Tagarchief: nornen

VRIJESCHOOL – Vertelstof – sprookjes (1-2/5)

.
Dieuwke Hessels
.

Vrouw Holle:

Een bloemlezing van artikelen, informatie, afbeeldingen, transparanten, liedjes, versjes,  boeken, verhaaltje en het sprookje van “vrouw holle.” 

Artikelen van : Abe v. der Veen, Alice Woutersen, Wikipedia, Annine v. der Meer, Beleven.org,,  levende sprookjes en Ineke Bergman. 

Het sprookje van vrouw Holle is een sprookje van Grimm, voor het eerst   opgeschreven in 1812.
Het is een van de weinige sprookjes waar een Godin in voorkomt! Vrouw Holle wordt ook wel Holda, Hölle of Hel genoemd. Zij is de godin van de onderwereld die heerst over het rijk der doden.
Zodra we dit weten krijgt het
sprookje een veel intensere lading.
Wanneer het meisje de put in springt, en vervolgens wakker wordt in een, begint haar reis door de onderwereld.
Je kan dit zien als de reis
van de ziel bij het sterven en (weder)geboren worden. Je kan het ook zien als een semi-dood die ondergaan wordt tijdens de initiatie van het meisje
tot priesteres.
Verderop zegt Abe de verteller: iedereen is slechts gehoorzaamheid verschuldigd aan zijn eigen levenslot, niet aan de maatschappij, niet aan familie, maar alleen aan de Godin, aan vrouw Holle, die dit levenslot voor jou heeft bepaald.
Aan ons de grote uitdaging om die draad te vinden en eraan vast te houden,  

Lelijke stiefmoeder

De scene met de verwende lelijke stiefzuster en de gemene stiefmoeder, die het lieve meisje slecht behandelen, is klassiek en komt in vele sprookjes voor. Moeder aarde of de moeder die in liefde haar kind omhult heeft plaatsgemaakt voor de moeder van de harde materie. Deze kijkt alleen naar de buitenkant, hoe goed presteert het meisje? De stille aandacht van het meisje – een teken dat ze het contact met de bron nog niet heeft verloren – wordt niet gezien of gewaardeerd. Het egoïstische kind wordt verwend en beloond, want daarin herkent de valse moeder zichzelf. De twee zusjes kan je zien als twee aspecten van jezelf, vanuit de buitenwereld wordt het harde, schreeuwende materiële beloond en het zachtmoedige, innerlijke kind voor die dromerigheid gestraft. Gevoel wordt gezien als een slechte eigenschap! 

In de put 

Spinnen bij een waterput doet sterk denken aan de schikgodinnen die ook de levensdraden spinnen gezeten bij de levensbron en zo het levenslot bepalen. Wie de levensenergie volgt, spint aan zijn eigen levensdraad of volgt eigenlijk de weg die de lotsgodin voor je heeft bepaald.
Wie te snel moet spinnen, moet te hard zijn best doen en raakt zo uit balans. De levensenergie vloeit uit het  meisje, het bloed springt uit haar vingers en kleeft aan de draden. Om de draden te wassen dompelt ze de  spoel in het water van de put en de spoel verdwijnt in het diepe water. Zonder spoel is het meisje haar  centrale as kwijt waarom de draden gewikkeld zijn. Ze is haar vaste basis, haar houvast in het leven kwijt. Deze  zal ze ook niet vinden bij haar stiefmoeder. Ze zal die moeten vinden onder in de put. Wie wil groeien moet  soms diep zinken. Het meisje zit letterlijk en figuurlijk diep in de put! Daar in het diepst van de ellende kan haar  reis beginnen. Die put van diepe ellendige emoties blijkt namelijk een tunnel naar de onderwereld. Maar niet  naar de
duisternis, het is een tunnel naar het licht! Via het water van het onbewuste gevoel bereikt zij een heerlijke  lenteweide vol bloemen. 

Appeltjes plukken en broden halen 

In deze wereld krijgt zij drie beproevingen, die staan voor de drie aspecten van de Godin, als maagd, moeder en oude vrouw. Zij loopt door de bloemenweide tot zij de appelen in de boom hoort roepen, pluk mij, pluk mij! (In het sprookje van Grimm, komt dit pas als tweede taak, er zijn echter ook versies waar het meisje begint met de appelen en symbolisch vind ik dit de juiste volgorde.) (2) Zij is als de maagd die alle genietingen van het leven mag ervaren.  Zij plukt de bloemen en daarmee het leven! De levensdraad wordt langer en dikker  door haar genietingen. Dan plukt ze de appels, op het moment dat ze rijp zijn, niet eerder. Zij ontdekt haar vrouwelijkheid en seksualiteit. In het Bijbelse verhaal is het een zonde als Eva in de tuin de  appel plukt. Voor de Godin is het een noodzakelijkheid om tot bewustzijn te komen. Het meisje volgt haar  instinct, de natuur zelf roept haar, de appelen schreeuwen, dus zij luistert. Na het plukken van de appelen is zij geen maagd meer en de consequenties komen snel. Zij heeft ‘a bun in the oven’ zo het Engelse spreekwoord  luidt… De broodjes in de oven zijn gaar en roepen haar toe. Zij mag kinderen ter wereld brengen. Ook de  moederfase gaat voorbeeldig. 

Vrouw Holle

Ten slotte komt ze bij vrouw Holle zelf. Eerst schrikt ze van haar, want ze heeft zulke lange tanden!
Zoals ik al zei is vrouw Holle een
Godin. Zij heerst over de holle wereld der geesten die je volgens het volksgeloof kan betreden via grotten, holle bomen, bronnen en putten. Dit is geen materiële wereld, je moet het niet letterlijk zien als een grot onder de grond! Het is de geestelijke, innerlijke wereld die je betreedt als je zonder lichaam bent. Pas in christelijke tijden werd deze wereld een oord van verderf en eeuwige pijn. Ook bij de heidense Noormannen en Grieken was de onderwereld geen pretje; in Hades werden misdadigers streng gestraft en in Hel kon het donker en somber zijn. Maar ook het Elysium der Gelukzaligen was hier te vinden en Holda hield in haar berg grote feestmalen met eeuwig zang, dans en mooie vrouwen. De godin Hel zelf wordt voorgesteld als voor de helft zwart en rottend en voor de andere helft roze. (3) In het  sprookje lijkt vrouw Holle lelijk en dus gemeen, maar de lelijke, donkere kant van de Godin is juist uiterst consequent!
Bij vrouw Holle ervaart het meisje de fase van de oude vrouw, haar winterperiode. Zo leert ze dat de laatste zogenaamd lelijke periode het net zo goed waard is om met alle ijver geleefd te worden als de ‘gouden’ tijd van de jeugd. Zij poetst het huisje van vrouw Holle ijverig schoon en schudt haar kussens op zodat het sneeuwt in de wereld. Dit is de periode om je etherische lichaam – het ‘huis’ waarin je woont – te reinigen, om  zo overbodige hechtingen en oude trauma’s kwijt te raken. Door het opschudden van je energetische kussen, raakt ze haar overbodige veren kwijt. Ze raakt – als het ware – in de rui en laat datgene los wat ze niet nodig heeft. Dit is de winterperiode van haar leven. 

Als je deze reis beschouwt als een initiatie van het meisje tot priesteres van de Grote Godin, dan zijn de drie taken van de appelboom, de broodoven en het huisje van vrouw Holle, ook te zien als de taken van de koppelaarster, de vroedvrouw en de ‘keening woman’. De laatste is degene die door haar rouwen helpt bij de overgang van de dood. Binnen deze interpretatie klopt het weer dat het meisje eerst de appelen plukt. Zij assisteert eerst bij het samenbrengen van geliefden, dan bij de geboorte en uiteindelijk bij het stervensproces. 

Goud of pek 

Uiteindelijk voelt het meisje de roep om een nieuw leven te beginnen. Zij wordt door vrouw Holle begeleid naar de poort van de onderwereld. Onder die poort krijgt zij de haar toegemeten portie levensenergie mee. Dit is zoveel dat zij van top tot teen met goud bedekt wordt. Zo wordt zij voor haar continue volgen van de levensdraad – waar het lot haar ook maar naar toe bracht – door vrouw Holle beloond. Als ze in de bovenwereld is roept de haan haar toe: ‘kukeleku onze gouden jonkvrouw zien we nu!’ Hij is de vogel die de dageraad en daarmee het dagbewustzijn en een nieuw leven aankondigt. Haar volgende leven wordt karmisch beloond met een grote portie geluk en zonneschijn. Het goud staat ook voor de paradijselijke kant van de onderwereld. Het is het onderaardse Elysium, waar het gouden tijdperk nog heerst en de gouden appelen een eeuwige jeugd brengen. 

Als de kwade stiefzuster zich in de put werpt is zij liever lui dan moe. Deze levenshouding wordt beloond, door haar bij het verlaten van de onderwereld te overgieten met pek. Dit blijft aan haar kleven en wil er haar hele leven lang niet af! Alles wat zij onderneemt in haar leven gaat door die pek, stroperig en zit vol met pech.
Pek is etymologisch verwant met pech! De pek betekent dus dat zij veel pech in haar volgende leven zal krijgen. Zij wordt zogezegd een pechvogel. De pech is ook de donkere kant van de onderwereld. Pech is een Oudhoogduits woord voor de hel, waar de zielen in de zwarte pek worden gebrand. (4)
Ook hier zien we de twee aspecten
van vrouw Holle en haar wereld. Het is licht en duisternis, wit en zwart. Wie met de stroom meegaat,                                     Gisela Gottschlich
zal in het licht lopen, wie tegendraads is
zal in het duister tasten en de weg niet vinden, zij
weet niet waar de energie te vinden is. 

Als dit allemaal heel moralistisch klinkt moet je bedenken dat iedereen slechts gehoorzaamheid verschuldigd is aan zijn eigen levenslot, niet aan de maatschappij, niet aan familie, maar alleen aan de Godin, aan vrouw Holle, die dit levenslot voor jou heeft bepaald.
Aan ons de grote uitdaging om die draad te vinden en eraan vast te houden, koste wat kost! 

Abe van der Veen

Vrouw Holle schudt de bedden 

Het sneeuwt! Het sneeuwt vanmorgen!
Het is schoonmaak wil ik wedden:
Daar wil zij voor zorgen.
Ze klopt en wast en poetst en boent
n overal ligt rommel…
Vrouw Holle wat een drukte toch?
Wat maak je een gestommel.
Maar…. als ze klaar is, lacht de zon.
Laat alles blinken, stralen.
Ja! Alles staat in voorjaarsglans
te pronken en te pralen. 

gebarenversje van Hermien IJzerman 

Achtergronden bij Vrouw Holle 

naar Alice Woutersen 

“Wie is eigenlijk Vrouw Holle:
Vroeger was zij bekend. Zij was verbonden  met de wetmatigheden van het mensenlot. Tegenwoordig noemen we dit karma. Zij  bestuurt het lot van de mensen.
Men noemde haar ook wel een van de drie schikgodinnen of nornen.
In dit sprookje vertegenwoordigt Vrouw Holle ze alle drie tegelijk.
Die drie normen worden in de Edda Urdt,  Verdandi en Skuld genoemd. In het Nederlands Oerd of Oer, Werdandi en Skoeld.” 

Het sprookje begint met de weduwe. Zij is ook stiefmoeder van de eerste dochter van haar overleden man. Alles is op het aardse gericht en wordt als zinvol gezien. De zielenverbinding die meer op het geestelijke gericht was, is gestorven en de op de materie gerichte houding is nog over. Het lijkt erop dat alleen de jonge mooie dochter nog met het geestelijke in de mens verbonden is. Zij is mooi en ijverig. Voor de andere dochter is het precies andersom; zij is lelijk en lui.
In het huis van de stiefmoeder is eigenlijk geen ruimte voor het mooie en ijverige meisje. Hier is haar geest namelijk niet belangrijk, niet op zijn plek. (Immers; de stiefmoeder is alleen op aardse en materiële zaken  gericht).
Daarom voelt deze (stief)moeder wel liefde voor haar eigen kind en geen liefde voor haar stiefkind.
Deze beide meisjes zijn allebei in onszelf aanwezig.
Zetten wij ons eigen mooie meisje dat graag gezien wordt ook niet vaak buiten de deur? Het arme, mooie meisje wordt als dienstmeid gezien, de laagste rang in het huishouden. Tegelijkertijd is dit ook de belangrijkste rang want degene die in de as blaast is ook verbonden met het vuur dat in ons huis brandt.
Dit meisje blaast het vuur aan, zodat wij van binnen warm kunnen worden, enthousiast kunnen zijn over iets.

Levensdraad 

Het arme meisje mag zelfs niet in huis spinnen, zij moet buitenshuis. Zij moet hard werken en zonder eigenbelang spinnen voor haar lelijke stiefmoeder en stiefzuster. Je krijgt de indruk dat deze twee nauwelijks iets doen.
Het meisje spint hier bij de put de levensdraad. Op het moment dat zij deze draad bevlekt met haar bloed, drukt zij haar eigen stempel op deze draad en dat  mag niet van haar stiefmoeder (die niets van de geestelijke kant wil zien). 
Het meisje probeert nog het bloed eraf te spoelen, maar dat lukt niet. De spoel valt uit haar handen en  verdwijnt in de put of bron. 
Spinnen is met het denken verbonden, want onze levensdraad wordt sterk beïnvloed door datgene dat wij  denken. Zolang het meisje haar zelfgesponnen draad niet met haar eigen denken verbindt, gaat het goed. Ze doet wat haar stiefmoeder heeft bevolen, maar o wee; als haar bloed zich met de draad verbindt… dan raakt zij haar  levensdraad kwijt. Het arme meisje schrikt, loopt naar haar stiefmoeder toe om alles te vertellen maar daar hoeft zij uiteraard  geen medelijden van te verwachten. In haar angst springt het meisje in de put om haar spoel terug te halen. 

Het kwijtraken van je levensdraad en het springen in de put zijn beelden die aangeven dat je sterft. (de put is de tunnel) Het meisje behoudt haar bewustzijn ook niet; als zij weer ontwaakt is ze in een andere wereld gekomen; de wereld van Vrouw Holle. Zij beleeft hier de etherwereld en in deze wereld staat het huisje van Vrouw Holle. 

Wie is vrouw Holle? 

Vroeger was zij bekend. Zij was verbonden met de wetmatigheden van het mensenlot. Tegenwoordig noemen we dit karma. Zij bestuurt het lot van de mensen. Men noemde haar ook wel een van de drie schikgodinnen of nornen. In dit verhaal vertegenwoordigt Vrouw Holle ze alle drie tegelijk.
Die drie normen worden in de Edda Urdt, Verdandi en Skuld genoemd. In het Nederlands Oerd of Oer, Werdandi en Skoeld.
Oerd of Oer is verbonden met het verleden (oer) en geeft ons onze levensdraad (lotsdraad) als wij geboren worden.
Werdandi (het wordende) is verbonden met het heden; zij knoopt levensdraden aan elkaar vast tijdens het leven.
Skoeld is verbonden met de toekomst en knipt de levensdraad bij het sterven door. Zij zorgt voor de vereffenings- of ontwikkelingsmogelijkheden van het lot. Dus het opbouwen van het karma waarmee de mens in zijn volgende leven aan de gang kan gaan.
Aan Skoeld bied je datgene aan wat je geschoold (skoel = school) hebt op aarde.
Men zei vroeger dat de normen verschenen bij de geboorte, het huwelijk en de dood. 

Skoeld Holda Brechta of Geertruid 

Vrouw Holle vangt in eerste instantie het meisje op in de functie van Skoeld en geeft het meisje de levensdraad weer terug in de functie van de Oerd.
In de volksmond wordt Skoeld ook wel Holda, Brechta of Geertruid genoemd en Oerd noemt men ook Anna.
Allerlei geestelijke wezens die vroeger vereerd werden, zijn door de mens in Vrouw Holle samengevoegd. Zij heeft ook duidelijk trekken van de Germaanse godin Freya, de godin van de liefde en het gezin, die volgens de  Edda gestorven zielen opving in haar rijk, waar deze zielen mochten blijven tot ze weer incarneren.
In dit sprookje lijkt Vrouw Holle ook wel op een drempelwachter en omdat het meisje nog niet zo ver ontwikkelt is, ziet Vrouw Holle er nog niet zo mooi uit.
Net als bij de drempelwachter spiegelt zij het ontwikkelingsniveau van de mens ten opzichte van het ideaalbeeld van de mens.
In het rijk van Vrouw Holle kun je vrijwillig de vermogens, die je reeds ontwikkeld hebt op aarde, tonen. Je kunt ook testen of deze bruikbaar zijn in de wereld tussen dood en nieuwe geboorte.
Ons arme en mooie meisje heeft veel vermogens ontwikkeld. Zij is namelijk in staat om te werken in de wereld van Vrouw Holle.
Zijn de broden en de appels vruchten van haar vlijtige leven? Het brood uit de samenwerking met het geestelijke en de appels door het werken met de boom van kennis van goed en kwaad? Voor wie is deze oogst?
Vrouw Holle is aardig naar haar en stelt haar gerust als ze ziet dat het meisje schrikt van haar uiterlijk. Werken voor Vrouw Holle wil zeggen dat je meewerkt met de geestelijke wereld in de periode tussen dood en nieuwe geboorte.
Waarom moet het bed geschud worden tot de veren in het rond vliegen? Waarom sneeuwt het dan op aarde?
Wanneer wij geïncarneerd zijn en dus op aarde leven, dan kennen wij een ritme van slapen en waken. Wanneer wij slapen verwerken wij in de nacht alles wat wij overdag hebben beleefd. Het inzicht en de wijsheid die wij in de nacht verzamelen doordat ons ik en het astrale in de geestelijke wereld vertoeven, komt terecht in het bed van onze eigen Vrouw Holle. Deze verzamelde wijsheid kunnen wij na onze dood aan de aarde schenken.
Sneeuwvlokken ontstaan doordat water uitkristalliseert in de vorm van zespuntige sterren.
Een zespuntige ster is het beeld voor wijsheid die uit de kosmos komt (hemel). 

Het meisje doet het goed bij Vrouw Holle, maar wil toch weer terug naar aarde. Vrouw Holle brengt haar daarom naar de poort (overgang van de wereld van Vrouw Holle naar de aardse wereld), geeft haar haar spoel terug en…. Het meisje wordt met goud bedekt; talenten die zij  in het volgende leven goed kan gebruiken.
De haan kondigt de nieuwe geboorte aan. Omdat het aardse luie meisje lui was op aarde van geest, laat haar denkvermogen in de geestelijke wereld veel te wensen over bij Vrouw Holle. 

Zij heeft geen echte vermogens ontwikkeld en alleen maar gedaan alsof ze wat deed. Kan zij het brood überhaupt wel uit de oven halen, of appels oogsten, of het dekbed schudden? Zij is dan ook niet in staat om te werken in het rijk van Vrouw Holle en kan dus ook niet met wijsheid terug naar aarde keren en vandaar dat zij met pek wordt overgoten bij haar terugkeer. Zij heeft geen spoel om te spinnen en kan niets zinvols bijdragen aan de levensdraad, hoogstens pech (pek). Bron: Alice Woutersen, 

Van Wikipedia: 

Vrouw Holle is een figuur uit volksverhalen uit Midden-Europa.
Ook is het de naam van een sprookje dat is opgetekend door de gebroeders Grimm in Kinder- und  Hausmärchen (KHM24). Het sprookje is ook bekend als: 

  • Het vlijtige Liesje en het luie Liesje 
  • Goud-Elsje en Pek-Elsje 

Vrouw Holle 

Vrouw Holle, Holda of Hulda is een van vele bovennatuurlijke vrouwelijke wezens uit het volksgeloof die vanuit hun oorsprong met de onderwereld in contact staan. De aard van dit type wezens varieert van behulpzaam en  vriendelijk tot bestraffend en hard.[1] 

Holda wordt “De Witte Dame”, maar ook “De Zwarte Grootmoeder” genoemd, dit heeft overeenkomsten met het sprookje over Vrouw Holle. Ze is een doodsgodin. Er zijn nog andere benamingen, zoals Vrou-Elde en Vrou-Elde, Frigga, Eastre, Fri, Fria, Fricka, Friga, Frige, Frigg, Gode, Ostara, Fri(a), Frig, Bertha, (Frau) Gode,  (Frau) Wode, Frija, Holda, Huda, Huld(r)a, Nerthus, Frea, Eastre, Bertha, Brechta, Frau Venus, Harfer, Herke,  Hold(e), Holl(e), Hulle of Frigga. 

Vrouw Holle wordt als aanvoerster van de Wilde Jacht gezien. Tussen 23 december en 5 januari kijkt ze of mensen dat jaar vlijtig of lui waren. Ze wordt in verband gebracht met de door Tacitus beschreven Nerthus.[2] Vrouw Holle maakt de sneeuw door haar kussen uit te kloppen, vergelijk dit met Frigg uit de Noordse mythologie: zij spint de wolken. Als het sneeuwt zeggen mensen in Hessen: Frau Holle schudt haar bed op.
De germaniste Erika Timm gaat ervan uit dat Vrouw Holle een bijnaam was voor Frigg, die tijdens en na de kerstening als zelfstandige naam werd gebruikt (het was gevaarlijk namen van heidense godheden aan te roepen
[3])
Vrouw Holle wordt gezien als godin van leven en dood en de aarde, ze gaf haar naam aan de onderwereld. Zie ook Hel, Perchta, Cailleach en Nehalennia, zij worden allen in verband gebracht met Vrouw Holle. Vrouw Holle  is beschermvrouw van de spinsters en wevers, er bestaan parallellen met de Völva, Nornen en witte wieven.  Vrouw Holle wordt soms als koningin van de kabouters of alven (zie ook elfen en fee) genoemd.[4] Zie  ook Huldra en Huld. 

In Gelderland is Schele Guurte bekend, zij heeft veel overeenkomsten met Vrouw Holle. Zie ook de sage Het  verhaal van Schele Guurte en Simeliberg

Vrouw Holle zou in een berg wonen, de Hohe Meißner (tussen Kassel en Eschwege), de Hörselberge bij Eisenach (in het bijzonder Hörselberg) en ook Hollerich (het rijk van Holle) worden genoemd als woonplaats. In de negentiende eeuw dansten meisjes nog bij het Hollelochs bij Schlitz. Alleen de
eerste strofe van het lied dat daarbij gezongen werd is nog bekend; 

Miameide – steht auf der Heide –
Hat ein grün’s Röcklein an.
Sitzen drei schöne Jungfern daran.
Die eine schaut nach vorne,
die andre in den Wind.
Das Weibsbild an dem Borne
hat viele, viele Kind. 

Jonge meisjes namen vroeger een bad in de Frau-Holle-Teich op de Hohe Meißner om vruchtbaar te worden.  Het water uit deze vijver zou geneeskrachtig zijn. Volgens de overlevering is de vijver bodemloos. Opgravingen rond de vijver duiden ook op een mogelijke offerplaats, er zijn vuurstenen uit de Steentijd gevonden. Ook munten uit de Romeinse keizertijd (uit de tijd van Titus Flavius Domitianus) en keramiekscherven uit de Middeleeuwen (en ouder) zijn aangetroffen. 

In het Ásatrú wordt Vrouw Holle als godin vereerd. De gewone vlier (in het Duits Holunder Holderbusch of Holleris) aan Vrouw Holle gewijd.

Door Annine van der Meer:

Oude beelden in het Westen van vrouwen en het vrouwelijke zijn vaak negatief. Ten onrechte, zo vond Annine van der Meer uit. Het sprookje van Vrouw Holle laat ten onrechte nare vrouwen zien; in de pre-Grimm versies was de stiefmoeder gewoon een moeder en de griezelige Vrouw Holle een wijze vrouw. Toch iets anders. Wat was er mis met die wijze vrouw? 

Wij kennen het sprookje van Vrouw Holle uit de sprookjesverzameling van de gebroeders Grimm. Echter…  weinigen van ons weten dat zij de oerversie van het Holle-sprookje sterk aanpasten aan de smaak van hun eigen tijd, de 19e eeuw. Er is de eerste Grimm-versie uit 1812 waarin onder leiding van een weduwe – en geen boze stiefmoeder twee zussen – de goede Goudmarie en de slechte Pekmarie – tegen elkaar worden uitgespeeld én er is de laatste eindversie bij Grimm uit 1857 waarin de weduwe is veranderd in een boze stiefmoeder. De Grimms voerden dus in de overbekende eindversie die tot op de dag van vandaag voorgelezen wordt een boze (stief)moeder en twee totaal verschillende dochters ten tonele, een eigen dochter en een stiefdochter. 

Wijsheid 

Wij beschikken over talloze oudere varianten van het sprookje van Vrouw Holle waaruit de Grimms geput hebben. Hierin heeft een moeder drie dochters die onderling solidair zijn; jaloezie speelt geen rol. En hierin wordt de enge en oude, gebogen Holle met de lange tanden afgeschilderd als wijze vrouw en niet als heks. De wijsheid van Vrouw Holle uit deze oudere versies biedt een volledig ander perspectief op de werkelijke positie en rol van vrouwen in eeuwenoude vertellingen. En dit is van essentieel belang om tot een nieuw inzicht over het leven te komen en tot nieuw vertrouwen, nieuwe verbinding en nieuwe individuele en collectieve vrede te komen. Deze oudere versies zijn de basis voor het geüpdatete sprookje voor mensen van nu. 

In deze 21e-eeuwse versie wordt het sprookje van Vrouw Holle op basis van historische gegevens, teruggebracht tot de essentie van de oude wijsheid en vertaald naar de beleving van mensen van nu. Grootmoeder Holle legt haar kleindochter Helle uit hoe van een loden hart een gouden hart te maken. In  eenvoudige en poëtische taal geeft de wijze vrouw Holle haar visie op de essentie van het leven, de dood en het leven na de dood. Eerst leert zij Helle over de buitenkant van de dingen en daarna over de binnenkant. Hierbij slaagt zij erin esoterische kennis over de relatie tussen het hart van de kosmos en het eigen hart als centrum van lichaam, ziel en geest, op speelse, beeldende en eenvoudige wijze aan Helle over te dragen. Vrouw Holle prikkelt haar kleindochter Helle om te gaan schatgraven in zichzelf. 

Miskenning 

Nederlandse vrouwen van nu beleven een tijd van erkenning en waardering. Achter ons ligt een tijd van verachting en miskenning van het vrouwzijn, van ontkenning van spirituele vermogen van het vrouwelijke, in vrouwen én in mannen. Deze periode vond een aantoonbaar dieptepunt in een vier eeuwenlange genocide op vrouwen van grofweg de jaren tussen 1400 en 1800. Vanaf het jaar 1400 veranderde de wijze vrouw definitief  in een oude heks met alle desastreuze gevolgen van dien. Voor dat omslagpunt rond het jaar 1400 had zij millennia lang als heler, genezer, geestelijke verzorger, kortom als steunpilaar van gemeenschappen op het platteland gefunctioneerd. Dit ‘behekste’ verleden heeft zowel individueel als collectief diepe sporen nagelaten  op zowel de vrouwelijke als de mannelijke psyche. Moderne vrouwenemancipatie moet verder gaan dan de strijd om politieke, sociale en economische gelijkwaardigheid. Die lijkt nu in het westen in grote lijnen bereikt,  al zijn er nog grote onderliggende verschillen. 

Waar het nu om gaat is de emancipatie van de geestelijke vermogens van het vrouwelijke in vrouwen én mannen. Volle oermoeders uit de prehistorie tonen ons hun oerkracht in hun volle bekken en buikgebied. Tegelijk zijn zij in die tijd de eerste leiders van de mensheid geweest met hart voor de gemeenschap waarin zij  dan leven. Wat heeft dat ruime bekkengebied te maken met hun grote hart? Deze oermoeders komen tot ons in kleine beeldjes én in de wijsheid van sprookjes. Wat kunnen wij als 21e-eeuwse mensen van hun oerkracht leren? Zij leren je jouw kracht in je eigen lichaam te vinden; ze leren je jezelf te worden en te blijven. Deze kracht of empowerment draagt je daarna op je eigen vleugels door de ups en downs van het leven…. Meer inzicht 

In het sprookje leven de heldin of de held aanvankelijk in een veilige en geborgen thuissituatie. De opening  luidt: ‘er was eens…’ Maar dan gebeurt er iets waardoor deze situatie eindigt. Nu wachten beproevingen en testen. Sommigen moeten door een donker bos of gaan naar het eind van de wereld, anderen dreigen opgegeten te worden door een monster, een boze wolf of een draak. De hoofdpersoon moet de testen met goed gevolg afleggen. Diens levenshouding moet getuigen van moed en doorzettingsvermogen. Belangrijk is te laten zien dat de heldin of de held meevoelt met een wezen – een dier of mens in nood. Te tonen dat zij/hij het eigenbelang opzij kan zetten en daadwerkelijk wil helpen.

Dan volgt de derde situatie van hernieuwd inzicht in de natuur- of kosmische wetten van het leven. Er breekt een gelukkige derde fase aan, het zogenaamd happy end. Het sprookje wordt dan afgesloten met: ‘En ze  leefden nog lang en gelukkig’. 

Meer inzicht in deze natuurwetten – onder andere gebaseerd op het principe ‘Wat je zaait zul je oogsten’ – opent buik, hart en hoofd, doet muren van verdriet, angst, schaamte en schuld rond het hart wegvallen en  brengt menselijkheid terug in mens en samenleving.  

Annine van der Meer 

Van Beleven.org:

Een sprookje van Grimm over gerechtigheid. De stiefdochter van een weduwe valt in een waterput en komt in een andere wereld terecht. Ze ontmoet een oude vrouw die haar als huishoudster in dienst neemt. Na jaren trouwe dienst wordt ze overladen met goud en keert ze terug naar aarde. 

Toelichting 

Grimm geeft in zijn commentaren een hele rij sprookjes die op Vrouw Holle lijken, maar andere avonturen geven van het leven onder de bron, een zelfs verwant met Hans en Grietje in het broodhuisje. In de meeste varianten van dit sprookje is er sprake van een naamloze oude fee i.p.v. Vrouw Holle. Dr. W. C. de Graaff: ‘Geneeskunde door de eeuwen heen’ geeft van de vlier (Du. Hollunder) andere namen:  holdertere, holluntar. Hij noemt het een boom die gewijd is aan Vrouw Holle, godin van de aarde en van leven en dood. Zij gaf haar naam aan de onderwereld (hel). Haar feest werd gevierd op 2 februari, later Maria -Lichtmis. Door sommigen wordt dit sprookje in verband gebracht met de reïncarnatiegedachte. Vrouw Holle speelt haar rol tussen dood en geboorte, de stiefmoeder heeft de hoofdrol tussen geboorte en dood. Vrouw Holle of Holda behoort met talrijke andere figuren van het volksgeloof tot de demonische vrouwelijke wezens. Zij tonen zich zeer verschillend van aard, soms behulpzaam en weldadig (zoals voor de stiefdochter),  soms ook straffend en zelfs wreed (zoals voor de luie dochter). 

Als het sneeuwt zeggen de mensen in Hessen nog: “Frau Holle macht ihr Bett” (“Vrouw Holle maakt haar bed  op). 

Dit sprookje komt voor in de Elzas, Italië (Pentamerone, De twee koekjes) en Noorwegen. Het motief van de  goede en de slechte zus vinden we ook in De feeën van Perrault (Sprookjes van Moeder de Gans).

Van de site: Levende sprookjes.  

“Frau Holle” schilderij van Mauro Breda

Wat zijn sprookjes? [Deel 3]

Loïs Eijgenraam

Sprookjes kunnen je innerlijk in beweging brengen: ze kunnen ‘het kind’ in je weer opwekken en de zogenaamde ‘kinderlijke’ vermogens: onbevangenheid, beweeglijkheid, het vermogen vragen te stellen, liefde voor het leven, verbondenheid met de wereld om ons heen, fantasie. 

Bert Voorhoeve 

Sprookjes vertellen over beelden, beelden die in ieder mens leven en die het innerlijk van de mens beschrijven. De zielenstemming van de mens, menselijke karaktereigenschappen en de ontwikkelingsfasen van de mens. Sprookjes en kinderen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. In een sprookje is alles waar en dat wil een (jong) kind ook. Is het waar dat… 

In sprookjes komt alles weer goed, dat wil een jong kind ook. Ervaren dat de wereld goed is. Dit betekent niet dat kinderen ‘het niet goede’ niet mogen ontmoeten in het opgroeien, het betekent dat kinderen in alles ‘een  zingeving’ ervaren of een ‘weer heel maken van’ ervaren. Als een jong kind een kopje stuk laat vallen is dat jammer van het kopje. We kunnen het proberen te repareren, het liefst waar het kind bij is of we kunnen het opruimen en zeggen; ‘scherven brengen geluk’. De grondhouding van het jonge kind tussen 0-7 jaar is dan ook: de wereld is goed. De lichtwereld waar het kind uit geboren is wordt op de aardewereld nog een tijd  doorlicht: het goede liefdevolle licht is alom aanwezig en langzaamaan kom je in de aardse materie aan. De grondhouding in de opvoeding van het kind tussen 7-14 jaar is ‘de wereld is waar’ [1]. In sprookjes wordt verteld over het leven en de ontwikkeling van de mens. In sprookjes horen kinderen over de weg die je als mens aflegt.
Kinderen krijgen beelden mee die laten zien dat iedere tegenslag overwonnen kan worden. Het boze hoort ook bij het leven net als het goede. De mens wordt opgeroepen om op weg te blijven om zo de ontwikkeling te laten ontwikkelen. 

Sprookjes stimuleren de fantasie. In het kind wordt een bron aangeboord die in het latere leven aangesproken kan worden als er op het levenspad nood is aan steun, bemoediging. Sprookjes ploegen de innerlijke akker om in het kind opdat het levenszaad er kan ontkiemen. Dit vraagt geduld en vertrouwen maar eens zal het kind sprookjesvruchten/levensvruchten van wijsheid kunnen oogsten. Een kind verbindt van nature de sprookjesbeelden met het leven van alledag. 

Dit hoor je terug in de beelden van het spel van de kinderen: ‘en dan kwam de prins en die kuste jou weer levend.’. 

Verschil tussen volkssprookjes en cultuursprookjes 

Cultuursprookjes zijn sprookjes die (in de huidige tijd) door iemand bedacht zijn. Volkssprookjes zijn sprookjes waarvan niemand precies weet wanneer ze zijn ontstaan. Ze stammen uit tijden die ver achter ons liggen. Tijden waarin mensen een andere verbinding met de aardewereld en hemelwereld hadden. De  mensen hoorden de hemelwereld nog boodschappen geven, zagen in de natuur wezens die zorgen voor de ritmische processen van groeien, bloeien, zaadvormen en sterven, de elementaire wezens. Volkssprookjes vertellen in beelden over de ontwikkeling die de mensheid is gegaan en die ieder mens als  individu, in vrijheid, kan gaan. In Europa zijn de volkssprookjes bekend die door de gebroeders Grimm, Jakob  (1785-1863) en Wilhelm (1786-1859) uit Duitsland zijn verzameld, in Rusland Alexander Afanasjev (1826- 1871). In Noorwegen Jørgen Moe (1813-1882) en Peter Christen Absjørnsen (1812-1885) en in Finland Elias Lönnrot (1802-1884). In andere delen van de wereld kennen mensen andere .

Waarom (baker)sprookjes aan peuters en kleuters vertellen? 

(Baker)sprookjes sluiten aan bij de behoeften aan herhaling van peuters en kleuters. (Baker)sprookjes bouwen aan de taalontwikkeling en woordenschatontwikkeling. Ze zijn een wezenlijk onderdeel van de literaire  ontwikkeling van kinderen. 

Sprookjes voor het slapen gaan…  

Slapengaan is de andere wereld in gaan. De aardse wereld wordt losgelaten en de andere wereld waar ook de beelden wonen treed je als mens binnen. In bed liggen en je overgeven aan de nacht, is voor veel kinderen, onbewust een drempelervaring. Op de drempel staan van de dagelijkse, bewuste wereld en op weg gaan naar de wereld van de nacht. Het is loslaten, overgave en soms een oefening in vertrouwen als een kind de nacht (nog) spannend vindt. In bed is ook de plaats waar je als kind even alleen met je ouder bent en de dag afsluit.  Een sprookje kan dan heerlijk zijn om te vertellen of voor te lezen.

Voor kinderen die moeite hebben met de dag loslaten kan het een hulp zijn om eerst de dag op te ruimen. Je  kunt dan terugblikken en vragen: wat was er fijn vandaag, was er ook iets dat minder fijn was. Dan is de innerlijke binnenwereld opgeruimd en tot rust gekomen en kan het sprookje voor deze kinderen beter  ontvangen worden. 

 Bert Voorhoeve (1940), auteur van diverse boeken over sprookjes en beeldentaal. 

Vertelstof als ontwikkelingsstof 

‘Vóór de tandenwisseling* kunnen verhalen, sprookjes enzovoort, die men aan het kind vertelt, alleen tot doel  hebben, dat er vreugde, verkwikking en vrolijkheid geschonken wordt.
Na die tijd moet men er bij de vertelstof bovendien nog op letten, dat voor de ziel van de jonge mens levensbeelden worden opgeroepen, die hij met geestdrift wil navolgen.’ 

Citaat uit: De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie Rudolf Steiner grondlegger van de  antroposofie (1861-1925) 

*Opmerking: in de tijd dat Steiner opvoeders op deze gedachte wees, wisselden de meeste kinderen rond zes en een half/zeven jaar hun eerste tand. In de huidige tijd wisselen kinderen soms voor de vijfde verjaardag tanden. Opvoeders wordt gevraag het kind goed waar te nemen om keuzes te maken welk verhaal wanneer te vertellen. 

Verhalen die aansluiten bij de ontwikkelingsfase waar een kind zich in bevindt, zijn voeding voor de opbouw van de innerlijke binnenwereld. Een binnenwereld waarin het kind ook de eigen persoon ontwikkelt en ervaart.  Een innerlijke binnenwereld waarin het kind en later de volwassene te allen tijde zich in kan terugtrekken, waar het veilig en warm is (als er zich een gezonde innerlijke binnenwereld heeft opgebouwd met inspirerende, rijke, levendige beelden!). Verhalen bouwen aan menswording. Verhalen zijn in latere leeftijdsfasen de appeltjes voor de dorst op momenten dat biografische vraagstukken zich aandienen. Verhalen maken de wereld anders, ook de eigen innerlijke binnenwereld. 

Iedere leeftijdsfase heeft behoefte aan andere verhalen 

Baby’s en dreumesen (kinderen tot ongeveer twee een half jaar) genieten van liedjes die voor hen gezongen worden, eenvoudige prentenboekjes, kietelspelletjes, kiekeboespelletjes, en het uitspelen van hele kleine, eenvoudige verhaaltjes zoals een eekhoorn die een nootje zoekt, vindt en opkrabbelt. Peuters genieten van bakersprookjes, herhaalverhaaltjes stapelversjes, nonsensversjes, rijmpjes en eenvoudige prenten- en voorleesboeken. Deze bouwen aan een rijke taalontwikkeling en bevorderen ondermeer het leren luisteren naar een verhaal. In deze fase vormt gewoontevorming bij het beleven van taal aan het uiteindelijk worden van een liefhebber van verhalen en andere literaire vormen.

Kleuters 

Alle volkssprookjes zijn geschikt om te vertellen aan een kind mits je er zelf de juiste beelden bij hebt en terughoudt in het (moreel) invullen van de beelden. Kinderen voelen de moeite die jij hebt met een beeld in een sprookje aan en worden dan zelf ook bang voor dit beeld. Jonge kinderen voelen de emoties en oordelen van een volwassene feilloos aan. 

Sprookjes zou je zo ‘moeten’ vertellen dat je als een bemiddelaar bent tussen de beeldenwereld en het kind. Dan kan het kind zelf de beelden invullen en kleuren. Voor het ontwikkelen van een eigen beeldenwereld is het van belang dat het kind zo min mogelijk opgezadeld wordt met door volwassenen uitgekauwde beelden die af zijn en weinig tot niets aan de eigen verbeelding over laten. We kunnen dan denken aan de Teletubbies, Pokemon ed. Deze beelden zijn er nu eenmaal, de vraag aan de opvoeder kan zijn: voed mij met echte vrije ware beelden.

Een kindergedicht 

Uit de DoeHoek van Rita Veenman

Vrouw Holle, zij die de wolken weeft,
Houdt van wat op de aarde leeft.
Haar appelboom hangt boordevol,
Zij bakt haar broden rond en bol.
Zij spint de wol tot draden sterk,
Dat alles is haar dagelijks werk.
Haar hondje aan haar rechter zij,
Kijkt naar haar op en kwispelt blij.
Ga je door de gouden poort,
Over de groene weide voort.
Door de heldere zonneschijn,
Dan wacht ze in haar huisje fijn.
En weet je wat ik ook nog zie?
Een mandje op vrouw Holles knie,
Zij schenkt iets uit de mand
Al in jouw open hand.
En wees gerust,
Ik weet dat je het lust.
Er is daar van alles te eten,
Je zal dat niet snel vergeten
Het schenkt krachten voor het leven
Dat heeft vrouw Holle te geven
En tot besluit;
Schud de bedden heel goed uit. 

Meer van Rita’s gedichten, verhaaltjes, spelversjes, vind je in haar boekje: ‘Ooievaar Kleppermaar

Frau Holda is, samen met Berchta en Frau Gaude, een
van de “Frauen” (vrouwenfiguren) die, volgens de
Oostenrijks-Duitse folklore, de wereld rondzwerven in
de dagen van Kerstmis tot Driekoningen (genaamd

“twaalf dagen van Kerstmis”, of in het Duits “Rauhnächte”, wat “ruwe nachten” betekent).

“Holda, de sneeuwkoningin”. Illustratie van de website in het Engels http://www.speakingofwitch.com.
Let op de  ganzen op de achtergrond, een heilig dier voor Holda.

Vrouw Holle 

Er was eens een weduwe, die twee dochters had. De één was mooi en ijverig, de andere lelijk en lui. Maar ze hield van de lelijke en luie, die haar eigen dochter was, veel meer, en de andere moest alle werk doen en Assepoes in huis zijn. Het arme meisje moest elke dag op straat zitten bij de waterput en ze moest zoveel  spinnen, dat het bloed haar uit de vingers sprong.
Nu gebeurde het eens, dat de spoel helemaal bloederig was. Toen bukte ze zich over de putrand en wilde de spoel even afwassen, maar de spoel sprong haar uit de hand en viel naar beneden. Ze begon te schreien, liep naar de stiefmoeder en vertelde van haar ongeluk. Maar die werd heel boos en was onbarmhartig en zei: “Als je de spoel erin hebt laten vallen, moet je maar zorgen dat hij eruit komt ook.”
Toen ging het meisje naar de waterput terug en wist niet wat ze beginnen moest, en in haar angst sprong ze de put in om de spoel te halen. Ze verloor het bewustzijn, maar toen ze weer wakker werd en weer tot zichzelf  kwam, lag ze in een prachtige weide; de zon scheen en er stonden duizenden bloemen. Ze stond op en liep de weide af. Daar kwam ze bij een oven vol met brood, en het brood riep: “Haal me eruit, haal me eruit, anders verbrand ik: ik ben al lang gaar!” Ze ging erheen en haalde platen vol brood eruit. Verder wandelde ze; ze  kwam bij een boom vol met appelen en de boom riep: “Schud me toch, schud me toch, want de appels zijn allemaal rijp!” Ze schudde de boom zodat de appels vielen alsof het regende, en ze schudde zolang, tot er geen een meer hing, ze legde al de afgevallen appels op een hoop, en toen wandelde ze weer verder. Eindelijk kwam ze bij een klein huisje. Een oude vrouw keek uit het venster, maar die had zulke grote tanden, dat ze er bang van werd, en ze wou weglopen.
Maar de oude vrouw riep haar na: “Waarom ben je bang, lieve kind? Blijf bij me. Als jij alle huiswerk wilt doen, zal het je goed gaan. Je moet alleen zorgen, dat je mijn bed goed schudt, zodat de veren vliegen, dan sneeuwt het in de wereld, ik ben vrouw Holle!” Toen de oude vrouw zo vriendelijk tegen haar sprak, vatte het meisje moed, stemde toe en kwam bij haar in dienst. Ze deed alles tot grote tevredenheid en schudde het bed steeds met zoveel geweld, dat de veren als sneeuwvlokken rondvlogen; maar ze had dan ook een goed leven bij haar, geen enkel boos woord en elke dag haar natje en haar droogje. Ze was al een poos bij vrouw Holle, toen  e triest werd en in het begin zelf niet wist wat er met haar was; eindelijk begreep ze dat het heimwee was; al had ze het hier duizendmaal plezieriger dan thuis, ze verlangde er toch naar terug.
Eindelijk zei ze tegen vrouw Holle: “Ik heb een vreselijk verlangen naar huis, en al gaat ’t me hier nog zo goed, ik kan niet langer blijven, ik moet naar mijn familie terug.” Vrouw Holle sprak: “Ik vind het lief van je, dat je weer naar huis verlangt, en omdat je me zo trouw gediend hebt, zal ik je zelf weer naar boven brengen.”
Ze nam haar bij de hand en bracht haar bij een grote poort. De poort werd geopend, en toen het meisje daar
onder stond, viel er een regen van goud neer, en al het goud bleef aan haar hangen, zodat ze helemaal met goud was overdekt. “Dat krijg je, omdat je zo ijverig bent geweest, “zei vrouw Holle en ze gaf haar ook de spoel terug, die in de put was gevallen.  

Daarop viel de poort dicht en het meisje was in de bovenwereld, niet ver van haar moeders huis en toen ze in de tuin kwam, zat de haan op de putrand en riep:
“Kukeleku,
Onze gouden jonkvrouw zien we nu.”
Toen ging ze naar binnen naar haar moeder en omdat ze met goud overdekt was, werd ze door haar en haar zuster vriendelijk begroet.
Het meisje vertelde alles wat ze ondervonden had, en toen de moeder hoorde, hoe ze tot grote rijkdom was gekomen, wilde ze haar eigen lelijke, luie dochter graag hetzelfde geluk gunnen.
Ze moest bij de waterput zitten en spinnen; en om de spoel bloederig te maken, prikte ze zich in haar vinger door met haar hand in de doornheg te stoten. Toen gooide ze de spoel in de put en sprong er zelf in. Ze  kwam, net als de ander, op de mooie weide en volgde hetzelfde pad.
Toen ze bij de oven kwam, riep het brood weer: “Haal me eruit, haal me eruit, anders verbrand ik, ik ben al lang gaar.”
Maar het luie meisje  antwoordde: “Denk je dat ik zin heb mijn handen vuil te maken,” en ze ging weg. Weldra kwam ze bij de appelboom, die riep: “Schud me toch, schud me toch, wij appels zijn allemaal al rijp!” Maar zij antwoordde: “Dat denk je maar, er zou best een appel op mijn hoofd kunnen vallen!” en daarmee ging ze verder.
Toen ze  bij het huisje van vrouw Holle kwam, was ze niet bang, want van die grote tanden had ze al gehoord, en ze verhuurde zich meteen. De eerste dag deed ze zichzelf geweld aan en was vlijtig en deed wat vrouw Holle  haar zei, want ze dacht aan al het goud dat ze ter beloning zou krijgen, maar de tweede dag begon ze al te luieren, en de derde nog meer: toen wou ze ’s morgens niet eens meer opstaan. Ze schudde het bed van  vrouw Holle ook niet, zoals het hoorde, en ze schudde zeker niet zo dat de veren vlogen. Dat verdroot vrouw  Holle al gauw en ze zei haar de dienst op. De luie was daar best mee tevreden en dacht, nu zal de gouden regen beginnen; vrouw Holle bracht haar bij de poort, maar toen zij daar onder stond, werd er in plaats van  goud een grote pan vol pek uitgestort. “Ter beloning van je diensten,” zei vrouw Holle en sloot de poort. Zo  kwam de luie meid thuis, helemaal vol pek, en de haan zat op de putrand en riep:
“Kukeleku,
Onze vieze jonkvrouw zien we nu!” 

Het pek bleef aan haar kleven en wilde er haar leven lang niet af!

Moeder Aarde – Vrouw Holle

door Alice Wouterse 

Na de kersttijd, in januari of februari, verschijnt op menige jaartafel Moeder
Aarde, met om haar heen wel of niet slapende wortelkindjes e.a.
Waarom laten
wij dit beeld op de jaartafel verschijnen? En waarom schenkt het ons in deze tijd ook zo’n bevrediging dit te doen?
Het is een beeld van hoop en verwachting: het leven zal weer terugkomen op de  aarde! De aarde zal weer vrucht dragen en ons voeden opdat wij kunnen leven.
Maar er is meer: Wij weten en voelen dat er in de aarde alweer krachten aan het  werk zijn die ervoor zorgen dat straks de bomen weer uitlopen, zaden weer
ontkiemen en de bloembollen weer gaan bloeien.
Moeder Aarde is met haar helpers (de elementenwezens) druk bezig de wortels  op te poetsen de zaadjes zo te omhullen dat ze gaan kiemen en de bolletjes en
knolletjes zo te stimuleren dat ze hun bloemenkleed voorbereiden.
De levenskrachten in de aarde worden weer wakker en de elementenwezens zijn aan het werk gegaan opdat de aarde weer kan gaan ademen. En als de aarde haar levenskrachtenstroom weer gaat uitademen dan sleept zij alles en iedereen mee.
De vogels gaan zingen, dieren ontwaken en de aarde tooit zich met een bloemenpracht. En de mens? De mens kan niet meer binnen zitten: de ramen gaan open, ieder zonnestraaltje wordt in verrukking opgevangen; de mens wil. naar buiten, erop uit trekken, de natuur en de wereld beleven. Het studeren en nadenken gaat meer moeite kosten.
Wij zijn zo deel van dit geheel, dat we ons nauwelijks bewust worden hoe sterk wij zelf verbonden zijn met deze uitademing van de aarde.
Deze levensstroom, die wij de scheppende kracht kunnen noemen, geeft aan alles vorm. Deze scheppende kracht, gevuld met materie noemen wij gewoonlijk aarde. De wijsheid die ten grondslag ligt aan deze scheppende kracht werd in de middeleeuwen Sofia (sterrenwijsheid) genoemd. In de voorchristelijke tijd  beleefde men deze wijsheid nog in de sterren waarvan de drie koningen (magiërs, wijzen, ingewijden) waarschijnlijk de laatste representanten waren.
In onze, noordelijke streken zijn van dit weten nog verflauwde beelden overgebleven, die zich onder andere uitkristalliseerden rond Vrouw Holle. Zij rijdt als rijzige witte gestalte in haar wagen (dit sterrenbeeld noemen we nu Grote Beer) en behoedt en helpt mens, dier en plant.
Volgens de verhalen woont ze onder de grond in een berg of heuvel en verschijnt ze in de gedaante van een oude vrouw. (zie o.a. Sprookjes van Vrouw Holle van Paetow)
Sofia en
aarde in één. Deze twee verschijningsvormen zou je samen Moeder Aarde kunnen noemen.
In de loop van de tijd zijn wij echter steeds intellectueler geworden. We zijn de verbinding met Sofia: de edele rijzige witte gestalte, de sterrenwijsheid, kwijtgeraakt, en voor ons bewustzijn is de aarde tot een stuk materie geworden. We voelen ons superieur en denken dat wij, nu we de wetmatigheden van de aarde in wetten en regels gevangen hebben de aarde in onze macht hebben.
Realiseren we ons wel werkelijk dat wij zelf afhankelijk zijn van de gezondheid van de aarde? Van het ecologische systeem? Als de bomen en de planten niet meer willen groeien dan betekent dat ook het einde van de mensheidsontwikkeling! Maar hoewel we dat allemaal wel weten gaan we door met het vervuilen van de aarde op de ons bekende manieren, zoals de auto, die niet alleen vervuilt, maar ons ook de mogelijkheid ontneemt ons met de afgelegde weg te verbinden.
Het zou voor de
kinderen van deze tijd heel heilzaam zijn lopend of fietsend naar school te gaan ook over langere afstanden; daarmee bewerkstellig je meer dan een goede gezondheid en conditie. Lopend of fietsend verbind je je met deze gang, je kent elke boom elke huis. Elke kuil, elk water, elk uitzicht.  Je neemt elke weers- en seizoen veranderingen in je op. Je ziet de planten groeien bloeien, vrucht dragen en verwelken. Doordat je elke dag in je eigen ritme deze weg aflegt verbind je je op natuurlijke wijze met je eigen lichaam. Door deze ervaringen krijg je de kans op je eigen manier wortels te vormen in (met) de aarde.  Hierdoor kan een mens innerlijke harmonie en rust in zichzelf ontwikkelen. Daar kan geen jaartafel tegenop! Het gaat erom dat we een eigen innerlijke belevingswereld opbouwen door iedere dag dezelfde weg af te leggen, met alle vreugde en moeite (regen, windkou) die erbij hoort; en natuurlijk niet te vergeten de thuiskomst! 

De Nornen en de drie Jonkvrouwen 

Wanneer de mens door zijn beleving zich innerlijk met het levende wezen van de aarde  kan verbinden dan is hij ook in staat op zoek te gaan naar Sofia. Doordat zijn wortels in de aarde staan kan hij ook de weg naar zijn bron vinden. Zijn Ik-boom kan uit deze bron drinken. De Edda geeft hier een prachtig beeld voor: de Yggdrasil. 

In de Noordse mythologie wordt de Yggdrasil (Ik-drager. Ik-boom) voor-gesteld door de boom Es. Een van zijn drie wortels gaat naar de bron van de drie Nornen (Urdr bron). Zij  verzorgen deze wortel door hem steeds met water uit de heilige bron te besprenkelen  zodat deze niet verdroogt. Het is ook de plek waar de goden (Asen) vergaderen. Zij  rijden over de regenboog naar deze plek om onderling en met de Nornen te overleggen hoe ze de mens verder moeten leiden.
De Nornen of schikgodinnen zijn ook een aspect van Moeder Aarde. Zij werken in de mens volgens strenge wetten. Urd (oer-verleden) geeft bij iedere geboorte de mens zijn levensdraad met al zijn ontwikkelingsmogelijkheden. Werdandi (het wordende heden) knoopt levensdraden aan, bijvoorbeeld bij een huwelijk; Skuld (schuld – d.w.z. de som van wat je goed en fout deed en wat je karma in je volgende leven bepaalt – Toekomst) knipt de levensdraad weer door bij het sterven. Deze Nornen hebben in de loop der tijd vele namen gekregen. In het sprookje van Vrouw Holle (Grimm) zijn ze tot één samen gesmolten. In de  christelijke kerk vind je ze terug onder de namen: Ambet, Wilbet en Borbet.

De Jonkvrouw die baren zal 

Het beeld van de vrouw(en) bij een heilige bron die vaak aan de voet van een heilige boom ligt, vind je overal in de wereld terug. Tot op de dag van vandaag worden er op Bali diensten opgedragen aan de godin van de vruchtbaarheid bij een heilige bron onder de heilige Waringinboom. Vele oude christelijke kerken zijn gebouwd op zulke heilige plaatsen. Als voorbeeld noem ik hier de kathedraal van Chartres die op een heilige bron is gebouwd. Op deze zelfde plek werd in voorchristelijke tijd de Virgo Paritura (de jonkvouw die baren zal) vereerd. Het beeld van de jonkvrouw die baren zal of de jonkvrouw met kind vinden wij ook terug in andere voorchristelijke mysteriën.. bv. Isis met het Horus kind; of in de Eleusische mysteriën de vrouw met het Jakchos kind.
Zijn dit beelden van een
voorschouw van en een voorbereiding voor dat wat toen nog op aarde moest plaatsvinden: de incarnatie van Christus op aarde?
En is het tevens een beeld, een “voor – beeld” dat ons duidelijk maakt dat wij in onze ziel vruchtbaar moeten worden zodat wij ons eigen lichtkind (geesteskind) zullen baren?
Het beeld van Moeder Aarde als brengster van vruchtbaarheid in mens, dier en plant dus als vruchtbaarheidsgodin is vaak vermengd met het aspect van  Moeder Aarde als leidster van onze ziel (meer in de richting van Sofia). Ook in de christelijke kerk vind je dit terug. Er worden processies en gebedsdiensten gehouden voor het gewas waar bij de gebeden gericht worden tot Onze Lieve Vrouwe tot Maria.
Men vindt in de kerken zwarte Madonna’s met een kind op de arm en blanke Madonna’s. Als sterren der zee  (bv. in Maastricht neigen ze meer naar de leidster van onze ziel, de ster die onze ziel zou moeten volgen. Ook  in deze kapel knielt menigeen neer om een kind te mogen ontvangen of om een kind te behouden. Hoeveel zullen hier neerknielen in het besef, dat Maria ons, als voorbeeld, wil oproepen zo vruchtbaar te worden in onze ziel, dat het licht daarin geboren kan worden?
Wat heeft dit lichtkind te maken met Moeder Aarde? Het wordt beschreven in de voordrachtencyclus ‘Mysteriëngestaltungen'(GA 232) [vertaald] van R. Steiner. Hierin wijst hij er o.a. op, dat in vele Mysteriën bij een bepaalde trap van inwijding erop gewezen werd dat er twee wegen tot inwijding zijn. In onze hedendaagse taal zouden wij dat noemen: één weg via de geest en de andere via de innerlijke beleving. Maar dat het in wezen gaat om het derde principe, namelijk de juiste verbinding tussen die twee. Op een prachtige wijze beschrijft hij hoe de inwijding in de mysteriën van Artemis (Moeder Aarde) zo’n 10 tot 8 eeuwen
voor Christus o.a. moest leren beleven wat het uitspreken van een woord in hemzelf bewerkstelligt. Een deel  van het woord stijgt op naar de gedachte, een ander deel druppelt neer naar het gevoel. De door de mond in trilling gebrachte lucht verdunt zich tot vuur, dat opstijgt naar de gedachte; anderzijds verdunt hij zich tot water dat naar beneden druppelt in het gevoel.
Dit principe wil ik met een huis-tuin- en-keukenvoorbeeld verduidelijken. Wanneer je koud water met vuur verhit, ontstaat waterdamp: ‘water’ + ‘vuur’ = lucht’, de omgekeerde volgorde dus. Maar deze damp is weer te splitsen in water en warmte, wat overeenkomt met het door Steiner beschreven proces. Zoals het woord zich als het ware in ons innerlijk splitst in de gedachte en het gevoel, zo ontstaat het  uitgesproken woord ook weer uit de samenvoeging van deze twee. De hoofdtempel van Artemis stond in Efese, tevens de stad waar de evangelist Johannes woonde. R. Steiner wijst erop dat het geen toeval is, dat Johannesevangelie begint met de woorden:

In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God. Alle dingen zijn door het  woord geworden en zander dit is geen ding geworden dat geworden is. In het woord was leven en het leven  was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen.(Joh.1:1- 5) 

Volgens het Johannes evangelie is alles geschapen uit het Woord (of Logos). Het levende, scheppende Woord is de eenheid waar alles uit ontstaan is en uit ontstaat. Wanneer wij nu kijken naar het hierboven beschreven proces, zoals dat in de mysteriën van Artemis beleefd kon worden, dan splitst het woord zich in iets dunner en iets dichters. Ontstond er uit het scheppende Wereldwoord ook iets lichters en iets dat zwaarder was?

Sofia en Moeder Aarde 

Hier wil ik Sofia en Aarde noemen, die in wezen één zijn. De wereld werd geschapen zodat de mens een omgeving zou hebben waarin hij zich zou kunnen ontwikkelen tot een vrij mens. De mens zelf werd ook gesplitst in een man en een vrouw, zodat beiden levenskrachten zouden hebben om een bewustzijn te ontwikkelen en zo tot vrije wezens te worden die de liefde zouden kunnen vervolmaken. De mens zou op eigen kracht het levende scheppende Wereldwoord moeten terugvinden. De mens ging op weg en verstrikte zich in de tegenstandersmachten Lucifer en Ahriman en was niet meer in staat om de Sofia en de Aarde zo in harmonie samen te voegen, dat hij daardoor het Wereldwoord zou kunnen vinden. Hij wist de weg niet meer en het ontbrak hem ook aan kracht.
Daarom daalde het Woord, de Logos, zelf af en incarneerde in een mensenlichaam. Hij doorwerkte al de wezensdelen van de mens, zodat hij de mens die kracht kon geven die hij nodig had om innerlijk en zelfstandig het  leven scheppende Woord terug te vinden. Deze Christuskracht leeft in ieder mens maar wij zijn vrij deze kracht al of niet te gebruiken. In onze tijd ervaren wij de aarde als een brok materie-waarvan wij de wetmatigheden ijverig opsporen. Maar wij missen het begrip voor de wijsheid, de Sofia, die aan alles ten grondslag ligt. 

De kleine Prins 

Dit doet denken aan de woorden die de Kleine Prins van de vos leert: ‘Alleen met je hart kan je goed zien, het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar.” Juist het wezenlijke zien we niet. En daar ligt ook de sleutel. Wanneer wij het onzichtbare achter de dingen willen begrijpen moeten we ons hart gebruiken want daarmee kunnen wij goed zien.
De aarde om ons heen bevat alle wijsheid, wij moeten die alleen onttoveren.
Wij moeten onze ziel zo scholen dat wij via datgene dat aards is: stenen, planten, dieren en mensen de Sofia vinden en dat lukt ons alleen geholpen door de Christuskracht in ieder mens door ons voelen (beleven) en ons denken in ons hart in harmonie te laten komen. Dan kan in ons hart het levende Woord ontstaan, dan wordt in ons hart het lichtkind geboren. Om tot zuiver beleven te kunnen komen is het van belang dat wij kunnen afdalen naar onze bron. De bron die we kunnen vinden doordat we ons met de aarde verbinden. Door haar echt innerlijk te leren beleven.
Niet een beleving die ons wordt opgelegd of voorgespiegeld maar een eigen
innerlijke beleving.
Laten wij onze kinderen zo opvoeden dat zij de weg naar hun bron kunnen vinden. Want wie de weg naar zijn schikgodinnen kent kan ook een verhouding vinden tot zijn lot en draagt de mogelijkheid in zichzelf Sofia te vinden.

Van de site: Levende Sprookjes

Een kort sprookje uit: ‘Sprookjes van Vrouw Holle‘ van Paetow 

Vrouw Holle schudt de dekbedden uit

Midden in hel bergachtige hart van Duitsland had Vrouw Holle een duiventil, hoog op een helling en met openingen naar alle vier de windstreken, waardoor de duifjes af en aan konden vliegen. Hier fokte Vrouw Holle haar sierlijke, sneeuwwitte duifjes, die zij voor allerlei doeleinden nodig had.
Wanneer de herfstwind de bladeren van de bomen rukte, kwamen de duifjes ook in de rui. Dan verzamelde Vrouw Holle de losse veertjes om ze in haar dekbedden en kussens te stoppen. Maar eerst schudde ze de veertjes van het vorige jaar. die ze niet meer nodig had. over het hele landschap uit. Door de wind mccgcvocrd wervelden die dan vrolijk in het rond, bleven aan de berghellingen kleven, kwamen los en zacht op de bomen van het woud terecht, breidden zich uit over de velden en bedekten ten slotte het hele land met een zachte wollige vacht.
Dan klapten de kinderen in het land van de mensen in hun handen en riepen: ‘Ha. het sneeuwt! Vrouw Holle schudt de dekbedden uit. Nu zal het spoedig Kerstmis zijn!’

Uit ‘Godinnen ven eigen bodem‘  

Ik ben Holle, godin van geboorte en de onderwereld, beschermvrouwe van het spinnen en het weven
In de winter schud ik de sneeuw uit de bomen
om het zaad in de grond te beschermen.
Een ieder die ijverig is, beloon ik met goud,
maar wie lui is, overgiet ik met pek.
Ik leer je de wetten van dood en wedergeboorte
en de diepste geheimen van magie.

Overeenkomsten van Lucia met Holle en Perchta 

De heilige Lucia vertoont nog duidelijk trekken van de heidense godinnen Holle en Perchta. Lucia is net als Holle beschermster van huis en hof. Zij hoort net als Holle en Perchta bij het midwinterfeest of de winterzonnewende, dat tegenwoordig 21 december wordt gevierd vanwege de terugkeer van de zon en het lengen van de dagen, maar vroeger in de tijd van de Juliaanse kalender op 13 december viel. Wij kennen in ons land ook het gezegde “Sinte Lucije laat de dagen dijen’’ (langer worden). 

De betekenis van de namen Lucia en Perchta vertonen een overeenkomst: Lucia betekent licht en Perchta betekent de glanzende, de stralende.
Perchta en Holle worden wel aangeduid als aanvoersters van de wilde jacht, ook wel wilde heir, hemelse bende of de tijd van de 12 nachten genoemd. Ze razen in de periode van 26 december tot en met 6 januari door de lucht en voeren een leger van overleden voorouders aan die de levenden moeten helpen om de chaos en de kwade geesten van de winter te bezweren. 

De wilde jacht is ook waar te nemen als natuurverschijnsel in de aanstormende  wolken die afsteken tegen de koude heldere lucht van december. Deze jagende vormen boezemden de mensen angst in.
Er is niet veel fantasie voor nodig om er een wilde jacht in te zien.
Dit komt overeen met de nacht van Sint Lucia waarvan            De wilde jacht door Peter Nicolai Arbo 1872Heidense gebruiken die door
Sint Lucia zijn overgenomen
in sommige streken nog wordt geloofd dat in de Lucia nacht ieder mens in gevaar is, vooral als het die avond stormt.
Ook gebruiken rond Holle en Perchta zijn door Lucia overgenomen. Een oud midwintergebruik was het stilzetten van alles wat bewegen en draaien kon vanaf midwinter. In de streken waar Holle of Perchta werden vereerd moest in de tijd van de 12 nachten alles stilstaan en mocht er niet gesponnen worden. Als je je daar niet aan hield kon Holle of Perchta voor straf je buik opensnijden en met stenen vullen, in sommige streken deden dezelfde verhalen over Lucia als kinderschrik de ronde. Op de plaatsen waar Lucia werd gevierd mocht van midwinter tot kerst ook niet gesponnen worden.
De optochten van de Lucia bruid en haar gevolg doen denken aan de heidense midwinterommegangen: luidruchtige, nachtelijke optochten van gemaskerde jonge mannen, die de overleden voorouders moesten voorstellen, met als doel mensen straffen die zich niet aan de maatschappelijke orde hielden. Net als bij het Ouwe Sunderklaas dat nog steeds op Texel wordt gevierd in de nacht van 12 op 13 december, waarbij de Texelaars zich onherkenbaar verkleden en gemaskerd langs de huizen gaan om met een verdraaide stem en borden met teksten erop bekenden in de maling te nemen. Later op de avond wordt bekend gemaakt wie er achter de maskers zaten en viert men feest. Bewoners worden naar hun huizen gejaagd door duivelse figuren in jute pakken met bezems om demonen te verjagen. Dit feest heeft meer met de midwinterviering van Perchta en Lucia te maken dan met ons Sinterklaasfeest.
In het noorden van Italië lijkt de viering van Sint Lucia wel op ons Sinterklaasfeest. Zij brengt kinderen in de nacht van 12 op 13 december cadeautjes, die zij verstopt in de huizen.
Lucia rijdt niet op een paard maar komt langs met haar ezel. Kinderen schrijven ook haar een verlanglijstje en laten hooi achter voor de ezel voor ze naar bed gaan. Voor Lucia leggen ze een sinaasappel neer of zetten rode wijn en koekjes klaar. Ouders waarschuwen de kinderen dat als ze die avond niet vroeg naar bed gaan Lucia as in hun ogen komt strooien, waardoor ze blind kunnen worden. De volgende ochtend mogen ze hun cadeaus gaan zoeken. 

Ook in Zweden, Noorwegen, Denemarken, Finland en IJsland wordt op 13 december nog altijd het Luciafeest gevierd, hoewel de katholieken daar niet talrijk zijn. Hier heeft het feest van Lucia weer meer de trekken van de voorchristelijke midwinterviering dat in het teken staat van het terugkerende licht. Er worden optochten met  fakkels en kaarsen gehouden. De naam Lucia betekent ook licht, het is afgeleid van het Latijnse woord lux. Meisjes verkleden zich als Lucia in een lange, witte jurk en een groene krans op hun hoofd met brandende kaarsen er in. In processie, gevolgd door een schare zingende kinderen, delen zij aan de boeren versgebakken saffraanbroodjes uit die Lussikatter worden genoemd, een soort duivelskaters die nog zijn terug te voeren op de Germaanse offerbroden. 

De rode draad  

Heidense godinnen en hun gebruiken blijven als een rode draad door onze geschiedenis lopen. Wat mij intrigeert aan Lucia is dan ook die rode draad. Die is niet terug te voeren op de mythe van Ariadne, waarin een rode draad de Atheense held Theseus uit het labyrint van de Minotaurus leidt. Ook brengt de Lucia-draad geen mensen samen zoals in het oude China werd geloofd: dat een onzichtbare rode draad, die nooit kon breken, mensen verbindt die voorbestemd zijn elkaar te ontmoeten, ongeacht tijd, plaats of omstandigheden waarin ze zich bevinden.
Het Luciadraadje leidt niet en verbindt niet, maar heeft een beschermende werking. Het zou een gunstig effect hebben op de ogen en bescherming bieden bij menstruatieproblemen en bloedingen. Laten diezelfde eigenschappen nu ook aan rode saffraandraadjes worden toegeschreven! Is het toeval dat de genezende  eigenschappen van saffraan overeenkomen met dezelfde kwaliteiten als de rode draad van Lucia? Zou die soms terug te voeren zijn op de rode saffraandraden die ook bij de heidense midwintervieringen in de gevlochten broodjes werden verwerkt? Zeker weten zullen we het wel nooit. Het doet mij in ieder geval goed  dat de oude godinnen en hun gebruiken, dankzij hun heilige opvolgsters, niet vergeten worden. 

Ineke Bergman 

uit: “Godinnen van eigen bodem”. 

.

[1] Voorhoeve baseert zich hierbij waarschijnlijk op Steiner die de leeftijdsfase 0 -7 meegeeft: de wereld is (moreel) goed; die van 7 – 14: de wereld is mooi; en die van 14 -21: de wereld is waar.
GA 293/151
Vertaald/139

Sprookjes – alle artikelen
Met een aantal artikelen over Vrouw Holle, m.n [2-4/19] Vrouw Holle 
met een antroposofische benadering van de beelden.

Vertelstof – alle artikelen

1e klas – alle artikelen

Vrijeschool in beeld1e klas – sprookjes

.

2823
Advertentie

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (3)

.

HERDER, LAAT JE SCHAAPJES GAAN

Jaren geleden probeerde Melly Uyldert de kinderspelen als ‘verborgen schat’ voor de lezers van haar blad ‘De kaarsvlam” uit te leggen.

Over dit spelletje zegt ze:

Het mooiste en diepzinnigste van deze groep van kinderspelen, die de overgang der zielen van de ene bestaanstostand in de andere weergeven, is waarschijnlijk wel: „Herder, laat je schaapjes gaan!”

Tussen twee evenwijdige strepen ligt het veld, waar de schaapjes doorheen moeten trekken. Dat is ook zo bij ‘Schipper mag ik overvaren’ en bij ‘overlopertje’ dat ervan is afgeleid. Achter de ene streep staat een herder met zijn kudde, achter de andere een andere herder, die de eerste uitnodigend toeroept:  Er is ook een middenstreep, zodat er twee velden zijn waar de schapen overheen moeten, de ‘dreef’ of ‘drift’.

De ene herder:

Herder, laat je schaapjes gaan!

Waarop de herder antwoordt: Ik durf niet!

Waarom niet?

Om de boze wolf niet!

De boze wolf zit gevangen tussen twee ijzeren tangen,
tussen zon en maan — herder, laat je schaapjes gaan!

De wolf zit inderdaad in een hok aan de zijkant van het veld. Maar als de herder in goed vertrouwen zijn schaapjes naar de overkant jaagt, springt hij te voorschijn en pakt zoveel schaapjes als hij kan, die hij in zijn hol sleept. De anderen bereiken de veiligheid achter de streep en nu begint het spel opnieuw in omgekeerde richting, net zo lang tot alle schaapjes door de wolf gepakt zijn.

Wat betekend dan toch eigenlijk dat: tussen zon en maan?

Om dat te begrijpen, moeten wij ons verplaatsen in de zielstoestand van onze voorouders, voor wie het duister dezelfde beangstigende gedaante had als nu voor onze kinderen, als zij ’s avonds — half slapend, half wakend — alleen in de donkere slaapkamer liggen. Vaak hebben zij dan angst voor een wolf, het zinnebeeld waarin zich ook in de droom allerlei angsten vertonen, in de eerste plaats de driften, die het geweten verontrusten: begerigheid, drift, onwaarachtigheid. De wolf is tegelijk symbool voor de uiterlijke en voor de innerlijke duisternis, en zo vinden wij dit beeld ook in de oude Germaanse mythen terug: de Fenriswolf, de vijand der zielen. In de Germaanse voorstelling worden zon en maan vervolgd door twee wolven uit het geslacht van Finrir: de een jaagt de zon na om deze te verslinden en de ander loopt voor de zon uit en probeert de maan te grijpen. De wolf Fenrir wordt ook wel voorgesteld is de verslinder van zon en maan zelf. De Asen namen hem gevangen en boeiden hem met de toverband Gleipnir en werd daarop tussen twee rotsen (de tangen?) vastgemaakt.
Wanneer de schemering over het land komt aansluipen als een alles verslindend dier, wordt de kinderlijke mens zich van gevaar bewust. Gelukkig als het verdwenen zonlicht spoedig door het maanlicht wordt vervangen, dan zit de duisternis gevangen tussen zon en maan! — (De voorstelling van de duisternis als wolf komt nog voor in de Franse uitdrukking voor de schemering tussen dag en nacht: entre chien et loup.)
De boze wolf loert in de ziel gedurende de overtocht van het bewustzijn van waken naar dromen. Dan zijn de gedachten en gevoelens zonder herder.

De herders zijn Anne en Holda, (de geboorte- en de doodsengel), Oerd en Skoeld, de eerste en de derde norne; de ene roept, de andere laat gaan. Het veld is het aardse leven, waar de zielen bedreigd worden door de boze wolf als het Kwaad. Eenmaal in zijn macht kunnen de zielen na hun dood niet in de hemel komen, maar moeten in het vagevuur blijven. De wolf als personificatie der duistere machten bedreigt de zielen in het niemandsland tussen hemel en aarde op hun weg heen of terug.

Het veld van gevaren is ook hier de stroom van vergetelheid, en men zou kunnen zeggen: de wolf is het vergeten, dat de ziel grijpt wanneer zij zowel bij haar neerdaling in het embryo als bij haar terugkeer uit andere werelden bij het ontwaken elke ochtend, de herinnering aan de hemelse heerlijkheid verliest. Zij zou die willen behouden, maar ze wordt haar afgegrist door de wolf, het dagverstand met zijn grote muil. Dezelfde muil verslindt alles wat de ziel zich op aarde verzameld had, bij haar overgang naar het hiernamaals.

De schapen kunnen de wolken voorstellen. De wolken staan onder Odin, de god van hemel en sterren. Odin is dan de schaapherder. Hij wordt door Fenrir belaagd en is niet veilig voor deze is geboeid. Daarom durft de herder zijn schapen niet te laten gaan vóór de wolf gevangen is. Wanneer de herder daar gerust op is, laat hij zijn schapen gaan. Maar de wolf rukt zich los en werpt zich op zijn vijanden. De dag van de wereldstrijd is aangebroken. De Asen zullen te gronde gaan.

De wolf, als men denkt aan de wolf Fenrir uit de Edda, kan ook gezien worden als de gestalte van Saturnus of Satan, die de mens zwaar op de proef stelt door hem sterk in zijn eigen ik te isoleren, gedrukt door een te zwaar verantwoordelijkheidsbesef. Wanneer het volle maan is en Saturnus midden tussen Zon en Maan staat, lijkt dit op de situatie als van de twee herders tegenover elkaar met de wolf er midden tussenin. Saturnus maakt dan een vierkant (rechte hoek) zowel op de Zon als op de Maan, en wie bij zo’n constellatie geboren wordt, heeft zijn leven lang zwaar door Satumus te lijden, die voelt zich eenzaam en in zijn ik opgesloten, inderdaad in het hol van de wolf, die ook de dood voorstelt, die tussen de levengevers Zon en Maan niet veel kon uitrichten, (Goethe had een dergelijke geboorte-figuur: Zon op de midhemel, Maan op het diepste punt en Saturnus op de ascendant.) Satumus is echter tegelijk dóór zijn streng gezag ’s mensen geweten en tevens zijn i n w ij d e r, die hem door de beproevingen verder brengt. De mens moet door de onderwereld (het onderbewuste) van zijn eigen ziel gaan, zoals dat in de oudheid bij de mysteriën gebeurde en tegenwoordig bij een goede psycho-analyse, om tot de waarheid en ten slotte de geestelijke wereld der eenheid te geraken. Zo gaat men als het ware bij levenden lijve reeds door zijn vagevuur. Dat is het hol van de wolf.

Zo zien wij in dit spel niet alleen de drie gebieden als de voorgeboortelijke sfeer van Anne, de aardse sfeer en de sfeer hiernamaals van Holda, maar ook als de drie fasen van het ontwikkelingsproces der ziel: de eerste als het onbewuste leven van de naïeve ziel, omgaand met voorstellingen (beelden); de tweede als het bewuste ik-leven, te midden van abstracte gedachten (zoals Satumus de mens geeft) en de daaruit gevlochten problemen; en de derde als de fase dergenen, die Satumus wel ontmoeten, maar niet in zijn macht geraken en tijdig de synthese der tegenstellingen ontdekken, dus de eenheid bereiken, de reïntegratie.

Het ontkomen aan de wolf en zelfs het uiteindelijk overmeesteren van deze macht: duisternis, waan, begeerte, beperkt verstand, eigenwaan, onwaarachtigheid, is hèt grote motief, in het zieleleven van ieder mens, in occulte scholing, weergegeven in spel en sproke en mythe: Edda, Roodkapje, De wolf en de zeven geitjes!

Roodkapje was zeven jaar, toen haar grootmoeder ziek werd. De leeftijd waarop het kind naar school gaat en in de macht van de wolf geraakt. Met het rode kapje van begeerte had het ikje zich afgesloten voor de inspraak der natuur en betrad zelfstandig de dwaalwegen in het woud des levens. Edda betekent tegelijkertijd grootmoeder en oude wijsheid. Zij was verzwakt en werd een gemakkelijke prooi van de wolf, die zich, met grootmoeders muts op, aan het ikje voordeed als de oude wijsheid. En ook haar, Roodkapje, verslond! Maar Vidar verslaat Fenris, de jager doodt de wolf, bevrijdt het ik uit de donkere buik van de waan, en zie: daar komt de oude grootmoeder mede te voorschijn! Want het ik, dat zich bevrijdde van de dwingelandij van het lagere verstand, herkreeg het intuïtief begrip van de wijsheid der voorouders! Ook in de grote ontwikkelingsgang der mensheid komt een punt, waar de wolf verslagen wordt en een betere tijd begint.

Nemen wij een voorlopig afscheid van de drie hoedsters der zielen in het kinderrijmpje:

Daar waren eens drie eendjes in een pontje;
het ene heette Bontje,
het tweede heette Gontje,
en het derde heette Klisklasklepelklontje!
Dat vond eens een klontje, en wou het niet geven aan Bontje;
toen nam Bontje een steen,
en gooide die naar Klisklasklepelklontjes been!
Wel foei, Bontje, zei toen Gontje, neem jij een steen,
en gooi jij die naar Klisklasklepelklontjes been!?

In elk geval: Bontje, Gontje en Klisklasklepelklontje, ze zijn er nog! Met dwang en geweld kan men de voorstellingswereld van een volk veranderen, nieuwe namen gevend aan levende zielebeelden. Al werden haar afbeeldingen in steen tot een lieflijke onbekendheid, al vermomde het bakerrijmpje ze als eendjes en verbasterde men haar namen — het volksgeheugen is trouw: het beeld der drie jonkvrouwen is uit de volksziel nimmer uitgewist — het leeft nog vandaag de dag!

Melly Uyldert in diverse artikelen

 

peuters/kleuters: alle artikelen

 

1164

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – vertelstof – Edda (3-1)

.

Een sprookje kun je vertellen zonder dat je iets van de symboliek van de beelden weet. Dat geldt voor andere vertelstof net zo: Oude Testament, de Edda, de Griekse mythen.

Zelf vond ik het op den duur wel een verrijking er ‘iets’ van af te weten: ik voelde iets van de diepere waarheden en dat gaf ook aan de manier van vertellen een diepere dimensie. Het waren niet zomaar verhalen meer. De mogelijke duidingen van de beelden zijn vaak verrassend.

Uiteraard krijgen de kinderen hiervan niets te horen: voor hen zijn de overgeleverde verhalen.

Een uitstekend naverteld – ik bedoel dan beeldend en met mooi taalgebruik – zijn de verhalen door Roger Lancelyn Green ‘Scandinavische mythen en sagen’ (Prismapocket 1177).

Ook veel gebruikt wordt het boek van Dan Lindholm ‘Godenverhalen uit de Edda’, uitgegeven bij Chrisotofoor, maar momenteel (06-2014) uitverkocht.

Hieruit de volgende hoofdstukken – met een alfabetische lijst van namen die voorkomen en hun betekenis.

Ten geleide

De inhoud van deze verhalen berust op de poëtische Edda, ook wel oude Edda genoemd, en de proza- of jonge Edda, op de liederen en de sagen. Slechts een enkele maal werden andere bronnen, die overigens schaars zijn, gebruikt. Ook zal men hier en daar zinnen aantreffen die niet direct teruggaan op de hier ge­noemde bronnen. Hun functie is uitsluitend ervoor te zorgen dat betekenis en samenhang niet teloorgaan op die plaatsen, waar deze anders voor het huidige oegrip duister zouden blijven. Want de Edda is immers niet volledig bewaard gebleven. Zij plaatst zowel de onderzoeker als wie haar wil navertellen voor de grootst denkbare problemen.
De gezichtspunten van de hier volgende bewerking kwamen voort uit een jaren­lang zich verdiepen in deze materie evenals in de geesteswetenschap van Rudolf Steiner. Hiermee is ook aangegeven in welk opzicht deze weergave van de Edda zich onderscheidt van de meeste reeds bestaande. Want de antroposofische geesteswetenschap wees de weg om veel dieper in de geest en het wezen van deze mythe, door te dringen dan anders mogelijk zou zijn geweest. Vooral moeten hier de voordrachten worden genoemd die Rudolf Steiner in 1910 te Oslo (het toenmalige Christiana) hield en die werden uitgegeven onder de titel ‘De volkszielen. De opdracht van de verschillende volkeren in relatie tot de Germaanse mythologie’.
Ook aan het mooie boek van Ernst Uehli ‘Nordisch-germanische Mythologie als Mysteriegeschichte’ heb ik vele belangrijke inzichten te danken.
Dan Lindholm

Over de oorsprong van de Edda

In voorhistorische tijden maakten de mensen niet altijd een onderscheid tussen het leven op deze aarde en in het hiernamaals: hier de wereld van de zichtbare dingen, daar een wereld van bovenzinnelijke machten. Wel was deze splitsing bezig te ontstaan. Nog waren echter goden en mensen niet geheel uit elkaar gegaan. De scheiding kwam later.

Tegenwoordig wordt de mens zich zelf gewaar als staande op de hoogste trede van de schepping: onder zich heeft hij het rijk van de dieren, dat van de planten en van de gesteenten. Toen had hij het gevoel zich direct op de onderste trede van de scheppende wezens te bevinden. Boven zich zag hij de rijken der goden. Deze goden behoorden echter bij hem, zoals hij bij hen behoorde. En wanneer hij naar de natuur om zich heen keek trof hij overal een wereld aan die hem aan Ymir herinnerde, de onmetelijk grote reus, uit wie alles is ontstaan. Hij herinnerde zich dit echter half als in een droom. Niet altijd onderscheidde hij scherp tussen de helderheid van het tegenwoordige en de droom van de herinnering.

Zo was het in den beginne. Steeds sporadischer echter deed zich de gave van het schouwen en zich herinneren voor. Ten slotte waren het nog slechts zeer bijzondere mensen die op bepaalde momenten als het ware in vervoering geraakten. Dan hadden zij hun visioenen en door hun mond openbaarde zich een oeroude, heilige mare, ‘Het lied van de stammoeder’. Het zijn juist meest vrouwen geweest die deze gave hebben bezeten. Liederen van deze oorsprong zijn slechts in de oude, poëtische Edda bewaard gebleven. Reeds het woord Edda geeft deze oorsprong aan, want het betekent zoveel als stammoeder of overgrootmoeder.

Woorden en betekenis van de liederen van de Edda zijn niet altijd gemakkelijk te verklaren. De beelden flitsen plotseling als uit een donkere oergrond op, vaak met grote afstanden ertussenin.

Vrouwen die de gave van dit schouwen bezaten, stonden bij de mensen in het Noorden in hoog aanzien. Een dergelijke vrouw werd ook Wala of in het oudnoors Wolwa (zieneres) genoemd.

Bij de liederen van de oude Edda voegen zich de sagen van de jonge. Deze vullen tal van leemten op en maken het mogelijk een verband te zien. Ook de jonge Edda gaat terug op een schouwen, beter gezegd wellicht: op een inwijding. Want als eerste wordt daarin de sage van koning Gylfe verhaald. Deze luidt als volgt:

In Switjod — zo noemde men het oude Zweden — leefde een man. Zijn naam was Gylfe en hij was een machtige koning. Tot hem kwam eens een zieneres. Zij heette Gefjon. Koning Gylfe schepte een zodanig behagen in zijn gesprek­ken met haar, dat hij haar als beloning zoveel land beloofde, als zij in één dag zou kunnen omploegen. Gefjon spande haar vier zonen, die zij in de gedaante van stieren met een reus had verwekt, voor de ploeg. Op hun voorhoofd droegen de stieren sterren, dat waren hun ogen. Zij trokken zo hard dat de damp van hen afsloeg. Op deze wijze ploegde Gefjon een groot stuk land uit Switjod los en wentelde het in zee. Daar werd het een eiland dat tegenwoordig bij Denemarken hoort en Seeland heet. Waar Seeland had gelegen ontstond een meer van dezelfde grootte, het Vanermeer. Dit verklaart waarom inhammen in het Vanermeer en schiereilanden op Seeland altijd ineenpassen. Gylfe moest erkennen dat Gefjon hem te slim af was geweest. Daarom besloot hij die goden op te gaan zoeken, die van oudsher de Asen worden genoemd, om van hen te weten te komen wat hem nog aan wijsheid ontbrak. Want hij verwonderde zich er zeer over dat de Asen altijd in staat zijn alles te leiden zoals zij dit wensen en willen.

De koning verkleedde zich als een arme bedelaar en aanvaardde zijn lange tocht. De goden lieten zich echter niet door zijn vermomming op een
dwaal­spoor brengen. Zij zagen de voetreiziger van verre aankomen en troffen toe­bereidselen om hem met wonderlijke visioenen te ontvangen. Voordat Gylfe het zich recht bewust was geloofde hij voor een burcht te staan, groter en prachtiger dan hij ooit in zijn leven gezien had. Het dak was geheel met gouden schilden bedekt en de muren waren zo hoog dat ze tot in de hemel reikten. Voor de poort kwam een man Gylfe tegemoet, die zonder ophouden met zeven zwaarden speelde; beurtelings wierp hij ze in de lucht en nooit verloor hij er een. De man vroeg Gylfe hoe hij heette, en Gylfe noemde zich Gangleri, — ook Odin wordt altijd zo genoemd wanneer hij een tocht onder­neemt. Gangleri — dat wil zeggen: hij, die op weg gegaan is, de ‘Wandelaar’ — vroeg toen, wie de koning van deze burcht was. De man met de zwaarden antwoordde: ‘Ik zal u bij onze koning brengen.’ Gangleri overschreed de drempel, de poort ging als vanzelf open en viel ook als vanzelf achter zijn hielen dicht.

Toen Gangleri de hal betrad zag hij veel mensen op vele verdiepingen, want het ging er zeer levendig toe. Sommigen speelden, anderen zaten te drinken en weer anderen bestookten elkaar met wapenen. Toen sprak Gangleri:

Alle deuren,
éér men ingaat,
moet men beschouwen,
moet men bespieden,
want nooit weet gij,
of soms niet wacht
uw vijand daar op de vloer.

Deze woorden komen voor in een lied in de oude Edda, de ‘Spreuken van de Hoge’ (‘Hávamál’) genaamd. Hier, nu een mens de hal van de Hoge betrad, scheen het een wachtwoord en richtsnoer te zijn. Want opeens zag Gangleri zich geplaatst voor een drievoudige hoge zetel, waarvan de zitplaatsen zich boven elkaar verhieven. Op ieder ervan was een grote man gezeten. Gangleri vroeg aan zijn begeleider de namen van deze drie mannen. Deze gaf ten antwoord dat hij, die onderaan zat, hun koning was. Zijn naam echter verzweeg hij. ‘Wij noemen hem de Hoge’, zei hij, ‘de tweede noemen wij de Evenhoge, en hij, die bovenaan zit, de Derde.’
Nu begon de Hoge te spreken. Hij vroeg wat Gangleri wenste en tot de poort­wachter sprak hij: ‘Bied hem spijs en drank aan, zoals aan iedereen die onze hal betreedt.’ Gangleri wilde echter niets gebruiken. Want hij was niet gekomen terwille van spijs en drank maar om uit te vorsen of hij op deze plaats iemand zou ontmoeten die kennis bezat, een ingewijde. Toen ant­woordde de Hoge: ‘Niemand komt hier levend vandaan, die niet zelf één ding weet, dat aan ons verborgen bleef. Blijft gij nu staan, daar gij de vragen stelt. Wie antwoordt, mag blijven zitten.’ Gangleri vroeg: ‘Wie is de oudste van alle goden?’
De Hoge antwoordde: ‘Hij heeft vele namen. Hier noemen wij hem de Alvader. Hij leeft door de tijdenronden heen en heerst over zijn rijk. Ook kent hij alle dingen, de grote zowel als de kleine.’
De Evenhoge antwoordde: ‘Hij schiep hemel en aarde, de lucht en het water.’ De Derde sprak: ‘Zijn grootste daad is dat hij de mens schiep en hem een geest gaf, die niet te gronde gaat, ook al vergaat het lichaam.’
Gangleri vroeg: ‘Wat deed hij, voordat hemel en aarde er waren?’ De Hoge antwoordde: ‘Toen was hij bij de Thursen.’
Gangleri bleef doorvragen naar alle bijzonderheden en de drie gaven beurte­lings antwoord, eerst de Hoge, dan de Evenhoge en ten slotte de Derde. Vaak sprak alleen de Hoge.
Het gesprek duurde zeer lang en liep van de eerste tot de laatste dingen. Toen het ten einde liep weerklonk in Gangleri’s oren een geweldige donderslag. Snel wierp hij een blik opzij. Maar toen hij zijn oog weer op de drie mannen wilde richten was de burcht verdwenen en stond hij midden op een wijde vlakte. Zover als hij om zich heen kon zien werd hij slechts verlatenheid gewaar. Blijkbaar had Gylfe toch één ding geweten, dat aan deze goden onbekend was, want hij heeft het er levend afgebracht.
Toen begaf hij zich op weg naar huis en kwam in zijn eigen rijk terug. De sagen, die Gylfe in de hal van de Hoge had gehoord, vertelde hij aan zijn kinderen en dienaren. Latere geslachten verhaalden elkaar, het ene geslacht aan het andere, steeds weer opnieuw, wat Gylfe in de burcht had vernomen. En op deze wijze is de mare ervan tot in onze dagen bewaard gebleven.

Verklarende lijst van namen

De namen van de goden en figuren, die in de Edda optreden, wijzen vaak op de diepere betekenis die in deze namen schuilt. Het is echter niet altijd zo, dat zij slechts voor één uitleg vatbaar zijn, evenmin als de wezens, die zij aanduiden. Sommige kunnen zonder veel moeite worden verklaard, andere werpen daarentegen moeilijk te doorgronden problemen op. Want men moet deze namen niet uitsluitend etymologisch willen verklaren en begrijpen, niet alleen op grond van hun oorsprong en geschiedenis, maar zij moeten ook onomatopoëtisch worden beleefd, dat wil zeggen als klanknabootsingen.

In deze lijst zijn de namen en verklaringen die in de oorspronkelijke Duitse uitgave voorkomen volledig opgenomen. Bovendien werd voor de samenstelling ervan de volgende literatuur geraadpleegd:

Edda. Die Lieder des Codex Regius… herausgegeben von Gustav Neckel. II Kommentierendes Glossar. Heidelberg, 1927

The prose Edda of Snorri Sturluson… selected and translated by Jean I. Young. Berkeley / Los Angeles, 1964

Die Edda. Die wesentlichen Gesange übertragen von Felix Genzmer. Düsseldorf / Köln, 1977

Edda. Goden- en heldenliederen… vertaald en van inleidingen voorzien door dr. Jan de Vries. Deventer, 1978^

Die Edda. II Götterdichtung. Uebertragen von Felix Genzmer. Düssel­dorf / Köln, 19806

Bartelink, G.J.M. Mythologisch woordenboek. Utrecht/Antwerpen, 19783

Branston, Brian. Gods of the North. London, 1980^

Vollmer’s Wörterbuch der Mythologie aller Völker. Stuttgart, 18743

Vries, Jan de. Altgermanische Religionsgeschichte I — II. Berlin / Leipzig,

1935-1937

Afi
‘Grootvader’. Voorvader van de vrije boeren. Zie ook Amma.


‘Overgrootvader’ of stamvader; de stamvader van de stand der onvrijen

Alven
‘Elfen’. Natuurgeesten. Van de beide grote geslachten van de alven of elfen waren de zwarte alven de boze, de licht-elfen de goede gees­ten.

Amma
Grootmoeder’. Van haar en Afi stammen de vrije boeren af.

Amsvartnir 
de duistere zee in de onderwereld.

Angerboda
(‘angr’ = verdriet; ‘bodi’ = brenger): ‘Ongelukbrengster’. Zie de hoofdstukken ‘Het einde van het gouden tijdperk’ en ‘De kinderen van Loki’.

Annar
of Anar, Onar, de tweede man van Nott, de Nacht, en de vader van de Aarde. Deze naam hangt mo­gelijk samen met de wortel ‘oan’ of ‘wan’, die nog voortleeft in ons woord ‘wanen’, ‘waan’ (het Oudnoorse ‘van’ betekent ‘vooruitzicht’, ‘ver­wachting’): dromen, zich verbeelden, vermoeden, verwachten. Het zou zin hebben ‘Annar’ eenvoudig op te vatten als ‘Droom’, ‘Droomwezen’. De Aarde (Jord) zou dan zijn voort­gekomen uit de Nacht, ‘zwanger van dromen’. (Men denke ook aan de be­kende woorden van Shakespeare — The Tempest, 4, 1, 156/7 – ‘We are such stuff As dreams are made on’, ‘wij zijn zo iets als datgene, waarvan dromen zijn gemaakt’.

Asen
Aesir of Asas; in het Gothisch ‘Anses’. De wortel ‘ans’ of ‘ant’ bete­kent ‘krachtig ademen’. Odin, de vader van het geslacht der Asen, is werkzaam in de wind en als schepper van de spraak in het stromen van de adem. Met ‘ans’ verwant is ook  ‘ansa’ = gadeslaan, waarnemen. Asen betekent dus ‘Zij die ons waarnemen’, ‘Zij die krachtig ademen’. Zie ook onder Gullveig.

Asgaard
Hof der Asen’ (‘gardr’ = (om)tuin(ing), hof).

Ask
‘Es’. Het eerste mensenpaar werd gevormd uit twee bomen, Ask, ‘Es’, de man, en Embla, ‘Olm’, de vrouw

Audhumla
‘Humla’ betekent een koe zonder hoorns. Audhumla is een wezen, waarin niets verhard is: ‘de rijkelijk schenkende ongehoornde’.

Balder
of Baldur. Deze naam wordt meestal verklaard als ‘heer’ of ‘vorst’. De wortel ‘bhel’, ‘bhol’, betekent ‘zwellen’, ‘groter worden’, en leeft nog voort in ‘bal’, ‘balg’, ‘buil’ en tal­rijke andere woorden. Zo opgevat kan de naam Balder in verband worden ge­bracht met het in kracht toenemende, hoger stijgende licht van de dag of van de lente.

Barri
(‘barr’ = iets dat spits omhoog rijst, vandaar de naalden van een naaldboom, ook de naaldboom zelf en in ’t algemeen: boom): ‘verbor­gen, stil woud’.

Bergelmir
een reus uit het eerste geslacht der reuzen (zie het hoofd­stuk ‘Over de reus Ymir en de koe Audhumla’.) De betekenis van deze naam is nog niet overtuigend ver­klaard: ‘Berenhelm’ (?), ‘Berggebruis’ (?). De oudste reuzen hebben namen die op ‘-gelmir’ eindigen, een woord met ons ‘galm’ verwant.

Bestia
‘de Beste’; dochter van Bolthorn en zuster van Mimir; uit haar huwelijk met Bor werden Odin, Wili en Wé geboren.

Bilskirnir
‘Opklarend weer’ (‘skirr’ = helder, licht), het paleis van Thor. Met deze naam is de weldadige wer­king bedoeld van het onweer met wegtrekkende wolken.

Bodn
Aanbod’, ‘Aanbieding’ (‘bioda’, ‘baud’ = aanbieden, aanrei­ken): een van de drie vaten waarin Fjalar en Galar ‘Kvasirs bloed’ lieten vloeien. De beide andere waren Odroerir en Son.

Bolthorn
de vader van Mimir. De naam is afgeleid van ‘bolr’, ‘romp’, en ‘thorn’, ‘doorn’. De betekenis ervan is dus ‘Degene die, of hetgene dat in het lichaam binnendringt’ (de ‘doorn in het vlees’). — Volgens de geesteswetenschap van Rudolf Steiner kan de naam worden ver­klaard uit het door Steiner beschre­ven proces van het ontstaan van het herinneringsvermogen, dat tot stand is gekomen door een dieper
binnen­dringen in het fysieke lichaam van de mens van de hogere bestanddelen van zijn wezen. Tegen deze achter­grond moet Bolthorn worden be­schouwd als degeen, die dit proces bestuurt; Mimir wordt zijn zoon ge­noemd.

Bor
zoon van Buri (‘burr’ = zoon), en vader van Odin, Wili en Wé.

Bragi
hangt samen met ‘bragr’, ‘de eerste’, ‘die uitblinkt’; ook heeft ‘bragr’ de betekenis van ‘dichtkunst’. Bragi is de god van de welsprekend­heid en de wijsheid, gehuwd met Idun.

Breidablik
de ‘wijdglanzende’ burcht, ‘waar men wijd en zijd kan uitzien over de wereld’, het paleis van Balder.

Brisingamén
de door een dwerg Brising gesmede halsketting van Freya (‘men’ = halsketting).

Buri
de ‘Verwekker’, de vader van Bor en de grootvader van Odin, Wili en Wé.

Byleist(r)
‘Hij die door de hofste­den sluipt’, broeder van Loki (Ut-gaard-Loki?).

Deiling
of Dellinger, ‘Dageraad’, de derde echtgenoot van Nott, de Nacht, en de vader van Dagur, de Dag.

Ding
oudgermaanse volksvergade­ring, waar ook rechtszaken werden behandeld. In oorsprong een sacrale bijeenkomst.

Draupnir
verwant met het Duitse ‘Traufe’, ‘drup’,’ ’t druppelen’: ‘Druppelaar’, de wonderring van Odin, vervaardigd door de dwergen Sindri en Brok.

Durin en Dvalin
Tijdsduur en Slui­mer’, dwergen.

Edda
Over de betekenis van dit woord lopen de meningen nog uiteen; het zou kunnen samenhangen met het oudnoorse ‘odr’, dichtkunde, poëtica, en zoveel kunnen betekenen als stammoeder of overgrootmoeder.

Einheri’s
of Einheriar: de zielen van de gevallen krijgers die in Walhalla verblijven. De naam kan worden ver­klaard als ‘strijdlustige individuali­teiten’, waarbij ‘strijdlustig’ de ener­gie van de ziel aanduidt.

Elivagar
‘Door stormvlagen ver­wekte golven’, ‘ijs- of hagelstromen’ ‘stormgolven’. De zin van deze bena­ming is die van ‘ritmisch zich her­halende golven’. Zie het hoofdstuk ‘Over de reus Ymir en de koe Audhumla’. — Deze, evenals menige andere naam wordt begrijpelijker wanneer men de opmerking van Rudolf Steiner ter harte neemt, dat de mythen een fysiologisch aspect be­zitten, dat zij, met andere woorden, ook verwijzen naar de natuurlijke levensverschijnselen. Wereld en mens, macrokosmos en microkos­mos beantwoorden aan elkaar. (Zie ook Hvergelmir.)

Eliwog
zie Elivagar

Elli
(vergelijk het Oudhoogduitse ‘elti’): ‘Ouderdom’. Zie het hoofd­stuk ‘Thor bij Utgaard-Loki’.

Embla
‘Olm(zie Ask).

Erda
zie Jord.

Erna
de Flinke’, de vrouw van Jarl.

Fadir
‘Vader’.

Fenrir
fen’ = moeras, grond die niet draagt, onbetrouwbaar is. De wolf Fenrir wil dus zeggen ‘de onbe­trouwbare wolf’, ‘het leugenbeest’.

Fimbulvetr
(‘fimbul’ = reuzen-; ‘vetr’ = winter): ‘de reuzen-, de reus­achtige winter’, de lange winter aan het einde der tijden.

Fjalar
De veel wetende’; dwerg, die samen met de dwerg Galar uit het met honing vermengde bloed van de wijze Kvasir de dichtermede maakte.

Fjörgynn
de vader van Frigg. Naast deze mannelijke god, een reus, komt een vrouwelijke godin Fjörgyn voor. ‘Fjörgyn’ betekent ‘aarde’; godinnen hebben vaak namen, die te kennen willen geven dat zij van de aarde
af­stammen.

Folkwang
‘Landouw van het volk’, ‘Volksveld’, ‘Vlakte van het krijgs­volk’ (‘folk’ = krijgsschaar, gevolg, stoet): het verblijf waar Freya de ge­vallen krijgers ontvangt.

Forseti
‘de Voorzitter’, ‘Rechter’, zoon van Balder en Nanna.

Freki
zie Geri en Freki

Freyr en Freya ‘Heer’ en ‘Vrouwe’, ‘Heerser’ en ‘Heerseres’, kinderen van Njord en Skadi.

Frigg
of Frigga (‘fridr’ = vrouw): Vrouw, echtgenote. Frigg was de echtgenote van Odin en de moeder van Balder en Bragi. Gangleri de ‘Gaande’, ‘Hij die op weg is gegaan’, de ‘Wandelaar’. Een van de bijnamen van Odin.

Gangrad(r)
(‘rad’ = raad; ‘god-radr’ = goede raad gevend): ‘Hij die goede raad geeft’, bijnaam van Odin.

Garm(r)
de Blaffende’, ‘de Bijterige’, ‘Hond’, die de weg naar Helheim bewaakt; komt overeen met de Cerberus in de Griekse mythologie, en is met deze naam waarschijnlijk ook taalkundig verwant.

Gefjon
de ‘Gevende’. Dit is ook de naam van een godin, die in het gevolg van Odin voorkomt. Door deze naam wordt derhalve aangeduid dat Gefjon een boodschapster van Odin is.

Gerd
‘Ge-Erd’, dat wil zeggen ‘Uit de aarde’. Gerd, de dochter van de reus Gymir, trouwde met Freyr, die door zijn wapendrager Skirnir naar haar hand liet dingen. Zie het hoofd­stuk ‘Freyr dingt naar de hand van de dochter van een reus’. Geri en Freki  ‘Gulzigheid’, ‘de Gul­zige’ en ‘Vraatzucht’, ‘de
Vraatzuch­tige’, de twee wolven die Odin volgen.

Gimle
de eeuwig gouden zaal, het vernieuwde Walhalla na Ragnarok.

Ginnungagap
Oorsprong: ‘Gap Ginnunga’. Gap is taalkundig ver­want met gapen: strot, diepte, af­grond enz. ‘Ginnung’ is afgeleid van het Oudnoorse werkwoord ‘ginna’: bedriegen, toveren, drogbeelden voor­voorspiegelen. Ginnungagap is dus ‘de van toverbeelden of droombeel­den, dat wil zeggen van imaginaties, vervulde ruimte of gapende afgrond’. Zie het hoofdstuk ‘Over de reus Ymir en de koe Audhumla’.

Gnipaheller
gnipa’ is taalkundig verwant met ‘knijpen’. ‘Hellekloof’, ravijn waardoor de weg naar Helheim voerde.

Gullveig
(‘gull’ = goud; ‘veig’ = drank): ‘Gouddrank’. Achter deze naam gaat een groot raadsel schuil. Uit de samenhang schijnt opgemaakt te mogen worden dat Gullveig tot het geslacht der Wanen behoort. Deze zijn vooral in de opbouwende levenskrachten werkzaam. Wat groeit en leeft vormt het terrein van hun werkzaamheid. Zoals het geslacht van de Asen kan worden gekenschetst als dat van de ‘Zonen van de Dag’, zo dat van de Wanen als de ‘Dochters van de Nacht’. Want iedere nacht, wanneer het bewust­zijn zich tijdens de slaap terug­trekt, vullen de vorm- en levenskrach­ten datgene weer genezend aan, wat door het actieve, wakende leven tijdens de dag werd verbruikt. Zo bestaat er een strijd tussen die goden, die meer het bewustzijn van de mens stimuleren, en diegenen, die het ,scheppende, actieve leven dienen. Dit proces wordt weerspiegeld in de mythe van het verbranden van Gullveig in het ‘paleis van de Hoge’. Het onverbrande hart duidt op een onver­bruikte rest, op een soort voortwoe­kerend bezinksel, waarvan Loki zich meester kan maken.

Gungnir
afgeleid van ‘ganga’, ‘gaan’: ‘Datgene wat golvend voorwaarts gaat’, Odins speer, zinnebeeld van zijn spraakvermogen.

Gylfe
of Gylfi: Vorst, koning. Zie het hoofdstuk ‘Over de oorsprong van de Edda’.

Gymir
‘Ge-Ymir’, dat wil zeggen ‘Van Ymir afstammend’, ‘de Aardse’. Reus, vader van Gerd.

Hati
zie Skol en Hati

Heervader
naam voor Odin: ‘Aan­voerder van het leger der gevallen krijgers’; ‘het wilde heir’ of ‘de wilde jacht’ is de omschrijving voor Odin, in de storm voortjagend door de lucht, aan het hoofd van de zielen der gevallen krijgers (zie Einheri’s).

Heid
(‘heidr’ – heide, woud): ‘Die uit het woud’, ‘Die van de heide’ -een naam voor tovenaressen. Er schijnt een geheime samenhang te bestaan tussen de ‘Oude in het erts­woud’, Heid, Angerboda en het onverbrande hart van Gullveig.

Heimdall
‘de Helle, Heldere uit het heelal’, ‘Wereldglans’, lichtgod; door hem worden de verschillende standen in het leven geroepen.

Hei
de heerseres over de onder­wereld, het rijk van de doden. Taal­kundig verwant met ‘hol’, ‘de hel’ enz.

Helheim
het rijk van Hel, de heer­seres over de onderwereld, het
doden­rijk.

Hermod
(‘hermogr’ = krijger, krijgsman), verwant met ons woord ‘heir’ (‘krijgsmacht’): ‘Hij die moedig is als een heir’. Hermod is de zend­bode, de afgevaardigde van de goden. Himinbjorg  (‘himinn’ = hemel, fir­mament; ‘biarg’ = berg): ‘Hemelberg’ of ‘Hemelburcht’, het paleis van Heimdall.

Hlidskjalf
(‘hlid’ = poort, deur) ‘bank bij de deur’, de troon van Odin, de hoogste zetel van Asgaard, van waaruit hij de hele wereld kon overzien.

Hlorridi
‘Bliksemslingeraar’, bij­naam van Thor.

Hodmimir
Hodd’ = het Duitse ‘Hort’, een vorstelijke schat; Hodmimir is ‘de schat bewarende Mimir’ (de rijkdom van de herinne­ring). ‘Hodmimirs hout’ is een ge­heime benaming voor de levens­boom Ygdrasil.

Hödur
of Hod, ‘de Schatbewaar­der’ (?) (‘hodd’ = vorstelijke schat). De betekenis van deze naam is pro­blematisch. De blindheid van Hödur, de blinde broeder van Balder, heeft betrekking op de we­reld van de goden. Deze blindheid heeft zich meester gemaakt van de gehele mensheid. Op grond hiervan vertegenwoordigt Hödur als bewust­zijnsvorm de aardsgezindheid, het blind zijn voor het goddelijke, het levensgevoel dat aan het louter
fysie­ke organisme gebonden is.

Hönir
‘De lokkende, roepende’. De Indogermaanse wortel is ‘chan’, met de betekenis van ‘zingen’, ‘lokken’, ‘roepen’. Deze naam zinspeelt dus op het verband tussen Hönir en het verbeeldingsleven van de mens. Hönir roept de verlokkende voor­stellingswereld op. Zie het hoofd­stuk ‘De goden en hun werken’.

Hraesvelg
‘Lijkenverslinder, -verzwelger’ (‘hrae’ = lijk). Hraesvelg is een reus die in de gedaante van een adelaar aan het einde van de wereld zit. Van zijn vleugels gaat de wind uit. De drukkende zwoelheid die aan storm en onweer voorafgaat, werd als ontzielde, levenloze lucht ervaren. De storm verzwolg deze dode lucht. Als imaginatie, als een door de voorstellingskracht opgeroepen beeld, ontstond de reusachtige ade­laar, die de wind door zijn vleugel­slagen teweegbrengt.

Hrungnir
de Knarsende’, ‘Herrie­schopper’, ‘Bruiser’. Zie het hoofd­stuk ‘Thors strijd met Hrungnir’.

Hugin en Munin
‘Gedachte’ en ‘Her­innering’ of ‘Geheugen’: de twee raven die op Odins schouders zitten.

Hugi
‘Zin’, ‘Gedachte’. Zie het hoofdstuk ‘Thor bij Utgaard-Loki’.

Hvergelmir
‘Helm’ (het gewelfde deksel van een distilleerkolf) ‘waarin het wervelt of kolkt’, ‘bruisketel’. Microkosmisch (zie Elivagar) wordt met Hvergelmir de ontwikkeling van de hersenen bedoeld. De helm is de hersenpan, de werveling, de zich ont­wikkelende, zich vormende herse­nen. De twaalf rivieren zijn de in de droom beleefde evenbeelden van de zenuwstrengen. Elivagar wijst op het proces van het overgaan in vaste toe­stand. In overeenstemming hiermee is Muspelheim de wereld van de ver­branding, die uit de stofwisseling in het onderlichaam van de mens de warmte produceert. — Deze werelden, in beeldende vormen beleefd, stonden de zieneres voor de geest als terzelfder tijd kosmische en menselij­ke, de ontwikkeling stuwende krach­ten. Zie de hoofdstukken ‘Over de reus Ymir en de koe Audhumla’ en ‘Over de es Ygdrasil’.

Hymir
een reus; de betekenis van deze naam is onzeker. Waarschijnlijk bestaat er een samenhang met Ymir. Ook kan gedacht worden aan een ver­band met ‘hrim’, ‘rijp’, ‘rijm’; ‘hrim-kaldr’, ‘rijp-koud’, is een ken­schetsing van reuzen. Hymir zou dan kunnen betekenen ‘Rijpveroorzaker’.

Hyrrokin
(‘hyrr’ = vuur): ‘De in het vuur gerookte’, tovenares door de goden geroepen om het schip voor Balders vuurdood los te wrikken.

Idavlakte
‘id’= daad, handeling: ‘de vlakte, de velden van de hande­lenden, van de arbeid’.

Idun
verwant met ‘id’, ‘daad’, ‘han­deling’: ‘Zij die handelt’, in dit ge­val ‘Zij die verjongt’. Idun is de doch­ter van een koning der elfen of dwergen, Iwald. Het eten van haar appels schonk aan de goden steeds weer nieuwe jeugd. (Men vergelijke de Griekse mythe van de appels der Hesperiden, die eveneens eeuwige jeugd verschaffen.)   [ook Iduna]

Iwald
of Ivaldi ‘Hij die vermag’, ‘Hij die kan’, ‘die het in zijn macht heeft’. Vader van Idun.

Jarl
(het Engelse ‘Earl’): ‘Edelman’, adellijke titel die aan de hogere ambtenaren van de koning toekwam. In het lied van Rig stammen van Jarl de edelen af.

Jarnsaxa
(‘jarn’ = ijzer, kling; ‘sax’, in het Latijn ‘saxum’ (steen) = een kort zwaard; de uitdrukking ‘sax’ stamt uit de steentijd): ‘IJzerzwaard’, een reuzin bij wie Thor twee zonen verwekte: Modi en Magni.

Jord
of Erda, de godin van de Aarde, dochter van Annar en Nott, de Nacht. Zij werd de moeder van Thor.

Joten
zie Jotunheim Jotunheim  ‘Heim of heem, woon­plaats, der Joten’. (‘jotun’, oorspron­kelijk ‘Eoten’ = eter, veelvraat). Jotunheim was ‘oostelijk’ gelegen, aan gene zijde van de Elivagar. Dit moet echter niet alleen maar in ruimtelijke zin worden opgevat. Want wat aan de andere zijde van de Elivagar lag, ging in tijd vooraf aan de wereld, geschapen door Odin, Wili en Wé. De Joten zijn vanuit voorbijetijden met vernietigende krachten werkzaam, en wel ‘vretend’. De wijsheid van de Joten heeft altijd betrekking op het verleden. Toen Odin iets over het oerbegin wilde vernemen zocht hij een Jotun, Wafthrudnir, op (‘Hij die sterk is in het weven, dat wil zeggen in het op­geven van moeilijk te ontwarren raadsels’, ‘de ingewikkeld spreken­de’). Wanneer hij iets over de toe­komst wilde te weten komen, be­diende hij zich van de ziel van een mens, en wel van de Wala.

Karl
Kerel’, de naam voor de vrije boer. In het lied van Rig de stam­vader van de stand der vrije boeren.

Kvasir
‘de Fluisteraar’ (‘kveda’, ‘kvad’ = geluid geven). Het ontstaan van Kvasir, de wijste van alle schep­sels, uit de samenwerking van de beide godengeslachten van de Asen en de Wanen, wijst op het ontstaan van de spraak, respectievelijk op de spraakorganen. Daarom werd gezegd dat uit Kvasirs bloed de dronk der skalden, de dichtermede, was ont­staan (‘Kvaedi’ = gedicht). Het Noorse ‘kwase’ en het Russische ‘kvas’ voor een uit bessen gegiste drank wijzen nog op de samenhang met de mede.

Laufey
(‘lauf’ = loof, blad; ‘ey’ = eiland): ‘Loofeiland’ (‘Loofhout’?), de moeder van Loki. Wanneer Loki de zoon van Laufey wordt genoemd, heeft het er, volgens de geestesweten­schap van Rudolf Steiner, alle schijn van, dat hiermee zijn herkomst wordt aangeduid uit een toestand van de aarde, die is zoals die van het loof, dat wil zeggen nog niet geminerali­seerd. (Zie Rudolf Steiner, De we­tenschap van de geheimen der ziel).

Lidskjalf zie Hlidskjalf

Lif en Lifthrasir
Zij die leeft’, ‘het Leven’; en ‘Hij die op het leven wacht’, ‘de Levenbegerende’, ‘Levensdrang’. Zie de hoofdstukken ‘Over de es Ygdrasil’ en ‘Na Ragnarok’.

Lodur
verwant met het Duitse woord ‘lodern’, ‘(op)vlammen’, ‘branden’, ‘gloeien’. Lodur is in de bloedwarmte en in de stofwisseling werkzaam. Hij wakkert ‘het vuur’ aan, datgene wat de mens van binnen uit zijn kleur verleent, kortom wat zijn verschijning bepaalt. Zie het hoofdstuk ‘De goden en hun werken’.

Logi
‘Vlam’, ‘Gloed’. Zie het hoofd­stuk ‘Thor bij Utgaard-Loki’.

Loki
deze naam is voor meer dan een uitleg vatbaar.Waarschijnlijk hangt hij samen met het werkwoord ‘luka’, (‘lauk’), dat ‘afsluiten’, ‘be­ëindigen’, ‘een einde maken’ bete­kent; ‘luka upp’ is ‘ontsluiten’, ‘af­leiden’; ‘lok’ betekent ‘slot’, ‘eind’. Ook wordt wel een samenhang gezien met logi’, ‘vlam’, ‘laaie gloed’. Deze ontvankelijkheid voor velerlei uit­leg komt geheel voort uit het wezen van Loki. Hij is de Lucifer van de oudnoorse mythe. Tijdelijk is hij met de goden verbonden en helpt hij hen bij tal van moeilijkhe­den. Door toedoen van Loki echter maakt de wijsheid zich los van de dingen, die door de schepping waren ontstaan. Door niets meer ge­bonden ontaardt de wijsheid tot die sluwheid, die Loki zijn macht geeft. Van deze sluwheid gaat een sterke verlokking uit. Zij brengt de mensen zelfzucht (de wereldslang Midgardsormr), de leugen (de wolf Fenris) en ten slotte de dood (Hei): alle drie kinderen van Loki.

Lorridi zie Hlorridi

Magni
de Sterke’ (‘magn’, oor­spronkelijk identiek met ‘megin’ = kracht, sterkte). Magni is de sterke zoon van Thor.

Maretak
(Viscum album) ‘mistel-teinn’ (‘teinn’ = twijg), ook vogellijm en met de Engelse naam mistletoe genoemd. Deze plant, die niet in de aarde wortelt maar parasiteert op allerlei bomen, stond de ‘Zoon van Laufey’, Loki, ter beschikking. Juist omdat hij geen wortel kan schieten in de aarde stamt hij uit hetzelfde verleden van de wereld, waaruit ook Loki is voortgekomen. (Meer bijzon­derheden bij Rudolf Steiner, Welt, Erde und Mensen, 1908, G.A. 105.)  [ zie ook plantkunde]

Menglad
(‘men’ = halsketting; ‘gladr’ = blij, verheugd): ‘Zij, die zich over de halsketting verheugt’, bijnaam van Freya.

Midgaard
‘De middelste wereld’, die aan de mensen was toegewezen. Aan de ene kant, boven, was zij omgeven door Asgaard, de hof der Asen, de godenburcht; aan de andere kant, beneden, door Jotunheim. Dit in de macrokosmos, in de wereld in het groot. In de microkosmos, in de mens zelf, komt Midgaard overeen met de ritmische mens, dat wil zeggen met hart en ademhaling. — Door de mens uit vroeger tijd werd de borst beleefd als de eigenlijke zetel van de ziel. Van beneden af, vanuit de stofwisseling, bruiste Muspelheim op. Vanuit het gebied van het hoofd voelde hij de wereld van het koude komen.

Mimir
taalkundig verwant met ‘memoria’, ‘memory’, enz. Mimir draagt in zich de herinnering van de wereld. Door de wijze waarop hij in de Edda is uitgebeeld behoort hij tot de wezens van een hogere orde dan de dichter bij de mensen staande Asen.

Mistletoe zie Maretak.

Mjöllnir
de Verpletteraar’, de hamer van Thor (‘mölva’ = verbrijze­len, vermorzelen).

Modi
‘de Moedige’, zoon van Thor en de reuzin Jarnsaxa.

Modir
‘Moeder’.

Modsognir
(‘sogn’ hangt samen met ‘suga’, ‘zuigen’): ‘Zuiger van mede’. Schijnt een bijnaam van Mi­mir te zijn; Modsognir is echter ook de naam van een van de aanvoerders der dwergen.

Mundilfari
de vader van Mani (de Maan) en Sol (de Zon). De naam hangt samen met ‘maan’ en duidt een bepaald tijdstip aan.

Munin
zie Hugin en Munin.

Muspelheim
‘Oord van vernietigend vuur’, vuurwereld. De warme pool bij het ontstaan van de wereld. (Zie ook Niflheim en Hvergelmir.)

Naglfar
het uit menselijke nagels gebouwde dodenschip, ‘Nagelschip’.

Nanna
‘De werkzame’, de echtge­note van Balder en moeder van Forseti.

Narwe zie Nor.

Nidhog
(het Oudhoogduitse ‘nid’ betekent ‘haat’, ‘nijd’; ‘högg’ = houw, hakken): ‘Nijd-hakker’, ‘N(e)idhart’, ‘Nijdas’, de draak die aan de wortel van Ygdrasil knaagt. De naam duidt op de het leven ver­terende kracht, die werkzaam is in het zenuwstelsel. (Vergelijk de Griekse mythe van het hoofd van Medusa met zijn verstenende kracht.)

Niflheim
letterlijk ‘Nevelheim’, nevelgebied. De oude Germanen be­leefden de wereld en de mens als ont­staan uit een polariteit. Niflheim duidde de ijzig koude pool aan. (Zie ook Muspelheim.)

Njord
een van de goden uit het ge­slacht der Wanen die onder de Asen werd opgenomen. Vader van Freyr en Freya. God van de rijkdom en de vruchtbaarheid. Zie de hoofd­stukken ‘De Asen en de Wanen’ en ‘Suttungs mede’.

Noatun
Hof der schepen’, ‘Schepentuin’, het paleis van Njord. Nor of Norvi, Norve, ‘De in ’t nauw gebrachte’, ‘de Benarde’; ‘narwa’ is in het Oudgermaans ‘nauw’, ‘smal’. Nör is de vader van Nott, de Nacht.

Nornen
afgeleid van ‘nyrna’, ‘hei­melijk mededelen’: de drie Schikgo­dinnen, die over het menselijke lot beschikken. Hun namen zijn Urd, Werdandi en Skuld — Verleden, Heden en Toekomst.

Nott
of Natt, de Nacht, de dochter van de reus Nör. Zij was driemaal ge­trouwd, eerst met Naglfari (Lucht of Aether), aan wie zij een zoon Audur (Stof, Voorraad) schonk; daarna met Annar, die de vader werd van Jord, de Aarde; en ten slotte met Delling, de Dageraad. Uit dit laatste huwelijk werd Dagur, de Dag, geboren.

Odin
in het Oudhoogduits Wuodan, later Wotan (Wodan). Taal­kundig verwant met ‘waden’ en ‘woeden’, dat wil zeggen ‘krachtig in voorwaartse richting gaan, naar voren dringen’. Odin is de godheid die bij voorkeur werkzaam is in de storm — in de ademhaling die de longen vult, en in de wind die door het woud bruist. Buiten, in de we­reld in het groot, laat hij struiken en bomen spreken, kruinen ruisen, takken kraken. — In de mens bun­delt hij dit alles in het woord, in woorden die aan klanken van de na­tuur zelf zijn ontleend. De taal die Odin aan de mensen schonk was een onomatopoëtische, op klanknaboot­sing gebaseerd, en hierop berustte haar magische werking. Odin-Wotan is verreweg de meest gecompliceerde en complexe godheid onder de noordgermaanse goden.

Odr
ook Od of Odur (Oudhoog­duits ‘wuot’): ‘Gemoedsbeweging’, ‘Hartstocht’, ‘Zieleleven’. Odr is de bruidegom van Freya.

Odroerir
‘Geestverwekker’, ‘Die de geest in beweging brengt’: zowel de ketel, waarin de mede, de skalden­drank, bewaard werd, als deze dichtermede zelf.

Onar zie Annar

Raesvelg zie Hraesvelg 

Ragnarok
(hangt samen met ‘regin’, Gotisch ‘ragin’, ‘de heersenden’, ‘de goden’): ‘het raadsbesluit, aan de goden voltrokken’, ‘de ondergang der goden’, ‘wereldondergang’, ‘godenschemering’. Hiermee is voor­al een verandering van het bewust­zijn bedoeld, die zich na de dood van Balder moest voltrekken. De oude helderziendheid, die de dingen als in een droom zag, verdwijnt; voortaan is voor de mens slechts dat­gene ‘werkelijk’, wat hij met zijn zin­tuigen duidelijk waar kan nemen. Regin  (Gotisch ‘ragin’): ‘de Heer­senden’, dat wil zeggen de goden.

Rig
‘Heerser’, ‘Wezen van een hoge­re orde’ (het Keltische ‘ri’, tweede naamval ‘rig’ betekent ‘koning’).

Rungnir zie Hrungnir

Sessrymnir
(‘sess’ = zetel, zit­plaats): ‘de Zetelrijke’, zaal in het paleis van Freya.

Sif
is hetzelfde woord als ‘sibbe’, ‘familie’, ‘de gezamenlijke ver­wanten’, Sif was de echtgenote van Thor.

Sindri 
De vonkenspattende’. Naam van de dwerg die de hamer Mjöllnir smeedde.

Skadi
Schade’, ‘Stammend van de tegenkrachten’, dochter van de reus
Thjazi, die door de goden gedood wordt. Als genoegdoening hiervoor trouwt Skadi met Njord.

Skidbladnir
(‘skid’ is het Noorse ‘ski’; ‘blad’ = blad): ‘Uit planken, zo dun als bladeren gevormd’, ‘Gevleu­geld hout’, het opvouwbare schip van Freyr.

Skirnir
(‘skina’ = glanzen, lichten, stralen; ‘skirr’ = helder, klaar, licht): ‘de Schitterende’, ‘de Glanzende’. Dienaar en wapendrager van Freyr.

Skol en Hati
(‘skollr’ = slinkse stre­ken; ‘hatr’ = haat): ‘de Slinkse, Valse’ en ‘de Hatende’, de beide wolven die zon en maan willen ver­slinden.

Skrymir
afgeleid van ‘skrama’, ‘doen schrikken’. Hiermee verwant is ‘skrymt’, ‘spook’, ‘verschijning’. Zie het hoofdstuk ‘Thor bij Utgaard-Loki’.

Skuld
hangt samen met ‘skolo’ (‘skylda’), ‘moeten’ en met ‘skyldr’, ‘schuldig’. Deze naam heeft betrek­king op de toekomst, op datgene, wat de mens overeenkomstig zijn lot moet betalen. Daarom heet een van de drie Nornen, die van de toe­komst, Skuld.

Sleipnir
taalkundig verwant met ‘sluipen’: ‘De snel sluipende’, het achtvoetige paard van Odin.

Snaar
‘Schoondochter’, de vrouw van Karl, de stammoeder van de stand van de vrije boeren.

Son
‘Offer'(taalkundig verwant met ‘zoenen’ in de betekenis van ‘boeten’, ‘goedmaken’). Een van de drie vaten, waarin de dichtermede, Kvasirs bloed, werd opgevangen.

Surt
de Zwarte’ (‘sortna’ = zwart worden). De demon van het vuur die Muspelheim met een vlammend zwaard bewaakte. Suttung ‘de Geweldadige’ (?) volgens een andere verklaring ‘de Zui­per’): zoon van de reus Gilling. Na diens dood kreeg hij van de dwergen Fjalar en Galar als vergoeding de dichtermede, die hij door zijn doch­ter Gunlod liet bewaken.

Svadilfari 
‘Die over gladde rotsen heenrijdt’, de hengst van de bouw­meester van de muur om Asgaard.

Tanngnjostr en Tanngrisnir
‘Tan­den knetteraar’ en ‘Tandenknarser’, de twee bokken die Thors wagen trokken.

Thjalfi
de betekenis van deze naam is onzeker; mogelijk ‘dienaar’ (?) Zie het hoofdstuk ‘Thor bij Utgaard-Loki’.

Thjazi
of Thjassi, ‘Stormer’ (?); de betekenis van deze naam is onzeker. Vader van Skadi.

Thökk
deze naam wordt zowel ver­klaard in de betekenis van ‘Duister’ als van ‘Dank’ (‘thakka’ = danken). In deze laatste betekenis moet de naam ironisch zijn bedoeld voor de reuzin, wier gestalte Loki aanneemt na de dood van Balder, en die als enige van alle schepsels niet om de dood van Balder treurt. Thor of Donar, ‘Donder’. Door de figuur van Thor werd in de oudnoorse mens zijn eigen ik-bewustzijn wakker geroepen.

Thrall
‘Horige’, ‘Knecht’. Stamvader van de stand der onvrijen.

Thrudwang
Landouw van de kracht’ (‘thrud’ = kracht), het gebied waar zich de burcht van Thor, Bilskirnir, bevindt. Thrym afgeleid van ‘thruma’, ‘don­deren’, ‘geraas maken’: ‘Donder’, reus die tijdens Thors slaap diens hamer steelt.

Thrymheim
‘Dreunend heem’, ‘Donderverblijf’ (‘thruma’ = donde­ren), de woning van Thjazi.

Thursen
‘Duistere wezens’ (het woord ‘Thurs’ legt de nadruk op de weerzinwekkende lelijkheid). Zij worden vaak op één lijn gesteld met de Joten en eenvoudig als reuzen be­schouwd. Oorspronkelijk was dit niet zo. Toen noemde men de oer­wezens, die verbonden waren met een wereld die aan de huidige vooraf­ging, Thursen. Dit blijkt duidelijk uit een passage in de jonge, de proza Edda (‘Gylfaginning’, ‘De begooche­ling van Gylfe’). Daar wordt door Gylfe/Gangleri gevraagd, waar de schepper van de wereld was, toen hij nog niet de huidige wereld had ge­schapen. Het antwoord luidt: ‘Toen was hij bij de Thursen’.

Thyra
‘Slavin’, ‘(Dienst)meid’.

Ull
 ‘uil’, het Angelsaksische ‘wull’, Gotisch ‘wulla’, betekent ‘wol’. ‘De Wollige’ (?), zoon van Sif, stiefzoon van Thor, bekend als skiloper, jager en boogschutter.

Urd
‘uit de oertijd’, de Norne van het verleden en de belangrijkste van de drie Nornen.

Utgaard
(‘ut’ = buiten, eruit; ‘gardr’ = (om)tuin(ing), hof): ‘Buitenhof’, het rijk van Utgaard-Loki, gelegen aan het einde der wereld, het rijk van de ijzige koude.

Utgaard-Loki
‘de Loki van de we­reld buiten ons’. De Noors-germaanse mythologie onderscheidt tussen twee werkzame beginselen van het kwaad. Het eerste, dat door Loki, de zoon van Laufey, wordt vertegen­woordigd, oefent zijn verleidende werking uit op het gebied van de geest en de ziel. Dat wil zeggen dat Loki uit de rijen van de goden naar de mens toegaat. Het tweede, Ut­gaard-Loki, bewerkstelligt de be­goochelingen die van buiten af de ziel omvangen, om de mens te be­letten de diepere werkelijkheid te doorgronden die zich achter de we­reld van de zintuiglijke waarneming verbergt. — Bij Saxo Grammaticus, de schrijver (overleden ca 1220) van een geschiedenis van Denemarken vanaf de oudste tijden tot 1184, vin­den we een zeer drastische schilde­ring van de onderaardse grotten van Utgaard-Loki. Alles is daar hoornachtig en hard geworden. In het uiterste noorden, waar nooit de zon schijnt, bevindt zich de ingang tot deze met gif gevulde holen.

Valr zie Walvader

Wala
oudnoors Wolwa of Volva: Waarzegster, zieneres. Letterlijk: ‘Zij die vertrouwd is met de offerstaaf­jes’. Om het lot of de wil van de goden te doorgronden werden op een bepaalde wijze staafjes of met bloed ingewreven spaanders, zoge­naamde ‘volr’, op een hoop gegooid. De runen die hierdoor ontstonden wist de Wala te duiden. — Misschien mag in ‘Volva’ ook de overeenkomst in klank met ‘wolf’ worden beleefd, hoewel dit zuiver etymologisch moeilijk kan worden gestaafd. Onder de dieren werd de wolf als een in bij­zondere mate bezeten, demonisch, wezen ervaren. Daarom werd met ‘wolf’ heel vaak die merkwaardige relatie aangeduid, die ontstaat wan­neer een hogere macht bezit neemt van een mens — in goede zowel als in kwade zin. De vele sagen over weerwolven hangen hiermee samen, vermoedelijk ook het veelvuldig voorkomen van ‘wolf’ als eind- of be­ginlettergreep in oudgermaanse namen.

Walhalla
‘Hal der gevallenen’, het verblijf van Odin.

Walkuren
‘Zij die de Wal (‘valr’) kiezen’, ‘Dodenkiezers’: dienaressen van Odin die door de lucht rijden en op Odins bevel hen aanwijzen, die in de strijd zullen sneuvelen.

Walvader
afgeleid van ‘vair’, de lijken van de gevallenen op het slag­veld na de slag: ‘Vader van de geval­len krijgers’, een van de namen van Odin.

Wanen
taalkundig verwant met het werkwoord ‘wanen’: ‘Zij die wanen’. Het Oudnoorse ‘van’ betekent ‘vooruitzicht’, ‘verwachting’: ‘Zij die verwachten’. Zie ook onder Gullveig.

War
ook Wara, Woer of Wor. Hangt samen met ‘var’, het Oudhoogduitse ‘wara’, ‘gelofte van trouw’. War is de godin van de huwelijkstrouw.

Wegtam
‘De aan wegen gewende’, ‘de veel reizende’, een van de namen van Odin (‘vegr’ = weg; ‘tamr’ = tam, getemd).

Werdandi
de Norne van het tegen­woordige, het heden.

Widar
(‘vida’ = wijd, ver): ‘De Om­vattende’, ‘De wijd en zijd heer­sende’, zoon van Odin en de reuzin Grid.

Wili en Wé
taalkundig verwant met ‘Wil’ en ‘Wijding’, ‘Heiligdom’. De drievuldigheid Odin, Wili en Wé moet worden opgevat als een uit de geeste­lijke kosmos stammende werkzaam­heid van de ziel. Deze in den beginne werkzame drievuldigheid stemt niet geheel overeen met de latere drievuldigheid Odin, Hönir en Lodur, die werkzaam is bij de schepping van de mens. De laatstgenoemde drievul­digheid vindt haarvoortzetting in de krachten van de menselijke ziel van het voelen, denken en willen. Hierbij heeft een verschuiving plaats gevon­den. In de eerste drievuldigheid ver­tegenwoordigt Odin meer het denken, in zekere zin als de uit de wereldgeest scheppende goddelijke kracht, Wili en Wé het willen en voelen. In de tweede, op de mens ge­richte drievuldigheid werkt Odin door de adem taalscheppend, terwijl Hönir het gevoel en de zinsbekoring doet ontbranden en Lodur in de warmte van het bloed de wil laat op­vlammen. De verschuiving schijnt op te treden doordat de oorspronkelijke, bij de schepping van de wereld werk­zame drievuldigheid zich in de mens wijzigt in een viervuldigheid. Bij het denken, voelen en willen voegt zich een vermenging, die opgeroepen wordt met de zintuiglijke waarne­ming. (Men denke aan de vier ko­ningen in Goethe’s ‘Sprookje van de groene slang en de schone lelie’.)

Wor zie War

Ygdrasll
Yggr’ is de naam van een (krijgs)god en betekent ‘de Vrees­wekkende’. Odin neemt soms deze naam aan; taalkundig is hij verwant met ‘ek’ en ‘ik’. Het Ik van de god­heid riep bij de mensen altijd vrees op. ‘Drasil’ = ‘Drager’, ‘dragend dier’. Hieruit kan ‘Yg(g)-drasil’ worden ver­klaard als ‘Ik-drager’. Ygdrasil is de levensboom of wereldboom, die het met een ik begaafde schepsel draagt.

Ymir
het alles omvattende oer­wezen, waarin alles samen- en ineen-vloeit. Meer bijzonderheden hier­over deelt Rudolf Steiner mee in de vierde voordracht van zijn cyclus over de ‘Egyptische mythen en mysteriën’ uit 1908 (G.A. 106). Hij zegt daar: ‘De inwijdeling schouwde in de geest als het ware de oervorm van de godheid. De dieren zag hij als lagere, als ‘bij’vormen, ook de plan­ten zag hij als ondergeschikte gestal­ten. Alles, wat hier als lagere natuur­rijken leeft, dat alles zag de Atlan­tische inwijdeling als voortkomend uit degestalte van de mens.’ Waar­schijnlijk is Ymir taalkundig verwant met het Oudiraanse ‘Yama’, Indisch ‘Jama’. Yama was voor de Iraniërs de oermens, Jama was de god van de doden van de Indiërs (Ymir is het eerste wezen, dat ooit is gestorven).

vertelstof: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 4e klas Edda

.

595-546

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.