.
Leo Klein stelde mij een groot aantal aantekeningen ter hand die hij maakte tijdens zijn vrijeschoolleraarschap. <1> <2>
Ik geef ze op deze blog door, zodat ook anderen er wat aan kunnen hebben.
Leo, die ook in de bovenbouw lesgaf, bewaarde een aantal artikelen waaronder:
.
Walther Cloos, bron van het artikel niet bekend
.
De alchemie van de jaargetijden
In de beschouwingen die wij vroeger aan de jaargetijden wijdden, was een poging gedaan om vanuit de beelden van het uiterlijke gebeuren door te dringen tot het innerlijke wezen. Dit innerlijke wezen, dat in het proces der jaargetijden verborgen ligt, is niets anders dan de levensuiting van de aarde, zoals die in de reidans van de planetenwereld en de wereld van de vaste sterren zich voortdurend verandert en verwerkelijkt.
Uit de aard van onze beschouwingen — er zijn natuurlijk nog vele andere ook mogelijk — toonden zich aan ons vier „principes”, die wij als vuur, as, water en zout beschreven. Daarmee zijn niet bepaalde stoffen bedoeld, maar processen. Deze processen waren eenmaal in de antieke en middeleeuwse alchemie veelvuldig het onderwerp van studie. Men zocht niet zozeer naar stoffen, als wel naar de processen die leidden tot bepaalde stoffen.
Men heeft deze processen, die fundamenteel waren voor het ontstaan van alle stoffen, zowel in het levende als in het dode, nu juist beschreven met deze vier principes. Er waren echter ook nog beschrijvingen, die meer nadruk leggen op het wezenlijke, op de innerlijke krachten van deze principes. Men sprak dan over:
de alles behoudende kracht van het zout, Leo schreef daar voorjaar bij
de alles louterende kracht van het vuur, zomer
de alles vernieuwende kracht van de as, herfst
de alles levenschenkende kracht van het water, winter
Rudolf Steiner heeft in zijn voordrachten over het leven van de aarde, over de jaargetijden en de vier grote jaarfeesten: het Paasfeest, het Johannesfeest, het Michaëlsfeest en het Kerstfeest vaak gewezen op het wezenlijke van deze vier principes. Wij hebben daardoor de mogelijkheid gekregen, de oude voorstellingen, begrippen en beelden uit de alchemie vanuit ons huidige bewustzijn opnieuw te verstaan en vooral uit te breiden. Het gaat er dus niet om, bepaalde oude dingen op te warmen, maar om vanuit ons huidige bewustzijn, vanuit onze huidige manier van denken opnieuw door te dringen in dat gebied, dat ook de alchimisten vanuit een dof wordend, oud geestesbewustzijn bekend was.
Het belangrijke voor ons tegenwoordig inzicht bestaat juist daarin, dat wij leren zien hoe deze vier principes als processen van de jaargetijden in elkaar grijpen en in een reidans van het zomer-vuur tot het voorjaars-zout van het volgende jaar iets nieuws en iets meer scheppend tot stand brengen nl. het behoud van de stroom des levens. Deze stroom des levens is echter niets anders dan wat de oude alchimisten de „Quinta Essentia”, het „vijfde wezen” noemden. Als men van het een of ander deze „Quinta Essentia” wilde vervaardigen, dan moest men deze vier principes toepassen op de betreffende stof waarvan wordt uitgegaan. Men behandelde deze met warmte (vuur) en verkreeg iets „vluchtigs” dat opgevangen werd. Wat achterbleef was de as. Deze as werd bij een matige warmte met water behandeld, dan verkreeg men het „zout” en iets „waterachtigs” dat overbleef. Dan had men dus iets „vluchtigs”, iets „waterigs” en iets „zoutachtigs”. Dat noemde men sulfuur (vuur), merkuur (water) en sal (zout).
Door het toepassen van de vier principes had men een indeling in „drieën” verkregen. Dan werd het „zout” in het vuur gebracht en gelouterd en verkreeg men weer een „as”. Daaraan werd dan het waterachtige (merkuur) gevoegd, dat zich bij een gematigde warmte met de „as” verbond, En tenslotte kwam het vluchtige, het „sulfuur” erbij, dat zich bij lichaamstemperatuur (37°) met het andere verbond. Wanneer deze processen kundig en voorzichtig voltrokken werden, dan verkreeg men de „Quinta Essentia” van de betreffende stof waarvan is uitgegaan. Zo’n Quintessens kon merkwaardige eigenschappen hebben, wanneer ze op de juiste manier was vervaardigd. Er waren er die zich vermeerderden, of „groeiden” in de z.in van een vergroting door zichzelf van de oorspronkelijke hoeveelheid. Om dit tot stand te brengen moest men echter al een zeer vrome alchimist zijn.
Aan deze mogelijkheid van het „groeien van de Quintessens” ziet men reeds, dat het zeer kunstmatige stofvormingen waren, waarvan de eigenschappen die van de levende substantie nabij kwamen.
Wij willen echter met dit uitstapje in het verleden niet beweren, dat tegenwoordig dergelijke processen nog zonder meer mogelijk zijn. Wij wilden er veel meer op wijzen, dat men destijds wel iets wist omtrent het innerlijke wezen van de krachten der jaargetijden, ja dat men zelfs kon hanteren wanneer men „vroom” genoeg was. Men koesterde in de alchemie een laatste kwijnende hoop om in de levensstroom van de natuur te kunnen binnendringen. Wanneer dit dan al aan een paar grote en verborgen persoonlijkheden is gelukt, dan lag dat daaraan, dat iets ouds ten einde liep.
Tegenwoordig heeft men de natuur hoofdzakelijk van de doodskant aangepakt: nl. in de atoomenergie. De kwintessensen van de atoomchemie en -fysica worden vervaardigd, maar die groeien niet en vermeerderen zich niet, maar zij doden.
Rudolf Steiner heeft aangetoond, hoe deze vier principes van de krachten die de jaargetijden doorstromen samenklinken en hoe daardoor een levensstroom ontstaat, nl. de levensstroom in de natuur en in de mens.
Wat door de kracht van het louterende vuur in de zomer ontstaat, wordt voedsel voor de mens. Niet alleen granen en vruchten, maar ook het licht en de warmte. In de mens wordt datgene wat de zomer tevoorschijn brengt, het voedende, door de spijsvertering en de adem op een hoger niveau gebracht en veranderd tot iets nieuws en genezends. Daardoor voltrekt de mens in zichzelf het herfstproces. Wanneer hij in de herfst leeft, bereiken hem de vernieuwende en genezende krachten van binnen en van buiten. Dit vernieuwende en genezende wordt in de mens weer op een hogere trap gebracht en veranderd, het wordt tot gedachtekracht. In de uiterlijke natuur is dat de winter, waarin de kracht van het water de zaden en de aarde weer opnieuw leven schenkt. De mens doet zijn gedachtekrachten weer opleven, dat is zijn inwendige winter.
Datgene wat als gedachtekrachten die nieuw leven in zich hebben opgenomen in de mens ontstaat, kan omlaag stromen in de scheppende wil. De kracht van de scheppende wil is zowel innerlijk als uiterlijk een kracht die opbouwt en in stand houdt.
Op deze wijze heeft de mens de krachten van de jaargetijden in zich. Maar hij voltrekt de processen niet in de afzonderlijke jaargetijden, maar dagelijks, ja elk uur, waar hij het voedende in iets genezends, het genezende in gedachtekrachten en de gedachtekrachten weer in wil omzet.
Wat zich op deze wijze in het innerlijk van de mens als een lichamelijk-geestelijke levensstroom onophoudelijk en meer of minder onbewust voltrekt, kan in de afzonderlijke jaargetijden buiten beleefd en ondergaan worden. Maar niet alleen als een natuurproces, maar ook in het eigen innerlijk. Wie enigszins bewust zijn levensjaar doormaakt kan bespeuren hoe de zomer hem voedt, de herfst hem geneest, de winter aan zijn gedachten nieuw leven schenkt, zodat tegen de lente een nieuwe wil weer in hem kan binnenstromen.
.
Jaarfeesten, waaronder jaargetijden: alle artikelen
Natuurkunde: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: Jaarfeesten
.
3215-3027
.
.
.
.