouderwetse rijbroek en degelijke rijlaarzen.

St.Nicolaas 6

‘Van Nicolaas tot Speelgoedbaas’.
.

 (Martijn Hover, *nadere gegevens onbekend)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

329-309

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (11)

.

DE STOOMBOOT UIT ITALIË IS LOGISCHER

Waarom komt in Nederland de stoomboot toch ieder jaar weer uit Spanje aan?
Uit geen enkele naspeuring in het verleden van de Goedheiligman blijkt immers dat hij daar ooit één voet aan wal heeft gezet. De Spanjaarden ken­nen St.-Nicolaas niet eens. De Tur­ken trouwens ook niet. Terwijl hij daar, in de stad Myra, wel ooit bisschop was. Nicolaas werd er ook geboren, in het jaar 270. Nog voor zijn eerste verjaardag maak­te hjj al duidelijk dat er van hem iets bijzonders verwacht kon wor­den: Nicolaasje ging rechtop in zijn badje staan, vouwde de hand­jes en dankte God. En op kerkelij­ke vastendagen weigerde de baby bij zijn moeder te drinken. Zo gaat het verhaal, en zo is het tot 8 ja­nuari* te lezen en te zien in het Provinciaal Overijssels Museum in Zwolle op de tentoonstelling Sinterklaasje kom maar bin­nen… over de St.-Nicolaasviering door de eeuwen heen.

Het zou logischer zijn geweest als de stoomboot met huppelend paard op het dek heen en weer uit Italië was gekomen. Want daar liggen in de zuidelijke havenstad Bari relikwieën van de Heilige Klaas begraven. Vereerders van de bisschop haalden zijn overblijfselen in 1087 uit Myra weg toen de invloed van de Islam daar almaar groter werd.
Elk jaar wordt in Bari op 9 mei nog een grote St.- Nicolaasprocessie gehouden.
Niet met chocoladeletters en taaitaai, maar met flesjes heilig water (Oleum San Nicolai’s) dat wonderbaarlijk kan genezen. Het water is echt miraculeus, want van de acht liter die elk jaar uit Nicolaas’ tombe worden afgetapt, weet de plaatselijke geestelijkheid twintigduizend flesjes met een totale inhoud van vijfhonderd liter te vullen en te verkopen.        

Van de wonderen die de heilige Nicolaas tijdens het leven deed, is dat van de drie jongetjes in de tobbe het vaakst afgebeeld. De kinderen werden tijdens hongers­nood door een herbergier ge­slacht als avondeten voor de gas­ten. De Sint plakt de in stukken gesneden lijfjes weer aan elkaar, en wordt daarmee de bescherm­heilige van kinderen die hem als dank voortaan het hemd van zijn lijf zullen vragen.
St.-Nicolaas is ook de schutspa­troon voor verliefden, het huwe­lijk en trouwlustige meisjes.
En daar hoort deze legende bij:
Er leefde in de woonplaats van Nicolaas een verarmde edelman met drie huwbare dochters. Voor bruidsschatten was geen geld, en dus bood de oudste dochter aan om voor hoer te gaan spelen. Daar stak de goede Nicolaas een stokje voor. Op een avond gooide hij zak­jes met gouden munten door het slaapkamerraam. Wie weet ko­men daar het strooien en de net­jes met verguld chocoladegeld vandaan. Ditzelfde verhaal lever­de later ook nog vrijers en vrij­sters van speculaas op.

In de achttiende eeuw ligt bij de schoorsteen dit versje:

„St.-Nico­laas waarde vriendt, geef mij doch wat mij dient.
Mijn blommetje staat nu in zijn fleur.
Achttien jaartjes ben ik deur.
Het valt mij de te lang.
Het valt mij de bang.
Laat mij een vrijer krijgen.”

We zingen niet alleen fout over die boot die uit Spanje komt. Dat Sinterklaas jarig is, klopt even­min: 5 december blijkt de sterfdag van de bisschop.

Nederland viert al Sinterklaas van voor 1400. In een Dordtse stadsrekening van 1360 staat te lezen: „Op St. her Nyclaesdach 1 L. gaen die scholers veur her oorlof’. Op St.- Nicolaasdag hebben scholieren dus verlof gekregen thuis te blijven en van het stads­bestuur geld ontvangen om zich te vermaken.

In Overijssel werd op de latijnse scholen St.-Nicolaas gevierd. In Deventer en Oldenzaal koos de meester uit de leerlingen een „kinderbisschop”. Het was altijd het armste kind dat vanwege de benoeming kleren kreeg en een paar nieuwe schoenen. Die schoe­nen, daar draait het vaker om. In de vijftiende eeuw werden ze op 5 december al massaal voor de schoorsteen gezet. In de hoop wel­licht dat er nieuwe voor in de plaats kwamen. De St.-Nicolaaskerk in Utrecht trok vanaf 1427 jaarlijks geld uit om diverse paren nieuwe kinderschoenen te kopen en die werden dan op 6 december uitgedeeld.

Het verhaal van St. Nicolaas is oud, en daarom in de loop van de tijd waarschijnlijk veranderd.
Op de tentoonstelling valt één keer de naam Wodan, wanneer de zwarte knecht van deze heidense god, Rupert, wordt voorgesteld als een eventuele voorganger van Zwarte Piet. Maar het zou best kunnen dat het verhaal van Wo­dan op meer punten is samenge­smolten met dat van St.-Nicolaas. Zo had Wodan een wit paard waarop hij door de lucht reed.
Wodan had een witte baard en een speer. Op zijn schouders zaten twee zwarte raven die voor hem op aarde keken of de mensen zich wel gedroegen zoals het hoorde. Om Wodan gunstig te stemmen, legden mensen geschenken bij de schoorsteen. Ook voor het paard.

De schoorsteen was het enige gat in huis waar je in en uit kon zonder te kloppen. Dat lijkt alle­maal al aardig op Sinterklaas. Nu was dit paard in de lucht te
on­waarschijnlijk. Daarom is Sinter­klaas waarschijnlijk op het dak gezet. De speer werd een staf, en die twee raven kunnen zijn uitge­groeid tot Zwarte Pieten.

In de zeventiende eeuw werd door opkomend protestantisme de weerstand tegen het St.-Nicolaasfeest steeds groter. In vrijwel alle Nederlandse steden werden de traditionele St.-Nicolaasmarkten op 5 december wettelijk ver­boden. Kinderen werden met straf bedreigd als ze hun schoen hier of daar durfden te zetten, en speculaaspoppen verkopen mocht ook niet meer. De poppen leken te veel op uitgesneden heiligenbeel­den. Maar desondanks is het nog steeds Sinterklaas.

(Marja Baeten, de Volkskrant, *03-12-1988)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

,

328-308

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (10)

.

PATROON VAN ZEELUI,VEERLUI, VISSERS, BAKKERS, SLAGERS, BANKIERS, KINDEREN EN DIEVEN

Op Ameland staat het bekend als klaasjagen; volwassen mannen, de zogeheten ‘klaasomes’, dringen dan vermomd bij duisternis vreemde huiskamers binnen.
Minder bekende tradities van de Sinterklaasviering als 
deze komen uitvoerig aan bod in Nicolaas, de duivel en de doden; een inspirerende studie van Louis Janssen over de populairste aller heiligen.
Volgens Nicolaas 
Matsier verschijnt het boek net op tijd, nu de
goedheiligman bedreigd door kerst-yup en bange gogen, de geest dreigt te geven.

De lezer wordt ver­zocht een ogenblik geduld te hebben voor een onge­haast citaat van een dikke eeuw geleden, bestaande uit een enkele volzin met de bedaardheid van de trek­schuit.

‘Nu moge men zeggen, dat de Am­sterdammers der 17de eeuw toch heel andere mannen waren dan wij, -’t is mogelijk; – en een ander moge bewe­ren, dat de Amsterdammers der 15de eeuw alwéér heel andere knapen ge­weest zijn dan die van de 17de, — ‘tis zeker; – en even zeker is het, dat de Amsterdammers der 21ste eeuw weer heel anders, en wij, in hun oog, ware antiquiteiten zullen zijn; – in één punt toch komen wij en zij altijd overeen, dat we Sinterklaas vieren en in eere houden!’

Aan het woord, in een opstel over de materie uit 1860, is de Amsterdamse polygraaf Jan ter Gouw, schoolmeester, stadshistoricus en folklorist.
Ik sluit hem aan het hart. Een open oog had hij voor de verschillen tussen niets minder dan de eeuwen. Maar zich zelfs maar voorstellen dat het feest de voor hem nog onwaarschijnlijk verre eenentwin­tigste eeuw niet zou halen: het was hem ten enen male onmogelijk. De continuï­teit van het feest was voor hem een volstrekt vanzelfsprekende aanname.

Voor mij eigenlijk ook; tot voor kort.

Hoe razendsnel het met een traditie bergafwaarts kan gaan, hebben de afge­lopen jaren getoond. Maar hoeveel ja­ren dan? Ik zou het niet weten. Eind vorig jaar leek er iets als een point of no return bereikt te zijn.

Door een soort van uitholling over­dwars had de goedheiligman, zo bleek uit de cijfers, het vrijwel afgelegd tegen de door en door voze Kerstman. En plotseling leken de desbetreffende lem­mata in de naslagwerken verouderd: ‘De Sinterklaasviering is in Nederland het populairste feest van het jaar’ – zo’n simpele vaststelling in de zoveel­ste druk van de Winkler Prins (editie 1974): oud papier opeens.

Ik zal hier niet de lof gaan zingen van het feest dat een mens om en nabij kan verzoenen met het Nederlanderschap. Maar een éénmaal per jaar massaal dichtende bevolking: tja, – dat maakt vele tekortkomingen goed; ook al is het maar gedurende korte tijd. Ik zal me hier ook niet begeven in de vele moge­lijke speculaties over de oorzaken van het verval.

Welnee. Het verheugt me dat ik van­middag een etalage van een boekwinkel heb gezien die prijzenswaardig vol ligt met allerlei meer en minder recente
sin­terklaasuitgaven. En een gat in de lucht heb ik gesprongen toen ik hoorde van diverse geheimzinnige stichtingen, on­langs in het leven geroepen door onder meer Winkeliers met Historisch Be­wustzijn. Hoera, ik was een beetje gaan twijfelen aan hun bestaan.

De strijd is dus nog niet gestreden. En eigenlijk moet ik mij schamen voor mijn kleingelovigheid. Want zelfs een vluchtige blik in de geschiedenis leert al dat het feest, in elk geval in Nederland, al eeuwen lang op wonderbaarlijke wij­ze langs zijn critici heengeglipt is en altijd ontkomen.

De ayatollahs van de Reformatie is het niet gelukt de afgoderij, bij voor­beeld die welke begaan werd door het vervaardigen van eetbare afbeeldingen van heiligen, de kop in te drukken. Maria Montessori is het niet gelukt het feest in de ban te doen vanwege zijn voor de kinderziel al te angstwekkend karakter. De luie kerstyup noch de in mijn ogen domme en bange goog (op wiens gezag die Pieten nou weer tweekleurig moeten zijn) zal het lukken – zo begin ik weer te hopen – om het feest de das om te doen.

Eigenaardig was, tot voor kort al­thans, dat wie op zoek ging naar de geschiedenis van de heilige en het feest – hoe komen we nu eigenlijk aan die gebruiken? en hoe komt het dat juist Nederland het land is waar de traditie van het feest, hoe veranderd dan ook, zo sterk intact is gebleven en niet weg­gevaagd door of sinds de reformatie, zoals in Duitsland en Engeland is ge­beurd? -, maar wie dus op zoek ging naar één of meer fraaie studies op dat gebied moest met verbazing vaststellen dat ze er uitgerekend in dit bolwerk van Sint-Nicolaas niet waren. Met wat moeite en geluk kon je twee monogra­fieën te pakken krijgen. De ene Duits, de andere Amerikaans.

In de vorige eeuw tendeerde het pril­le denken over Sint-Nicolaas in
Ger­maans-mythologiserende richting. Een van de broers Grimm, en bij ons onder anderen Gezelle en bovengenoemde Ter Gouw meenden stellig dat er door Sint- Nicolaas heen voorchristelijk erf­goed schemerde. Wodan (wiens opvol­ger Sinterklaas zou zijn) en allerlei vruchtbaarheids- en midwinterdenken streden om de voorrang. Stro in de gezette schoen, naar wij meenden ge­woon voor het paard, kon zo heel goed het onbegrepen restant zijn van een offergeste.

Deze mythologische benadering uit de tijd van de Romantiek duurde voort tot in de twintigste eeuw. Het was weer een Duitse auteur, Karl Meisen, die met deze traditie brak. Zijn in 1931 gepubliceerde indrukwekkende studie Nikolauskult und Nikolausbrauch im Abendlande moest nu juist niets van dat gegermaniseer hebben. En zijn mo­nografie heeft naar het de deskundigen sindsdien is blijven toeschijnen defini­tief aangetoond, gedocumenteerd en wel, dat het voor een goed begrip van heilige en feest niet nodig is om in die mate terug te grijpen, buiten de voor­handen zijnde bronnen van christendom en volksgodsdienst om.
Een treurige ironie heeft gewild dat Meisens monografie, die bij zijn
nationaal-socialistische collega’s en andere landgenoten in slechte aarde viel, het object werd van hetze en vernietiging. Pas vijftig jaar later, in 1981, werd het zeldzaam geworden boek herdrukt. Het is sindsdien allang weer opnieuw onverkrijgbaar. Zwakjes zou ik hier de hoop willen uitspreken dat een
Neder­landse uitgever de vertaling nog eens aan zal durven. Het gaat om 560 rijk geïllustreerde pagina’s, dat wel.

Waarschijnlijk heeft de kwade reuk waarin de volkskunde zelf sinds de Tweede Wereldoorlog gestaan heeft er ook iets mee te maken. Met het ontbreken van litera­tuur, bedoel ik.
Het tweede kloeke boek, op Nicolaaskundig gebied, is van de Amerikaan Charles W. Jones. Het is van 1978 en heet Saint Nicholas of Myra, Bari and Manhattan. Aan die titel kan de lezer al zien welke kant het boek aan het eind, met een U-bochtje, nog even op gaat. Die van onze voorna­melijk nominale bijdrage aan de cul­tuur van de Verenigde Staten: Santa Claus. Wel de naam, verder niets. Nou ja, op het woord ‘cookies’ na dan.

De boeken van Meisen en Jones vor­men elk op hun manier lezenswaardige en zelfs verbluffende lectuur, ook in­dien gelezen buiten het strikte seizoen van de heilige. Het is namelijk een bui­tengewoon rijke geschiedenis aan het eind waarvan wij ons bevinden, met dat feest. Dat Nicolaas enkele eeuwen lang, van 1300 tot 1600, de heilige par excellence is geweest, in vrijwel heel Europa (en nog altijd in de oosters-orthodoxe kerk), weet bijna niemand meer.
De Werdegang van deze heilige, wiens historiciteit maar net aan vast staat, is – ik kan niet anders zeggen – fascinerend. Nicolaas is, uiteindelijk, de heilige van zowat iedereen geworden, in slechts een paar honderd jaar tijds – maar van zijn dood al bijna een millennium verwijderd. Pas nadat het leven van Nicolaas lang een onbeschreven blad is geweest, komt de machinerie van de vitae en de legendenvorming op gang. Hoe langer geleden, hoe voller het loopt met legenden, lijkt het. Steeds meer wonderen verrichtte hij, met terugwerkende kracht, terwijl hij aan zijn reusachtige postume reis bezig was. Van Myra, dat weet iedereen, vierde eeuw, zuid-Turkije, naar Bari, zuid- Italië, elfde eeuw: overgebracht en herbegraven. Vanuit Italië gaat het noordw­aarts, Europa in. Dit zijn de eeuwen die gaan tellen. Het aardige is dat er in Italië zelf nu juist geen Sinterklaasfeest in een voor ons gemakkelijk herkenbare vorm tot stand is gekomen. Het is alleen doorgangsland geweest. De heilige reist door naar het noorden van Frankrijk. Daar pas vindt de legendevorming plaats rond de drie in stukken gesneden en gepekelde scholieren, één van de paar legenden die vereist zijn voor de totstandkoming van althans een deel van het feest.
En vanuit noord-Frankrijk gaat de cultus zegevierend voort, nog verder noordwaarts, naar de Nederlanden en Engeland en IJsland, naar Scandinavië, en via het Rijnland oostwaarts, en zuid­waarts, ‘terug’ als het ware naar de Zwitserse en Oostenrijkse Alpen. Van de mogelijke ingewikkeldheid van de bewegingen van de heilige dank zij de kruistochten – Europa weer uit en dan hernieuwd weer terug – zwijg ik nu maar. Gesteld al dat ik het allemaal werkelijk goed begrepen en onthouden zou hebben.

Nicolaas is de populair­ste heilige aller tijden, eeu­wen lang. Hij is de patroon van zo’n ongelooflijk lange reeks beroepen en levensaspecten  -zeelui, veerlui, vissers, havensteden, kinderrijkdom, prostituees, griffiers, gevangenen, bakkers, slagers, ban­kiers, dieven – dat je je verbijsterd af gaat vragen: van wie was hij de heilige niet, eigenlijk? Het antwoord is plusminus: van de landbouw. Hij is de heilige van de opkomende middeleeuwse ste­den, van de Hanze en de handel, van het geld, van de rivier- en van de zeeha­vens; en van kinderen dus. Hij was met zijn lang uitdijende enorme staat van dienst niet een heilige die onder één hoedje te vangen was. Hij was, anders dan de anderen, gespecialiseerd in na­genoeg alles.

Meisen trekt zijn bewegingen na aan de hand van onder meer stichtingen van parochiekerken, kloosters en pa­tronaatschappen. Jones toont, verhalender, hoe de legenden zelf (als het ware) op reis zijn en van gedaante ver­anderen. Een heilige, heb ik nu begre­pen, is een proces, geen product. Een heilige komt tot stand in of rond de leemte die hij biedt.
Onlangs* verscheen bij Ambo een verrassend boek, getiteld Nicolaas, de duivel en de doden. Daar is dan de kloeke Nederlandse studie die tot voor kort zo ontbrak.
Met zijn boek, zegt de auteur Louis Janssen in zijn bijna kortaffe voor­woord, wil hij onder meer het betoog van Meisen voor een Nederlands pu­bliek toegankelijk maken. En dat doet hij, in de eerste twee delen van zijn boek.

Terwijl hij ’s lezers literatuurkennis rond Sint-Nicolaas en passant up date brengt. Maar hij doet nog meer. In een derde en laatste, ook omvangrijkste, deel onderneemt hij iets wat hem na aan het hart moet hebben gelegen, namelijk – zoals hij het zelf aanduidt – het volgen van het spoor van de doden in een christelijke cultuur.
Ik vind het een indrukwekkend boek; waaraan ik hier overigens geen recht kan doen: omdat ik geen vakman ben en omdat het voor een krant te veel zou worden. Maar ik wil benadrukken dat het een boek is dat de moeite waard is voor een breder, in de geschiedenis van de volkscultuur geïnteresseerd publiek. Wie graag Carlo Ginzburg leest of Le Goff, kan bij Janssen terecht.

‘Nicolaas, de duivel en de doden’ vormt een drieluik, zoals al door de titel aangegeven wordt. In het eerste deel gaat het over de heilige en zijn feest, vanaf de dertiende eeuw, in Nederland en op de Waddeneilanden, en op een aantal plekken in de Zwitserse en Oostrijkse Alpen. Het aardige is dat dit deel relatief veel aandacht schenkt aan een vorm van het feest die aan velen denk ik, onbekend zal zijn, door Janssen ‘de maskerade’, soms ook ‘het charivari’ genoemd.
Op Ameland, en met name in Hollum, moet een goed tegen buitenstaan­ders beschermde traditie bestaan, be­kend als klaasjagen. Daarbij gaan de volwassen mannen gemaskerd – en ‘in het pak’, een fantasiegewaad van eigen makelij – de straat op. ’s avonds. Het heeft iets van een mannelijkheidsproef. De zogenaamde Klaasomes hebben het recht in alle huizen binnen te gaan en dienen door de daar aanwezige vrouwen en meisjes ontvangen te worden. ‘Deze ene variant van het feest, de maskerade, komt voor – op meerdere plaatsen in Europa – naast of in plaats van het ons bekende kinderfeest, in de variant die bij Janssen ‘het nachtelijk  bezoek’ heet: het feest van de gezette schoen.
Een derde door hem onderscheiden ‘scenario’ is dat van de ‘boy-bishop’. Het is een gebruik, ook in vroeger tijd voor Nederland vastgesteld, dat eigen­lijk naar 5 of 6 december is overge­waaid van Onnozele Kinderen (op 28 december). Het is een omkeringsfeest, waarbij een scholier verkozen wordt tot bisschop, en een dag lang de macht naar eigen inzicht uitoefent. Het is ver­bonden met optochten en bedelpartij­en. Rond deze drie scenario’s weeft Janssen zijn overzicht, dat van een hel­dere en vaste greep op de omvangrijke literatuur getuigt.

In het tweede deel gaat het om en over de duivel, met wie Sint Nicolaas in diverse legenden veel van doen heeft gehad, en die naar Meisen en in zijn spoor Janssen aannemen vaak optreedt als de getem­de metgezel en dienaar van de heilige. Zwarte Piet is als zodanig zijn meer of minder recente manifestatie, maar staat in een lange traditie. Het derde deel ten slotte, biedt een royaal inzicht in de manier waarop de vroegmiddeleeuwse kerk de doden en het hiernamaals zag. Vooral dit laatste deel, als de wijdst getrokken cirkel rond de heilige en zijn functioneren in het volksgeloof – op de begraafplaatsen moeten talrijke Nicolaaskapellen gestaan hebben – kan ik hier geen enkel recht doen. Ik kan alleen verzekeren dat het een uiterst boeiend complex is dat Janssen analy­seert; het is bijna een boek op zichzelf. Goed. Met deze veelomvattende stu­die (er wordt heel veel kort maar helder in het gelid gezet) kunnen we ons dan eindelijk vertonen naast de Duitsers en de Amerikanen, die hun Sinterklaas of geheel zijn kwijtgeraakt, of nooit meer hebben aan gekregen. Dat stemt tevre­den en trots. Nu nog – ik kan het wensen niet laten, in dit jaargetijde van de verlang­lijst – een schitterende tentoonstelling in het Amsterdams Historisch Mu­seum, die licht werpt op vele nog altijd resterende kwesties zoals: waarom is het feest hier blijven bestaan? Wat is dan toch de etymologie van ‘specu­laas’? Wanneer kwam het sinterklaas­gedicht op? Was dat buiten Nederland evenzeer traditie als hier? Is het juist om die ene sluitappel bij Bredero te zien als een protosurprise? (Een sluit­appel is een kunstig zigzag doormidden gesneden appel waar iets in zit.) Is er een geschiedenis te schrijven van de gegeven cadeaus? Die noten en vruch­ten als cadeaus voor de kleine kinde­ren, wanneer houdt dat op? Zijn de (peper)noot en het marsepeinen fruit er de nazaten van? En die letters, van chocola en banket, staan die in een al even rechtstreeks verband met het scholierenfeest’? Welke rol heeft het (openbaar) lager onderwijs in de vorige eeuw gespeeld bij de introductie van de Sinterklaas nieuwe stijl? Werden er – voor al die negentiende-eeuwse lied­jes, andere gezongen? En is daar wat van over?

Ach! En zo voort, en zo meer: er is nog zoveel te wensen. De archieven in! Van kerk, klooster, gilde, gemeente, be­grafenisvereniging, lager onderwijs en wat al niet. Aan het werk.

Louis Janssen: Nicolaas. de duivel en de doden. Ambo, ƒ 49,50.

Wie in kort bestek op de hoogte wil raken:
Ed van Eeden. Wie de koek krijgt, wie de gard. Amber, ƒ 12,50.

Voor de aarzelende kerstyup:
R. en W. Schroder, Kant-en-klare Sinterklaasgedichten. Prisma, ƒ 14,90.

Bij de Bijenkorf:
Het Sint Nicolaas Feestboek, ƒ 12,50.

(Nicolaas Matsier, de Volkskrant, * 26-11-1993)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 

327-307

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (9)

.

SINTERKLAAS:

Als bisschop van Myra in Klein-Azië is hij rond 340 na Christus gestorven. Waarschijnljjk op 6 decem­ber. Daarna wordt het stil rond de man.
Pas 200 jaar later duiken de eerste verhalen op en wordt hij opnieuw gebo­ren in een amoureuze affaire tussen fictie  en werkelijkheid.  Sinterklaas wordt legendarisch als een diepgelovig rechtschapen man met een aversie tegen ongeloof en onrecht. Een man die zich het lot van de armen aantrekt. Hij moet zo heilig zijn geweest, dat hij als kind maar één keer de borst zoog.
Een wereldheilige, die door de Noormannen op hun veroveringstocht vanuit Klein-Azië wordt meegenomen.

De Sint verovert Kiev, Moskou waar hij Nikolai Chudovorits wordt genoemd, de Wonderdoener.
Eind 11de eeuw verove­ren de Noormannen ook Zuid-Italië en brengen ze de beenderen van de Sint over naar Bari. De overbrenging heet de Translatio en veel kruisvaarders bidden aan zijn graf. Ze nemen zijn verhaal mee naar Aberdeen en Limerick, waar de Sint patroonheilige is.
Elke eeuw wordt de man belangrijker en aangezien er geen plaatjes van de
bis­schop van Myra bestaan, slaat de fanta­sie aan het schilderen en worden sym­bolen uit de Germaanse cultuur meegemengd.
Symbolen uit de zes woelige weken voor en na Kerstmis, als de overledenen door de donkere luchten jagen en de verbondenheid met de do­den herleeft. Zo staat Wodan model voor de kleding van Sinterklaas en wordt de trouwe schimmel afgeleid van Sleipnir, het achtvoetige monster, dat sneller dan de wind door de wolken (over de da­ken?) kan jagen. De speer van Wodan is de staf en de deur tot de wereld van de doden, de schoorsteen, wordt de voor­deur tot de kinderharten. De Sint met één been in de christelijke en één been in de Germaanse cultuur. Er gaan zoveel verhalen rond de bis­schop, dat er altijd wel een beroeps­groep of gilde een verzoek indient om hem tot patroon te benoemen: schip­pers, handelaren, scheepbouwers, vis­sers, advocaten, deurwaarders, prosti­tuees en smachtende vrjjers. Vooral in Nederland is de Sint een veel gevraagd huwelijksmakelaar, de ‘Hylickmaecker:

„Geeft ons het gout der liefde in ons schoe
Dat wy ontgaan de straffe van Gods roe.”

Dan komen de eerste problemen: in de zeventiende eeuw is het
Sinterklaas­feest uitgegroeid tot een gigantische jaarmarkt voor volwassenen met veel eten, drank en jolijt. Dit zeer tegen de zin van de gegoede, protestantse burge­rij. Het ‘heidense’ feest wordt tjjdens de beeldenstorm van de straat de huiska­mers ingejaagd, waar het tot een fami­liefeest uitgroeit.
In het protestantse Duitsland wordt de Sint helemaal uitgegomd, het Kerstkind neemt de taak over.

Eeuwen heeft het feest in de huiska­mers geleefd en zich ontwikkeld tot een traditionele familiebijeenkomst waar begin december het Sinterklaasgeheim opduikt.
„Sinterklaas geeft de verbon­denheid tussen generaties aan. Het ri­tueel van het vertellen van verhalen, het telkens prikkelen van de kinderfantasie. Elke ouder vertelt zijn eigen Sinter­klaasverhaal aan zijn kinderen en die vertellen het weer verder.
Sinterklaas­verhalen zijn een ontmoetingspunt tus­sen de volwassenen – en de kinderlitera­tuur. Het Sinterklaasfeest geeft de ver­bondenheid aan die je met elkaar in je familie, met je vrienden voelt: “het bij elkaar horen”, aldus prof. dr. Bouckaert, doctor in de Germaanse filologie en buitengewoon docent jeugdliteratuur aan de Universiteit van Leuven. De wederopvoeding is begonnen.

In het Nationaal Schoolmuseum in Rotterdam draait tot 9 januari* volgend jaar de tentoonstelling De Onbekende Sinter­klaas, en de Nederlandse tak van het Sint-Nikolaas Genootschap bewaakt streng de Sinterklaascultuur in Neder­land. Sinterklaas bruist weer. Secretaris Guus Smits uit Veldhoven: „We hebben de brouwerij De Drie Linden in Wageningen honderd liter Nicolaasbier laten brouwen en speciale glazen laten ma­ken en viltjes.” Het bier wordt op de speciale culturele avonden rond Sinter­klaas gedronken.

‘Sint Nicolaas, Goed­heilig man,
die oud is, maar niet sterven kan,
zolang er ergens op aarde
een menskind zijn droom bewaarde’,

is een oud versje.

Zelfs de voormalige Sovjet-Unie kreeg de heilige niet klein. Zo is een Russische uitspraak:
“Als ze ons God afnemen, hebben we altijd Sint-Nicolaas nog”

(Hans Jacobs in De Gelderlander, *20-11-1993)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

325-305

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (24)

.

SPECULAAS

Nieuwsgierigheid naar het triviale is het begin van alle wijsheid, hield St.-Nicolaas mij in een filosofische bui ooit voor. Ik heb die woorden nooit vergeten. Er zijn in dit seizoen inderdaad tal van zaken waar een mens achteloos aan voorbij gaat. Speculaas bijvoorbeeld. Net als iedereen  graaide ook ik deze dagen in de koekjes­trommel en werkte onnaden­kend speculaasjes naar binnen. Maar die tijd is voorbij (van dat onnadenkende dan). Want ik ben eens gaan uitzoeken wat de oor­sprong is van dit baksel dat ’s win­ters de vaderlandse koektrommels vult. Waar komt bijvoorbeeld de naam vandaan?

Een etymologisch woordenboek geeft als oplossing dat speculaas is afgeleid van ‘speculatie’, wat dan niet voor het onverantwoord goo­chelen met (bij voorkeur) ander­mans geld staat, maar voor ‘plat gebak’. Dat klinkt alvast heel aan­nemelijk.

Speculaas, zo leert verdere studie me, is een tamelijk recente uitvinding van het bakkersgilde. De koek ontstond tegen het einde vorige eeuw uit de aanpassing van taai-­taai op veranderingen in des snoepers smaak. Die kreeg een voor­keur voor de kruidige, harde beet. Taaitaai behoort weer tot de fami­lie van ontbijt-, peper- en kruid­koeken.

In dit gezelschap is speculaas echt een broekie. Maar net als de ande­ren blijkt het winterkoekje, met vorm en smaak, te staan in tradi­ties die terugreiken tot diep in het verleden.

Moesten de goden als tegenpresta­tie niet iets terugkrijgen van wat aan hen te danken was? Dat heb­ben mensen gedacht die goedgun­stig hemels ingrijpen voor het wel­slagen van de oogst verantwoorde­lijk hielden. Dus werd een deel daarvan geofferd: vee, gewassen, wijn. brood, koeken. Arme mensen die een dieroffer niet konden bren­gen mochten vaak volstaan met het aanbieden van een afbeelding van het voorgeschreven beest in brood of koek.

Wilde men er zeker van zijn dat de gaven bij de juiste god terecht kwamen en dat de begunstigde duidelijk werd wie de afzender was (niet onbelangrijk), dan moest het offer iets kenmerkends worden meegegeven. Bij brood en koeken was dat geen probleem. Vóór het bakken kon het deeg in de vorm van de beoogde god worden ge­kneed en/of voorzien van relevante namen. Overal in de antieke we­reld – Egypte, Assyrië, Grieken­land, noem maar op – zijn bewij­zen voor dit gebruik gevonden. Ook de Germanen in onze streken hanteerden deze religieuze uitwis­selingspraktijken. Tijdens de Mid­winterfeesten offerden zij koeken in de vorm van goden, mensen en dieren. Vooral aan Wodan. In ge­zelschap van zijn Wilde Jacht, werd Wodan dan geacht door de lucht te rijden en als windgod de akkers met vruchtbaarheid te ze­genen. Wodan (of Odin) is altijd afgebeeld als oude man met een lange, witte baard, gehuld in een wijde mantel en leunend op een staf.

In een van de sagen aan hem gewijd verrast hij een boer door diens laarzen met goudstukken te vullen. Met man en macht pro­beerde het latere christendom de heidense overtuigingen en gebrui­ken uit te roeien. Of nam ze, als dat niet lukte, aangepast in zich op. Zo werden de Midwinterfees­ten gesplitst in St.-Nicolaas en Kerstmis. Koekfïguren zijn nooit meer uit de decembermaand weg geweest, waarbij de gewoonte om oude goden zoals Frigga, beschermvrouwe van het huwelijk, in de koek af te beelden, erg taai bleek.

Maar heel langzaam kwamen hier­voor christelijke heiligen in de plaats, de latere katholieke san(c)ten en san(c)tinnen. Onder druk van de reformatie werden die veranderd in de bekende, niet weg te denken Vrijers en Vrijsters. In de loop van de eeuwen is het afbeeldingenrepertoire natuurlijk uitgebreid. Er kwamen schepen bij, molens, ruiters, paarden, wa­gens, narren, politieke voorstellin­gen en stichtelijke. En, hoe kan ’t anders, behoorlijk scabreuze tafe­relen. In de regio Nijmegen overi­gens waren zogenoemde Karelprenten geliefd. Koekplanken, de mallen waarin het deeg werd ge­vormd, zijn na het toeslaan van de massaproductie gewilde verzame­laarsobjecten geworden. Hoe de smaak van dit gebak zich ontwikkelde, was een wat moeizamer te reconstrueren verhaal. Als geschreven bronnen ontbreken, mis je ten enen male informatie over de gebruikte ingrediënten. Maar ook uit de nalatenschap van geletterde beschavingen in de Oudheid kwam tot nu toe geen echt kookboek aan het licht.
In andersoortige geschriften staan hier en daar wel wat opmerkingen over eten en drinken. Er bestaat een aantal inventarislijsten van voorraadschuren en van provisie­kasten in paleizen en vestingen en daar zou je ’t mee moeten doen. Als er niet die ene uitzondering was.

Van de smaak in de Romeinse keuken is een heel aardig idee gegroeid door onder meer De re coquinaria, het beroemde kook­boek van de eerste eeuwse lekker­bek Apicius. Dus weten we bijvoor­beeld dat Romeins brood met anijs werd gekruid. En dat de Romeinen speciale offerkoeken (libuma) bakten waarin honing was ver­werkt. Om voor de hand liggende redenen – je zet goden die je iets vraagt geen oud brood voor – moesten die koeken extra lekker worden gemaakt.
De smaak van wat bij de Romeinen en hun goden op tafel kwam, was natuurlijk afhankelijk van de krui­den en specerijen waarover ze konden beschikken. Nu kan uit Apicius’ boek en ander authentiek werk worden afgeleid dat alle van­daag gebruikte smaakmakers (en meer) in de Romeinse keuken aan­wezig waren. Zelfs ‘exoten’ als kruidnagel en peper, al was dat laatste schreeuwend duur. Vanaf de Romeinse Tijd zou de beschikbaarheid in westelijk Europa van specerijen afhankelijk zijn van het functioneren van handels­routes met het Verre Oosten. Toen dus in de vierde en vijfde eeuw het Romeinse Rijk instortte, stokte de aanvoer. Maar in het derde kwart van de zevende eeuw liep de levering weer. Onverhoopt doorgesne­den aanvoerlijnen werden na ver­loop van tijd altijd wel weer her­steld. Karel de Grote deed het op zijn beurt en later zorgden de Kruistochten ervoor. Zo wisselde de aanvoer van eeuw tot eeuw. Totdat, in het tijdperk van de grote ontdekkingsreizen, de specerijenproductie, – handel en handelsroutes vast in handen kwa­men van nieuwe West-Europese machten.

Mateloos populair sinds de twaalf­de, dertiende eeuw was een
spece­rijenmengsel, met de naam gode pouders, goed poeder. Het bestond uit greyne (kardamom). ghimber (gember), caneel, foli (foelie), no­tenmuskaten en groffelsnagelen (kruidnagel), soms aangevuld met galentijn (galanga, nu beter be­kend als laos). Het werd in allerlei gerechten gebruikt, van appeltaar­ten tot Saracenenragoüt, van koek tot konijnepeper. Hiermee, met de gode pouders, komen we tot de kern van de smaak. Want waar men bij taaitaai vasthield aan ho­ning en anijs, werd aan het einde van de vorige eeuw voor de nieuw­lichterij die speculaas was, terug­gegrepen op dit middeleeuwse mengsel. De smaak van speculaas is de smaak van een middeleeuwse Europese ‘kerrie’…

(Theo Holleman, De Gelderlander, 04-12-1993)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

324-304

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (8)

.

SAINT NICOLAS

Niet per stoomboot, maar op een ezel rijdt Sint-Nicolaas dorpjes in de Elzas binnen. Daar vieren ze op vergelijkbare wijze Sint-Nicolaas. Hij brengt echter geen cadeautjes mee, wel lekkernijen.

Een van de weinige gebieden waar het Sint-Nicolaasfeest op vergelijkbare wijze als in Nederland en België wordt gevierd is Elzas-Lotharingen, een berggebied in het noord­oosten van Frankrijk. Waarschijnlijk doordat de commercie zich daar meer op Kerstmis richt, heeft Saint Nicolas zijn oude waardig­heid wat duidelijker weten te bewaren dan onze Sinterklaas. Op de vooravond van 6 de­cember rijdt Saint Nicolas op een grauwe ezel de dorpjes binnen. Hij is gehuld in een rode mantel en heeft een rode mijter op het hoofd. Achter hem loopt, op handen en voeten, Père Fouettard, een woeste, in het zwart geklede wildeman. Zijn attributen zijn een grote zak, een roe en een zware ketting waarmee hij voortdurend rammelt om de komst van de heiligman aan te kondigen. Saint Nicolas brengt geen cadeautjes, dat doet de Kerstman, maar wel allerlei speciale lekkernijen voor de kinderen die binnen bij de haard wachten.
Volgens de traditie zijn het de peetooms en – tantes die Saint Nicolas behulpzaam zijn met het verstrekken van dit lekkers.
Vooral Lebkuchen, een soort taai­taai wordt in de vorm van een sinterklaas in de wachtende klompjes gestopt.
Oorspronkelijk werden deze koekfiguren met gekleurde glazuur beschilderd, tegenwoordig wordt er een plakplaatje op geplakt. Die Lebkuchen kunnen heel groot zijn tot wel een meter of meer!
Zij worden gevormd in speciale plan­ken die van beuken-, peren- of notenhout gemaakt zijn.

Jan Thjo achterhaalde voor u het recept van deze koeken, die alleen voor dit feest gebak­ken worden. Als u ze op de ouderwetse ma­nier wilt versieren dan kunt u dat doen met een waterglazuur en bakkerskleurstoffen die in elke banketbakkerij te koop zijn.

Elzasser Lebkuchen

250 gram vloeibare honing,
100 gram suiker,
250 gram gemalen amandelen,
50 gram ge­hakte sukade,
rasp van twee citroenen,
1 theelepel kaneel,
1 mespunt gemalen kruid­nagel,
1 mespunt nootmuskaat,
1 mespunt gemalen koriander,
1 ei,
350 gram bloem,
2 theelepels bakpoeder.

Kook de honing met de suiker op.
Neem de pan van het vuur en voeg de kruiden toe.
Goed mengen en af laten koelen.
Klop ver­volgens het ei en de bakpoeder door het mengsel en voeg met kleine hoeveelheden te­gelijk de bloem en de gemalen amandelen toe.
Kneed alle ingrediënten tot een soepel deeg.
Is het deeg te kleverig voeg dan nog wat bloem toe.
Bestuif het aanrecht met bloem en rol het deeg hierop uit tot een dikte van 1 cm.
Snijd de gewenste figuren uit het deeg.
Er zijn ook metalen vormen te koop.
Beboter deze vormen en druk het deeg stevig er in aan.
Bestuif een bakblik met bloem en klop de deegfiguurtjes uit de vorm.
Leg de zelf gesneden figuurtjes ook hierop.
Bak de Lebkuchen in de oven op 180 graden in 20 minuten af.

Warme Sint-Nicolaasdrank

(15 kopjes)
2 flessen rode bessensap,
1 pijpkaneel,
3 kruidnagelen,
een halve citroen,
een kwart sinaasappel,
3 eetlepels honing.

Prik de kruidnagels in de halve citroen.
Breng de bessensap aan de kook en voeg de andere ingrediënten toe.
Laat circa 1 uur op een laag vuurtje trekken.
Giet deze bessendrank voor het serveren door een zeef.

Voor later op de avond een hartige kaas/ui-taart voor een bakvorm met een omvang van 25 cm:

Quiche Lorraine (8 personen)

Pie deeg: 250 gram bloem,
125 gram boter,
60 gram water,
1 theelepel zout,
1 theelepel
oregano.

Stort de bloem uit op het aanrecht en maak een kuiltje in het midden.
Doe zout, water en kruiden in het kuiltje.
Verdeel de boter in stukjes in de bloemrand.
Werk nu het vocht vanuit het midden, steeds wat bloem en bo­ter meenemend, met de hand tot een soepel deeg.
Kneed niet te lang, vorm er een bal van en laat die 1 uur op een koele plaats rusten.
Vulling:
3 flinke uien,
2 eetlepels zonne­bloemolie,
1 theelepel oregano,
1 bakje volle kwark,
2 deciliter room,
2 eieren,
een halve theelepel nootmuskaat,
1 theelepel zout,
pe­per uit de molen,
150 gram belegen geraspte kaas,
1 dessertlepel arrowroot (of maizena).

Schil de uien en snijd ze in ringen.
Fruit ze in de zonnebloemolie en voeg de oregano toe.
Af laten koelen.
Klop kwark, room, eie­ren, nootmuskaat, zout, peper, een derde van de kaas en de arrowroot in een kom.
Meng de gebakken uien hier doorheen.
Rol vervolgens de deegbal op een met bloem be­stoven aanrecht uit tot een lap met een dikte van circa 3 mm.
Leg het ingevette bakblik op de deeglap en snijd op 1 cm van de rand een cirkel uit.
Bekleed hiermee de vorm.
Prik de bodem in met een vork.
Vul deze vorm met het uienmengsel en strooi de rest van de kaas er over heen.
Snijd van de restanten van het deeg repen en leg die ruitvormig over de taart. Bak de quiche op een rooster in het midden van de oven op een temperatuur van 220 graden in 45 minuten gaar.

(Nicole Karrèr en Jan Thjo,Jonas 7, 29-11-1985)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 

.

323-303

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (6)

.

SINT-NICOLAAS BESTAAT ZOWAAR ALS U ADEMHAALT

‘Ah, vous dirai-je, Maman,
Ce qui cause mon tourment?
Papa veut que je raisonne
Comme une grande personne,
Moi je dis que les bonbons
Valent mieux que la raison.’

(Ah, zal ik u zeggen, mama
Wat mijn kwelling is?
Papa wil, dat ik redeneer
Als een volwassene,
Maar ik beweer, dat de bonbons
Meer waard zijn dan de rede.’)

Dit oude ‘kinderliedje’ uit de tijd van de verlichting, waarin een kind
rede­neert, dat het aan snoepgoed meer waarde toekent dan aan redenaties, was toen een grapje, nu begint het bit­tere werkelijkheid te worden.
De kleu­ter moet gaan leren, dat hij inzicht moet krijgen in rekenen, lezen en schrijven. Binnenkort zullen daar nog wel beginnende kennis der natuur, grondbegrippen der aardrijkskunde en grondvertelsels over koningshuis en vaderland bijkomen. Natuurlijk, slechts voorbereidend, dit wil zeggen met stomme, kinderachtige prietpraat en oervervelende, door domme geleer­den uitgedachte kijk-grijp-spelletjes.
De vriend van de gehele mensheid, Sint-Nicolaas, is van dit kortzichtige intellect reeds lang het slachtoffer ge­worden. Niet alleen commercieel winstbejag heeft hem dood vermoord, maar ook intellectueel waarheidsfanatisme heeft het heilige kapot verbrij­zeld.

. . . Dertig kleuters hebben ademloos naar een spannend sprookje over de wind geluisterd. Dan vraagt er één: ‘Is dat nou echt waar gebeurd?’ Als juf antwoordt: ‘Ja, dat is echt waar ge­beurd,’ dan gaat er een zucht van op­luchting en blijdschap door de klas. En dat is niet, omdat ze weer op adem komen, maar omdat het sprookje ze weer heeft verbonden met de werke­lijkheid.

Het angstwekkende is, dat de meeste volwassenen niet meer weten wat de werkelijkheid is. En hoe kan zo’n moeder of vader of kleuterleidster dan nog een echt waar verhaal vertellen, nadat hij of zij eerst heeft getracht de kleuter de werkelijkheid in het begrip ‘waar’ bij te brengen? Moeder, vader, juf, weet ü werkelijk wat een springbalsamien is? Bent u met de balsamienknop wel eens opengebloeid voor het zonnelicht? Bent u met het zaadje wel eens uit de vrucht gesprongen? Heeft u met de herfst­wind de zaden der planten wel eens uitgestrooid, de dorre bladeren van de bomen gerukt en daarmee de dolste spelletjes gespeeld? En wou u mij nou wijs maken, dat Sint-Nicolaas niet bestaat? — Hij be­staat zo waar als u ademhaalt.

Men gaf de naam ‘Sint-Nicolaas’ aan een machtig wezen, dat nu wordt
op­geslokt door een enorm monster, dat in de Noord-Germaanse mythologie ‘Poelspleet’ wordt genoemd. De wereldwolf. De wolf is, evenals in de sprookjes, het beeld van het valse, on­harmonische, van het kwaad. Deze al­les verslindende Spleet leeft in de bo­dem waar men niet op staan kan, waar men niet op kan vertrouwen. Het is de ‘Leugenwolf. Hij werkt samen met een ander verschrikkelijk ondier. ‘Nijdhouwer’, de wurgslang, die de he­le wereld in zijn greep heeft: de ‘Heb­zucht’.

Vroeger hadden alle mensen dit beel­dende denken, dat nu de kleuter nog heeft. De ‘grote mensen’ denken nu abstract. Ze hebben het voorstelbare er afgetrokken. Daar zijn ze erg door vooringenomen. Ze zijn er eeuwen lang blij mee geweest. Nu komen er steeds meer ‘volwassenen’, die gaan merken, dat ze door deze eenzijdig­heid van de wereldgrond zijn afgeraakt en in een moeras zijn terecht geko­men. Zij hebben de taak, om de Heili­ge Sint weer in de harten van kinderen én grote mensen te doen herleven. Wie beeldend kan denken, dit wil zeg­gen levend, scheppend kan denken, beleeft, nu de zomer voorbij is en de oogst is binnengehaald, nu de bladeren neerdwarrelen en de kou z’n intree doet, intensiever dan ooit, de wind.
De wind, die ‘luchtverplaatsing’ is voor de puur intellectuelen, is voor hen een wezen, dat onzichtbaar, maar wel goed voelbaar is. Het is een goddelijk wezen, dat de hele aardbol om­hult, dat de wolken draagt en trekken doet of als vruchtbare regendruppels laat neervallen. Het is ook het wezen, dat planten, dieren en mensen laat ademhalen en daardoor in het leven houdt. Aan dit wezen dankt de mens ook de spraak, de taal. En dus ook uiteindelijk het inzicht en de wijsheid, die de mens, dank zij de taal zich ver­overen kan. Via de taal kunnen wij, mensen, elkaar weer tot inzicht, tot ‘leven’ brengen. De taal is een ge­schenk van dezelfde god, die wij allen zo’n achttien keer per minuut, inade­men en, omgevormd, uitademen, die wij aan elkaar, ademend, doorgeven. Het is precies dezelfde god, die aan ons venster rukt en over onze huizen rijdt in de wind.
Dit wezen konden de Noord-Germaanse volkeren nog wer­kelijk beleven in de tijd rondom Christus’ geboorte. Zij noemden dit godde­lijk wezen ‘Odin’ of ‘Wodan’. Dat is ‘Adem’ of ‘Waden’ of ‘Woeden’. Wodan reed voor hen op een schim­mel, die ‘Sluipsnel’ heette. Het ‘Paard is het ‘Verstand’, Het ‘Witte paard’ is het verstand dat zich op het bovenzinnelijke richt. Wodan droeg een grote ‘Hoed’, het breedgerande hoofddeksel van het hersendenken, dat naar boventoe afsluit van de
 algemene geestelij­ke wereld. Hij had een wijde ‘Mantel’ om. Het symbool van de alles omvat­tende, actieve Ik-kracht. De grauwe ‘baard’ van Wodan was een teken voor macht. Een macht die niet meer zo rein en zuiver is als de sneeuwwitte baard van God-van-het-heelal. In zijn hand hield hij de speer ‘Ga-snel’, de trefzekere gedachte. Heeft u wel eens door een echte schoorsteen van een ‘los hoes’ of van een oude berghut gekeken naar de lucht? Misschien kunt u zich dan nog enigszins voorstellen, hoe men in die vroegere tijden de sterren beleefde en de hemelse gaven verwachtte. Wodan, die vele namen had, (Grauwbaard, Breedhoed, Keurvader, Alvader enz.) is ook de bode van het licht, dat ons nadert in de Midwinternacht. Toen de mensheid, ook in het noor­den, deze realiteit minder ‘helder’ ging ‘zien’, toen de goden verduisterd wer­den in de schemering van hebzucht en behagen, bleef het beeld van de Wind­-en Ademgod onuitroeibaar. De chris­telijke kerk gaf aan de mensen een hemelse ingewijde, een heilige priester-bisschop, een bemiddelaar tussen God en wereld ervoor in de plaats. Dat was een wijze daad van grote be­tekenis, die door het volk zowel uiter­lijk als innerlijk dankbaar kon worden aanvaard.

Aan het uiterlijke beeld is niet veel veranderd. Het over velden en huizen rijdende paard, de eerbiedwaardige baard, de wijde mantel zijn gebleven. De snelle speer werd een waardige staf, de hoed werd een mijter die van boven open is, om de geestelijke we­reld binnen te laten.

Sint-Nicolaas is ons de goede hemelga­ven blijven brengen. Nooit kan een mens innerlijk vrij worden, als hij in de ketens der wet van oorzaak en ge­volg geboeid blijft. Maar nu kan hij vol-bewust de goddelijke geschenken van de natuur, van zon en water en wind, van adem en leven gaan waarde­ren. Dat is het voornaamste geschenk van Sint-Nicolaas.
Ons Sint-Nicolaasfeest laat ook een keerzijde zien van deze gave.
Het wil­de heir van Groete-Grauwbaard werd het span zwarte Pieten, die de straffende roede en zak dragen, maar die door de Sint in toom worden
gehou­den. De ‘zak’ en ‘slaag’, dat krijgen we, als we blijven leven zonder het licht van de hemelwereld.

En zo zetten we dan onze schoenen, waarmee we de verbinding met de aardse werkelijkheid onderhouden, bij de haard, en verwachten liefdegaven. En op de avond zelf zitten zelfs de grote mensen rondom deze haard, het ‘hart’ van ons huis. Want de haard is de warmtebron in het Huis-van-de-liefde. De hemelbode, die natuurlijk evenzeer op aarde als in de hemel kan zijn en die nu tijdelijk uit dat verre land is gevaren om ons weer de gaven van hemellicht en -liefde te brengen, klopt bij ons aan . . . Aan het werkelijke kwaad is de kleu­ter nog niet toe. We moeten bij hem met Zwarte Piet erg voorzichtig zijn. Moraliseren is een bezigheid van het starre intellect. Dat doen de heilige Man en zelfs zijn knecht nimmer. Wij, volwassenen echter, die de enorme reclamestunts en de geldzucht doorzien, laten ons en onze kinderen door Poel­spleet en Nijdhouwer de werkelijkheid van Sint-Nicolaas niet ontnemen! En dan is de Heilige weer vertrokken, naar andere mensen. Een zwarte hand heeft voor het laatst nog rijkelijk zijn gaven gestrooid. Een kleintje zegt: ‘Sint- Nicolaas leek sprekend op Oom Henk . . .’ Moeder antwoordt: ‘Wa­rempel, je hebt gelijk! – Wat een eer voor Oom Henk, dat Sint-Nicolaas sprekend op hem lijkt!’ Zo is het ook! Sint-Nicolaas komt uit de hemel, noem het ‘Span’-je of ‘Engel’—land, maar hij neemt de ge­daante aan van een mens. Deze abstracte woorden, hoe waar ze ook mogen zijn, en hoe nodig of het ook is dat wij, als wordende mensen en als opvoeders, tot in onze levens­houding toe ons de werkelijke beteke­nis ervan bewust maken, voor het kind zijn als ze zodanig voor zijn bewuste denkvermogen nog ontoegankelijk. Het kind denkt concreet. Het kind denkt beeldend. Het feest in de tijd­krans, dat het sterkst ons allen op­roept tot rekenschap van wat we zijn en wat we kunnen, het feest van de innerlijke gaven, dat brengt logischerwijs een nog sterkere concretisering met zich mee. Hier verschijnen dus Sint-Nicolaas en Pietermanknecht in levende persoonlijkheid om reken­schap te vragen en te lezen in het gou­den boek van oorzaak en gevolg. Maar ook, — en dat is voor de kleuter alleen van belang—, om te schenken nieuwe, ware levensmoed en echte, innerlijke blijdschap.

Henk Sweers, Jonas 6, 21-11-1975)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

311-291

 

 

 

 

 

 

 

 

.