.
Godelieve van Gemen, Jonas 4, 20-10-1978
.
DE ZOMER TREKT ZICH TERUG
.
Met het feest van Michaël, als de dag even lang is als de nacht, begint de herfst. De hele zomer zijn we naar buiten gericht geweest en zijn we veel naar buiten gegaan. Zelfs als het weer niet zo zonnig zomers was als we zouden wensen, dan toch waren we bij ‘buiten’ betrokken. Nu gaan we weer binnenshuis leven. Buiten zien we de kleuren van herfstbloemen- en bladeren feller opbloeien dan ooit, om hen dan te zien afsterven. Voor veel mensen is dit een weemoedige tijd, die herinnert aan de dood. Niet iedereen kan de troost voelen dat het licht van Michaël biedt aan het begin van een donkere tijd, en niet iedereen voelt het weer licht worden in de kersttijd.
Herfst is niet alleen sterven. De zomer trekt zich terug, de winter groeit; maar de kiem voor de volgende lente en zomer is er. De afvallende bladeren hebben ruimte gemaakt voor de knoppen. Wie nu naar bomen en struiken gaat kijken, zal de ronde bloemknoppen en de spitse bladknoppen voor het volgende jaar ontdekken. Daar komt niets bij, daar gaat niets af. De hele winter zijn ze veilig, pas als ze zich openen in de lente lopen ze gevaar. Steeds weer gaan de seizoenen in elkaar over. De winter met de kiem van zomer in zich, en de zomer met de kiem voor de winter in zich: in de vorm van voorbeschikt zijn om weer af te sterven.
Voor mij is de herfst een seizoen waarin ik me oprecht dankbaar voel voor de oogst. Alweer is het hier gelukt! Tegelijkertijd komt er altijd een gevoel over me van een schuld die elk jaar groter wordt, naarmate het hier steeds weer lukt, en de oogsten op andere delen van de wereld steeds maar weer geheel of gedeeltelijk mislukken. In deze tijd maak ik de meeste goede voornemens van het hele jaar. Ik krijg een enorme drang om van mijn ‘oogst’ te gaan delen; maar moet helaas vaak constateren dat mijn oogst te lijden heeft gehad van vorst en droogte en niet zo uitbundig is als ik zou wensen. Misschien is dat wel een aspect dat ons droevig kan stemmen: te voelen dat we te weinig oogst te bieden hebben.
Er is dan altijd nog een troost uit het plantenrijk: een boom kan niet elk jaar, ook als de uiterlijke omstandigheden volmaakt zijn, even veel vruchten dragen. Soms heeft hij zoveel gedragen dat hij geen kracht heeft om bloemknoppen te vormen en het volgend jaar ‘slechts’ blad geeft.
Een beetje herfst met de kinderen… Door de storm lopen, bedolven raken onder de dikke ritselende laag bladeren, erdoorheen waden, nootjes zoeken. Het lijkt alsof het kind dat afsterven overslaat en veel uitbundiger, stormender de winter in gaat. Het is nu nog niet de tijd om met hen in het winterse knutselen weg te duiken. De zomer en de herinnering aan de zomer zijn nog zo dichtbij. Om daar bij stil te blijven staan, geeft veel rust en warmte aan de kinderen. Daarom laten we bladeren en vruchten door onze handen gaan. Behalve het maken van jams en sappen heb ik het gevoel dat het in stukjes snijden, rijgen en ophangen (om te drogen) van vruchten heel zuiver is en dat kinderen de oogst en de bewaarkracht ervan voor de winter, op die manier diep ervaren. Kleine kinderen, die anders nooit een mes krijgen, zullen verrukt zijn, als ze nu bananen in plakjes mogen snijden, en met een kinderschaartje appels en champignons mogen knippen. De grotere kinderen kunnen ook goed prei en selderij snijden. Van elk soort wordt met katoenen garen een snoer geregen. Die kunnen vrij van de muur op droge warme plaatsen in huis opgehangen worden. Bij verwarmingsbuizen gaat het heel goed.
Ook bladeren drogen en rijgen, schilderijtjes maken van nootjes, korrels en zaden, dat is namijmeren over de zomer die voorbij is en voorbereiden op de winter die komt.
En wie kleuters heeft en het geld ervoor kan missen zou (voor ongeveer zestien gulden) Tomtebobarnen‘ van Elsa Beskow* (uitg. Bonniers Stockholm) moeten kopen. Daarin worden met ijver bessen en paddestoelen gewreven en geregen; graswol wordt gekaard en gesponnen. Daar kunnen deze ‘kabouterkindertjes’ zich de hele winter van voeden en kleden.
Het boek ‘Frederick’ van Leo Lionni is een hartverwarmend verhaal, dat ieder op zijn eigen manier als eenvoudig vingerspel kan spelen.
Vier muisjes sjouwen af en aan. Ze verzamelen graankorrels, strootjes en nootjes voor de winter. Frederick, de vijfde muis, zit daar maar. Wat hij doet, vragen de vier muisjes. Wel, hij verzamelt zonnestralen voor de koude winter, kleuren voor de grijze winter en woorden voor de lange winter. De muisjes zijn tevreden met Fredericks antwoord, ook al snappen ze hem niet. Als dan de tijd gekomen is, dat de voorraad opgeknabbeld is, de muisjes uitgebabbeld zijn, dan is het koud en kil.
‘Waar is jouw voorraad, Frederick?’ En Frederick geeft hun zijn oogst en vertelt over de zonnewarmte, de kleuren van de bloemen en hij draagt een gedicht voor over de seizoenen. Alles is nu warm, kleurig en blij in hun hol. ‘Frederick, jij bent een dichter!’
*vertaald: ‘De kabouterkinderen’
.
Peuters en kleuters: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
.
Opvoedingsvragen: alle artikelen
Ontwikkelingsfasen: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: peuters en kleuters
.
651-597
.