Categorie archief: aardrijkskunde

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde – gezichtspunten voor klas 5 t/m 10

.

Dit al tientallen jaren oude artikel gaat uit van de beschouwing dat de aarde een totaliteit is. De grote samenhang van het niet-levende en het levende.
De auteurs schetsen een overzicht van aardrijkskundige lesstof waarin deze samenhang tot uitdrukking komt.

De omstandigheden van de Hibernia school waren destijds anders dan de vrijescholen in Nederland die immers een duidelijke scheiding kennen in basisschool (klas 1 t/m 6) en middelbare school, klas 7 t/m 12: de bovenbouw, waarin klas 7 en/of 8 soms onderscheidend ‘middenbouw’ worden genoemd.

De klassenleerkracht die – ik maakte het in de jaren 1970 nog mee in Den Haag – tot en met 8 meeging met zijn klas, kon vanaf klas 5 al rekening houden met bepaalde onderdelen van de aardrijkskunde als een soort voorbereiding op wat nog ging komen in 6, 7 en 8. En ook de daarop voortbouwende aardrijkskunde vanaf klas 9. Ik herinner me werkbesprekingen van onder- en bovenbouwleerkrachten om de verschillende onderdelen op elkaar af te stemmen. Dat was veel makkelijker dan later: we zaten in hetzelfde gebouw.

Die afstemming is waarschijnlijk helemaal verdwenen. Nog in de hand gewerkt door het gebruik van methodes ‘van buitenaf’.

Desalniettemin levert het artikel talloze gezichtspunten op die je kan omzetten naar aardrijkskundige inhoud voor de klassen 4 -6 en uiteraard ook voor de hogere klassen.
Ook zie je ‘vakkenintegratie”: in klas wordt bv. meetkunde gebruikt. 

L. Gienapp / E. Heyder, Wanne-Eickel, Hibernia School Newsletter, 1968/69, nummer 2.

.

De aarde als geheel

I.

In de 6e klas dagen we onze kinderen uit om iets nieuws te doen: we bekijken de aarde als geheel.
Tot dan toe hadden de kinderen met heemkunde (3e klas) en de eerste aardrijkskunde (4e klas) geleerd over hun directe omgeving, vervolgens over Nederland en in de 5e klas over Europa, in steeds grotere cirkels.
Aan de hand van levendige verhalen werden ze door vele landschappen geleid en ervoeren ze hoe mensen overal leven en werken – anders in de bergen dan aan zee, en weer anders in het bos of in de grote steden.

Nu wordt de hele aarde hun thuis. We gaan weer uit van hun eigen locatie en vatten nu wat de kinderen dagelijks meemaken samen tot nauwkeurige observaties: Wie van jullie heeft ooit een zonsondergang gezien? — De kinderen vertellen; sommigen zijn vast al eens aan zee geweest, anderen hebben misschien vanaf een berg de zon zien ondergaan. Maar ook wie niet op reis is geweest, heeft kunnen zien hoe de zon, vooral in de winter, bloedrood achter de daken van de huizen verdween. De kinderen vertellen veel mooie dingen die hen met vreugde vervullen; en met een nieuwe vraag vat de leerkracht de aandacht van de klas op een bepaald punt samen: Hoe lang duurt een zonsondergang? — Vermoedens en schattingen worden hardop uitgesproken. Een exacte berekening? Ja, dat is mogelijk: in 24 uur staat de zon op dezelfde plaats, ze heeft in die tijd een volledige cirkel doorlopen. We komen op de gradenmaat terecht; 360 graden vormen een volledige cirkel, dus de kwartcirkel van ons hoogste punt tot aan de horizon is 90 graden. Nu nemen we onze handen te hulp en stellen vast dat we met gestrekte arm negen handbreedtes boven elkaar moeten stapelen om deze 90 graden te bedekken, dat wil zeggen dat een handbreedte overeenkomt met 10 graden. Op het bord ontstaat de volgende berekening:

360 graden in 24 uur (of 1440 minuten)

10 graden in = 40 minuten

Dat betekent dat we met onze hand, als we die helemaal stil houden, met gestrekte arm veertig minuten lang de zon kunnen bedekken, of, nog verder gerekend, dat de zon acht minuten nodig heeft om bij zo’n poging achter een van onze vingers langs te gaan. Het is zo spannend dat je er zeker van kunt zijn dat de kinderen ’s avonds soortgelijke experimenten zullen doen. De volgende dag gaat men verder met de overige veranderingen in de stand van de zon en later worden ook de banen van de maan, de planeten en de vaste sterren meegenomen. Uit observaties en overwegingen ontstaat voor het kind geleidelijk aan het begrip van de ordening van het hemelgewelf, waaruit zich dan weer het idee van een aardbol in relatie tot de hemellichamen kan ontwikkelen. Zo wordt het gezichtsveld van de kinderen dit jaar aanzienlijk verbreed en naarmate de periode vordert, komt het gezicht van onze aarde steeds meer naar voren, continenten en oceanen vormen bepaalde figuren, de twee machtige bergketens in Amerika en Azië tekenen een groot kruis op de aarde – ijskappen, onbewoond door mensen, bedekken de polen – zeestromingen en handelsroutes verbinden steden en landen met elkaar. We prenten ons deze vorm in en leggen daarmee de basis voor veel overwegingen die ons de komende jaren bezig zullen houden.

Als de kinderen – zoals eerder beschreven – in de vierde klas leren zich los te maken van hun omgeving om tot het ‘beeld’ te komen, dan komt in de vragen van de zevende klas duidelijk de wens tot uiting om door het beeld heen tot begrip en inzicht te komen:

Waarom is het in Afrika warmer dan bij ons?

Is het waar dat de zon in Finland nooit ondergaat?

Waarom zijn de dagen in de zomer langer dan in de winter?

Is het in Afrika nooit winter?

Geldt in Moskou een andere tijd dan bij ons?

Wat is een datumgrens?

Wat betekent een schrikkeljaar?

Kinderen van deze leeftijd zoeken naar verbanden die ze kunnen doorgronden. Wat ze in hun directe omgeving zien, is niet meer voldoende. Observaties, die ze misschien al veel eerder hebben gedaan, willen nu worden verklaard, omdat kinderen aanvoelen dat mensen in staat zijn om ook datgene te onderzoeken en te begrijpen wat ze niet kunnen zien. Er gaat een groot gebied van nieuwe innerlijke ontdekkingen open! Dag na dag wordt deze kracht nu geoefend door nauwkeurig te observeren en de juiste verbanden te leggen om de antwoorden op de vragen te vinden: geldt in Moskou een andere tijd dan bij ons? Ja, hoe zit dat precies?

We stellen ons de aarde voor terwijl ze ronddraait. De ene helft wordt altijd door de zon beschenen, de andere helft ligt in het donker; sommige mensen hebben dag, andere nacht. Als het stukje aarde waarop we leven zich nu naar de zon toe draait, verschijnt de zon voor ons in het oosten boven de horizon, het is zonsopgang. ’s Middags zijn we het dichtst bij de zon, die hoog aan de hemel staat en fel en warm schijnt. Daarna verwijderen we ons langzaam van de zon, die voor ons in het westen ondergaat. Eerst wordt het schemerig, daarna donker. Als we het verst van de zon verwijderd zijn, is het voor ons middernacht. We richten onze tijd dus op de zon en als de Russen, de Engelsen, ja, alle mensen dat ook doen, moeten de klokken op aarde natuurlijk verschillende tijden aangeven!

Uit de observaties en beelden die we hebben gekoppeld, komt een wet naar voren die voor iedereen die aandachtig heeft gevolgd, duidelijk is. Het antwoord ligt duidelijk en helder voor ons innerlijke oog; en op dezelfde manier kunnen, onder begeleiding van de leraar, de antwoorden op vele andere vragen worden gezocht en gevonden.

Dan volgt een pauze van een heel jaar. De ideeën zakken weg, de krachten worden op andere gebieden verder getraind. En wanneer in het achtste schooljaar de aardrijkskundeperiode begint, kan men ervan uitgaan dat de leerlingen gewend zijn geraakt aan het zien van verbanden en het correct leggen van verbanden.

Als we nu weer uitgaan van het weer, dat ons allemaal aangaat, en de eigen observaties van de leerlingen samen doornemen en met elkaar in verband brengen, kunnen we laten zien dat de winden en zeestromingen zich volgens heel bepaalde wetmatigheden over de aarde verspreiden; de leerlingen zullen begrijpen waardoor bijvoorbeeld de woestijngordel van de aarde ontstaat, of hoe bepaalde omstandigheden moeten samenkomen om een onweer te veroorzaken. Zelfs wat ons zo grillig en toevallig lijkt, ons weer, wordt geregeld door wetten die overal op aarde gelden en die we kennen en grotendeels kunnen berekenen.

Juist op deze leeftijd, rond het veertiende jaar, wanneer de jongere de instinctieve en emotionele zekerheid van zijn kindertijd verliest, kan de hoop hem bemoedigen en inspireren dat hij door juist denken een kracht zal verwerven die hem de wereld opent en nieuwe zekerheid geeft.

II.

Als onze leerlingen in het zevende en achtste schooljaar de aarde als geheel hebben leren kennen, een levendig beeld hebben gekregen van hoe haar oppervlak wordt gevormd door oceanen en continenten, hoe wind en weer op haar inwerken, hoe de landschapsgordels zich om haar heen uitstrekken en hoe dieren en mensen op haar leven, dan richten we ons in de twee aardrijkskundeperiodes van het negende en tiende schooljaar op de vraag hoe dit grote aardse organisme zich ontwikkelt; hoe de aarde als geheel met al haar schepselen is ontstaan.

Eerst zoeken we in het negende leerjaar alle waarnemingen op die ons vertellen over veranderingen in het aanzien van de aarde. Dan horen we bijvoorbeeld dat bij Pozzuoli drie zuilen van een tempel zijn opgegraven, waarover al in 200 v. Chr. wordt bericht. Op de zuilen zijn sporen te vinden van boorwormen, dieren die alleen in zee leven. De tempel moet dus tussen 200 v. Chr. en nu lange tijd in zee hebben gestaan. De aarde moet daarvoor minstens zes meter zijn gezakt en daarna weer zijn gestegen, zodat de kust zich overeenkomstig kon verschuiven. Iets soortgelijks horen we uit Zweden, waar vissers nu gras maaien waar ze vroeger met hun boten visten. Vervolgens bespreken we dat ook het gebied waarin we leven in hoogte verandert en dat het terrein waarop onze school staat in de komende tien jaar al enkele meters ten opzichte van het zeeoppervlak zal dalen. Wat hier in onze regio te maken heeft met de nawerkingen van de mijnbouw, laat ons op kleine schaal zien wat er op grote schaal binnen de continenten gebeurt.

De verschijnselen zijn vergelijkbaar. Net zoals er in mijnbouwgebieden verzakkingen en breukzones kunnen ontstaan die vervolgens leiden tot mijnschade, vinden we in het aardoppervlak dergelijke grote breukzones, vinden we plooien en verzakkingen. We ontdekken dat overal waar deze breukzones zich bevinden, er in het bijzonder aardbevingen of vulkanisme heerst, en we vinden als oorzaak van deze veranderingen aan het aardoppervlak krachten die vanuit het binnenste van de aarde werken.

Bij verder onderzoek komen we andere krachten tegen. Wind en weer, hitte en vorst hebben van buitenaf een veranderend effect op het aardoppervlak. We zoeken alle sporen van erosie op, we zien hoe het water zijn sporen in het aardoppervlak graaft, we ontdekken hoe verschillend de valleien zijn gevormd, die door het water en die door ijs zijn ontstaan. Wat we kunnen waarnemen aan de kleine gletsjers in onze hoge bergen, voert ons terug naar vervlogen tijden, toen grote delen van ons continent bedekt waren met ijsmassa’s, wat we kunnen zien aan de van oost naar west stromende rivieren, in de zogenaamde oerstroomdalen, maar ook in de vruchtbare grond van het Münsterland of in de granieten zwerfkeien. Verder gaan we in op de opbouw van de aardkorst, en opnieuw komt alle ervaring uit de mijnbouw ons te hulp: we zien, hoe het aardoppervlak is opgebouwd uit lagen die uit heel verschillende materialen bestaan. We zoeken naar dergelijke dwarsdoorsneden door het aardoppervlak en horen hoe ingewikkeld het soms is als door plooien iets wat dieper ligt, naar boven wordt geworpen. Ten slotte horen we nog dat nauwkeurige metingen hebben aangetoond dat de continenten niet alleen op en neer gaan, maar ook in horizontale richting naar elkaar toe en van elkaar af bewegen, en dat als gevolg van deze continentale verschuiving het aanzien van de aarde in grote tijdsperioden volledig verandert. In de loop van het tijdperk rijst steeds meer de vraag of men iets te weten kan komen over de geschiedenis van de aarde, of men kan zeggen hoe zij er vroeger uitzag, en nog vroeger, en in heel oude tijden. Tegelijkertijd hebben de leerlingen ook geleerd dat men het aanzien van de aarde kan lezen als in een boek, dat men aan de vorm van een vallei kan zien waardoor deze is ontstaan, dat men kan verklaren waarom de gesteenten op een bepaalde manier over de aarde zijn verdeeld.

In het tiende schooljaar horen we nu hoe de wetenschap op een geweldige manier het boek van de aardlagen heeft ontcijferd en hoe zich uit de taal van de fossielen, uit het lezen van de aardlagen, beeld voor beeld het verleden van de aarde ontvouwt. Daarbij praten we niet alleen over hoe het aardoppervlak gevormd was, maar horen we tegelijkertijd welke planten en dieren er toen leefden.

We zien hoe er in de geschiedenis van de aarde lange tijdperken zijn geweest waarin planten, dieren en gesteenten samen zijn ontstaan en zich steeds opnieuw hebben veranderd. Elke laag van de aardkorst toont ons nieuwe vormen. We zien hoe uit eenvoudige, onopvallende levende wezens steeds hogere vormen ontstaan, hoe machtige vormen ontstaan die we vandaag de dag niet meer kennen; we leren dat niet alleen de levende wezens veranderingen hebben ondergaan, maar dat ook de gesteenten en mineralen steeds nieuwe bestaansvormen hebben aangenomen, dat ze pas geleidelijk zijn gestold tot het harde gesteente van de aarde, tot de heldere kristallen en tot de aders van de ertsen. We horen hoe gebergten die veelzijdig zijn, maar qua hoogte toch onopvallend, zoals bijvoorbeeld ons Sauerland, tot de heel oude formaties van deze aarde behoren en hoe andere, die vandaag de dag heel hoog oprijzen, zoals bijvoorbeeld de Alpen, in de zin van de aardgeschiedenis heel jong moeten worden genoemd.

Nu we de aardse tijdperken hebben leren kennen in hun karakteristieke verschijningsvormen en opeenvolging, houden we ons bezig met de vraag naar de wetmatigheid die daarin heerst. Deze vraag richt zich in het bijzonder op het ontstaan van levende wezens en de mens, waarvan de uiterlijke sporen pas helemaal aan het einde in de jongste aardlagen te vinden zijn. We maken kennis met de pogingen van de menselijke geest om de sporen van de schepping te ontrafelen, de grandioze pogingen van Darwin en Haeckel om het ontstaan van de soorten te verklaren. Maar we merken ook de grenzen van deze eerste pogingen tot verklaring, die voortkwamen uit enthousiasme, vooroordelen en misvattingen. Als het dan aan het einde van een dergelijk tijdperk op basis van alle eerder beschreven observaties en alle daarmee samenhangende overwegingen mogelijk wordt om aan te tonen hoe de opeenvolgende tijdperken van de aardgeschiedenis fasen zijn van een schepping die een gemeenschappelijk doel heeft: de schepping van de mens – hoe we al in de eenvoudigste vormen het oerbeeld van het menselijk lichaam kunnen herkennen, hoe dit oerbeeld steeds meer werkelijkheid wordt in de opkomende dierfiguren, dan doet de jonge mens de ervaring op die op deze leeftijd doorslaggevend is. Het zijn grote, wijze ordeningen die zich openbaren in de scheppingsgeschiedenis van de aarde en de mens en die hij geroepen is te ontrafelen om zich in hun dienst te stellen.

.

Aardrijskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner over aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Aardrijkskunde klas 5 

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

3470-3267

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – aardrijkskunde (7)

.

Erika Buris, Wanne-Eickel, Hibernia Schule, nr.1, 1968

Er wordt een kaart getekend

Tussen hun negende en tiende levensjaar moeten onze kinderen een belangrijke drempel overschrijden; ze krijgen een heel nieuwe relatie met hun omgeving. Een heerlijk gevoel van geborgenheid en nabijheid tot alles wat om het kind heen gebeurde, gaat verloren; daarmee ook de kracht om te leren uit het directe meeleven, uit het nadoen. Een nieuw gevoel, dat zich in de voorgaande schooljaren al aankondigde, neemt de plaats in; onze kinderen kunnen nu met innerlijke rust waarnemen, zich een beeld vormen van wat ze beleven. Daarvoor is ‘afstand’ nodig, en die afstand tot de omgeving en de gebeurtenissen daarin winnen onze kinderen nu. Maar daarbij moeten ze, zoals bij alle ontwikkelingsfasen, geholpen worden.

Een belangrijke hulp bij dit proces van afstand nemen krijgen de kinderen bij het tekenen van kaarten. Ze kunnen nu voorzichtig zo worden begeleid dat ze van het beleefde landschap – waarin ze zelf nog helemaal staan – tot het kaartbeeld komen.

Dit moet natuurlijk grondig worden voorbereid. We zijn daarbij uitgegaan van het meest voor de hand liggende, het bekende, door eerst een plattegrond van het klaslokaal te tekenen. We moesten ons voorstellen dat we er niet meer in stonden, maar op enige afstand erboven stonden en er van bovenaf op neerkeken. Voordat we begonnen met het tekenen van de plattegrond, werd er veel gemeten met voet- en staplengtes, werd de lengte in verhouding tot de breedte bekeken en werden de verkregen maten vergeleken.

We klommen toen naar een nog hoger uitkijkpunt; de kinderen wisten meteen: daar kunnen we natuurlijk meer overzien! – en er werd een plattegrond van het hele schoolgebouw en het schoolterrein getekend. Bij het maken van deze tekeningen werd duidelijk rekening gehouden met de windrichtingen, die de kinderen al in een eerdere les over lokale geschiedenis hadden geleerd. Door naar het verloop van de dag te kijken, herkenden ze namelijk het gebied van de zonsopgang eerst als ‘ochtend’ en dat van de zonsondergang als ‘avond’; ook werden middag en middernacht in relatie tot de stand van de zon gezien. De kinderen kregen zo een levensecht verband met de hele ruimte en zijn richtingen.

Bij het tekenen van het schoolterrein kwam ook de ‘schaal’ ter sprake: dat niet alleen voor dergelijke tekeningen de juiste schaal moet worden gebruikt, maar dat het ook in het leven van ieder mens belangrijk is om voor zichzelf de juiste, namelijk een hoge schaal te vinden en toe te passen voor zijn eigen daden, gedachten en gevoelens.

Om de kinderen persoonlijk te laten ervaren hoe ze het natuurlijke landschap kunnen overzien en loslaten voor het tekenen van kaarten, hebben we in deze periode een excursie gemaakt. We hebben daarvoor een gebied gekozen waar je vanaf de top van een berg in een rivierdal kunt kijken. Dat hebben we ook met veel  plezier gedaan; we ontdekten dat ons bospad een heel eind langs de kronkelende rivier liep, zodat we zelf konden wandelen wat we eerder hadden gezien. De volgende dag werd daar samen een soort plattegrond van getekend; sommige kinderen merkten toen al op: dat lijkt bijna op een kaart!

En kort daarna waagden we ons echt aan het tekenen van de eerste kaart – eerst van het kleinere gebied tussen Lippe en Ruhr, maar daarna van het grotere gebied tussen Lippe-Ruhr-Wupper-Sieg en in het westen tot aan de Rijn, dus een groot deel van Noordrijn-Westfalen, nadat dit vanuit veel verschillende gezichtspunten grondig was besproken.

Daarmee is een derde, belangrijk punt in dit vak bereikt, namelijk dat de ervaring en het beeld samensmelten tot een teken en zo een ‘schrift’ worden dat je vervolgens ook weer kan lezen. Het is in feite dezelfde weg die al met de schoolbeginners wordt bewandeld bij het leren van de letters, die ook door middel van verhalen en beelden aan het kind worden bijgebracht.

Zo kan je in grote lijnen het traject zien dat met de kinderen moet worden afgelegd om hen geleidelijk aan de noodzakelijke abstractievaardigheid bij te brengen, maar dan wel een abstractie die de grond onder de voeten niet verliest, maar nog steeds de verbinding met de werkelijkheid en met het eigen gevoel en beleven in zich heeft.

Met deze zeer beknopte beschrijving mag duidelijk zijn geworden dat we bij dit vak drie belangrijke educatieve aspecten voor ogen hebben:

1. Afstand en overzicht krijgen,

2. Maten vinden,

3. De gebarentaal zelf vormgeven en als een schrift begrijpen.

In het vijfde leerjaar gaan we over van streekkunde naar aardrijkskunde; dit gaat verder dan wat we zelf eerder konden afleggen, opmeten en bewandelen. We moeten metgezellen zoeken die ‘namens’ ons door de landen trekken: dat zijn de rivieren. Door de loop van de rivieren te volgen, overbruggen we het verschil in hoogte tussen zeeën en bergen. Zo komen we bij het dynamisch kaarttekenen. Als een levendig, pulserend netwerk van aderen wordt een land doorkruist door rivieren, aan de oevers waarvan het menselijk leven en doen zich afspeelt, kleurrijk en veelzijdig, serieus en mooi.

De leerkracht begon hier ‘in het klein’, in de klas. 
Je kan ook het principe ‘van het geheel naar de delen’ wat grootser toepassen door eerst zo hoog mogelijk te gaan staan om vandaar naar beneden te kijken. En dat kan het beste vanaf een toren. Vanaf een heel hoge – ik had het geluk dat vanaf de Martinitoren in Groningen te kunnen doen – zie je beneden de platte grond al. 
Een (latere) leuke opdracht is ook de kinderen ‘de weg van huis naar school’ te laten tekenen  (of andere varianten)- voor zover de afstand dat toelaat. 

.

 

Tekenen en schilderen van kaarten: Schilderen in klas 6 – 8

Aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeldaardrijkskunde    klas  5

.

3468-3265

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde 5e klas – Rijnsagen (1-3)

.

Wanneer in de 5e klas met aardrijkskunde buiten Nederland wordt begonnen, wordt logischerwijs voor de Rijn gekozen die, aansluitend bij de 4e klasstof, voor ons land buitengewoon belangrijk is.

Rond de Rijn zijn allerlei sagen ontstaan, waarvan de Lorelei wel de bekendste is.
Maar er zijn er meer. 

Nu het lezen onder druk staat, is het misschien een idee om deze sagen in een soort boekje te bundelen en (klassikaal) te lezen. Het boekje zou door de kinderen geïllustreerd kunnen worden.

.

ca.  14 min. verteltijd

Liefdesteen en Sterrenberg  (Liebenstein en Sterrenberg)

.

De VIJAndige broers
.

In de middeleeuwen was slot Sterrenberg boven Boppard gelegen, een van prachtigste burchten aan de oevers van de Rijn.
In de tijd waarin ons verhaal zich afspeelt, werd hij bewoond door een oude paladijn van Koenraad, de Staufenkeizer, door de verkiezing op de vlakte van Oppenheim bij Mainz.
Twee zonen stonden de bejaarden krijgsheld ter zijde. Zijn vrouw sluimerde reeds lang onder de aarde. Sedert die tijd klonk er zelden vrolijk gelach door de hoge gewelven.

Eens kwam er een lieftallige gast op het eenzame mannenslot. Met haar kwam er een zonnestraaltje in de donkere vertrekken. Een verre neef uit het geslacht van Brömsers van Rüdesheim was gestorven en op zijn sterfbed vertrouwde hij zijn enig kind, een bloeiend meisje, aan de zorg toe van zijn bloedverwant, de heer van Sterrenberg.
De blonde Angela – zij verdiende deze naam – werd spoedig de lieveling van ieder op het slot. Zij vereerde dankbaar de grijsaard als haar vader en beloonde de welwillende vriendelijkheid van de beide jongelingen met zusterlijke genegenheid.
Wat eeuwen geleden gebeurde en nog altijd gebeurt, had ook hier plaats; de vriendschap van de jeugdige ridders veranderde spoedig in ontluikende liefde. Beide broeders dongen heimelijk naar de gunst van de jonkvrouw.

De bejaarde burchtheer bemerkte het, en een treurig voorgevoel maakte zich van zijn vaderhart meester. Hoewel hij voor beide zonen dezelfde liefde koesterde,  toch beviel hem het zachtzinnige, van zijn moeder geërfde karakter van zijn eerstgeboren kind beter, dan de vurige geest van Koenraad, de jongsten zoon.

Reeds vanaf het eerste ogenblik, dat de jonge wees op zijn familieslot gekomen was, had hij de wens gekoesterd, dat de sierlijke jonkvrouw in het huwelijk zou treden met zijn lievelingszoon Hendrik, die de naam van zijn vader droeg en eenmaal de familieburcht bezitten zou.

Hendriks liefde was te schuchter, hij verzweeg de oplaaiende liefdesvlammen. Zijn broeder echter maakte geen geheim van de hartstochtelijke liefde, die hij voor Angela voelde en spoedig bemerkte de grijsaard met droefheid, dat het jonge meisje de genegenheid van deze ridder beantwoordde. Ook voor de broer bleef het geluk van de beide jongelieden niet verborgen, en diepbedroefd begroef hij zijn liefde, een schuw kind, dat wellicht tot sterven veroordeeld was, omdat het hem niet vroegtijdig gegeven was die te kunnen uiten.
En Angela?
Wel ontging haar de zwaarmoedigheid niet, die op de trekken van de oudste broer te lezen stond. Het ontroerde haar, toen ze eens bemerkte, dat zijn stem beefde als hij haar naam noemde; maar de zonneschijn van haar jonge liefde verblindde haar zozeer, dat ze de wolken niet bemerkte, die een schaduw over de trekken van de ridder wierpen.
Op die tijd kwam Bernard van Clairvaux uit Frankrijk naar de Rijn en predikte over een nieuwe kruistocht tegen de ongelovigen. Duizenden raakten enthousiast door de bezielende rede van de heilige monnik.
Ook op de vesting Sterrenberg werd zijn oproep vernomen. Hendrik besloot aan de kruistocht deel te nemen. Hij kon niet langer op de burcht blijven, waar zij vertoefde, die hij hopeloos beminde. Maar ook de naar roem dorstende geest van de jongste ridder werd zeer opgewonden door de onbekende bekoorlijkheid, die een kruistocht in het sprookjesachtige Morgenland bood. Zijn jeugdige kracht, die jarenlang op een afgelegen vesting in toom gehouden was, dorstte naar avonturen, die de vermetele kruisvaarders ver weg onder de Oosterse palmen op de vlakten van de Levant wachtten. Nutteloos waren de smeekbeden en tranen van de liefhebbende jonkvrouw, nutteloos de smart van zijn vader, die hem smeekte, hem niet te verlaten.
Wanhopig was de grijsaard over het onwrikbare besluit van zijn zoons.

“Wie blijft op de burcht van mijn voorouders, als jullie hem verlaten om daar misschien nooit meer terug te keren?” riep hij smartelijk uit. “Ik smeek je, mijn oudste zoon, evenbeeld van je moeder, heb medelijden met het grijze haar van je vader! En jou, Koenraad smeek ik, heb medelijden met de tranen van je verloofde.”

Zwijgend stonden de broeders daar. Toen vatte de oudste de hand van de grijsaard. “Ik zal u niet verlaten, vader,” sprak hij aangedaan.

“En jij, Angela?” vroeg de jongste op trotse toon aan de huilende jonkvrouw, jij moet het offer van de scheiding brengen en een laurierboompje planten om daar voor mij een krans van te maken als ik terugkom.

II

De volgenden dag verliet de jonge ridder de burcht van zijn vader.

Het jonge meisje leek de eerste tijd ontroostbaar van verdriet. Zij huilde om de afwezige geliefde en sliep daarna in als een moe gehuild kind. En toen ze wakker werd en om zich heen keek, kwam de boosheid die haar een beschuldiging influisterde en het beeld van hem, die zich om ijdele roem van haar gescheiden had, vertroebelde zoals een spiegelbeeld op het water dat verstoord wordt.

Meer dan vroeger bleven haar blikken op de fiere jongeling rusten, die een meisjesachtig gelaat op mannelijke schouders droeg, en die gedwongen was, onder een dak met zijn verloren geliefde te wonen. Zij bewonderde hem, zoals hij door ontelbare bewijzen van reine vriendschap haar leed trachtte te verzachten. Veel van zijn wezen was haar vroeger niet opgevallen: zijn grote moed op de jacht, zijn bedrevenheid in het hanteren van wapens; ze bewonderde het nu.

Het leek er echter op dat hij haar ontliep, bang dat hij de geesten van de onbeantwoorde liefde zou wekken, die in zijn ziel sluimerden. Angela echter voelde zich daardoor steeds meer tot de ridder aangetrokken. Zij trachtte hem duidelijk te maken, dat haar liefde voor de jongste broer niets geweest was, dan een voorbijgaande jeugdige hartstocht, die gelijk met de persoon zelf verdwenen was. Zij gevoelde zich ongelukkig, toen zij bemerkte, dat hij van wie zij werkelijk begon te houden, voor haar slechts broederlijke genegenheid scheen te koesteren. En toch zou ze hem voor een woord van liefde haar rijk, gevoelvol hart hebben gegeven.

De verandering van haar gevoelens was de ridder niet verborgen gebleven, maar trots onderdrukte hij elk opkomend gevoel voor de verloofde van zijn broer.

De grijsaard was hoogst gelukkig, toen Angela bij hem eens haar hart uitstortte. Hij bad God bewogen, de twee verliefde mensen bij elkaar te brengen; hij geloofde dat ze in Zijn geest een paar zouden kunnen worden.
In zijn dagdromen zag hij Angela al met een jongetje op schoot, met blauwe ogen en blonde haren, evenals zijn overleden vrouw en zijn eerstgeboren zoon. Dan dacht hij plotseling aan de opvliegende jongeling, die als kruisvaarder in het Heilige Land vertoefde en snel onderbrak hij zijn dromen.

Tegenover zijn familieburcht liet hij een indrukwekkende vesting bouwen. Hij gaf haar de naam van Liefdesteen, bestemde haar voor zijn tweede zoon, als hij van de kruistocht terugkeerde. Nauwelijks was de burcht voltooid, toen de grijsaard stierf.

Enige tijd later was de kruistocht ten einde. De heren van de Rijn, die terugkeerden, brachten de vreemde tijding mee, dat graaf Koenraad een schone voorname Griekse vrouw mee zou brengen, met wie hij in het Morgenland getrouwd was.

Toen de broeder dit vernam, fonkelden zijn ogen. De mededeling leek hem onmogelijk. Hij berichtte de jonkvrouw de spoedige aankomst van haar verloofde. Haar lippen bewogen zich, maar zij was niet in staat een woord uit te brengen. Dikwijls ging zij naar de toren en richtte haar blikken naar het Zuiden.

III

Eens op een namiddag vertoonde zich een groot schip op de Rijn. Vreemde vlaggen woeien van de masten. Angela zag het vanaf de kantelen en riep de broer. Het schip kwam naderbij; men hoorde het roepen van de stuurlieden en kon de gezichten van de bemanning onderscheiden.
Plotseling stiet de jonkvrouw een vreselijke kreet uit en wierp zich huilend in de armen van de geschrokken ridder. Deze kromp ineen. Somber staarde hij naar het schip. De ridder, die daar in schitterende wapenrusting aan boord stond, was zijn broer. Een schone vrouw vlijde zich tegen hem aan.

Het schip legt aan.
Het eerste springt Koenraad aan wal.

De twee personen op de kantelen waren verdwenen. Een schildknaap naderde de ridder en berichtte hem, dat het nieuwe slot, door zijn vader aan hem nagelaten, zijn eigendom was.

Dezelfde dag kondigde hij zijn bezoek op de Sterrenberg aan. Toen hij voor de opgehaalde brug wachtte, liet zijn broer hem zeggen, dat hij de trouweloze, die zijn verloofde verlaten had, slechts met het zwaard in de hand ontmoeten wilde.

De beide burchten werden in schemering gehuld. Op de weide die de vestingen scheidt, stonden twee broeders voor een strijd op leven en dood.

Dat was een verschrikkelijke tweekamp.

Rechtvaardige toorn en gekrenkte trots deden de blanke wapenen kruisen. De beide tegenstanders, met gloeiende hoofden boven de pantserhemden, hadden dezelfde kracht, dezelfde moed. Rood druppelde het bloed uit de armplaat van de oudste.
Toen bogen de struiken uiteen. Een wit-gesluierde jonkvrouw, met doodsangst op het gelaat, wierp zich tussen de strijders. Het was Angela. Wanhopig klonk haar smeken:

“In naam God, die u ziet, houdt op! In naam van uw gestorven vader, stop de broedermoord. Degene voor wie jullie de zwaarden trekken, gaat op dit uur nog in het klooster en zal God voortdurend bidden, u, ridder Koenraad uw trouwbreuk te vergeven en u te zegenen, evenals uw broeder.”
De beide broeders lieten de wapenen zakken, Koenraad boog het hoofd diep en hield de hand voor zijn ogen. Hij waagde het niet de vrouw te aanschouwen, die hem zwijgend aanklaagde en in haar volle waardigheid voor hem stond. Hendrik vatte de hand van de huilende jonkvrouw.
“Dank, zuster,” fluisterde hij. “Kom, de trouweloze verdient je tranen niet.

Door de schaduwen van de bomen werden zij aan het oog onttrokken. Zwijgend tuurde de ridder in de richting, waarheen zij gegaan waren. Een ongekend gevoel kwam over hem. Hij bedekte het hoofd en huilde.

IV.

Op een afstand van een uur gaans ligt in het dal het klooster Marienburg. Achter de muren vond Angela rust. Tussen Sterrenberg en Liefdesteen verhief zich na verloop van enige maanden een dikke muur, als stil bewijs van de vijandschap der beide broers.

In het nieuwe slot volgde het ene feest op het andere. De mooie Griekse vrouw vierde daar, te midden van de ridders van de Rijn, de triomfen van haar schoonheid.

Op burcht Sterrenberg heerste diepe droefheid. Het was de ridder niet gelukt het besluit van de jonkvrouw te veranderen. Sedert haar verdwijnen verminderden zijn krachten. Aan de voet van de berg liet hij een klooster bouwen en trok de monnikspij aan. Weinige maanden daarna stierf hij. Op dezelfde dag, zo beschikte het lot, dat hen gescheiden had, luidden de doodsklokken van het klooster Marienburg en verkondigden de dood van de verloren geliefde.

De heer van Liefdesteen mocht zich niet lang in een duurzaam geluk aan de zijde van de verleidelijke vrouw verheugen. De hartstochtelijke Griekse vrouw schond de echtelijke trouw en vluchtte met haar geliefde, een bevriend ridder, die gastvrijheid op Liebenstein genoten had. Overstelpt van smart en schaamte, stortte de burchtheer zich van de tinnen van zijn vesting in de diepte.

De burchten vervielen aan de ridder Brömser van Rüdesheim. Kerk en klooster staan nog altijd in het dal en worden jaarlijks door duizenden pelgrims bezocht. De beide vestingen zijn reeds lang vervallen. Terwijl beneden in het klooster Bornhofen dagelijks de klokken luiden en de plechtige gezangen van de bedevaartgangers weerklinken, heerst boven tussen de verlaten ruïnes, nog heden in de volkstaal “de Broeders” genaamd, treurige rust. Slechts dan, zo heeft de Lorelei ons verraden, wanneer de volle maan in de zomernacht haar bleke stralen werpt, hoort men op de weide, die de vestingen scheidt, de zwaarden van de vijandige broeders kletteren.

.
Liebenstein

Sterrenberg

.

Aardrijkskunde 5e klas: alle artikelen

5e klasalle artikelen

Aardrijkskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld5e klas

.

3427-3225

.

.

.

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde 5e klas – Rijnsagen (1-2)

.

Wanneer in de 5e klas met aardrijkskunde buiten Nederland wordt begonnen, wordt logischerwijs voor de Rijn gekozen die, aansluitend bij de 4e klasstof, voor ons land buitengewoon belangrijk is.

Rond de Rijn zijn allerlei sagen ontstaan, waarvan de Lorelei wel de bekendste is.
Maar er zijn er meer. 

Nu het lezen onder druk staat, is het misschien een idee om deze sagen in een soort boekje te bundelen en (klassikaal) te lezen. Het boekje zou door de kinderen geïllustreerd kunnen worden.

.

ca. 12 min. verteltijd

St.Goar

De Lorelei

I.

Boven Koblenz, waar de Rijn zich een weg baant door met druiven begroeide heuvels, verheft zich een steile rots: de Loreleirots.
Als de boot van de schipper bij het vallen van de avond over het water glijdt, kijkt hij met angst en eerbied omhoog naar de onmetelijk hoge rotsachtige top. Evenals praatzieke kinderen fluisteren de nimmer moede golfjes elkaar wonderlijke sprookjes toe, terwijl de sage de grijze top verheerlijkt en vreemde verhalen vertelt van een schone, valse nimf, die eens daar boven op de berg gezeten en zachte sirenenliederen gezongen heeft, totdat zij door een treurig voorval voor altijd verdreven werd.

Lang, zeer lang is het geleden! Of het waar is, wie zal het zeggen?

Destijds, als de nacht in een donker gewaad van de met druiven beplante heuvels neerdaalde en zijn stille gezellin, de bleke maan, haar zilveren brug van schitterende arabesken over de groenachtig gouden vloed spande, dan klonk van de rots een wonderlijk vrouwengezang en een vrouw van goddelijke schoonheid verscheen op de top.
Evenals een koningsmantel golfde haar goudblond haar over haar volle schouders en viel in fraaie lokken op het sneeuwwit prachtgewaad, dat haar trotse gestalte in een lichte wolk scheen te hullen.

Wee de schipper, die op dit uur de rots passeerde. Hij werd door het gezang betoverd. In zalige verrukking vergat hij alles om zich heen, zodat zijn oog, even verblind als zijn ziel, geen acht op draaikolken en klippen sloeg.
Terwijl hij, beroofd van zijn zinnen, op haar af stuurde, dromend dat hij dicht bij haar zou zijn, maakten de afgunstige golven zich van zijn schip meester en slingerden het op het laatste ogenblik verraderlijk tegen de rots, die het meedogenloos verpletterde.

De doodskreet van het slachtoffer overstemde het woeste kabbelen van de Rijn. Nooit zag men de ongelukkige weer.

De jonkvrouw, die nog nooit door iemand van nabij gezien was, ging elke avond voort met zingen, zacht en verleidelijk, totdat de nacht door de kus van de aanbrekenden morgen verdreven werd, en de stralende dageraad de grijze morgennevel uit de dalen verdreef.

II.

Ronald was een fiere jongeling en een van de vermetelste strijders aan het hof van zijn vader, de paltsgraaf van de Rijn. Ook hij hoorde van het goddelijke wezen. Zijn hart brandde van verlangen om haar te zien. Nog voordat hij de jonkvrouw aanschouwd had, vereerde hij haar reeds.

Hij verliet het hof en ging schijnbaar ter jacht. In werkelijkheid bracht een oude, ervaren schipper, hem naar de rots. In het Rijndal brak de schemering reeds aan, toen de boot de reusachtige berg naderde. Laag stond de ondergaande zon achter de bergen.

Daar verschijnt opeens een flikkering aan het blauwe uitspansel: de avondster. Heeft de beschermengel van de dromende jongeling deze zo-even aan de hemel geplaatst om de verblinde te waarschuwen?
Hij kijkt omhoog, voor een ogenblik afgeleid.
Een zachte kreet van de oude man aan zijn zijde.

“De Lorelei!” fluistert hij angstig, “zie haar, de tovenaarster!”

Ronald antwoordt niet. Hij zag haar al. Ook hem ontglipte een zachte kreet. Met wijd opengesperde ogen keek hij omhoog. Daar stond de Lorelei. Ja, zij was het. Een stralend godenbeeld in een donkere omlijsting. Een welriekende wonderbloem, uit een ruïne gesproten. Dat was haar goudlokkig haar, dat was haar wit golvend gewaad.

Aan de rand van de afgrond zit zij en brengt haar goudblond golvend haar in orde. Een stralenkrans omgeeft het edele hoofd en laat, niettegenstaande de duisternis en de verre afstand, haar bekoorlijkheid zien. Heimelijk verlangen straalt uit twee vochtige, grote ogen, op twee zacht gekleurde wangen ligt een betoverende blos, en twee zwellende purperen lippen, rood gelijk een kers, openen zich om te zingen of te verhalen. Nu klinkt er gezang door de stilte, zacht en klagend, verleidelijk evenals de heerlijke nachtegaalslag in de stille zomernacht.

Dan zwijgt zij.

In nadenken verzonken zit zij daar en tuurt mijmerend in het blauwe verschiet. Dan kijkt ze naar de stroom onder haar en een schitterend ogenpaar rust lang in de starre blik van de jongeling. Haar ogen lijken op een paar zonnen, waarvan een verterend vuur uitgaat.

Een lichte rilling gaat door het lichaam van de jongeling. Nog steeds rust zijn blik op de trekken van de demonische vrouw, en geheel bedwelmd leest hij daarop het tedere sprookje van de liefde. Rots, vloed, alles smelt met de grootse hemel samen, zijn oog ziet slechts haar aan de rotswand; slechts de blankheid van haar borsten, de saffieren van haar schitterende ogen. Te langzaam kruipt de bark door de vloed. Hij houdt het niet meer uit in de boot. Hij meent haar stem te horen, onuitsprekelijk zacht en verleidelijk. De smeulende vlam wordt een verterend vuur.

Evenals een losgebroken veulen stort hij zich in de stroom.-De oever wenkt.

“Lore!”

Een dodelijke gil weerklinkt en overstemt de kreet van de liefde. Klagend weerkaatst de echo het geluid door de rotsen.

De golven zuchtten en likten liefkozend het ongelukkige slachtoffer. De oude schipper stiet een klaagtoon uit en maakte een kruis. Op dit ogenblik dreef een bliksemstraal de wolken uiteen, en doffe donderslagen dreunden door de bergen. Beneden fluisterden zacht de golven, en van de hoogte klonk opnieuw, deze keer treurig en als een zucht wegstervend, het spookachtig gezang van de Lorelei.

III

De paltsgraaf ontving spoedig de treurige tijding. Zijn vaderhart was vervuld van smart en toorn. Hij beval de valse tovenaarster dood of levend bij hem te brengen. Op de namiddag van de volgenden dag zeilde een goed bemande boot de Rijn af. Vier schippers roeiden, stoere, door de zon gebruinde mannen. Somber kijkt het oog van de stuurman onder de borstelige wenkbrauwen naar de rots, die ernstig en zwijgend wenkt. Smart en toorn staan op het gelaat van de breedgeschouderde man te lezen. Hij had toestemming gevraagd de duivelse verleidster van de top van de rots naar beneden in de golven te mogen werpen, waar haar een wisse dood wachtte–want haar toverkunsten konden wellicht de gevangenen van hun boeien en kerker bevrijden. De paltsgraaf had het wraakplan goedgekeurd.

IV

De eerste schaduwen van de schemering gleden schuchter over de slapende aarde. Rondom de rots stonden gewapende mannen. Met moeite beklom een van de aanvoerders met drie flinke strijders de hoogte.

Een licht gouden wolk omhulde de top van de berg. De mannen dachten, dat dit het avondrood was. Het was echter het magische licht, dat de jonkvrouw omgaf, die juist aan de rand van de rots verscheen. Dromerig keek zij voor zich uit en maakte met een gouden kam haar lokken in orde. Nu nam zij het parelsnoer van haar borst en met welbehagen bevestigde de smalle witte hand dit boven haar voorhoofd in haar kapsel. Daar bemerkt zij de vertoornde mannen. Een wolk van misnoegen zweeft over haar trekken.

“Wat zoeken de zwakke zonen van de aarde op deze hoogte?”
Verachtelijk plooiden zich haar volle lippen.

“Jij, tovenaarster!” schreeuwde de aanvoerder toornig en met een spottende lach voegde hij erbij: “Jou! Om je op de bodem van deze rivier te zien neerstorten.”

Een welluidend lachen weerklonk door de bergen.

“O, de Rijn zal zelf komen, om mij te halen!” riep de jonkvrouw uit. Ver over de afgrond, die onder haar gaapt, buigt zich haar lichaam. Haar hand rukt het lint, dat zij om het voorhoofd draagt, af en slingert het triomfantelijk in de stroom. Dan klinkt zegevierend van haar lippend het gezang:

“Vader, gezwind, gezwind!
Stuur de witte paarden aan uw kind!
Zij wil rijden op golven en wind!”

Daar verhief zich de storm, de Rijn begon bruisend te koken, en sneeuwwit schuim bedekte de oever. En twee golven met schuimende koppen, lijkend op twee sneeuwwitte paarden, stegen uit de diepte tot aan de hoogte van de rots op en trokken de nimf in de bodemloze diepte. Over haar heen brandden zij schuimend voort.

V.

Dodelijk verschrikt keerden de dienaren van de paltsgraaf terug en deelden ontsteld het vreemde verhaal mede.

Ronald werd zeer betreurd. Bij zijn lijk, dat door een golf aan de oever gespoeld was, weerklonken de smartkreten van talloze mensen.

Vanaf die dag zag men de Lorelei nooit weer. Maar wanneer de nacht in een donker gewaad van de met druiven beplante heuvels nerdaalt, en zijn stille gezellin, de bleke maan, haar zilveren brug van schitterende arabesken over de groenachtig gouden vloed spant, dan klinkt er een wonderlijk vrouwengezang, zacht en klagend, verleidelijk evenals de heerlijke nachtegaalslag in een stille warmen= zomernacht.

Zij verdween, de Lorelei, maar haar betovering bleef.

Meer

Er zijn heel wat illustraties, maar vele voldoen niet aan de beschrijving in deze sage, o.a. wat de haarkleur e.d. betreft.

Rudolf Steiner noemt de Lorelei in GA 57, voordracht 17 blz. 415
Niet vertaald

.

Aardrijkskunde 5e klas: alle artikelen

5e klasalle artikelen

Aardrijkskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld5e klas

.

3415-3213

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde 5e klas – Rijnsagen (1-1)

.

Wanneer in de 5e klas met aardrijkskunde buiten Nederland wordt begonnen, wordt logischerwijs voor de Rijn gekozen die, aansluitend bij de 4e klasstof, voor ons land buitengewoon belangrijk is.

Rond de Rijn zijn allerlei sagen ontstaan, waarvan de Lorelei wel de bekendste is.
Maar er zijn er meer. 

Nu het lezen onder druk staat, is het misschien een idee om deze sagen in een soort boekje te bundelen en (klassikaal) te lezen. Het boekje zou door de kinderen geïllustreerd kunnen worden.

ca. 15 min. verteltijd

Rond Bingen:

de muizentoren
.

Onder Bingen ligt midden in de Rijnstroom op een klein eiland een vesting in de vorm van een toren, de Muizentoren genaamd.
Sedert eeuwen is hieraan de naam van aartsbisschop Hatto uit Mainz verbonden.
Hij zou, zo werd beweerd, een vreselijke misdaad hebben begaan. In de hele Rijnstreek vond men hem een slecht mens en er werd met minachting over hem gesproken. 

Een eerzuchtig, harte- en trouweloos mens moet hij geweest zijn, een wreed heer voor wie onder hem stonden en hem moesten gehoorzamen.
Hoge belastingen perste hij hun af, liet hen tol betalen en verzon talloze belastingen om aan zijn heers- en pronkzucht te voldoen.
Tussen Bingen en Rüdesheim liet hij in de Rijn de stevige toren bouwen en hief van alle schepen, die stroomaf voeren, tol.

Spoedig daarop mislukte de oogst in het land van de Main.

Droogte en hagel vernielden het toch al schaarse graan en de levensmiddelen werden nog duurder, omdat de aartsbisschop grote hoeveelheden graan op zijn zolder liet opslaan, die hij afsloot. 
De hongersnood was spoedig verschrikkelijk; maar de ongelukkigen smeekten de wrede heer tevergeefs de prijs van het graan, dat hij op zijn zolders had, te laten dalen.
Zijn raadslieden drongen erop aan, dat hij medelijden met de ongelukkigen zou hebben, maar Hatto bleef ongedaan, en toen de stijgende ellende en de hardvochtigheid van de heerser verbittering teweegbrachten en er oproerige stemmen onder het volk, dat zo zwaar op de proef werd gesteld, hoorbaar werden, zette Hatto de kroon op zijn wreedaardige handelwijze.

Op een drong een bedelende menigte jammerend het aartsbisschoppelijk paleis binnen en smeekte de aartsbisschop, die juist aan zijn overdadige maaltijd zat, om voedsel.
Hij had net tot zijn disgenoten op knorrige toon gezegd, dat het beter zou zijn als dat ellendige volk op de een of andere manier van de wereld verdween; dan zou het van alle zorgen verlost zijn en ook hij zou dan niet meer door hen lastig gevallen worden.
Toen nu de in lompen gehulde menigte, mannen, vrouwen en kinderen met holle ogen en bleke gezichten voor hem neervielen en om brood schreeuwden, kwam er plotseling een flikkering in zijn ogen.
Hij wenkte hen met gehuichelde welwillendheid, beloofde hun koren en liet hen in een schuur voor de stad brengen, waar ze zoveel graan zouden krijgen als ze nodig hadden.
Vol blijdschap en van dank vervuld, haastten de ongelukkigen zich op weg; toen zij echter allen in de schuur waren, liet Hatto de deur sluiten en de schuur in brand steken.

Vreselijk was het gekerm van de ongelukkigen. Tot aan het paleis van de bisschop moet het geschreeuw doorgedrongen zijn.
De wrede Hatto riep echter spottend tot zijn getrouwen: “Hoor je de korenmuizen piepen? Nu is het gebedel uit. De muisjes zullen mij bijten, als het niet waar is.”

Verschrikkelijk echter, trof hem de hemelse straf.
Uit de brandende schuur vluchtten horden muizen naar het paleis, vulden alle vertrekken en vielen zelfs de aartsbisschop aan. In ontelbare scharen sprongen zij door zijn kamers, en hoewel zijn bedienden talloze gulzige knagers verdelgden, werd hun aantal steeds groter en hun vraatzucht steeds heviger. Afgrijzen vervulde de aartsbisschop, en daar hij een voorgevoel van Gods oordeel had, ontvluchtte hij per schip de stad om zich aan de woedende beten van zijn vervolgers te onttrekken. Maar de onverdelgbare schaar zwom hem in dichte groepen na, en toen hij vol vertwijfeling de toltoren bereikte en dacht in de door water omgeven vesting veilig te zijn, vervolgde het grijze muizenleger hem ook hierheen. De muizen knaagden met hun scherpe tanden gaten, waardoor ze in de toren konden komen en ze vonden hem al snel, ook al had hij zijn bed aan kettingen omhoog laten tillen. Ze vielen hem aan en hij werd levend opgevreten.

De afschuwelijke man heeft het niet overleefd. Men zegt dat hij uiteindelijk in volle wanhoop zijn ziel aan de duivel beloofde als deze zijn lichaam verloste, en de duivel moet in het vuur van de hel tussenbeide gekomen zijn, het schokkende lichaam bevrijd hebben en de ziel op de derde dag voor zich genomen hebben.

Het kan ook zijn dat ‘Muizentoren’ (ook) ontstaan is doordat de aartsbisschop de schepen die tol moesten betalen, liet doorzoeken. Dit ‘snuffelen’ heette toen ‘müsen’, dat wel op ‘Mäuse’ lijkt.
.


Hatto, aartsbisschop van Mainz. Uit de Kroniek van Neurenberg (1493). Hatto wordt afgebeeld terwijl hij levend wordt opgegeten door muizen, zoals beschreven in de legende van de Muizentoren.
Bron

Muizentoren - Wikipedia
De Muizentoren
Bron

.

Aardrijkskunde 5e klas: alle artikelen

5e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 5e klas

.

3413-3211

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – Aardrijkskunde – weerkunde (3-4)

.

Naast de weerspreuken zijn er ook allerlei verschijnselen in de natuur die op een bepaald soort weer duiden.
Als kind herinner ik me nog dat er soms ineens talloze kleine insecten om je heen begonnen te dwarrelen. Die noemden we op ons eiland ‘meeziken’. Het zijn dondervliegjes. Eerst was het broeierig, vaak gevolgd door onweer.
We hadden ook een paar wilde plantjes in de tuin – het bleek guichelheil te zijn – met van die mooie rode bloemetjes – en wanneer die ’s ochtends niet opengingen, was het de hele dag regenachtig, vochtig weer.

Hieronder een hele lijst met ‘verschijnselen’. Ook weer iets om met je klas te verifiëren.

Zie je                                                                                          voorspel

Betrokken, zeer somber weer                                              onweer of sneeuw

Bewolking, die ’s avonds oplost bij windstoten
en grote vochtigheid                                                             mist

Bladeren, die bij windstilte opdwarrelen                        regen

Bruin-rode gesluierde maan                                              mooi en warm weer

Bruinvissen onder de kust                                                 kou en zware storm

Bijen in zwermen                                                                mooi en warm weer

Dode takken, die afvallen                                                  regen

Donderslagen in de namiddag                                         stortbuien, daarna kans op
                                                                                               zware regen
Dondervliegjes in groten getale                                      mooi, warm weer

Ezel, die balkt                                                                      regen en wind

Ganzen, die onrustig worden                                          regen en wind

Geiten, die hard mekkeren                                             regen, waarschijnlijk kou

Groene specht, die zeer actief is                                   regen

Haan, die ’s avonds kraait                                             regen, misschien wind

Haan, die tijdens regen kraait                                     beter weer

Heldere hemel                                                               kalm weer als de barometer op
                                                                                          mooi weer staat

Hond, die zonder reden jankt                                    regen en wind

Horizon met lila gloed                                                mooi en warm weer

Kat, die opgewonden aan de meubels krabt          regen en wind

Keldermotten in groten getale                                  regen

Kerkuilen, die hard roepen                                      regen en wind

Kerkuilen, die rustig „oehoe” roepen                     warm en mooi weer

Kikkers in groten getale                                           regen

Kippen, die met de vleugels slaan
of zich in het stof wentelen                                      regen, misschien onweer

Klaver met gesloten blaadjes                                  regen of stortbuien

Kring om zon of maan                                             regen of wind

Leeuwerik, die hoog vliegt                                      mooi weer

Lindeblaadjes, die omgekruld zijn                        onweer

Lijsters, die ’s avonds zingen                                 mooi en warm weer

Maan, bruin-rood en dof                                        mooi en warm weer

Maan, die scherp tegen de hemel afsteekt          vorst in de winter

Maan in nevelen gehuld                                          regen en wind

Meeuwen, die zich op de oevers terugtrekken    winderig en erg koud

Merel, die zijn hoogste lied zingt                           regen en wind

Mieren in zwermen                                                   regen

Mist, die zeer vochtig is of mist met wind           regen

Mist op winteravonden                                           soms weer dat aanhoudt

Mist op zomeravonden                                           warm en mooi weer

Mollen, die ’s zomers druk graven                       zacht en regenachtig weer

Mollen, gravend als het vriest                             dooi en regen

Muggen, die in grote groepen
dansen in de avond                                                volgende dag mooi weer

Mussen, die druk tjilpen                                     regen en wind

Muren, die vochtig zijn                                       regen

Muurbloemen met wijd geopende
bloemen                                                                 mooi weer

Onweer in de morgen                                        regen en wind

Oostenwind                                                         ’s zomers zeer warm en droog
                                                                               ’s winters zeer koud, sneeuw bij lage
                                                                                barometer

Paarden, die achteruit slaan                            vochtige kou

Padden in groten getale                                   regen

Populier met omgekrulde blaadjes               onweer

Raven, die hard krassen                                wind, misschien regen

Regenboog, die zeer bleek is                        mooier weer

Regenboog ’s avonds                                      flinke opklaringen voor volgende dag

Regenboog vroeg in de morgen                  zeer vochtig weer

Regenbuien, die ons verrassen                   opklaringen, rukwinden

Regen uit een hemel,
die allang grijs was                                      verscheidene dagen onbestemd

Roodborstje, dat op hoge takken zingt       mooi weer

Roodborstje, dat op lage takken zingt       stortbuien, afkoeling

Schapen, die dicht bij de stal blaten         regen of wind

Schapen, die op hoogten weiden              mooi weer

Schapenwolken, die erg groot 
en dik zijn                                                     stortbuien

Slakken, die uit hun huisjes
zijn gekomen                                               regen

Slakken in groten getale                           regen

Spinnenweb met zeer lange draden        mooi warm weer, beetje wind

Stapelwolken in het westen                     regen, hagel

Sterren, die in groten getale schitteren     vorst in de winter

Stieren, die nerveus en
ongeduldig zijn                                                koud en vochtig

Stro, dat bij windstilte
door de lucht dwarrelt                                  regen

Thermometer, die overdag daalt               ’s winters droog; 

Thermometer, die stijgt                              ’s zomers mooi
                                                                          ’s winters vochtig en zeer zacht

Varkens, die stro naar hun stal brengen    storm

Vee dat beschutting zoekt                            regen en wind                    

Vee dat zich in het veld verspreidt            mooi, warm weer

Veldslakken in groten getale                     regen

Vleermuizen in groten getale                    mooi, zacht weer

Vliegen, die erg bedrijvig zijn  en 
op het gezicht gaan zitten                        onweer, regen

Vogels, die te stil zijn                               ’s zomers onweer; ’s winters vorst

Wazige maan                                             regen en wind

Wespen, die onrustig zijn                      onweer

Wespen in groten getale                        warm

Westenwind                                             regenachtig met opklaringen

Wolken, die na zonsopgang verdwijnen        mooi, waarschijnlijk warm

Wolken, die ’s avonds roze zijn
(alleen aan de horizon)                        aanhoudend mooi weer                                

Wolken, die ’s avonds verdwijnen     fris, volgende dag veel regen

Wolken, die zich naar elkaar bewegen       fris weer, regen

Wolken hoog in de lucht,
aar niet aan de horizon                                  zonnige perioden

Wolken, klein, wit en los van elkaar            mooi en warm

Zee, die hol is bij windstilte                         zware storm

Zon, die gesluierd en rood is                      droog weer

Zon, die in de winter gesluierd is              betrokken en koud

Zon, die in de zomer gesluierd is             mooi en warm

Zon, die midden op de dag omgeven
is door donkere wolken                           flinke stortbuien

Zon, die ondergaat met rode wolken
aan de horizon                                        voortdurend mooi, 

Zuidenwind                                             warmte

Zwaluwen, die hoog vliegen                 mooi weer

Zwaluwen, die laag vliegen                 regen en wind

Zware dauw                                           mooi weer

.

Aardrijkskunde 6e klasalle artikelen

Aardrijkskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld6e klas 

.

2906-2726

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – Aardrijkskunde – weerkunde (3-3)

.

Weerspreuken zijn er tot op de dag van vandaag nog steeds. Sommige zijn betrouwbaarder dan andere gebleken.

Je moet er met de kinderen zeker aandacht aan besteden en het is interessant om er een of twee door het jaar heen op hun waarheidsgehalte te beproeven.

Had u verwacht dat er zoveel waarheid school in die oude weerspreuken? Drs. J. F. den Tonkelaar van het KNMI in De Bilt vertelt u hieronder wat er waar is van deze stukjes volksweerkunde..

Drs. J.F. den Tonkelaar*, Spiegel, jrg. onbekend

Morgenrood, water in de sloot

Een oeroude wijsheid die meestal opgaat. Of beter: vroeger opging. Vóór het tijdperk van de industriële revolutie, voor het tijdperk van olie, benzine, gas, fabrieken en huizen met rokende schoorstenen, vóór het tijdperk van de luchtverontreiniging, werd een in ochtendrood badende hemel veroorzaakt door een hoog gehalte aan waterdamp in de atmosfeer. In de loop van de dag leidt dit, o.m. ten gevolge van de toenemende onstabiliteit in de atmosfeer, tot regenbuien.

Tegenwoordig is de ochtendhemel herhaaldelijk rood gekleurd ten gevolge van in de lucht zwevende rook- en roetdeeltjes, stof en afval van uitlaatgassen en verbrandingen. Dit rood is een ander soort rood dan wanneer de verstrooiing van het licht door een hoog gehalte aan waterdamp en door wolkendruppeltjes plaats vindt.

Het industriële ochtendgloren heeft een tint die meer naar het paars neigt, de kleur van de dood …

Dit violetachtige ochtendrood is het sterkst tijdens een luchtdrukverdeling waarbij men in de nabijheid van de kern van een hogedrukgebied vertoeft. Dan kan bij ons, bij zuidoostelijke wind, het door het RUHR-gebied geproduceerde uitbraaksel in de onderste luchtlaag van 1 ã 1½ km dikte blijven hangen. De invloed op de violetkleuring is dan zeer groot. Maar ’t wordt toch een dag met mooi weer.

Dus: morgenrood, water in de sloot — ochtendviolet, zon op de pet.

Wind in de nacht, water in de gracht

Een algemene weerregel is het, dat het ’s nachts minder sterk waait dan overdag. Komt er in de loop van de nacht meer wind dan er de voorgaande avond of dag was, dan wijst dit op de nadering van een depressie. De kans op regen wordt dan wel erg groot.

Regen met St.-Margriet geeft zes weken boerenverdriet

of, zo luidt de oude spreuk ook wel:

Regent ’t op Sint-Margriet, dan krijgen we zes weken lang een natte tied (tijd), maar regent het dan niet, dan regent het in zes weken niet.

Uit een onderzoek, verricht over de jaren 1904 t/m 1947 bleek dat na een droge St.-Margriet (20 juli) de kans op een reeks droge dagen ongeveer zeven keer zo groot is als na een natte St.-Margriet. De kans op een reeks natte dagen is na een natte St.-Margriet ongeveer 4 keer zo groot als na een droge dag op 20 juli. In de periode van 6 weken na St.-Margriet (tot 1 sept. dus), kwamen er na een droge St.-Margriet-dag geen weken voor die geheel nat waren, dus verregenden; evenmin kwamen er na een natte St.-Margriet-dag weken voor waarin het in het geheel niet regende, hetgeen zich wel voordeed na een droge St.-Margriet!

Het laat zich aanzien dat met de regel bedoeld wordt te zeggen: ’n Onbestendig weertype met afwisselend regen, wind en opklaringen rond St.-Margriet heeft ’n grote kans de gehele verdere zomer voort te duren. Heeft het weer rond St.- Margriet ’n droog en meer standvastig karakter dan is de kans groot dat ook de rest van de zomer een fraai beeld te zien zal geven.

Die uitlating: „zes weken boerenverdriet”, wijst daarop.

Daarmee wordt immers gezegd dat de oogstperiode zo regenachtig is dat ’t gemaaide koren maar met grote moeite droog kan worden binnengehaald.

In vele gevallen gaat de St.-Margrietregel dus op.

Avondrood, mooi weer in de boot

Bedoeld wordt een zonsondergang vrijwel zonder wolken, waarbij de hemel nabij de horizon lichtrood gekleurd is. Dit rood wordt veroorzaakt door stof dat in de loop van de dag door de stabiele opbouw van de atmosfeer in de onderste 1 à 2 km is blijven hangen. Dit duidt op de aanwezigheid van een hogedrukgebied.

Is de avondhemel donkerrood gekleurd (bv. in ’t voorjaar bij noordwesten wind, wanneer de lucht vrij van stof is) dan gaat de regel vaak niet op. Wordt het eerder genoemde avondrood gevolgd door ’n grauwe ochtendschemer, dan is de kans op een stralende zon aan een blauwe hemel groot. Die „grauwe ochtendschemer” is een benaming die nog dateert uit het tijdperk van vóór de industrie. Tegenwoordig is die ochtendschemer meer violet!

Hoe losser de wind, hoe vaster het weer

(lopende winden, vast weer)

Zwakke winden uit uiteenlopende richtingen treden doorgaans op in de nabijheid van de kern van ’n hogedrukgebied, dat meestal een „vast” weertype met zich meebrengt. De uitdrukking komt in hoofdzaak in kuststreken voor. Men bedoelt ermee te zeggen: ’s nachts landwind, in de middag een (ruimende) zeewind.

Vrijdagweer – zondagweer

Bij een wisselend weertype t.g.v. grote depressieactiviteit wordt de ene depressie vaak met een dag tussenruimte door een ander opgevolgd. Tussenin passeert dan een gebied met relatief hogere luchtdruk. Hoewel dit natuurlijk onafhankelijk is van het tijdstip van de week, was in vroeger tijden de mens bijzonder geïnteresseerd in het weer dat hij op z’n vrije zondag zou hebben (toen werd er zaterdags nog de gehele dag gewerkt). Het zondagweer vertoonde dan meer overeenkomst met het van vrijdag dan met het weer van zaterdag. Wij zitten nu eenmaal in een streek die meer door depressies wordt bezocht dan door standvastige hogedrukgebieden. De uitdrukking wil zeggen: Als je wilt weten hoe het weer op zondag is, heb je er meer aan af te gaan op het weer van vrijdag dan op het weer van zaterdag!

Pankraas, Servaas en Bonifaas geven vorst en ijs helaas

Rond de 12e, 13e en 14e mei, de dagen die de namen van bovengenoemde (ijs) heiligen dragen, vertoont het weer in West-Europa vaak een beeld dat gekenmerkt wordt door noordenwind die koude lucht uit de poolstreken rechtstreeks naar ons land voert. De nachten zijn dan helder en lang genoeg om de afkoeling zo ver te laten doorgaan dat het kwik onder nul zakt.

Deze koudeperiode, de IJSHEILIGEN genaamd, treedt vrijwel ieder jaar op in de periode tussen 8 en 20 mei. Hij is dus niet strikt aan de 12e, 13e en 14e mei gebonden, maar toont voor deze dagen wel zijn grootste voorkeur.

Is oktober warm en fijn, ’t zal een scherpe winter zijn

Dit gezegde gaat voor ons land niet op. Vermoedelijk stamt de spreuk uit landen als Frankrijk, Midden-Duitsland, Zwitserland e.d. Daar gaat hij vaker op. Een oktoberweertype met een meer dan normale depressieactiviteit bij IJsland, maar daarnaast een bestendige hogedrukgordel boven Midden- en Zuidwest-Europa wordt volgens Engelse onderzoekingen veelal gevolgd door een strenge winter in West-, Midden- en Zuidwest-Europa.

Een dergelijke luchtdrukverdeling in oktober, brengt voor eerder genoemde landen een weerbeeld mee met fraai zonnig en warm weer overdag. De nachten kunnen dan wel koud zijn. De regenval is onder normaal. Vandaar de uitspraak: warm en fijn!

Ring om de zon, water in de ton

De ring om de zon duidt op het binnendringen van vochtige lucht op een hoogte van 6 tot 12 km. De ijskristallen die daar het gevolg van zijn veroorzaken een lichteffect dat zich als een kring om de zon of maan voordoet. Meestal gaat dit weersverschijnsel vooraf aan een naderbij komende depressie. Het lichteffect wordt een „halo” genoemd. Afgezien van de maanden april en mei, volgt er in de rest van het jaar altijd een ander weertype op, met regen!

Vorst met afgaande maan, houdt meestal aan

Van de vele spreuken die een verband leggen tussen de maan en het weer komt in onze streken maar bitter weinig uit. Hoewel de laatste jaren uit onderzoekingen is gebleken dat het weer in bepaalde streken van de aarde (de gordel tussen de subtropen en de evenaar bv.) een zekere koppeling met de maanfasen vertoont (het optreden van tropische cyclonen bv.) is voor West-Europa in dit opzicht nog niets aanwijsbaars te vinden. Deze spreuk komt ook in een andere vorm voor: „Vorst met wassende maan houdt meestal aan”. Dit is juist tegenovergesteld.

„Liggende maan (enkele dagen na nieuwe maan) zal met regen en wind vergaan.” Deze laatste spreuk kan door de oude zeilvaarders meegebracht zijn en betrekking hebben op de subtropen. Over de oorsprong is mij* niets bekend.

Aardrijkskunde 6e klas: alle artikelen

Aardrijkskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld6e klas 

.

2905-2725

.

.

.

.

,

VRIJESCHOOL – 6e klas – Aardrijkskunde – weerkunde (3-2)

.

Als onderdeel van de aardrijkskunde komen in klas 6 ook ‘klimatologische verhoudingen’ aan bod.
Dat is een ruim begrip.
Onlosmakelijk verbonden met ‘klimaat’ is uiteraard ‘het weer’.
In dit artikel wordt een voorbeeld gegeven van een keuze van aanpak.

Het op een groot vel papier noteren wanneer iedere dag de zon op- en ondergaat – en/of de maan – kan na een poosje ook aanleiding zijn e.e.a. met (staaf)grafieken aan te geven.

Belangrijk lijkt mij ook ‘de hemel’ waar ter nemen. Wat gebeurt er aan de lucht.
Wolkenvormen in je opnemen, maar ook de kleurschakeringen. Die dan later schilderen geeft een prachtige instap naar het schilderen met grijs, via wit en zwart/blauw.

Voor de leerkracht hier wat ‘wolkeninformatie’ die ook voor de leerlingen interessant kan zijn.

‘Zo maar’ een stukje dat bij een wolkenplaat geschreven werd.
Uiteraard moet je haast wel allerlei ‘weerspreekwoorden – weerspreuken introduceren en verklaren voor zover dat gaat.
.

wolken
.

14] Altocumulus 18] Altocumulus castellanus 15] Altocumulus duplicatus 16] Altocumulus floccus 17] Altocumulus floccus 19] Altocumulus lenticulartis 20] Altostratus 21] Altostratus 2] Altrostratus translucides 34] Bijzon 27] Cirrocumulus 25] Cirrostratus 26] Cirrostratus 29] Cirrostratus 30] Cirrostratus 3] Cirrus 23] Cirrus 24] Cirrus 28] Cirrus 22] Cirrus uncinus 8] Cumulonimbus 9] Cumulonimbus incus 1] Cumulus 6] Cumulus congestus 7] Cumulus congestus 4] Cumulus humulis 5] Cumulus mediocris 25] Halo 33] Irisatie 12] Stratocumulus 13] Stratocumulus 10] Stratus 11] Stratus 31] Tornado

Ontstaanswijze en benaming

Eeuwenlang heeft de mens geloofd dat hij door het bestuderen van de wolken en het waarnemen van het uitspansel in staat zou zijn het weer voor enige tijd vooruit te voorspellen. Onze voorouders waren voor hun bestaan in sterke mate van het weer afhankelijk. Al heel lang geleden leerden zij welke de belangrijkste tekenen aan de hemel waren.

Hoewel wij heden ten dage misschien wat minder afhankelijk van het weer zijn, speelt het weer bij ons doen en laten nog wel steeds een belangrijke rol. Daarvoor kunnen wij bijna onbeperkt weersverwachtingen krijgen via de radio, de televisie, de krant en de telefoon. Nimmer werden wij gedwongen onze eigen geest in dit opzicht te scherpen. De directe betrokkenheid bij de wolken die zo onverbrekelijk met het weer zijn verbonden, is langzaam weggeëbd.

Mist en laaghangende bewolking bestaat uit zeer kleine waterdruppeltjes. Een mistgebied is in werkelijkheid niets anders dan een wolk, die op het aardoppervlak rust. De afzonderlijke waterdruppeltjes zijn te klein om met het blote oog te kunnen worden gezien.

0-0-0

Wanneer de wind de mistdruppeltjes evenwel langs een spinneweb voert, zal het web sommige van die kleine druppeltjes invangen. In de zon schitteren ze als kleine pareltjes. Waarom ontstaan er eigenlijk wolken?Waterdampgehalte van de lucht = grammen water per kilogram lucht.
Lucht kan onzichtbare waterdamp bevatten. Hoe warmer de lucht des te meer waterdamp erin kan zijn opgenomen. Het waterdampgehalte van de lucht kan worden uitgedrukt in het aantal grammen water per kilogram lucht; dat is bijna 1 m3 lucht.

0-0-0

Voor elke temperatuur is er een maximale hoeveelheid waterdamp, die de lucht kan bevatten. In dit diagram verbindt de lijn al deze maximumwaarden. Bij 20 °C, op een zomerdag bijvoorbeeld, kan de lucht maximaal 15 gram water per kilogram lucht bevatten, voordat de lucht ‘verzadigd’ raakt.

0-0-0

Bij 10 °C is het maximale waterdampgehalte nog slechts de helft van dat bij 20 °C.

0-0-0

Bij-10 °C bedraagt het maximale waterdampgehalte nog slechts 1,5 gram, dit is ééntiende deel van het bedrag bij 20 °C. In de zomer is het op 3 km hoogte dikwijls -10 °C. Als lucht die met waterdamp is verzadigd, verder wordt afgekoeld, vindt er condensatie plaats.

0-0-0

De zeer hete lucht bijvoorbeeld die ontsnapt uit de tuit van een ketel kokend water is zwaar beladen met waterdamp, afkomstig van het kokend water. Door contact en menging met de koudere lucht in het vertrek, koelt de ontsnapte lucht snel af. De waterdamp condenseert in een ontelbaar aantal druppeltjes; ze worden zichtbaar als stoom.

0-0-0

In de badkamer neemt de lucht vocht en warmte op, afkomstig van het badwater of de hete douche. Deze warme lucht stijgt en vermengt zich met de andere lucht.

0-0-0

Uiteindelijk ontmoet deze warme en vochtige lucht koude oppervlakken, zoals de spiegel of het raam, waarop de lucht snel afkoelt. Een deel van de geabsorbeerde (= opgenomen) waterdamp wordt op die oppervlakken als ‘condenswater’ afgezet. Dit kan zo’n omvang aannemen dat er na korte tijd talloze sporen van omlaag glijdende druppels ontstaan.

0-0-0

Als in een windstille heldere nacht de naar verhouding warme lucht in contact komt met het koudere gras, condenseert het vocht op dezelfde wijze als is uiteengezet hierboven. De waterdamp wordt afgezet als kleine glinsterende dauwdruppels. De temperatuur waarbij condensatie van waterdamp in de lucht optreedt, wordt de ‘dauwpuntstemperatuur’ genoemd.

0-0-0

Warme lucht stijgt. Hoewel wij dit niet duidelijk kunnen waarnemen, is het beste bewijs ervan de donkere streep, veroorzaakt door stofdeeltjes die door de verwarmde lucht langs de radiator omhoog werden gevoerd. Ze werden op de muur en het schilderwerk van de vensterbank afgezet.

0-0-0

(1) lucht van 20 °C, nog niet voor de helft verzadigd met waterdamp, begint te stijgen en koelt af met ongeveer 1 °C per 100 m.
(2) op 1000 m hoogte is de temperatuur nog slechts 10 °C. De lucht stijgt verder, maar is al wel bijna verzadigd met waterdamp.
(3) op ongeveer 1200 m hoogte, bij een temperatuur van 8 °C, raakt de lucht verzadigd met waterdamp. De wolkenvorming begint, omdat bij verdere stijging van de lucht waterdamp condenseert.
(4) bij nog verdere stijging wordt vrijwel alle waterdamp in wolkendruppeltjes omgezet. De temperatuurdaling bedraagt nu ca. 0,6 °C per 100 m. Pas in de top van de wolk bevriest een groot aantal druppeltjes, omdat daar de temperatuur een heel eind onder nul komt.

0-0-0

Dit diagram laat het verloop van de luchttemperatuur op verschillende hoogten zien op een warme augustusdag. De aan het aardoppervlak verhitte lucht koelt bij stijging af tot dezelfde of iets lagere waarden dan de omgevingstemperatuur op die hoogte; omdat de lucht dan zwaarder is, wordt de stijging afgeremd en zelfs geheel stopgezet. De afkoeling is in dit geval te klein om wolkenvorming toe te laten.

0-0-0

Aan hetzelfde diagram als hiervoor is het verloop van de luchttemperatuur met de hoogte op een koude, buiige augustusdag toegevoegd. Dit is de zwarte lijn. De aan het aardoppervlak verwarmde lucht koelt bij stijging af, maar blijft warmer dan de omgevingslucht. Door zijn geringere gewicht blijft de stijging nu voortgaan, zelfs tot op grote hoogte. Er vormen zich wolken die uitgroeien tot buien. Sommige daarvan geven zelfs onweer.

0-0-0

In de gehele wereld worden Latijnse namen gebruikt om de wolkengeslachten te benoemen. Die namen worden bepaald door de vorm van de wolken en de hoogte waarop ze voorkomen. De naamgeving berust op drie basistypen.
Cirrus voor de ijle vederwolken. Cirrus betekent ‘toefje’ of ‘haarlok’. Deze wolken komen in de allerhoogste niveaus voor.
Cumulus voor de wolken met een hoofdzakelijk verticale opbouw. Cumulus betekent ‘hoop’, ‘stapel’. Hun onderkant bevindt zich meestal in de onderste niveaus.
Stratus voor de wolken, die zich als een horizontaal uitgestrekte laag voordoen. Stratus betekent: ‘laag’, ‘deken’. Middelbare bewolking komt voor in de laag tussen ruwweg 2000 en 5500 m. Hun naam wordt voorafgegaan door het Latijnse woord Alto, dat ‘hoog’, ‘opgetild’ betekent.

0-0-0

 

Uit de basiswoorden zijn combinaties samengesteld die een betere omschrijving geven op grond van de vorm, hoogte en eigenschappen van de wolken. Toevoeging van het woord Nimbus (of Nimbo) betekent dat het uit de desbetreffende wolk regent. Stratocumulus staat voor een grijze of witachtige wolkenlaag, waarin donkere en lichte delen met enige verticale ontwikkeling elkaar afwisselen. Cumulonimbus is de naam voor de stapelwolk, waaruit een regen-, sneeuw- of hagelbui valt.

0-0-0

1] De Cumulus- of stapelwolk bestaat geheel uit waterdruppeltjes en heeft duidelijke contrastverschillen. Zijn randen vertonen een scherpe omlijning. Zolang hij deze eigenschappen behoudt, regent het er niet uit.

0-0-0

2] Altostratus vertoont zich als een grijs- of blauwachtig getinte wolkenlaag met een vezelige, draderige of sluierachtige structuur. Soms zijn er geringe licht-en-donker-schakeringen. Door een dunne Altostratus is de zon of maan nog zichtbaar als een lichte vlek, als door matglas gezien, Altostratus translucidus.

0-0-0

3] Dit is een Cirrus van een draderige soort. Cirruswolken bestaan geheel uit ijskristalletjes. Er komen geen schaduwpartijen in voor. Heel dikwijls komt Cirrus aan de voorzijde van een slecht-weer-gebied voor.

0-0-0

0-0-0

5] Maar de kleine ‘poederdonsjes’ worden dikwijls groter en groter en groeien uit tot middelmatige stapelwolken. Let op de vlakke onderzijde van de wolken. Omdat de stijgende warme lucht overal in dezelfde mate afkoelt, bevindt het ‘condensatieniveau’ (de hoogte waarop zich de wolkenbasis vormt) zich in een groot gebied op dezelfde hoogte boven het aardoppervlak: Cumulus mediocris.

0-0-0

6] Dit is een nog grotere Cumulus. Weliswaar nog met een vlakke onderkant, maar sommige opbollende exemplaren reiken al tot grote hoogte. Deze Cumulus congestus bezit nog steeds scherpe randen en duidelijke contrastverschillen.

0-0-0

7] Het is raadzaam om bij Cumulus congestus aandacht te blijven schenken aan het uiterlijk van de top. Zodra deze een vezelachtige structuur begint te krijgen en de omtrekken rafelig en wazig beginnen te worden, vindt de inzet van de neerslagvorming plaats.

0-0-0

8] Linksboven in het beeld van deze zeer grote Cumulus gaat het opbollende uiterlijk verloren. De randen worden vezelig en de contrastverschillen vervagen. De waterdruppeltjes gaan bevriezen. De wolk bereikt het Cumulonimbus-stadium, hetgeen betekent dat er weldra uit de onderkant een bui gaat vallen.

0-0-0

9] Een Cumulonimbus die tot zeer grote hoogte reikt, heeft dikwijls een aambeeldvormige top, die uit ijskristallen bestaat. Het uiterlijk is egaal, draderig, vezelig, en ook de randen zien er vaak zo uit. De tegenstellingen tussen licht en donker zijn verdwenen. Cumulonimbus incus is zijn naam, soms veroorzaakt hij onweer.

0-0-0

10] Stratus is de wolk die meestal als een laaghangende vormloze egaalgrijze sluier, met een tamelijk gelijkvormige onderkant, boven het landschap hangt. Heel dikwijls ontstaat deze bewolking uit optrekkende mist.

0-0-0

11] Op een winderige dag wil de Stratuslaag na zonsopgang en omstreeks zonsondergang nog wel eens breken en oplossen. Daarbij doen zich nogal eens roze tinten voor. Stratusbewolking bestaat geheel uit waterdruppeltjes.

0-0-0

12] Als er in een wolkenlaag rollen of grote ballen ontstaan, die zowel los van elkaar voorkomen als met elkaar versmolten kunnen zijn, met afwisselend donkere en lichtere delen, dan hebben wij met Stratocumulus te maken, die vrijwel altijd uit waterdruppeltjes bestaat. Meestal zien wij deze bewolking in de vorm van een bank of in delen die samen een dikke laag vormen, overal even hoog boven het aardoppervlak.

0-0-0

13] Bij lage zonnestand worden de afgeronde elementen van Stratocumulus duidelijk belicht.

0-0-0

14] Altocumuluswolken zijn meestal gemakkelijk te herkennen, vooral omdat de ‘schapewolkjes’, die wij op deze foto zien, daartoe behoren. Karakteristiek zijn dan ook de min of meer afgeplatte ballen, rollen en stroken, die in banken of in één wolkenlaag voorkomen, in het algemeen mét schaduwpartijen. Omdat ze hier op middelbare hoogte voorkomen, begint de naam met ‘Alto’.

0-0-0

15] De wolkenelementen van de Altocumulus zijn duidelijk van elkaar gescheiden en hebben merendeels gerafelde randen. Bovendien bezitten ze enige verticale ontwikkeling. Hier komen ze in twéé lagen voor. De ondergaande zon schijnt niet meer op de laagste laag die op 3 km hoogte zweeft, maar nog wel op de hogere banken die tussen de 4\ en 5 km hoogte zitten: Altocumulus duplicatus.

0-0-0

16] Deze Altocumulus-vorm lijkt meer op de kleine plukken of vlokken watten van de kleine Cumulus die op geringere hoogte voorkomt. Ze heten officieel Altocumulus floccus wegens het vlok-achtige karakter van de afzonderlijke elementen en zijn heel dikwijls een voorbode van onweer.

0-0-0

17] Uit de toppen van de Altocumulus floccus vallen soms ‘buien’ van heel kleine sneeuwkristallens, zoals in dit beeld. Dikwijls neemt de windsnelheid met de hoogte toe. De uitsneeuwende kristalletjes blijven dan achter bij de hogere, snel voorttrekkende wolkentop. De vezelige slierten wijzen in de richting waar de wind vandaan komt.

0-0-0

18] Dit is de Altocumulus castellanus. Zo genoemd wegens de vorm van de uitstekende torentjes die boven de vlakke onderkant van de wolk oprijzen en er uitzien als de kantelen op de bastions van vroegere kastelen. Ook deze wolkenvorm is een vrijwel zekere voorbode van onweer. Soms komt dit al na enkele uren. Als ze in de zomer zichtbaar zijn in de ochtend, dan onweert het dikwijls al in de namiddag.

0-0-0

19] Deze lange ellipsvormige, op lenzen of amandelen lijkende wolkenbanken hebben fraai ‘gepolijste’ scherpe omtrekken. Hun kern is donkerder dan het randgedeelte. Deze Altocumulus lenticularis komt juist voor op het hoogtepunt van een weersverbetering of aan het einde van een mooi weerperiode. Na hun verschijning volgt er een weersverslechtering. Bovendien zijn ze dikwijls zichtbaar aan de lijzijde van bergen.

0-0-0

20] Hier beginnen de grotere, afgeronde elementen van Altocumulus-wolken te versmelten tot een structuurloze sluierachtige wolkenlaag van het geslacht Altostratus.

0-0-0

21] Dit is dunne Altostratus waardoorheen nog een waterig zonnetje zichtbaar is. Gewoonlijk wordt de bewolking daarna dikker en dikker. Dit wijst op het naderbij komen van een neerslaggebied. Zodra er uit de bewolking neerslag begint te vallen, verandert de naam in Nimbostratus.

0-0-0

22] Deze windveren bestaan uit fijne dunne witte vezels of draden van kleine ijskristalletjes. Ze hebben hier een kommavorm, die aan de bovenkant eindigt in een haak of toefje. Deze Cirrus uncinus komt dikwijls uit westelijke richting opzetten en neemt snel toe. Meestal hangen ze samen met de nadering van neerslag en wind die bij een depressie horen.

0-0-0

23] In tegenstelling met de horizontale ligging hierboven bezitten deze Cirrus-wolkenstroken een duidelijke verticale ontwikkeling. Ze verplaatsen zich maar langzaam of in het geheel niet en zijn dikwijls in hogedrukgebieden te zien. Het weer blijft fraai en verandert nauwelijks.

0-0-0

24] Soms vertoont de Cirrus nogal warrige vormen, zoals hier. Evenals bij de vorige afbeeldingen hebben wij dan te maken met een hogedrukgebied, waarin tot op grote hoogte weinig of geen wind voorkomt. Een bestendig weerbeeld.

0-0-0

25] De doorschijnende, dikwijls geheel egale, melkachtige sluier die alle blauw van de hemel verdoezelt en de lucht ‘blikkerig’ maakt, bestaat geheel uit ijskristalletjes die soms de vorm van een prisma hebben. In deze Cirrostratus-bewolking wordt het licht van de zonnestralen dan gebroken. Er ontstaan soms heel fraaie, kleurige lichtverschijnselen, zoals kringen om de zon of maan; deze heten halo’s.

0-0-0

26] Niet altijd bedekt de Cirrostratus de gehele hemel. Hier bijvoorbeeld eindigt hij met een scherpe rand. Aan de andere kant blijft de hemel strakblauw. Veel lager drijven kleine Cumulus humiliswolken. Meestal hangt zo’n Cirrostratus-bank samen met een zich op grote afstand bevindend slecht-weer-gebied.

0-0-0

27] Dit ribbelpatroon van golfvormige wolkenbanken zonder schaduwpartijen bestaat uit ijskristallen. Wij hebben hier te maken met Cirrocumulus; dit zijn de allerhoogste schapenwolkjes. Als de ribbels snel langs het uitspansel voorttrekken en bovendien opkomen uit de hoek tussen zuid-zuidwest en noordwest, dan geldt de volgende weerregel: ‘schaapjes aan de hemelbaan duiden wind en regen aan’.

0-0-0

28] Cirrus-wolken in een hogedrukgebied; rustige, vaak met verticale vormen. Daartussendoor zijn verschillende condensatiestrepen zichtbaar bestaande uit ijskristallen, veroorzaakt door vliegtuigen. Bij dit soort Cirrus-luchten handhaven de condensatiesporen zich niet alleen erg lang, maar dikwijls groeien ze verder uit tot lange, brede velden van Cirrus-wolken die een groot deel van de hemel versluieren.

0-0-0

29] Cirrostratus strekt zich soms langs de hemel uit in lange smalle banden. Deze trekken gewoonlijk voort langs de lijn, waarin de banden liggen. Dit is een zeer opvallend voorbeeld van dit wolkengeslacht.

0-0-0

30] Deze typische langgerekte Cirrostratus-wolkenbanden hangen samen met een straalstroom. Deze naam wordt gegeven aan ‘luchtrivieren’ van ongeveer 500 km breed en 6 km dik. In een smalle, nauwelijks een ½ tot 1 km dikke kern van circa 50 tot 100 km breedte, worden soms windsnelheden tot 400 km per uur gemeten. Ze komen voor in het overgangsgebied tussen warme en koude luchtmassa’s. De banden lopen evenwijdig, maar door de perspectivische vertekening lijken ze aan de horizon samen te komen.

0-0-0

31] Midden in het beeld zichtbaar als een dunne draad, hangt onder de wolk een uitstulping als een trechter of een koker; dit zijn miniatuur-tornado’s. In Nederland meestal bij onweersbuien, tijdens windhozen, en dan vaak op de grens van de warme en droge lucht aan de zijkant van de moederwolk met de vochtige koelere lucht eronder. Ze draaien en wervelen rond, meetrekkend met de buienwolk waar ze onder hangen. Deze miniatuur-tornado’s komen hooguit een paar maal per jaar voor. Ze kunnen echter bomen uit de grond rukken en gebouwen doen barsten.

0-0-0

 32] Cumuluswolken zijn soms in een lange baan gerangschikt. Ter weerszijden komt veel minder bewolking voor als gevolg van dalende luchtbewegingen. De bewolking trekt voort in de richting van de baan; wij spreken hier van wolkenstraten.

0-0-0

Dit zijn lichtende nachtwolken, die op het noordelijk halfrond zichtbaar zijn in de maanden mei, juni en juli tussen een uur na zonsondergang en een uur vóór zonsopkomst. Ze gloeien zilverachtig of blauwachtig wit tegen de donkere nachtelijke hemel, in de richting van de zon. Metingen wijzen uit dat ze worden gevormd tussen 70 en 85 km hoogte. Vermoedelijk bestaan ze uit stofdeeltjes, waaromheen een dun laagje ijs is gevormd. Met ons weer hebben ze niets uitstaande.

0-0-0

33] Delen van Cirrocumulus- of Altocumulus-banken zijn af en toe roze, groen, violet of bruinrood gekleurd als gevolg van breking van het zonlicht. Dit verschijnsel heet irisatie (iris = regenboog); het doet zich voor in de omgeving waar de zon door de wolken schijnt.

0-0-0

34] Tot de halo-verschijnselen die zich dikwijls voordoen bij de aanwezigheid van Cirrostratus, behoren behalve de kringen óm de zon of maan ook lichtvlekken bóven de zon zoals een heldere plek in de kleine kring, en heldere gekleurde vlekken – rood aan de zonzijde – links en/of rechts van de zon, eveneens in de kleine kring, op dezelfde hoogte als de zon boven de horizon staat. Dit zijn bijzonnen, hier zichtbaar rechts in het beeld.

0-0-0

Morgenrood … water in de sloot; avondrood … mooi weer in de boot’, dit is een van de oudste weerrijmpjes. En dikwijls is een rode ochtendhemel, zoals hier afgebeeld, (dus niet het vroege gloren boven de kim aan een onbewolkt uitspansel!) de voorbode van nat weer. Wees wijs, en neem bij deze ochtendlucht een regenjas mee! Studie van de wolken zal menig ander teken aan de hemel openbaren dat een goede leidraad zal blijken te zijn voor het op handen zijnde weer.

.

Aardrijkskunde 6e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 6e klas 

.

2903-2723

.

.

.

VRIJESCHOOL – Geschiedenis – zeilschepen

Bij het voorbereiden op de lessen zit je soms ineens verlegen om informatie die uiteindelijk wel te vinden is, maar ernaar moeten zoeken kan veel tijd kosten.

Wanneer je iets wil vertellen – en laten zien – of zelf (laten) tekenen, vind je hier e.e.a. bij elkaar.

.

zeilschepen
.

De eerste zeilschepen

Niemand weet wanneer het eerste zeilbootje is gemaakt, maar de eerste afbeeldingen van een zeilboot zijn al ± 6000 jaar oud. In Egypte bouwde men toen al kanovormige bootjes van papyrus, een soort riet. Van de tekeningen kunnen we afleiden dat het kleine zeil vastzat aan de mast voor op het bootje. Het zeil kon dus alleen gebruikt worden met wind achter (in zeiltermen heet dit voor de wind zeilen) en het werd neergeklapt bij tegen- of zijwind.

Thor Heyerdal, die wilde bewijzen dat de Zuid-Amerikaanse Maya’s mogelijk van de Egyptenaren afstamden, bouwde zo’n papyrusboot na en voer ermee van Egypte naar Mexico.

De Egyptenaren verbeterden hun zeilschepen in de loop van honderden jaren tot grote houten vaartuigen van wel 25 m. lang, met een groot vierkant zeil en een bemanning van 40 koppen. Maar de manier van varen bleef hetzelfde: er werd geroeid en alleen bij gunstige wind gezeild. Omdat de Egyptenaren rivierzeilers waren, moeten we de eerste echte zeeschepen ergens anders zoeken.

De Feniciërs bouwden zo rond 1500 v. Chr. handels- en oorlogsschepen die zeewaardig waren. Maar ook die schepen waren eigenlijk meer roeischepen met een (hulp)zeil. 

De eerste echte zeezeilschepen werden gebouwd door de Grieken ± 500 v. Chr maar de meeste grote schepen werden nog steeds bemand met roeiers. De Romeinen bouwden zeilschepen zonder roeiers (100 n. Chr.). Het waren brede ronde schepen met twee masten met meer dan een zeil. De zeilen konden een beetje gedraaid worden zodat ook van zijwind kon worden geprofiteerd De Romeinen verloren na ± 350 n. Chr. hun macht en daardoor stopte de ontwikkeling van het Romeinse zeilschip.

De zeilschepen van de Noormannen

De schepen van de Noormannen lijken omstreeks 500 op de Egyptische zeilroei-scheepjes: aan de zijkant plaats voor roeiers en een vast, vierkant zeil. Het verschil met de Egyptenaren was dat de Noormannen vanaf het begin aan hout gebruikt hebben. Dat is natuurlijk te begrijpen: in Noorwegen en Zweden zijn uitgestrekte bossen. Dat hout maakte het mogelijk de romp een betere vorm te geven. De Vikingschepen werden steeds groter: het schip van Gokstad dat in de 19e eeuw werd opgegraven, was 23 m. lang en 5 m. breed, had 32 roeiers en een groot vierkant zeil. Aan elke kant hingen bij de opgravingen 32 schilden ter versiering. Er kon met de schilden niet worden gezeild; ze zouden wegspoelen.


Een der eerste Vikingschepen

Vikingschip uit Gokstad:

In 1893 bouwde men het schip volledig na. Als bewijs dat deze schepen zeewaardig genoeg waren om naar Amerika te zeilen, voer men er in 28 dagen mee over de oceaan. De Vikingen veranderden verder niet zoveel aan de schepen, wel gingen ze steeds meer versieringen aanbrengen. Heel bekend is de drakenkop op de voorsteven. Deze draken waren afneembaar, want het was verboden ze op de voorsteven te hebben voor de eigen kust. Ze waren waarschijnlijk ter afschrikking van de vijand bedoeld.

Engelse schepen

Uit de 13e eeuw zijn veel afbeeldingen van Engelse schepen bewaard gebleven op de zegels van de Engelse handelssteden en op het beroemde „Tapijt van Bayeux”. Op die tekeningen zien we rond 1200 nog de bijna onveranderde Vikingschepen. Wat later zijn er veranderingen, met name het achterwege laten van de riemen en het toevoegen van een boegspriet. Voor het eerst ontstond nu in Noord-Europa het echte zeilschip. Deze Engelse schepen werden o.a. gebruikt voor het vervoeren van de kruisvaarders naar Palestina.

Bayeuxschip

Duitse schepen

In Oost-Nederland en Noord-Duitsland vormden de handelssteden een verbond: de Hanze. Hun schepen, Hanzekog genaamd, waren ook duidelijk afgeleid van de Vikingschepen maar er was veel verbeterd: de stevens waren hoog en recht tot aan de kiel. Hierdoor kon veel beter gezeild worden. In de Hanzekog werd bovendien een nieuwe vinding toegepast: het achterstevenroer. Alle schepen hiervoor hadden het roer opzij, rechtsachter (stuurboord). De Hanzekog had het roer achter het schip, het roer werd bewogen met behulp van een helmstok.

De kog, en de latere nog grotere hulk, hebben voor het uiterlijk van Europa veel betekent: ze waren zo groot dat havensteden niet langer landinwaarts gelegen konden zijn, havens moesten voortaan aan zee liggen en dat is nu nog zo.

Schepen van de Middellandse zee

Na de Romeinen kwamen er geen nieuwe soorten schepen bij in de Middellandse Zee. De ontwikkeling van het zeilschip vond plaats in Noord-Europa en in het Zuiden had men daar geen weet van. Waarschijnlijk raakte men meer onder invloed van de Arabische landen, want omstreeks 900 verschenen op zee zeilschepen met het zogenaamde Latijnse zeil: een driehoekig zeil.

Dit driehoekige zeil zien we nu nog steeds op de Arabische wateren. Dit zeil was goed draaibaar en zo kon bij verschillende windrichtingen gezeild worden over verschillende boegen. De Italianen, vooral die uit Venetië en Genua, gebruikten dit driehoekige zeil in de 13e eeuw voor hun kruistochtschepen. Voor het eerst in de zeilschepengeschiedenis bouwden ze de schepen met meer dan één mast.

De Kraak

In Noord-Europa voer de kog, met achtersteven en vierkant zeil, in Zuid-Europa waren de twee- of driemasters met driehoekig, draaibaar zeil. Toen de Noord-Europeanen en Zuid-Europeanen elkaar ontmoetten (o.a. door kruistochten en handel) gaven ze de kennis die ze hadden aan elkaar door. Het resultaat was de kraak, een zeilschip dat alle goede eigenschappen van de noordelijke en de zuidelijke schepen had. De kraak was een tweemaster, met driehoekig en vierkant zeil, boegspriet en achterstevenroer. Met een kleine kraak voer Columbus naar Amerika.

Eigenlijk is er na de kraak aan het zeilschip niet veel meer veranderd, alleen werd het aantal zeilschepen uitgebreid of gebruikte men meer masten. Zo ontstond na 1500 het Spaanse galjoen, met een ronde bodem, vier masten en een hoog achterdek. Dat hoge achterdek werd bij latere schepen prachtig versierd, met houtsnijwerk en verguldsel (de spiegel).

Zeilschepen van 1500-1900

Tussen 1500 en 1900 ontstaan er een heleboel verschillende soorten zeilschepen, met allemaal verschillende vormen en tuigages (= zeilen en masten). Elke soort had een aparte naam. We noemen: de fluit (koopvaarder), de pinas (bewapend koopvaardijschip), het fregat (oorlogsschip), het Hollandse jacht (snelvervoer), het linieschip (oorlogsschip), de polakker, de bark, de kotter, de schoener (nu nog in ’t klein in gebruik als plezierjacht), de Brigantijn (ook brik), de korvet, de chebeck, de logger, de Oostinjevaarder en de klipper.

De klipper en de schoener zijn de laatste grote zeezeilschepen, want ondanks hun snelheid en handelbaarheid werden ze na 1900 vervangen door het stoomschip.

Niet-Europese zeilschepen

In Europa is het grote zeilschip eerst vervangen door het stoomschip en later door het motorschip, maar buiten Europa worden nog veel zeilschepen gebruikt. Op de Nijl en in de zeeën rond de Arabische wereld ziet men nog steeds de Latijnse zeilen, rond Ceylon vindt men ook soortgelijke zeilschepen, de mashwa of patta mar.

Op da rivier de Ganges in India vaart nog de pallar, een schip dat precies lijkt op de Nijlschepen van 4000 j. geleden. In Indonesië treffen we de prauw aan en ten slotte moet nog de Chinese jonk genoemd worden: grote, platte schepen met zeilen waarop lange latten zitten, zodat die zeilen als matten opgevouwen kunnen worden.

De zeilsport

In onze moderne wereld is het zeilschip in verkleinde vorm alleen nog als pleziervaartuig in gebruik. De zeilsport is na 1900 tot grote bloei gekomen. Voor elke soort zeilboot zijn zeilwedstrijden, kampioenschappen en Olympische Spelen.

Heel veel belangstelling heeft ook zeezeilen. Zo zijn er de beroemde klipper-wedstrijden om de Americabeker en maken diverse stoere mensen in hun zeilschip enorme tochten, zoals Sir Francis Chichester, die in zijn Gipsy Moth in z’n eentje de wereld omzeilde.

.

Geschiedenis: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Schepen in het Oude Testament

Vrijeschool in beeld: klas 5 aardrijkskunde
 klas 5 geschiedenis
 klas 6 geschiedenis

.

2809-2636

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Voorbereidende stemming voor de lessen over de natuur

.
Nog tijdens het leven van Rudolf Steiner schreven enthousiaste vrijeschoolleerkrachten van de 1e vrijeschool in Stuttgart over hun onderwijs. Zich uiteraard sterk beroepend op de mededelingen van Steiner die ze van hem hadden gehoord, dan wel gelezen.

In het tijdschrift dat de voorloper is van het Duitse blad ‘Erziehungskunst’ werden de artikelen voor voornamelijk de ouders gepubliceerd. In ‘Mededelingen vrijeschool’ uit 1924 staat onderstaand artikel over de stemming van waaruit je met de kinderen over de natuur kan spreken.
Hoewel dus ook bijna 100 jaar oud, is de inhoud nog even fris en belangrijk voor de vrijeschoolleerkracht van nu. Ik heb het iets ingekort.

Friedel Naegelin, Mitteilungenblatt Freie Waldorfscjhule, nr. 6 1924
.

voorbereidende stemming voor de lessen over de natuur

In de lessen over de natuur en bij aardrijkskunde proberen wij vanaf het begin een levend gevoel te wekken voor de aarde, gezien als een samenhangend organisme.
Het leven dat de aarde ons toont, neemt de mens over het algemeen als een vanzelfsprekend gegeven, zonder erbij stil te staan dat wanneer hij over de aarde loopt of van de voortbrengselen geniet, hij gedragen en gevoed wordt door iets bezields, iets wezenlijks.

De aarde neemt en daarmee alles wat leeft overdag die werking van de zon op, ’s nachts die van de sterren. Alles wat leeft hangt nauw samen met het leven van de mens en met de kleine en grote ritmen en met de tijdsduur. Overdag, ’s nachts, in de winter en de zomer, tijdens perioden van aardbevingen en vulkaanuitbarstingen, in de luchtbewegingen en in de kringloop van het water zijn krachten aan het werk die zoals in het menselijk lichaam leven en vorm geven.
Het gevoel van de mens bij de aarde te horen kan nog dieper worden, wanneer hij ervaart hoe in de warmte, de zuiverheid en helderheid van het zonnelicht iets naar de aarde toekomt, wat in al het aardse op de meest intieme manier de kiem voor een morele ontwikkeling legt.
De volksmond heeft het vaak over de zon als symbool van het licht, dat geen duisternis verdraagt en leugen en onrecht aan het licht brengt.

Je ziet de mens door de ontwikkelingsfasen gaan met de markante keerpunten (tandenwisseling, puberteit) en ook de aarde maakt haar ontwikkelingsfasen door. Er zijn mijlpalen aan te wijzen, net zoals in het leven van de mens.

Nu is de mens wat zijn fysieke materie betreft gescheiden van de aardse materie tot aan de dood, zoals een regendruppel van de zee. 

En telkens ontwikkelde en ontwikkelt de mens nieuwe impulsen naar de toekomst en schept vanuit het licht een nieuwe moraal, bevrijdende liefde en liefdevolle vrijheid.

Vanuit deze stemming proberen we de lesstof in het onderwijs zo te geven dat er bij de kinderen iets wakker wordt dat verder gaat dan alleen het materialistische denken en dat hem daar ook tegen beschermt.

Want wie alleen maar materialist is, kan slechts van de aarde houden vanuit egoïstische motieven. Dan gaat het alleen om het ‘nu’. Dan kijkt de wetenschapper alleen naar het vergankelijke. Dan is de aarde alleen iets wat iets oplevert voor de lichamelijke behoeften en houdt alles met de dood op.

De aarde beschouwen als een levend wezen met een zonnenatuur, zoals wij dat ook zijn, betekent aan haar ontwikkeling meewerken en vormen voor een verre toekomst. 

.

Algemene menskunde: alle artikelen

Dierkunde: alle artikelen

Plantkunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

2335-2191

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – aardrijkskunde – de Amazone

.
Dit is vooral het verhaal van de rubberproductie en alles wat er mee samenhing. Voor de ‘economische aardrijkskunde’ een sterk sprekend voorbeeld van hoe andere mensen hard moeten werken, ja uitgebuit worden. Dat is in deze tijd, maar nu voor andere gebieden en producten, nog steeds actueel.
Sommige gegevens zijn niet meer actueel. Dit artikel is waarschijnlijk geschreven rond 1970.

DE AMAZONE

De Amazone zou onvergelijkbaar zijn, beweert de bekende journalist Raymond Cartier, op wie de Rio Mar en de weelderige plantengroei van haar oevers een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Met de overlevenden van de Indianenstammen, die hun oeroude zeden en gebruiken met hand en tand tegen de aanslagen door de beschaving verdedigen, heeft hij talrijke avonturen beleefd. Ook bezocht hij de laatste rubber tappers, de seringueiro’s, die in de Groene Hel een hard en nijver bestaan leiden.

‘We zagen met pijl en boog gewapende Indiaansen, die de mannen aan voerden in de strijd en zich moediger weerden dan zij. Wanneer een man wilde vluchten, gebruikten de vrouwen hun boog als knots en sloegen ermee op hem in. Ze deden ons denken aan de Amazonen – en aangezien een dergelijk gedrag, dat aan de natuur van de vrouw vreemd pleegt te zijn, nauwelijks geloofwaardig lijkt, wil ik graag beklemtonen dat ik dit inderdaad met eigen ogen aanschouwd heb.’ Op grond van dit rapport, waarvan de waarheidsgetrouwheid niet in twijfel werd getrokken, kreeg de Amazone haar naam. De samensteller ervan was pater Caspar de Carjaval. Hij behoorde tot de groep onversaagde mannen die een van de avontuurlijkste ontdekkingsreizen uit de geschiedenis hebben ondernomen: een handjevol Spanjaarden, vertrokken vanuit Peru, voeren de rijzende zon tegemoet over rivieren die steeds machtiger werden en steeds dieper doordrongen in het verraderlijke oerwoud. Oog in oog met een dergelijke natuur was men geneigd ook de meest fantastische verhalen over de menselijke wezens die hier leefden voor klinkende munt aan te nemen. Bij alle stammen vergaarden de Spanjaarden bijzonderheden over dit volk van krijgsvrouwen, totdat ze uiteindelijk geloofden ze met eigen ogen gezien te hebben. Ze waren rijzig, onverschrokken, blond en naakt. Ze oefenden een streng bewind uit over het gebied en de inboorlingen betaalden hun schatting in de vorm van bonte veren. Ze woonden in afgelegen dorpen waaromheen zich dank zij de mare van hun woeste dapperheid een niemandsland had gevormd.’

‘Onze aanvoerder’, meldt pater Carjaval voorts, ‘wilde weten hoe de Amazonen kinderen kunnen baren, aangezien ze toch niet huwen en geen mannen bij zich dulden. Men legde hem uit dat ze van tijd tot tijd een naburig koninkrijk overvallen, gevangenen maken en die zo lang bij zich houden tot ze zwanger zijn. Daarna laten ze de mannen weer vrij zonder ze een haar te krenken. Wanneer de kinderen geboren zijn, doden ze de jongens en zenden ze de lijken naar de vaders. De meisjes voeden ze met de grootste zorg op en onderwijzen ze in alle krijgskunsten.’

Men heeft naar deze Amazonen gezocht, maar er nooit ook het geringste spoor van gevonden. Hoewel het mogelijk is dat pater Carjaval en zijn meerdere, aanvoerder Orellana, het slachtoffer zijn geweest van een misverstand, neemt men in het algemeen aan dat ze eenvoudig gelogen hebben om hun reisverhaal op te smukken, hoewel dit nergens voor nodig was. Zo dankt de koningin der rivieren dus haar naam aan een hersenspinsel.

Niets laat zich met de Amazone vergelijken. De aanduiding ‘rivier’ is eigenlijk helemaal niet op haar van toepassing. Veeleer is ze een stelsel van reusachtige stromen die op een of andere manier een gezamenlijke weg naar beneden vinden en naast elkaar in de oceaan uitmonden. De Rio Negro heeft een breedte van 50 kilometer. De Madeira en de Purus zijn allebei langer dan de Ganges. Een kleine zijrivier aan de bovenloop, de Ica, vervoert meer water dan de Rhône. De Tapajos en de Tocantins zouden elders belangrijke zijrivieren zijn, waarvan ieder schoolkind de namen diende te kennen. Grote zeeschepen varen tot aan het 3000 kilometer van de oceaan verwijderde Manaus en vrachtboten van 3000 ton nog 2000 kilometer verder tot aan Iquitos in Peru. Bij zijn samenvloeiing met de Rio Negro is de Solimoes 72 meter diep en zijn stroming is zo sterk dat het de zwarte wateren van de grote rivier niet lukt zich met de zijne te vermengen. Apocalyptische onweren, verschrikkelijker dan die op open zee, geselen de watervlakten. Bovendien storten de zware equatoriale regens zich in de Amazone uit en doen ze haar onder donderslagen en stormgehuil plotseling aanzwellen. Bij haar ontmoeting met de Atlantische Oceaan bereikt de woede van de reuzin haar hoogtepunt. De krachtigste Afrikaanse springvloeden kunnen de vergelijking niet doorstaan met het geweld dat rondom het eiland Marajo raast. Als een stormram dwingt de rivier de oceaan terug te wijken. Toen de zeevaarder Vicente Pinzón ver van enige kust in open zee zoet water aantrof, had hij de Amazone ontdekt, enkele jaren voordat Orellana, komend van de andere kant, op haar stootte. Alles is bijzonder aan deze grootste aller rivieren, zelfs haar eerste kennismaking met de mens.

De vroegste verkenners van de Amazone karakteriseerden haar als een zee en de huidige aardrijkskundigen geven hun gelijk. Volgens hen is ze een reusachtige golf vol eilanden, restant van een zeearm die de Atlantische met de Grote Oceaan verbond en die door het oprijzen van de Andes veranderde in een doodlopende straat. Eenmaal per jaar zwelt deze rivierzee aan en maakt ze getijden mee. Haar vloed wordt ‘Ecchante’ genoemd en haar eb ‘Vasante’. Al naargelang van stroom, plaats en jaar bedraagt het verschil tussen de getijden 12 tot 30 meter. Bij vloed overstroomt een zesde deel van het totale Amazonebekken; de overstroming strekt zich dus uit over een gebied dat groter is dan geheel Frankrijk. Reusachtige beboste vlakten staan onder water, tijdelijk vormen zich meren die even groot zijn als het Tsjaadmeer en kleine, ondiepe waterlopen veranderen in rivieren ter lengte van de Donau. Over honderden kilometers wordt de vegetatie weggespoeld, samen met de grond die aan de wortels kleeft en de luipaarden en pythons die de rivier in hun schuilplaatsen verrast heeft; ja zelfs hele kuddes runderen drijven in de stroom en op de oever hoort men boven het ruisen van de golven uit hun vertwijfeld geloei. Wanneer de wateren weer zakken, blijft er een dood Amazonas achter en komt er een nieuw tot leven. Zijn profiel is door oeverwouden veranderd, rivieren zijn van bedding verwisseld, eilanden door de botsing met in het water drijvende boomstammen verwoest en andere zijn uit de miljarden kubieke meters aangespoeld slib opgedoken. De Amazone heeft haar klei omgevormd en opnieuw verdeeld. In het gebied van de Amazone is de schepping nog niet voltooid, hebben de elementen zich nog niet definitief van elkaar losgemaakt.

De hoofdverkeerswegen in het oerwoud van de Amazone, de ‘igarapé’s’, zijn kleine zijrivieren die een lagune met een grotere waterloop verbinden.

Een boottocht door het oerwoud langs de Amazone is een onvergetelijke ervaring. Het vormt een van de volmaakte schouwspelen der natuur op aarde en is hierin te vergelijken met de Himalaya en de Sahara. Nergens zweemt dit oerwoud naar eentonigheid en het wekt als geen ander het brandende verlangen op het geziene nog nauwkeuriger, nog grondiger en nog langer te bestuderen. Wanneer men er laag overheen vliegt, is het een kruimelige vlakte waaruit hier en daar een door de bliksem gedode boomreus oprijst en waarboven vaak een groen-rode wolk van papegaaien zweeft. Vanaf de boot gezien neemt het de meest uiteenlopende en vaak ook bedrieglijkste vormen aan. Soms lijkt het met zijn groene, grasachtige ‘Capim’-vlakten en verspreide boomgroepen op een Engels landschap of op Hyde Park – alleen drijven de ‘Capim’ en de bomen op water dat wemelt van de ziektekiemen. Meestal echter staat het oerwoud daar simpel als een muur waarop de lichte stammen van de kokospalmen een grillig patroon tekenen dat herinnert aan het Arabisch schrift. Bewegingloos, stom, ondoordringbaar, onbuigzaam, afmattend en fascinerend. Men heeft er een uur lang naar gekeken en men zou het dagen willen blijven doen.
Maar de levende muur vertoont ook spleten. Het zijn de paden van de maniok-planters en rubbertappers. Om ze te bereiken moet men er vaak in een uitgeholde boomstam onder mangroven, die het slijk vastzuigen als de laarzen van een baggerman, heen varen. Zelfs op de vaste grond blijft men op water stoten, hetzij in de vorm van modderpoelen, hetzij in de vorm van plantengrotten die druipen van het vocht. Vanaf de wortels tot aan de toppen veranderen de bomen in andere wezens, tonen hun parasieten, resultaat van hun vertwijfelde strijd om het bestaan, want om niet te verstikken moeten ze proberen aan de duistere diepten van de ondergroei te ontsnappen en het zonlicht te bereiken. De groei van het oerwoud heeft iets ziekelijks, koortsachtigs. Enkele solitairen zijn van hout dat zo hard is als ijzer, maar vele andere boomreuzen zijn slechts holle pijpen of hun binnenste bestaat uit een soort stro dat door gaten in de schors naar buiten puilt. Wanneer ze erin slagen om te vallen, breken ze als glas, maar meestal blijven hun dode lijven in lianen geketend hangen en vergaan ze aan de lucht, zoals vroeger de misdadigers aan de galg. Nergens overheerst hier een enkel geslacht, een bepaald gewas, zoals in de wouden van het noorden de berk, de lariks of de spar. De plantenwereld van het gebied van de Amazone is een eeuwige chaos, een wilde wirwar van verschillende soorten, die elkaar in een geluidloze worsteling omklemd houden. De onverbiddelijkheid van dit gevecht komt tot uitdrukking in de onnatuurlijke stilte en droefgeestigheid van het oerwoud. Van buiten gezien is het groen, van binnen grauw. Er komen schitterende, een tot twee meter lange orchideeën voor, maar ze zijn zeer zeldzaam en de weinige planten die lieflijke bloemen dragen, bloeien slechts in verborgenheid. De plant wapent zich hier liever met vijandige dorens of stekels dan dat hij zich met schoonheid tooit, want de strijd om het bestaan is zonder erbarmen en kent geen adempauze.

Eens kreeg het oerwoud langs de Amazone gedurende een korte periode wereldbetekenis. De gehele ontwikkeling van de techniek werd van hem afhankelijk en er kwam leven in, voor zover het al mogelijk is door menselijk toedoen leven te brengen in zo’n onmetelijk groot geheel. Maar de raket viel nog sneller op de aarde terug dan hij opgestegen was en sindsdien heerste er in het gebied weer de gebruikelijke ellende.

La Condamine had de eerste rubber naar Parijs gebracht. Hij toonde het materiaal aan zijn collega’s van de Academie voor Wetenschappen en legde hun uit hoe de Indianen van het Amazonegebied er schoeisel, onbreekbare flessen en ballen uit vervaardigden. Men vond het verhaal van deze vindingrijke wilden amusant en origineel, maar zag aanvankelijk niet in hoeverre deze merkwaardige stof van nut kon zijn voor een beschaafde maatschappij. Vervolgens ontdekte men dat men er potloodstrepen mee kon uitwissen en dat er met deze stof (het Engelse woord ‘rubber’ betekende oorspronkelijk ‘radeergom’) toch iets aan te vangen viel: hij ging in bepaalde gevallen het radeermes vervangen. Minder geleerde, maar daarom meer praktische koppen kwamen op het idee de elastische, waterdichte substantie uit het Amazonegebied ook voor andere doeleinden te gebruiken. Een zekere Mackintosh maakte er jassen van en een zekere Goodyear schoenen. Deze Goodyear, uit Boston, en een Brit met de naam Hancock speelden het klaar de rubber te verharden door er zwavel aan toe te voegen. Plotseling begreep de wereld niet meer hoe ze zo vele eeuwen lang had kunnen rondkomen zonder dit materiaal, waaruit men nu bretels, kousenbanden, riemen, overschoenen, regenjassen, drukrollen, biljartranden en tabaksbuidels vervaardigde. Door de uitvinding van steeds nieuwe machines groeide ook het aantal apparaten waarvan de werking en het nut berustten op de elasticiteit en de water- en luchtdichtheid van rubber. Binnen dertig jaar veranderde rubber van een curiositeit in een onmisbare grondstof. Het oerwoud langs de Amazone kreeg een vaste plaats in de economie.

In de klamme hitte van de jungle halen de seringueiro ’s, de rubbertappers, de melk op van de dagelijks ingekerfde rubberbomen.

De bronnen van rubber zijn talrijk. Het melkwitte sap (latex) waaruit men het wint, vloeit uit vele planten, die tot verschillende families behoren. Vanwege het hoge gomgehalte van zijn sap echter overtreft de Hevea brasiliensis alle andere rubberplanten. Hij kan niet bepaald tot de reuzen van het oerwoudgebied aan de Amazone worden gerekend, maar de fraaie boom met zijn drielobbige bladeren kan toch een hoogte van dertig meter bereiken en zijn grijze stam kan een omtrek hebben van drie meter. Cahuchu, het wenende hout, noemden de Indianen hem. Hij bezit niet alleen het vermogen om te wenen, maar hij mint ook de eenzaamheid. Nooit zoekt een rubberboom het gezelschap van een andere. Hij leeft als solitair, door 100 tot 200 meter kreupelhout van zijn naaste buur gescheiden . Maar het Amazone-oerwoud is zo reusachtig dat er tussen de moerassen aan de monding van de rivier en de hellingen van de uitlopers van de Andes miljoenen Hevea-bomen kunnen groeien en gedijen.

Duizenden mannen zwermden uit langs de vaak nog onverkende rivier. Op de kaden van Belém, tegen het decor van de trotse schoeners met hun blauwe zeilen in het Veropesu Bekken, vormden ze nog een onafzienbare menigte, maar hoe dieper ze doordrongen in het oerwoud, hoe kleiner de groepen werden, totdat uiteindelijk iedereen op zichzelf was aangewezen. De meesten waren afkomstig uit het droogtegebied Ceara, waarin kuddes uitgemergelde dieren rondzwerven. Ze waren gewend aan de verten van de steppe en de hemel, en wat hun aan het einde van hun reis wachtte was een ellendige hut die ze te midden van een zelfs het zonlicht verzwelgende plantengroei zelf moesten bouwen. Ze waren de lange perioden van droogte gewend waarin de huid in perkament verandert en nu moesten ze in een badhuisachtige vochtigheid leven, waarin het vlees opzwelt en bleek wordt als dat van een dode. Zonder ophouden trommelde de regen op hen neer en ze werden zo ziek van de malaria dat de aanvallen van koorts en koude rillingen elkaar steeds sneller opvolgden. Een andere kwaal waarvan ze geen verlossing konden vinden was hun schuldenlast. Alles wat ze in hun roeiboot hadden meegebracht – een paar stukken gereedschap, een wapen, een beetje lampolie, zout, maniokmeel en gedroogd piracuruvlees, de stokvis van de Amazone – deze geringe schat die het enige bezit van de arme drommels vormde, was de vooruitbetaling die de bezitters van de hevea’s of de rubberhandelaren, de aviadors (leveranciers) of patrao’s (eigenaren), hun gegeven hadden. Er was bijna geen seringueiro die het gelukte zijn schuld af te lossen. Toen hij zijn thuisland Ceara verliet, was hij ervan overtuigd geweest terug te zullen keren met een zak vol goudstukken, maar omdat men de analfabeten vervalste rekeningen onder de neus stopte, zou alle rubber uit het oerwoudgebied niet genoeg zijn geweest om de terugreis te betalen. Wanneer hij bij uitzondering een paar cruzeiro’s in de schoot geworpen kreeg was zijn verlangen om angst en eenzaamheid althans voor even te vergeten zo allesoverheersend dat hij zich onmiddellijk op de kroegen van Porto Velho, Santarem of Manaus stortte.

De latex wordt hier tot ‘pela ’ gevormd, een kogel die ongeveer 20 kilo weegt.

De limousines in Wenen en Parijs reden nu op rubberbanden. Dunlop kwam op het idee ook fietsen van rubberbanden te voorzien. Men wilde ‘rubber’ als men waterdichte schoenen kocht en een regenjas zonder rubber was ondenkbaar. Om in de behoeften van een hem onbekende wereld te voorzien, verliet de seringueiro aan de Amazone bij het krieken van de dag zijn hut, op het tijdstip dat het oerwoud vol is van een verscheidenheid van geluiden, die echter langzamerhand verstommen zodra de meedogenloze zon opkomt. Het pad. de ‘estrada’, voerde van de ene rubberboom naar de andere. Bij zijn eerste rondgang maakte de man met een handbijl een inkeping in de schors en bevestigde onder de wond een metalen bakje. Op hun uitgangspunt teruggekeerd begon hij aan zijn tweede ronde om de latex in een loden kan te verzamelen. De afstanden die de seringueiro moest afleggen – hij behandelde 100 tot 150 bomen – waren zo groot dat hij de gehele dag op het smalle, glibberige pad onderweg was .Zonder ophouden probeerde het oerwoud dit pad te overwoekeren zodat hij voortdurend gedwongen was het met zijn machete weer open te hakken. Een giftige en vergiftigde omgeving zwoer samen tegen de arbeiders: doorntakken waarvan de schrammen celweefselontstekingen veroorzaakten, wormen, larven en teken die in alle lichaamsdelen binnendrongen en hen met alle mogelijke afgrijselijke ziekten infecteerden, bacteriën waarvan het wemelde in het stinkende water, zijn enige drank, en reuzenmieren waarvan de beet even pijnlijk en gevaarlijk was als die van een schorpioen. Dan moest de vergaarde latex nog worden gerookt en gekneed tot ongeveer 20 kilo zware ballen, de zogenaamde ‘pela’s’, die eruitzien en aanvoelen als hout. Hurkend voor zijn hut van rijshout beëindigde de seringueiro zijn werkdag bij een vuur van urucuri-noten, waarvan de bijtende rook zijn longen verwoestte. Toen de mannen wegtrokken uit de steppe, waren ze arm, maar gezond. Na enkele jaren in het oerwoud begroef men hen als menselijke wrakken. De eerste rubber in de wereld werd onder slechtere omstandigheden vergaard dan ooit een slaaf had moeten dulden, door uitgehongerde, door koorts geteisterde, vaak zelfs doodzieke mannen.

Maar deze ellende vormde de grondslag voor een opleving zonder weerga van de wereldeconomie. Jaar in jaar uit groeide de behoefte aan rubber en ieder jaar overtroffen de beurskoersen die van het vorige. Voor de seringueiro bracht een pond latex een paar handen vol maniokmeel op, de exporteur echter ontving er de tegenwaarde van 35 pond koffie voor. Onmetelijke winsten goten zich als watervallen uit over de heerschappij van de tussenhandelaren.

Avonturiers uit de hele wereld spoedden zich naar deze bron van rijkdom die plotseling in het oerwoud opwelde. In de gehele geschiedenis van de economie is rubber wellicht het enige plantaardige product dat een met de ‘goldrush’ vergelijkbare koorts heeft ontketend. Manaus bestond reeds zeer lang. Aan de oever van de zwarte golven van de Rio Negro, nabij zijn samenvloeiing met de Amazone, had de ontdekkingsreiziger Francisco Falco in 1667 een fort, San José, gesticht dat later Bara heette en ten slotte uitgroeide tot Manaus. Twee eeuwen lang leidde de plaats op de twee of drie heuveltjes tussen de diep ingesneden kleine zijrivieren, de ‘igarapé’s’, als zetel van bestuur een slaperig bestaan. De hoofdstad van Amazonas was Belém, de haven aan de monding, enige schakel tussen de wilde rivier en de beschaving. Het stadje Manaus telde in 1850 slechts 6000 inwoners en vormde niet meer dan een eindeloos ver verwijderde voorpost in het onverkende gebied. Een paar groepen ‘Memeluco’s’ of ‘Caboclo’s’, een mengras van Indianen en Portugezen, vissers, jagers, looiers die
krokodillenhuiden bewerkten, verzamelaars van geneeskrachtige kruiden, stroopten de eindeloze vlakten van de moerassen af, maar ontmoetten elkaar ten tijde van de vloed in Manaus om de oerwoudproducten te ruilen tegen een beetje ijzer, kruit en zout. De plaats was verschrikkelijk verwaarloosd. Op de oevers van de Rio Negro. die steeds weer onder water stonden, hoopte zich in het slijk de afval op die door de ernstige, zwarte urubu’s, een Zuid-Amerikaanse giersoort, weer uitgegraven werd. De weinige notabelen, ambtenaren en kooplieden bouwden hun houten huizen op de vaste wal, terwijl het gewone volk, net als vandaag nog, op de rivier woonde. Onmiddellijk achter de woningen begon het oerwoud. De ontdekking van de rubber schudde dit verrotte wereldje wakker. Namen uit al ’s Heren landen verschenen plotseling op de uithangborden van Manaus. Toen men moeilijkheden ondervond bij de bouw van de eerste pakhuizen, bood de Britse maatschappij Booth uitkomst door tussen de ‘igarapé’s’ Cachoeirinha en Cachoreira een brug aan te leggen. De grootste troef van de oerwoudstad was de directe verbinding met de oceaan via de machtige waterweg de Amazone. Spoedig kon men regelmatig het schouwspel beleven dat grote stoomschepen uit Europa de Rio Negro binnenvoeren, de schuimende grens tussen het gele en het zwarte water passeerden, langs de steile hellingen van de noordelijke oever voorbijgleden en, begeleid door de klanken van hun boordkapel en het geloei van sirenes, in Manaus voor anker gingen. De rijkelui maakten er een gewoonte van hun was in Londen te laten doen.

De armzalige hutten van Manaus, aan de Rio Negro, staan op palen of op vlotten, aangezien de rivier vaak plotseling zwelt. Geen enkele weg leidt naar deze stad, die volledig door het oerwoud is ingesloten.

Het geld vloeide in stromen naar Manaus en de plaats kende een opbloei zonder weerga. Men plaveide de straten, legde een kanalenstelsel aan, bouwde een kathedraal, voerde gasverlichting in, sloeg een bron die naar de top van een heuvel werd geleid vanwaar het water in een reusachtig reservoir stortte en bestelde in Engeland een trambaan met 16 kilometer rails, ’s Avonds bestegen de schonen van Manaus, gehuld in mousseline, de open rijtuigen en reden om verkoeling te zoeken in de door de snelheid opgewekte wind tot aan het eindstation bij de grote ijzeren brug van Cachoerinha, waar het angstaanjagende oerwoud begon. Het toppunt van pronkzucht was de bouw van een theater met 1400 zitplaatsen en een reusachtige koepel van faience, waarvan een paar totaal verknipte figuren betreurden dat hij niet van goud was gemaakt. Overal bazuinde men rond dat Sarah Bernhardt op dit podium zou zijn opgetreden. Zelfs op de kaften van schoolschriften werd in Manaus van dit wapenfeit kond gedaan, maar in werkelijkheid heeft het nooit plaatsgevonden. Noch Sarah Bernhardt, noch Caruso hebben ooit een voet in Manaus gezet.

In 1880 verbreidde zich het bericht dat een Engelsman, een zekere Parris, enkele jaren daarvoor zaden van de rubberboom uit Brazilië had meegenomen en deze aan de botanische tuin van Kew had gegeven, die ze op zijn beurt had doorgestuurd naar de botanische tuin van Calcutta, in de hoop dat men dit kostbare gewas ook in Azië zou kunnen kweken. Het experiment faalde echter. Ver van hun vaderland waren de plantjes snel doodgegaan. Dit bevestigde het vermoeden dat de Hevea brasiliensis trouw bleef aan zijn naam en dat alle pogingen hem buiten zijn vaderland te kweken tot mislukking waren gedoemd. Voorzichtigheidshalve besloot de Braziliaanse regering toch de uitvoer van zaden en zaailingen van de rubberboom te verbieden en de grensposten kregen dienovereenkomstig instructies. Op grond van de getroffen maatregelen en van het gedrag van het gewas was men er in Manaus vast van overtuigd dat de toekomst veilig was gesteld.

Maar helaas sliepen de douaneambtenaren of zorgde men ervoor dat ze een oogje dicht deden. Het schip dat ze ongehinderd door lieten gaan droeg zelfs de naam ‘Amazone’. Het smokkelde 70000 in bananenbladeren verstopte zaden van de Hevea brasiliensis het land uit. Vanaf de brug zag een zekere H.A. Wickham (later Sir Henry) het vlakke land dat hij nooit meer betreden zou aan de einder verdwijnen. Hij had de missie, waarvoor hij tien jaar vol zware ontberingen en talloze gevaren in Amazonas had doorgebracht, met succes beëindigd. Niemand had deze rijzige, zonderlinge man, met wiens zaken het niet zo best gesteld leek te zijn maar die toch nooit geldgebrek had, ook maar enigszins gewantrouwd. ‘Oude dwaas’, spraken de inwoners van Santarem over hem, wanneer ze hem tegenkwamen op een ‘estrada’. En nu voerde de oude gek op de ‘Amazone’ de rijkdom van de Amazonas met zich mee….Maar in Manaus maakte niemand zich zorgen. De toekomst leek zonniger dan ooit. De auto vormde voor de rubber een nieuwe, winstgevende markt. Tussen 1901 en 1910 steeg de prijs van de rubber van 25 tot 34 franc per kilo. Nu begon men de rubberbomen in de hooggelegen gebieden van de Madre de Dios af tc lappen, waar de wildste Indianenstammen van het continent leefden. Het enige waarvoor men bang was, was dat de wonderboom uitstierf, want onverantwoordelijke scringueiro’s velden hem soms om hem in één klap van al zijn tranen te beroven. In Manaus wist men dat er nu ook op Ceylon en in Maleisië rubberbomen werden aangeplant, maar men wachtte kalm de bestraffing van deze jongste diefstal af. Men had alle aanleiding zich zeker te voelen: zelfs kweekpogingen bij Belém hadden geen resultaat opgeleverd. Er waren weliswaar scheuten uit de grond gekomen, maar deze verwelkten weer snel. Wanneer de begeerde, koppige Hevea zich niet eens in eigen land liet aanplanten, hoe zou hij zich dan wel bij de Maleiers gedragen?

De ramp voltrok zich met de kracht van een lawine. In 1910 betaalde men voor de rubber 35 franc, in 1911 17, in 1912 nog maar 14 en in 1913 nog slechts 10. Door zijn lage productieprijs overstroomde en verzadigde de rubber uit Zuidoost-Azië bliksemsnel de markt, die even rekbaar bleek als de rubber zelf. De keten van schulden, die van de bankiers in Londen tot aan de seringueiro’s van Guapore reikte, brak in duizend stukken. Manaus en Belém noteerden faillissementen tot een totale hoogte van een kwart miljard goud-franc. Menige grijsaard weet te vertellen hoe hij als boemelstudent in het Parijse Quartier Latin op een kwade dag het volgende telegram ontving:

CATASTROFE. FAMILIE GEHEEL GERUÏNEERD. MAANDELIJKSE TOELAGE INGETROKKEN. KOM ZO SNEL MOGELIJK NAAR HUIS.

Het hardst werden natuurlijk de seringueiro’s getroffen. Ze moesten hun
‘estrada’s’ verlaten en sleepten zich half uitgehongerd over de Amazone naar hun vaderland terug. Menigeen bleef achter in het oerwoud, waar hij wegkwijnde of het slachtoffer werd van de giftige pijlen van de Indianen. Na nauwelijks vier jaar was Manaus, met zijn reusachtig, nu zinloos geworden theater, zijn verlaten dokken, de half voltooide paleizen en de vleugels die stonden weg te rotten, een dode stad.

Maar het verhaal is nog niet uit. Er bestond voor het land aan de Amazone nog een uitweg: men moest het voorbeeld van Maleisië volgen en rubberplantages aanleggen. De eerste mislukking schreef men toe aan gebrek aan ervaring, maar de toestand veranderde toen in 1924 Henry Ford ten tonele verscheen. Hij wilde het Brits-Nederlands-Franse monopolie breken en vocht vooral tegen het zogenaamde Plan Stevenson, dat beoogde het prijspeil te behouden door de productie te beperken. Ford was een overtuigd aanhanger van de Monroe Doctrine en deze sterkte hem nog in zijn voornemen. De rubber was een geschenk van Amerika aan de wereld. Het was daarom onverdraaglijk, ja zelfs volkomen amoreel dat de rubberboom ergens anders dan op Amerikaanse bodem groeide.

Weer voeren grote stoomschepen de Amazone op. Langs de uivormige torens van de kathedraal van Santarem gleden ze de onafzienbare, melkachtige wateren van de Tapajos op. Van dit beste en gezondste gebied van Amazonas stond de Braziliaanse regering 800000 hectaren af aan de Ford Motors Company. Verbluft sloegen de Caboclo’s aan de Tapajos het oprukken van de Noord-Amerikaans luxe gade. Midden in het oerwoud was er plotseling elektrisch licht en waren er ziekenhuizen, zo wit en koel als in een droom, en fel verlichte winkels waarin onvoorstelbare massa’s kostelijkheden lagen uitgestald. De twee steden van Henry Ford, Belterra en Fordlandia, werden het trefpunt van alle rubberdeskundigen wier diensten voor dollars te koop waren. Bij dit gigantische, kostbare experiment weigerde er slechts één zijn medewerking: de rubberboom zelf. De Hevea brasiliensis weigerde koppig Henry Ford te gehoorzamen. Niets is zo wonderlijk als dit verzet, deze wilsuiting van een plant. In Azië groeien miljoenen Hevea-bomen gehoorzaam in reusachtige concentratiekampen. In Amazonas daarentegen ging de gevangen Hevea te keer als een bezetene. Een ziekte ontbladerde hem. Daarom veranderde men hem met behulp van een variëteit uit het Verre Oosten. Maar toen kwamen de stam en de wortels in opstand. Aangezien de bomen uit oogpunt van rendabiliteit dicht op elkaar geplant moesten worden, wemelde het in de plantages al snel van vraatzuchtige insecten en andere parasieten. De oogsten bleven onbeduidend en de productie van de duurste rubberplantage ter wereld overtrof nooit de enkele duizenden tonnen omvattende opbrengst van een gemiddelde plantage in Maleisië. De oude Ford zette uit trots tot aan het einde van zijn leven door, maar zijn erven stootten de geldverslindende onderneming direct na zijn dood af en gaven het voor een honderdste deel van de koopprijs van 25 miljoen dollar aan de Braziliaanse regering terug. Tegenwoordig is Fordlandia geheel verlaten en in Belterra rekken nog slechts enkele resten van de droom van Henry Ford een kommervol bestaan.

Ondertussen was de rubber oorzaak van nog een tragedie. Alles was echter zo duister dat het nu, na enkele tientallen jaren, moeilijk is alle bijzonderheden te reconstrueren. De Tweede Wereldoorlog woedde. Japan hield het gehele zuidoosten van Azië bezet. De Verenigde Staten zocht vertwijfeld naar nieuwe mogelijkheden om rubber te winnen en de gedachten gingen zelfs in de richting van de lianen van Afrika en de wolfsmelkgewassen van hun eigen grote vlakten. De in het wild groeiende rubberbomen van Amazonas vormden in de ogen van de leiders van de War Production Board een geschenk van de Voorzienigheid. Men was nooit helemaal opgehouden met ze af te tappen. Nooit waren de bruine en zwarte ‘pela’s’ geheel van de markt van Manaus verdwenen, vanwaar men ze naar Sao Paulo verscheepte om het geringe binnenlandse verbruik te dekken. Men wilde nu deze in het wild groeiende rubberbomen gewelddadig aanpakken en ze zo nodig dood laten bloeden om ze van de rubber te beroven die men zo dringend nodig had voor de oorlog. Aangezien er te weinig professionele seringueiro’s waren, haalde men de arbeiders nogmaals weg uit Ceara. De veteranen van de Amazone voelden, zij het in gemoderniseerde versie, nog één keer dezelfde koorts als tegen het einde van de afgelopen eeuw. Ditmaal brachten watervliegtuigen de mannen naar de ‘estrada’s’. Hun vrouwen en kinderen volgden op kleine stoomschepen. Velen van deze arme drommels kwamen omdat men hen sprookjesachtige lonen in het vooruitzicht had gesteld, maar talrijke andere waren door hun feodale broodheren verkocht.
Nog eenmaal heerste er aan de Amazone koortsachtige bedrijvigheid. Het ronken van de jeeps wekte Manaus uit zijn vochtige dommel. Tot diep in het oerwoud landden watervliegtuigen ongeacht enig gevaar op de kleinste watertjes en transporteerden de pela’s naar Belém, waarmee men zich het lange transport over water bespaarde. Toen senator Hugh Butler het land van de Amazone bezocht, stelde hij onthutst vast dat één enkel pond van deze rubber, waarvan de winning door bureaucraten georganiseerd was en die men door de lucht vervoerde, 500 dollar kostte. De ware tragedie echter bleef voor hem verborgen, namelijk die van de ongeschoolde arbeiders. Men had ze de jungle ingestuurd en ze stierven bij duizenden door koorts en ellende. Men beweert – misschien is het overdreven – dat op dit onbekende slagveld van de Tweede Wereldoorlog 50000 mannen het leven lieten. Zo goed als voor niets. De productie van natuurlijke rubber aan de Amazone bedroeg in 1938 19 000 ton. Ondanks alle inspanningen kwam die in 1945 niet boven de 45 000 ton.

Nog steeds bestaan er seringueiro’s. Ze leven en werken nog precies zoals honderd jaar geleden toen het avontuur van de rubber begon. 50000 zwerven er door het gebied tussen Belém en Benjamin Constant respectievelijk Cruzeiro do Sul. Ze vergaren per jaar hooguit 600 kilo rubber en hun maandelijks inkomen is niet meer dan een paar honderd gulden. De prijs voor de tranen van de rubberboom is sinds de gloriedagen van Manaus ongehoord gedaald. Toen was een pond rubber evenveel waard als 35 pond koffie; nu krijgt men er een half pond voor. De seringueiro’s werken overigens alleen nog maar voor de eigen behoeften van Brazilië, dat het kweken van de Hevea op eigen bodem opgegeven heeft en in plaats daarvan te Recife een fabriek voor de productie van synthetische rubber heeft gebouwd.

Dit Amazonas is een land vol tegenstrijdigheden. De eersten die het na Alexander von Humboldt bezocht hebben, bevestigen geestdriftig diens oordeel: er is hier nog genoeg vruchtbare grond om de totale mensheid van de toekomst te voeden. Maar op de markt van Manaus – een uit Frankrijk geïmporteerde ijzeren hal die door de urubu-gieren wordt schoongehouden – komt alles van elders. De ‘faejoes’ of rode bonen, de ‘farinha’, het maniokmeel, de uien, de rijst, ja zelfs de bananen zijn afkomstig uit andere streken van Brazilië, bijna altijd – zoals in het gehele land – uit de staat Sao Paulo. De hele kringloop van het leven berust op fotosynthese-dat wil zeggen op het gebruik van zonne-energie, met behulp waarvan de planten proteïnen vormen. Nergens ter wereld is de fotosynthese intensiever en toch gelukt het Amazonas nauwelijks de paar mensen te voeden die verspreid in zijn verten leven. In het vruchtbaarste land ter wereld heersen ondervoeding en honger. De schuld daarvan is vooral de bodem. Deze is in het Amazonegebied zeer ondiep en schraal. Even snel als de humus zich vormt, lossen de hevige tropenregens deze weer op en spoelen hem weg. Overigens onttrekken de meeste gewassen nauwelijks voedingsstoffen aan de aarde, want voor een groot deel leven ze uitsluitend in de lucht of in het water. De machtigste bomen bezitten slechts nietige wortels, zijn reusachtige lijven met de benen van een dwerg. Het is onmogelijk in deze grond de gebruikelijke landbouwgewassen te telen. En toch staat de grote vruchtbaarheid ervan buiten kijf als men denkt aan de miljoenen tonnen organische materie die het oerwoud dagelijks voortbrengt.

Met behulp van de wetenschap en gedwongen door de steeds groeiende behoefte zal de mens zich in de toekomst ongetwijfeld nog diepgaander met dit probleem bezighouden. Het zal gelukken de hierboven geschetste tegenstrijdigheid op te heffen en de voorspelling van Von Humboldt zal in vervulling gaan, zij het op een andere manier dan met de middelen van de traditionele landbouw. De toekomst van Amazonas ligt in de toepassing van nieuwe, uit de ontwikkeling voortvloeiende technieken, bijvoorbeeld de cultuur zonder aarde. De ongekende massa’s licht, warmte en water die zich over het bekken uitgieten, zullen niet langer onbenut blijven. Maar er zullen nog een of twee generaties, misschien zelfs een of twee eeuwen voorbijgaan voordat men het probleem van het benutten van Amazonas geheel aankan.

Tot dan toe zullen slechts de gebieden langs zijn waterlopen bouwrijp zijn. Ook dit rivierenstelsel kent, evenals de Nijl, het verschijnsel van overstromingen, alleen honderdmaal sterker. Het water laat vruchtbaar slib achter dat het deels aan de vulkanische bodem van de Andes onttrokken heeft. Een Japanse immigrant, Oyama, slaagde erin één enkel zaadje van de jutezaden die hij had meegebracht tot ontkieming te brengen en reeds is het groen aan de oevers van de Amazone, de Tapajos en de Madeira. Dit groen heeft het jutemonopolie van Bengalen gebroken. Hetzelfde herhaalde zich met de peperstruik. Nog vele andere nuttige planten zouden in het gebied van de Amazone geteeld kunnen worden indien het land niet de meest onontbeerlijke van alle vruchtbaarheidsfactoren, namelijk de mens, miste. De reusachtige staat Para, dertigmaal zo groot als Nederland, telt niet meer dan 2 miljoen inwoners, en de staat Amazonas, bijna vijftigmaal zo groot als Nederland, slechts iets meer dan 500000. De mens is het kostbaarste geschenk dat men dit gebied geven kan.

Het land langs de Amazone wordt de ‘Groene Hel’ genoemd. Een ongezond klimaat, een angstaanjagende natuur, wolken bloedzuigers en talloze slangen maken de mens tot een onwetende, bange indringer. De Brazilianen kunnen niemand het verwijt maken de kwalijke naam van een deel van hun land in de wereld geholpen te hebben. Zij zelf zijn er de schuld van, want zelfs de uitdrukking ‘Groene Hel’ werd in Brazilië uitgevonden. Er bestaat geen Groene Hel. Men kan zijn gehele leven in Amazonas doorbrengen zonder ooit een slang te ontmoeten. De meeste foto’s van wilde dieren worden gemaakt in de dierentuinen van Belém en Rio. De dieren van het oerwoud mogen vreemdsoortig, ja zelfs gevaarlijk zijn, ze komen zelden te voorschijn en vormen geen noemenswaardig gevaar. De enige levende wezens waar men echt bang voor mag zijn, zijn de insecten, waartegen echter steeds betere beschermende middelen bestaan. De vroegere gesels van het Amazonegebied -malaria, gele koorts, inheemse tropische ziekten – zijn dank zij de onvermoeibare inspanningen van Oswaldo Cruz, Chagas en hun opvolgers, sterk aan het afnemen. Ze zouden geheel verdwijnen als de mensen aan de Amazone niet zo arm en onwetend waren. Wel kan er voor de enkeling een Groene Hel bestaan, voor de seringueiro in zijn hut of voor de eenzame reiziger die zich uit romantische zucht naar avontuur of op jacht naar roem in de ongebaande jungle waagt. Van dergelijke hellen zijn er tientallen op aarde; de Groene Hel in één adem te noemen met Amazonas – dat komt slechts voort uit de dwaze literaire traditie uit een tijd waarin San Remo al voor exotisch doorging. Het land aan de Amazone is weliswaar een ongastvrij, onbeschaafd gebied, maar het onderscheidt zich in geen enkel opzicht van andere streken op dezelfde breedtegraad, waar het nochtans wemelt van de mensen. De dalen van alle grote rivieren, te beginnen bij Vader Nijl, waren oorspronkelijk reusachtige overstromingsgebieden, weidse moeraslandschappen waarin op een goede dag de mens zich kwam vestigen, die ze door zijn arbeid in cultuurgrond veranderde.

.

Aardrijkskunde 6e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner over aardrijkskundealle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld6e klas

.

2273-2135

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 11e klas – wiskundige aardrijkskunde

.

wiskundige aardrijkskunde

Toen de vrijeschoolbovenbouwen iets minder onvrij waren dan nu – lees: minder te maken hadden met examendruk – was ‘wiskundige aardrijkskunde’ een periode waaraan alle leerlingen van de klas in het hoofdonderwijs deelnamen. Hoe dat nu is, weet ik niet.

Een van de allereerste aanwijzingen in het leerplan van Caroline von Heydebrand voor het vak aardrijkskunde in de 11e klas, is de behandeling van de mercatorprojectie. In dit nummer van het tijdschrift Vrije Opvoedkunst staat een artikel over ‘wiskundige aardrijkskunde’. 

Ook de zonnewijzer kan behandeld worden. 
In een verzameling artikelen in een bundel van vrijeschool ‘Novalis college’ in Eindhoven staat dit artikel uit het blad ‘Pythagoras’.

Daarin wordt genoemd deZonnewijzerkring‘. Op de website staat veel informatie en je kan er veel afbeeldingen vinden.

11e klas: alle artikelen

Sterrenkunde: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden.

.

2162-2030

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – aardrijkskunde (6)

.

Wie een 4e klas heeft en voor het eerst aardrijkskunde geeft, gaat met de klas een stads- of dorpswandeling maken om vanuit historische gegevens een indruk te krijgen van hoe het daar allemaal begonnen is. De vele – soms onbegrijpelijke – straatnamen worden onderzocht, maar ook allerlei andere interessante bezienswaardigheden. Vele aanknopingspunten naar de geschiedenis, de economie van de plaats in vervlogen tijden, de banden naar het heden. 
Kortom: een heerlijk begin om met de kinderen ‘in de wereld’ rond te zien.

Er zijn maar een paar plaatsen waar je met de kinderen ook de zgn. ‘gaper’ aan de gevel kan ontdekken: o.a. in Eindhoven, Amersfoort, Amsterdam, Den Haag Zwolle, Deventer, Haarlem, Enkhuizen (de lijst is niet compleet).

Uiteraard kan er ook een andere aanleiding zijn om eens stil te staan bij deze ‘gaper’.
Op Wikipedia staat een heel bruikbaar artikel en ik vond er zelf nog een:

.
ANWB – kampioen maart 1994
.

Wegwijzers naar pillen en poeders

Kinderen zijn er soms bang voor. Zo’n enge kop, die je altijd aankijkt, waar je ook staat. Bovendien steekt hij ook nog zijn tong naar je uit… Vanaf gevels en puien blikken moren, muzelmannen en narren op ons neer. De een nog lelijker dan de ander, maar toch met goede bedoelingen. Zo’n houten kop wil de mensen attenderen op de verkrijgbaarheid van drankjes, pillen en poedertjes bij de drogist. Als bewijs van zijn eigen voortreffelijke conditie steekt de gaper zijn tong uit.

De herkomst van de gaper is min of meer in nevelen gehuld,’ zegt Koos Koster. Hij heeft met Cor van Vliet, oud-drogist, het eerste Drogisterij Museum in Nederland opgericht. In de wereld van de witjassen doen twee versies de ronde. De eerste historisch aantoonbare versie luidt, dat ene heer Gaper, drogist in Gouda, omstreeks 1400 een bloeiende kruidennering had, die van heinde en ver volk aantrok. Na zijn overlijden besloten de bedienden deze druk beklante zaak voort te zetten. Uit eerbetoon of kiene klantenbinding plaatsten zijn opvolgers een beeld van hun baas op de pui, zodat het voor de klanten duidelijk was dat de zaak op oude voet werd voortgezet. Dat was de eerste Gaper.

‘Van winkels zoals wij die kennen, was natuurlijk geen sprake,’ vervolgt Koster. ‘Straatnamen bestonden nog niet, laat staan ANWB-wegwijzers! Bovendien konden de meeste mensen niet lezen. Slimme handelaren plaatsten daarom een uithangbord of symbool van hun waren aan gevel om het publiek te wijzen op hun nering; bij de drogist werd dat op den duur de gaper.’

Kwakzalvers en waarzeggers

‘Het tweede verhaal klinkt al net zo aannemelijk,’ lacht Koster. ‘In de late middeleeuwen raakte in de grote steden de markt in zwang. Een soort primitieve Albert Cuyp waar kooplieden en marskramers op af kwamen om hun meegezeulde waren te slijten. In hun kielzog trokken kleurrijke figuren mee, zoals barbiers, kruidenverkopers, kwakzalvers, waarzeggers, piskijkers, chirurgijnen, narren en andere potsenmakers. Een soort rondreizend circus. Het publiek was natuurlijk nieuwsgierig naar die onbekende, uitheemse handel en geheimzinnig geurende kruiden, waaraan een medicinale waarde werd toegekend. Men verdrong zich rond die vreemde grappenmakers. Net als nu waren kooplieden inventief in het verzinnen van trucs en foefjes om hun waren aan de man te brengen. De kruidenverkopers, de voorlopers van apothekers en drogisten, vormden geen uitzondering. De meeste kruidenhandelaren hadden een ‘bezienswaardige’ oosterling als assistent. Die speelde de rol van patiënt. Hij bewees hoe gezond die pillen, brouwsels en kruiden wel waren. Het argwanende publiek zag dat de zieke vreemdeling een kruidendrank innam en zich even terugtrok. Uit het zicht smeerde hij zich bliksemsnel in met geurende olie om vervolgens een paar minuten later springend en dansend vol vitaliteit tevoorschijn te komen. Zijn bruine body glom van gezondheid en als bewijs liet hij bovendien zijn rode tong zien die prachtig afstak tegen de witte tanden in zijn donkere glanzende gelaat. De opgewonden menigte aanschouwde met eigen ogen dat geen kwaal hem nog deerde. Bovendien bleek hij niet vergiftigd en dat kwam in die tijd óók nog wel eens voor! Na zo’n act werden goede zaken gedaan, dat is duidelijk. En de kruidenverkoper steeg in aanzien,’ besluit Koster, die zichtbaar geniet van zijn verhaal.

Bruine kroeg

Van Vliet vervolgt het relaas: ‘In die dagen had een apotheek meer weg van een bruine kroeg dan van een serieuze, propere winkel. Doordat de handel met andere landen op gang kwam, waren producten als koffie, thee, suiker en niet te vergeten tabak óók in de apotheek verkrijgbaar. Liefhebbers van geestverrijkende kruidenbitters, genotmiddelen en pijnstillende siroopjes konden deze ter plekke in het etablissement nuttigen. Als er haast bij was, bereidde de apotheker zelfs a la minuut een heilzame drank. Die waren vaak op basis van alcohol. Na de laatste slok voelde ‘de patiënt’ zich dus al heel wat beter. Geïnspireerd door de oosterse cultuur sierden steeds vaker roetzwarte sjeiks, gekwelde sultans, koffiekleurige pasha’s en grappige narren de gevels van medicijnmannen. De exotische gaper, bruin of zwart, ziek of misselijk, met of zonder pil, bleek een ijzersterke reclamemaker voor drogisten en apothekers die zich allengs hier en daar definitief vestigden. Sommige kooplieden die voornamelijk uitheemse specerijen en genotmiddelen als tabak verhandelden, maakten reclame door middel van zo’n roetzwarte moriaan op de pui.

Vrouwen achtergesteld

Tot aan het begin van de negentiende eeuw werkten apothekers en drogisten samen, dat wil zeggen dat de drogist tevens groothandel en leverancier was voor apothekers en hen voorzag van ingrediënten zoals chemicaliën en kruiden die eerst in de drogerij werden gedroogd. In Zwolle aan de Diezerstraat is nog een originele onderpui van zo’n drogerij uit 1782 te zien.

In vergelijking met het buitenland was er in ons land gaandeweg een unieke situatie ontstaan, want in geen enkel ander land mochten drogisten geneesmiddelen verkopen. Daardoor is de gaper een oerhollands stukje volkskunst. Nergens ter wereld vind je zoiets. Rond het midden van de vorige eeuw kwam er een scheiding tussen de drogisterijen en apothekers. De laatsten werden door de overheid gekwalificeerd om geneesmiddelen te verkopen. Om zich van de drogisten te onderscheiden, kozen de apothekers voor het symbool van de vijzel met de slang, zoals dat ook in het buitenland gebruikelijk was.

Het assortiment van de drogist spitste zich nu voornamelijk toe op verfstoffen, bijenwas, zaden, specerijen, kruiden, ratten- en muizengif en later ook op
middelen als zand, zeep en soda. De laatste twintig jaar is het assortiment volkomen veranderd; maar voor een geurig zeepje, een smeersel voor een wondje of een doekje voor het bloeden kan men er nog steeds terecht. Veel drogisten zijn de clowneske pillenvreter, die graag het achterste van zijn tong laat zien, als symbool blijven gebruiken tot grote vreugde van wie er op letten wil. Behalve dat we er een stijve nek van hebben gekregen, heeft onze jacht op gapers ons duidelijk gemaakt dat vrouwen slecht zijn vertegenwoordigd bij het gilde der gapenden. Zegge en schrijve één schone gaapster kruiste tot nu toe ons pad. In Deventer, vlakbij de Lebuinuskerk, is speciaal een huis naar haar genoemd: De Moriaan. Metershoog hangt de ijdeltuit aan de gevel. Gepermanent en opgetut. Al meteen blijkt dat ze zich onderscheidt van haar mannelijke collega’s: ze doet d’r mond niet open! Gouden letters vertolken haar grief:

Dit is de hoofdzaak van mijn lijk;
als moorkop hang ik hier te kijk!’

Gapers onder het mes

In zijn werkplaats in Den Haag is schrijner en kunstenaar Joop Mackenbach juist bezig op papier de zoveelste moor te ontwerpen. ‘Veel gapers hebben de tand des tijas niet overleefd,’ zegt hij. ‘Ouderdom, oorlogsgeweld, reorganisaties, slecht onderhoud, zure regen en verbouwingen waarbij hij in de weg hing, hebben bijna geleid tot zijn ondergang. Maar de moderne drogist heeft toch weer oog gekregen voor dit stukje historie. In de tien jaar, dat ik gapers maak en restaureer, is de vraag naar deze snelle reclamejongens groeiende,’ lacht hij.
‘Net als vroeger maak ook ik gebruik van een goede kwaliteit grenenhout, tenminste als de gaper binnen komt te hangen. Voor buiten komt meranti in aanmerking, want dat is harder. Voor zo’n zware jongen, die bijvoorbeeld in Nijmegen of Leusden hangt te gapen, worden drie grote blokken hout tegen elkaar gelijmd met tussen ieder blok een krant,’ legt de schrijner uit. ‘Na droging van de lijm ga ik met beitels aan de slag om de grove vorm aan te brengen. Dan splijt ik de stukken hout, wat heel gemakkelijk gaat vanwege de kranten die er tussen zitten, en hol ik ze uit. Vervolgens gaan de uitgeholde delen in de lijmtangen en daarna breng ik met messcherpe gutsen, die ik zelf slijp, de verfijningen aan. Om hem tegen inwateren te beschermen, klop ik een loden kap op z’n kop waarna hij in de grondverf gaat. Froukje, mijn vrouw, hanteert de verfkwast. Dat is namelijk een secuur werkje. Bij een nieuwe gaper worden de kleuren bepaald aan de hand van het ontwerp van mij of van de opdrachtgever. Gaat het om de restauratie van een oude gaper dan gebruik ik zo mogelijk de originele kleuren. Soms zitten er wel twintig verflagen over elkaar, die er allemaal af moeten. De verven worden gemaakt op basis van lijnolie die een lange droogtijd hebben. Dat is een nadeeltje; daar tegenover staat echter dat ze heel mooi zijn en het hout goed beschermen, weet Joop.
Wat ik nog wilde vertellen, is dat de gapercollectie van wijlen drogist Van Os ondergebracht is in het Zuiderzeemuseum. Deze Van Os zag blijkbaar aankomen dat menige gaper verloren zou gaan. Daarom heeft hij her en der gapers opgekocht. Na zijn dood hebben zijn erfgenamen de antieke verzameling in bruikleen gegeven aan het museum. De originele pui van apotheek De Groote Gaper in Hoorn maakt eveneens deel uit van het Buitenmuseum, aldus Joop.

Er zijn ook musea waar nog gapers zijn te bekijken. Zie Wikipedia-artikel.

.

4e klas aardrijkskunde: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld; 4e klas

.

2111-1982

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde – zijde (1-1)

.

ZIJDE

van cocon tot couture

Zijde: eeuwenlang ritselen en ruisen in de paleizen van China, de kastelen van Frankrijk en Italië. Maar ook zijde anno nu, sportieve bloesjes en geklede jurken, gewoon in de confectie. De hernieuwde belangstelling voor natuurlijke stoffen bracht ons op het idee u iets te laten zien van die oeroude, springlevende zijde-cultuur.

Een Chinese gravure uit de 19e eeuw laat zien hoe de blaadjes van de moerbeiboom, het voedsel van de zijderups, met de hand worden geplukt. In onze tijd is de pluk gemechaniseerd.

De zijderups is de larve van deze prachtige moerbeivlinder, (Bombyx Mori).

De eitjes die door de vlinder zijn gelegd, worden verzameld op papier en in een koele ruimte bewaard. Een deskundige bepaalt daarna het meest gunstige moment voor het uitkomen van de rupsen.

De rupsen worden in maart of april geboren. Als de rups 8 centimeter is, rolt zij zich op om haar cocondraad te gaan spinnen.

De cocondraad komt uit twee openingen onder de kop van de rups. Tijdens het spinnen worden de twee draden door een soort lijm tot één samengevoegd. De rups legt deze draad, die ongeveer 1500 meter lang is, als een cocon om zich heen. In vierentwintig uur is haar cocon klaar, die dan wordt afgehaspeld: de eerste ruwe zijde, klaar voor bewerking!

LYON, bakermat van de Europese zijde-industrie

Twintig eeuwen lang wisten de Chinezen het geheim van de zijdecultuur te bewaren. Toen kwamen in de derde eeuw de Romeinen, die het meenamen naar Europa. Maar het duurde nog elf eeuwen voor Italië als eerste een monopolie van zijden stoffen voor zich opeist. Frankrijks zijdewevers van Lyon volgen. Zijde weven wordt kunst. In 1805 vindt een zekere monsieur Jacquard de eerste weefmachine uit waarmee de meest ingewikkelde en verfijnde patronen kunnen worden gemaakt.

De vallei van de Rhône zoemt van vlinders en fabrieken; kunst wordt industrie.

Na twee wereldoorlogen kent de zijde-industrie een dieptepunt. Nu, in 1973*, heeft Lyon zich weer hersteld, mede door de hernieuwde belangstelling voor natuurlijke materialen.

Bij het weven:

De ketting is de lengtedraad in een weefsel. De duizenden kettingdraden moeten evenwijdig aan elkaar op de kettingboom gewikkeld worden. Dit heet scheren.

Chinese 19e-eeuwse prent met een handweefgetouw.

*Door de opkomst van de kunstzijde is de zijdeproductie in Lyon vrijwel verdwenen.

Meer          meer

.

Aardrijkskunde 6e klas: alle artikelen

Aardrijkskunde 7e klas: alle artikelen

.

1835-1721

.

.

VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde – klas 8 – meteorologie (2)

.

EERSTE meteorologie

De blik omhoog naar naar de lucht waar wolken ontstaan, zich vormen en langzaam weer oplossen, is bij ons, aardebewoners, dikwijls met de hoop verbonden dat het weer ons niet teleurstelt. We weten hoe kwetsbaar voorspellingen zijn. Zeker, vandaag de dag lijken de nieuwsmededelingen en de satellietbeelden meer zekerheid te hebben gebracht, tegelijkertijd ook een voorschot te nemen op het gemak om het net eerst zelf eens te proberen. Om de weersvoorspellingen op het beeldscherm te volgen is zeker indrukwekkend, maar ook voor de opgroeiende leerling geen aansporing meer tot eigen initiatief.
Wat kunnen we doen?
Vele klassenleerkrachten van de middenbouw zullen geneigd zijn de schoonheid van de wolkensoorten in de belangstelling van een klas te plaatsen, waarbij tochtjes de bergen in of naar zee aanleiding geven. Dat is begrijpelijk, maar daarmee komen de eerste vragen op naar de eigenlijke samenhang, waarop ook Goethe wijst, wanneer hij in een brief aan een vriend schrijft:
“Bij nader onderzoek geloof ik te hebben gevonden dat het vormen van de wolkenverschijnselen van de barometerstand afhangt en dientengevolge van de barometerhoogte.'[1]
En ja, Goethe roemde bij zijn eigen weerswaarnemingen de barometer en hij wees er steeds op: ‘De methode om vooral naar de barometer te kijken bij alle atmosferische verschijnselen, was voor mij zeer vruchtbaar en ik ben er bijna overmatig mee bezig geweest.'[2]
Zowel op reis als thuis waren de weerswaarnemingen voor hem belangrijk. Bijkomend vond hij een eigen barometer uit die uit een gesloten glas bestond met daarin water dat naar buiten met een buisje, een zgn. pijpje verbonden is. Al naar gelang de toestand van het weer daalt of stijgt het water in het pijpje en daarmee wordt de luchtdruk zichtbaar. [3]

bron

Ondanks zijn intensieve leven als onderzoeker had Goethe nog geen kennis van de ons nu vertrouwde samenhang van het weer op grote schaal, de hoge- en lagedrukgebieden met de turbulentie en fronten. Des temeer was hij aangewezen op eigen waarnemingen. De beeldrijke taal die hij bij zijn kennis zo bewonderenswaardig kon toepassen, is voor de vrijeschoolleerkracht een grote steun om met de eigen klas een begin te kunnen maken met de meteorologie. Ook hier komt de barometer op de eerste plaats en dat gebeurt op een zinvolle manier in klas 8.
In de 2e leerplanvoordracht spreekt Rudolf Steiner over de natuurkunde en tot slot klinkt dan: Dan sluit u de natuurkunde min of meer af door de aeromechanica, de mechanica dus van de lucht, waarbij alles ter sprake komt, wat te maken heeft met klimaat, werking van de barometer, meteorologie.[4]
Op het einde van de natuurkundeperiode behandelen we dus de werking van de lucht m.b.t. de barometer en tenslotte alles wat de belangstelling voor de weersverschijnselen kan wekken.

Luchtdruk en luchtbeweging

De mens leeft op de bodem van een geweldige luchtoceaan. Hij kan de wisselende luchtdruk niet onmiddellijk waarnemen, wel de luchtbewegingen. Beide zijn die nauw met elkaar verbonden. Met een hulpapparaat om te meten kan het de leerling duidelijk worden. Op de barometer van Goethe is het in het begin veel makkelijker te zien dan op de gebruikelijke (muur)barometer. Als er een periode met mooi weer komt, dan stellen we vast dat de waterstand inhet tuitje naar beneden gaat. Bij slecht weer stijgt die. Een andere mogelijkheid biedt een zelfgemaakt barometer. [3]
Daarvoor hebben we een fles nodig met een wijde hals (de oude melkfles) en daarover bevestigen we een stuk luchtballon en spannen het strak. Dan plakken we een strohalm midden op het membraan met een stukje lucifer eronder. Dan is hij al klaar, hij moet alleen nog op een plaats neergezet worden met gelijkblijvende temperatuur en op de muur moeten we een schaalverdeling plakken waarop de strohalm kan aanwijzen of hij hoger dan wel lager staat.

Met behulp van deze zelfgebouwde barometer, dat kan iedere leerling, kunnen we nu onze eigen waarnemingen doen op de bodem van de ‘luchtoceaan’. Dat moet je niet mechanisch opvatten, veel eerder lijkt die in- en uit te ademen,
vergelijkbaar met een levend wezen.
Zelfs onze eenvoudige barometer maakt het ervaarbaar dat de weersgesteldheid niet echt verandert. Het ‘ademritme’ vindt tweemaal binnen 24 uur plaats en wordt oscillatie (slingering) genoemd en dat heeft Goethe steeds weer beziggehouden:
‘….deze bewegingen hebben iets van een bepaald pulseren, een toe- en afnemen, zonder dat kun je niet aan iets levends denken, het is eveneens een regelmatig uitzetten en samentrekken, dat binnen de 24 uur wordt herhaald, het zwakst in de namiddag en nanacht en dat ’s morgens om 9 uur en ’s avonds op dezelfde tijd het hoogste punt bereikt.
Wanneer we in de les bij het leven van een ‘pulserende’ aarde-omhulling kunnen aanknopen, kunnen we de zwaarte van de lucht in een passende samenhang plaatsen.
Deze twee basisbewegingen noemen we vandaag hoog en laag. Om het beter te begrijpen, kunnen we de volgenden waarnemingen met de leerlingen beproeven:

Het is zomer. Wij zijn op het strand en het weer is onveranderlijk. Op het land en op het water schijnt de zon evenveel, maar het water blijft koeler, terwijl het land sneller opwarmt. Welke conclusie kunnen we nu met de 8-klassers trekken, wanneer de samenhang tussen oorzaak en gevolg bekeken wordt? Er ontstaat drukverschil. Boven land stijgt de warme lucht op. We hebben dus te maken met een opstijgende luchtkolom die tegelijkertijd koude lucht van over zee aanzuigt. Zo ontstaat er een windbeweging van zee naar land die in de loop van de dag sterker wordt. Boven zee ontstaat tegelijkertijd een dalende luchtkolom die veroorzaakt wordt door de beweging hoog in de lucht.

Pas tegen de avond komt alles weer tot rust en draait het, want nu koelt de aarde door de uitstraling sterk af, de zee daarentegen minder. De windrichting en de luchtkolommen gaan de tegenovergestelde richting op.

Wat is dus een hogedrukgebied?
Het is het centrum van een neerdalende luchtkolom. De lucht stroomt weer naar beneden in de richting van minder luchtdruk. Verse lucht komt uit de hogere lagen erachteraan, die wordt warmer en veroorzaakt luchtdruktoename.
Wat is een lagedrukgebied?
Het is het centrum van een opstijgende luchtkolom. Hier stijgt de lucht die vanuit een hogedrukgebied weggestroomd is en daarbij werd verwarmd en boven het aardoppervlak vocht opgenomen heeft, weer omhoog.
Tegelijkertijd vindt er afkoeling plaats en wordt de druk zwakker, later ontstaan wolken en neerslag.
Wat  aan de kust gevormd wordt aan lage- en hogedrukzones, vinden we ook in de bergstreken, waar het op grond van verschillende opwarmingen tot vergelijkbare windbewegingen komt op de hellingen: in de zomer ’s morgens dalwind, ’s avonds bergwind.
Deze voorbeelden van hoge- en lage druk zijn geen voorbeelden van het weer over een langere tijd en van een groter gebied, maar maken duidelijk dat iedere periode van goed of slecht weer verschillende luchtstromingen heeft. Ook bij mooi weer zijn er sterke stromingen omhoog die de zweefvliegers erg op prijs stellen.
De beroemde zweefvliegster Hanna Reitsch noemt ze ‘stijgslangen’ [Aufwärtsschläuche] die meestal een hoogte bereiken van 100 tot 200 meter.

‘Dikwijls wordt zo’n plek met opstijgende wind [Aufwindstelle] zichtbaar door de sterk gerande, ronde wolkenbundels die erboven zweven, de zgn. stapelwolken of cumuli…Ze zijn voor de zweefvlieger de wegwijzer naar de plaatsen waar de wind stijgt. Omdat deze, zoals al opgemerkt, begrensd zijn bij het uitdijen, kun je er alleen in blijven, wanneer je cirkels maakt, alsof je in een onzichtbare reuzenkachel rondvliegt. Hier zijn de buizerds en valken onze leermeester die zonder vleugelslag, steeds rondcirkelend, zich door de warme lucht die van de grond komt en opstijgt, op grote hoogte laten dragen.'[7]

Heel andere factoren vormen het eigenlijke weer. Wat tussen IJsland en de Azoren of de Baltische landen voor het weer bepalend is, zijn heel sterke hoge- en lagedrukwervelingbewegingen, die we tegenwoordig dankzij de satellietopnamen zelf op een beeldscherm kunnen volgen. Het draaien naar rechts gebeurt in het hoge-, naar links in het lagedrukgebied. Deze draaiende bewegingen die voor het noordelijk halfrond gelden, worden tegenwoordig verklaard met de zgn. Corioloskracht.


In een 8e klas kan de aanwijzing voldoende zijn, dat dit proces dat met de aarderotatie te maken heeft, in de bovenbouw later nog ter sprake komt.
Op het zuidelijk halfrond verlopen deze processen in spiegelbeeld, zodat de aarde als geheel de waarnemer die vergelijkingen maakt toch steeds weer aanleiding geeft zich te verbazen en bij alles wat verwarrend lijkt, toch een verborgen harmonie doet vermoeden.

De wolkenvorming en het weer oplossen ervan

Met de leer over de wolken betreden we zonder twijfel een zeer geliefd gebied van de meteorologie, want de vormen vertonen indrukwekkende kenmerken die het de waarnemer mogelijk maken veel voorspellingen te doen.

De volgende voorbeelden maken het begin wellicht wat makkelijk:
op een zonnige morgen klimmen we na een langere beklimming op een alpentop. De zon heeft net het wolkendek doen oplossen, terwijl beneden ons nog een dicht wolkendek ligt, die uiteindelijk door directe warmtestraling omhoog getild wordt. Wij staan op het topje en kunnen nu waarnemen hoe zich door de wind bewogen wolkenflarden in het zonlicht in het niets oplossen. Langzamerhand wordt hierdoor de blik in het dal vrij en ook de aangrenzende bergen worden uiteindelijk zichtbaar. Maar waarheen is het meegevoerde water van de wolken verdampt.
Nu moeten we het begrip ‘dauwpunt‘ gaan bespreken. Wie kent niet het voorbeeld van de koude en de verwarmde badkamer! Wanneer ik namelijk in  een koude ruimte een douche neem, sta ik even later in een damp. Alle harde voorwerpen zoals de spiegel, de tegels en armaturen zijn beslagen. Gebruik ik een warme ruimte, dan is er veel minder condens. Wat betekent dat?

Warme lucht neemt meer vocht op. Het dauwpunt krijg je als een temperatuur de relatieve luchtvochtigheid van ongeveer 100 procent bereikt en iedere temperatuur heeft zijn dauwpunt. Zo zal een kubieke meter lucht bij -10 maar 2,4 gram waterdamp opnemen, bij + 20 is dat 9,4 gram. Daalt de verzadigingstemperatuur, dan ontstaat waterdamp en in de onderste luchtlagen worden dauw en nevel zichtbaar en in de bovenlagen wolken. Wordt die temperatuur hoger dan lossen mist en wolken weer op.
Wolken zijn net als mist dichte verzamelingen van zeer kleine druppeltjes die zich door afkoeling bij het opstijgen vervluchtigd hebben en die door hun geringe afmeting zweven, door de breking van het licht aan ons oog wit en oplichtend zichtbaar worden. Als druppels kunnen ze zoveel dichter worden, dat ze steeds groter en zwaarder worden, tot ze tenslotte zo zwaar zijn, dat ze door de stroming van de lucht net meer kunnen zweven, maar als neerslag naar beneden komen.

Nu weten we ook dat bij een lagedrukgebied het weer als regel slecht wordt, bij een hogedrukgebied op z’n minst even een poosje mooi. Hoe komt dat?
Bij een opstijgende luchtkolom (lage druk) wordt de lucht afgekoeld, daardoor ontstaan er wolken en uiteindelijk neerslag.
Het omgekeerde vindt plaats bij de neergaande luchtkolom, de hogedruk: hier stijgt de temperatuur en de wolken lossen op. Alleen op grotere hoogten leidt de krachtige zonestraalinwerking ertoe dat er cumuluswolken ontstaan.

Zoals Goethe dit proces beschrijft, horen we van Eckermann in een brief van 22.03.1824:
‘Goethe sprak heel veel over het stijgen en dalen van de barometer die hij de ‘waterbevestiging’ en ‘waterontkenning’ noemde (Wasserbejahung, Wasserverneinung). Hij had het over in- en uitademen van de aarde volgens eeuwige wetten, over een mogelijke zondvloed bij voortdurende waterbevestiging…[8]

Dat zou betekenen:

hoog                                         oplossen van wolken             waterbevestiging
laag                                          vormen van wolken               waterontkenning

Op dit tijdstip wordt wel duidelijk dat deze lesstof kennis van natuurkundige processen vereist. Luchtdruk, luchttemperatuur alsook dauwpunt maken dat we de vorming van wolken pas dan kunnen begrijpen. Aan de andere kant hoeft de schoonheid van deze natuurprocessen niet voor de 8e-klasser verloren te gaan. Integendeel. Juist de blik voor de verborgen processen van geestelijke oerbeelden, geeft ons de mogelijkheid het onderwijs een kunstzinnig aanknopingspunt te geven.

Toen de Engelse meteoroloog en farmaceut Luke Howard (1772)-1864) zijn wolkenleer gepubliceerd had, was Goethe daar zo door geroerd, dat hij voor hem, om hem te eren, een trilogiedichtte: ‘

‘Darum danket mein beflügelt Lied
Dem Mann, der Wolken unterschied….'[9]

Bij deze trilogie horen ook de strofen over de vier klassieke wolkenvormen die ook hier moeten klinken, omdat ze een voortreffelijk begin vormen van een eerste wolkenleer.

Stratus

Wenn von dem stillen Wasserspiegel-Plan
Ein Nebel hebt den flachen Teppich an,
Der Mond, dem Wallen des Erscheins vereint,
Als ein Gespenst, Gespenster bildend, scheint,
Dann sind wir alle, das gestehn wir nur,
Erquickt, erfreute Kinder, o Natur!

Dann hebt sich’s wohl am Berge, sammelnd breit
An Streife Streifen; so umdüstert’s weit
Die Mittelhöhe, beidem gleich geneigt,
Ob’s fallend wässert, oder lustig steigt.

Inderdaad: stratusvormen ontstaan hoofdzakelijk ’s nachts en ’s morgens. Wat als mist in de onderste luchtlagen zichtbaar wordt, ontwikkelt zich als wolk op grotere hoogte: gelijkmatig, verticaal niet erg groots, op zich vormloos en hangend. Stratuswolken komen tot ontwikkeling waar vochtige lucht opstijgt.

Cumulus

Und wenn darauf zu höhrer Atmosphäre
Der tüchtige Gehalt berufen wäre,
Steht Wolke hoch, zum herrlichsten geballt.
Verkündet, festgebildet, Machtgewalt,
Und, was ihr fürchtet und auch wohl erlebt,
Wie’s oben drohet, so es unten bebt.

Het zijn de wolken van midden op de dag, wanneer het licht en de warmte het grootst zijn. Goethe: ‘Dit zijn nu die prachtige verschijnselen die eigenlijk pas de naam wolk verdienen.'[10]

Dan op een andere plaats: ‘ De cumulus neemt het middengebied in, daarin wordt eigenlijk de strijd voorbereid of de hogere lucht of de aarde de overwinning gaat behalen. Dit gebied heeft de eigenschap dat het weliswaar veel vocht op kan nemen, alleen niet in een volledige oplossing.'[11]

Cirrus

Doch immer höher steigt der edle Drang!
Erlösung ist ein himmlisch leichter Zwang.
Ein Aufgehauftes, flockig lost sich’s auf,
Wie Schaflein trippelnd, leicht gekammt zu Hauf.
So fliefit zuletzt, was unten leicht entstand,
Dem Vater oben still in Schoss und Hand.

Omdat er op grote hoogte voortdurende luchtbewegingen zijn, gaan ook daar steeds weer vochtige luchtmassa’s omhoog. Hier worden ze echter ook sterk blootgesteld aan de invloed van de zonnestraling: het water verdampt weer – en condenseert meteen door de lage temperaturen. Er zal boven de cumuluswolk in veel gevallen een fijne mist worden gevormd die voornamelijk uit fijn verdeelde ijskristallen bestaat.
Cirruswolken verplaatsen zich onder invloed van de hoge snelle stromingen meestal ook sneller dan de cumuluswolken, ze gaan voorop. Dit kan je vooral ’s avonds waarnemen en voor de voorspelling is dat van groot belang. Cirruswolken zijn vooral avondwolken.

Wolkenschets van Goethe. Aan de achterkant eigenhandig gedateerd: 10 mei 1816. Boven de oostelijke bergen bij Jena. G

Nimbus

Nun lasst auch niederwärts, durch Erdgewalt
Herabgezogen, was sich hoch geballt,
In Donnerwettern wütend sich ergehn,
Heerscharen gleich entrollen und verwehn!
Der Erde tätig-leidendes Geschick! –
Doch mit dem Bilde hebet euren Bliek:
Die Rede geht herab, denn sie beschreibt;
Der Geist will aufwärts, wo er ewig bleibt.

Nimbuswolken zijn regenwolken en met hen met elke dag rekening worden gehouden, wanneer, zoals het Goethe het formuleert, de aardekrachten er met de overwinning vandoor gaan: ‘Als het onderste gebied wint dat geneigd is de grootste vochtigheid naar zich toe te trekken en voelbare druppels te produceren, dan zakt de horizontale basis van de cumulus, de wolk wordt tot stratus, ze hangt en trekt gelaagd verder en eindelijk valt ze dan in regen naar beneden; samen heet dat nimbus.'[12]

Dergelijke wolken worden wanneer ze dalen weer min of meer vormloos. Wanneer ze uiteindelijk regen brengen, hangt van verschillende factoren af. We kennen allemaal dagen  wanneer de hemel schuilgaat achter een heel dicht wolkendek en het ondanks dat, toch niet regent. De condenskernen van de druppeltjes kunnen door de stromingen in de wolk zelf vastgehouden worden, omdat er geen hoger hangende wolken zijn. Zijn er echter ijswolken die heel kleine kristallen laten vallen, dan veroorzaken deze in de diepere lagen een plotselinge afkoeling en dan hebben we plotseling een wolkbreuk.

Nu kan er gesproken worden over dauw, rijp, hagel en stofhagel.
Veel volkse uitspraken kunnen daarbij helpen. [13]

Dat tegenwoordig de vier klassieke wolkensoorten voor de moderne meteorologie niet voldoende zijn, hoeft helemaal niet weggelaten te worden. Internationaal zijn er 10 wolkensoorten geclassificeerd. *

Weersgesteldheid en prognose

Nu volgen een paar voorbeelden, want er zijn verschijnselen aan de hand waarvan zich weersveranderingen laten voorspellen>

Stromingen op grote hoogte: veerwolken (cirrus)  zijn voorboden van wat er met het weer gaat gebeuren en moeten altijd aandachtig waargenomen worden. Wanneer dergelijke wolken zich in de namiddag of de avond als draden in de lengte gaan vertonen, betekent dit dat er op grotere hoogten een krachtige luchtstroom aanwezig is en daardoor een verandering in het weer over een groot gebied. Als de stroming westelijk is, betekent dat een min of meer snelle nadering van een warmtefront met regen.
Ook moet je goed kijken naar de trekrichting: ‘Als regel wordt het op de plaats van de waarneming alleen maar slecht weer, wanneer de veerwolken de trekrichting van de middelhoge of de lagere stratus- of stapelwolken doorsnijden…..een weersverandering  komt er niet, wanneer de stroming over de grond en hoger in dezelfde richting samen of tegen elkaar in, wegtrekken. [15]
Hier geldt de vuistregel: De hoogtestroming bepaalt de ontwikkeling van het weer.

Cumuluswolken:
De kleinere, in de loop van de ochtend zich weer oplossende stapelwolk vormt een bestendiging voor een overheersende toestand van mooi weer. Toenemende warmte doet de vochtopnamecapaciteit van de lucht toenemen (‘waterbevestiging’). Pas de gelijkblijvende stapelwolk met toenemende rafelrand aan de bovenkant, voorafgegaan door een snel groter worden in de hoogte, duidt op onweer.

Stratuswolken
Nu moet je erg op de windrichting letten: vooral wind die uit het westen komt brengt ons de stratuswolk, de oostenwind meestal de cumulus. Wanneer de hoge bewolking sluierachtig daalt en het tot de vorming van grijze stratuswolken komt, houdt dit een kouder worden van de lucht in en het condenseren van de luchtvochtigheid (‘waterontkenning’). Dit echter zijn duidelijke tekens voor het begin van slecht weer, op z’n laatst de volgende dag.

Nimbuswolken
Hoe heftiger de regen naar beneden komt en hoe groter de druppels, des te korter duurt het. Verder trekkende, laaghangende bewolking na aanhoudende regen wijzen niet op een weersverandering: de lucht erachter is vochtig en koud en is niet in staat de wolken op te lossen.

Nog meer punten om op te letten bij het voorspellen, kunnen hier alleen maar aangestipt worden:

Als regel komen luchtbewegingen bij mooi weer ’s avonds tot rust. Wakkert de wind daarentegen op deze tijd aan, dan kun je een verandering verwachten. Vooral het draaien naar het zuiden tot het noordwesten doet onbestendig, naar regen neigend weer vermoeden. –

Ook kleurrijke schemeringsverschijnselen en een blauwe hemel zijn indicaties voor voorspellingen. Zo is bijv. extreem donkerblauw, gepaard gaand met een bijna meer dan helder zicht, een teken van een labiele weerstoestand omdat de lucht op dat ogenblik weinig vertroebelingsdeeltjes (water) bevat, wat een impuls tot evenwicht oproept. De plotselinge weersverslechtering met storm en neerslag blijft meestal niet uit.
Als we een keer na zonsondergang onderweg zijn, kun je de vraag stellen naar de nachtelijke aanwijzingen: een blinken en fonkelen van sterren duidt nl. op turbulente processen in de aardatmosfeer. Na een periode van mooi weer wijst dit op een omschakeling in de lucht die vaak slecht zicht tot gevolg heeft. Rustig sterrenlicht en goed zicht wijzen op een stabiele toestand die in koudere jaargetijden tot vorst leidt.

Tot slot van de opsomming kan ook de vraag naar de kosmische aanwijzingen behandeld worden. De meeste meteorologische boeken trekken de invloed van de maan op het water niet in twijfel, maar wijzen er tegelijkertijd op dat de directe invloed van de maan op het weer tot nu toe niet ondubbelzinnig kon worden bewezen'[16]

In zijn laatste voordracht voor de werknemers aan het Goetheanum spreekt Rudolf Steiner over het weer over een langere periode en hoe dat ontstaat, o.a. over zonnevlekken, maanknopen en de loop van Venus. Dat is allemaal, zoals hij uitlegt, niet zonder invloed, maar voor de gewone waarnemer vermengt zich dat allemaal: ‘Maar er zijn zoveel dingen waar het weer van afhangt, dat men dit niet meer kan overzien….-het wordt te gecompliceerd, omdat het zo door elkaar loopt.'[17]
Goethe wilde onaardse invloeden van het weer helemaal niet onderzoeken, omdat deze, in tegenstelling tot de aardse invloed, volgens hem, niet tot heldere uitspraken leiden: ‘Voor wie ernstig bezig is, blijft niets anders over dan dat hij tot het besluit moet komen dat hij maar ergens in het midden moet gaan zitten en dan maar kijken en zoeken hoe hij de rest vanuit de periferie kan behandelen.'[18]
Dit standpunt van Goethe voor de leer van het weer is tegelijkertijd ook onze eigen methodische instap in dit vak: de waarnemende mens vormt het middelpunt, die wat er in de natuur gebeurt, leert verbinden met fysische wetten. Het weer is gecompliceerd, maar voor de 8e-klasser een passende uitdaging die ze midden in het leven doet staan. ‘Het hele onderwijs moet kennis van het leven opleveren’ (Lebenskunde muss aller Unterricht geben)**. Met deze woorden heeft Rudolf Steiner in het voorjaar van 1919, nog voor de vrijeschool er was, de opdracht van een moderne opvoeding beschreven en het onderwijs opgevat als ‘een kennen van het leven’, het is het motief van de vrijeschoolpedagogie geworden.
De weerswetmatigheden gelden voor de hele aardbol. Daardoor ontstaat de mogelijkheid een brug te slaan naar de aardrijkskunde.
Met het voorbeeld van een meteorologische vergelijking tussen Oost en West eindigt het artikel over de meteorologie.

Moessons en weerfronten

Onvergetelijk blijft voor iedere Europese reiziger die naar Oost-Azië reist de werking van de moesson in de periode van grote hitte, wanneer de regen a.h.w. door geopende sluizen naar beneden komt. Deze gebeurtenis is met niets in Europa te vergelijken! Maar de meeste reizigers weten nauwelijks, dat ze te maken hebben met periodiek wisselende hoge- en lagedrukwerkingen, alleen zijn die reusachtig groot geworden.
Wat wij voor het verschil van opwarming van land en zee binnen 24 uur in het klein hebben geleerd, vind je op onze aardbol gespiegeld in het groot en voltrekt zich in jaarritmen. [19].
Oost-Azië kent twee vormen van moesson, de zomer- en de wintermoesson, vergelijkbaar met een in- en uitademing van een heel continent. Dit wordt hieronder in het kort uitgelegd:

In het voorjaar wordt over het binnenland van Azië de lucht door de bodemverwarming omhoog gestuwd, dit des te sterker, naarmate de ondergrond warmer wordt. Boven Centraal-Azië ontstaat dus een krachtige, naar omhoog wervelende luchtkolom. Vanaf de zeeën die om het zuiden en het oosten van Azië stromen, komen de onderste luchtlagen in beweging en volgen de zuigstroom die ze naar Centraal-Azië ‘slurpt’. Er ontstaat wind vanaf zee. Het water van die zeeën wordt onstuimig, de lucht zuigt zich sterk vol met waterdampen. Nu kunnen de steeds groter wordende wolken die een wilde reis naar Centraal-Azië beginnen, enorme watermassa’s vasthouden.
In de herfst draait de moessonwind en blaast nu uit de tegenovergestelde richting, want de woeste, steenachtige gebieden van Hoog-Azië koelen nu veel sneller en heftiger af dan de warme zee daaromheen. De koude, zware lucht stroomt nu uit dit ijzig koude gebied van Hoog-Azië naar de warme zeeën. De wintermoesson  brengt koelte en droogte en het stof van de Gobi-woestijn die alle belangrijke voedingszouten bevat en alleen maar begoten hoeven te worden om goede oogsten te krijgen.

Een van de eerste onderzoekers van Oost-Azië die zich met de moessons bezighield, was Ferdinand von Richthoven (1833-1905), wiens eerste reis naar China in 1867 die hij in opdracht van de Pruisische regering maakte, door zijn eigen onwetendheid over de gevolgen van de moesson, letterlijk ‘in het water viel,’
Het volgende jaar maakte hij deze fout echter goed door de moessonwolken steeds voor te blijven en voor zijn onderzoekswerk vond hij ideale omstandigheden. Later schreef hij in zijn boek: ‘China. Resultaten van eigen reizen en de daarop gebaseerde studies.’ [20]:
‘Het land is zo groot en strekt zich door zoveel klimaatzones uit, dat je iedere tijd van het jaar kan benutten om de reis te maken zonder regen, wanneer je de streken goed uitzoekt. Dit voordeel is een wezenlijk gevolg van de buitengewone regelmaat waarmee de periodieke verandering van het jaargetijde en de regen in China plaatsvindt en dat zou nauwelijks weleens in een ander land op dezelfde manier aan de hand kunnen zijn.’

Als je de geweldige regens van de zomermoesson, en ook de stof- en zandstormen van de wintermoesson indrukwekkend hebt beschreven, dan heb je als leerkracht een goede gelegenheid om het ritmische jaarverloop van de Aziatische mens en zijn cultuur beleefbaar te maken. De Europeanen zijn deze weersverschijnselen vreemd. Zomer- en wintermoesson hebben zo’n kracht dat ze alle andere windsystemen opheffen of opslokken.

Heel anders zijn de weersverhoudingen op het tegenovergestelde noordelijke halfrond. Noord-Amerika heeft geen moesson. Het is het continent van de weerfronten. Op onze Europese breedte is het weer in de eerste plaats een vereffening tussen warme en koude lucht. Koude lucht heeft de neiging zich op bodemhoogte uit te breiden, warme lucht daarentegen streeft naar omhoog: ‘Daar bij het naderbij komen van een koufront de warme lucht omhoog gaat en bij de nadering van een warmtefront de warme lucht langs de koude lucht stroomt, gaan beide weerstoestanden gepaard met de vorming van wolken en in de meeste gevallen met het ontstaan van regen.'[21].
Het eigenlijke front ligt tussen warme en koude lucht in. Nu is het interessant te zien dat dergelijke warme en koude luchtmassa’s in Europa als regel maar langzaam van karakter veranderen. In Noord-Amerika verloopt dit ‘naast elkaar’ echter veel dramatischer, vooral omdat er geen beschermende bergen in oost-westelijke richting lopen. In tegendeel: de steile, noord-zuid lopende bergen vormen juist openingen voor de polaire stromingen’, zoals de meteorologische onderzoeker H. von Ficker [22] geformujleerd heeft. Wat is daarvan het gevolg voor mens en landschap?

Tussen twee polariteiten vindt een voortdurende uitwisseling plaats. ‘Koude golven en warme golven’ (cold and hot waves) staan voortdurend tegenover elkaar en maken langer durend weer onmogelijk. Temperatuurschommelingen van 30 graden van de ene op de andere dag zijn niets ongewoons. In de ‘plains’, het vlakke land, gaat de koude, stormachtige luchtval dikwijls met sneewuval gepaard, ze worden ‘blizzards’ genoemd. Juist een dergelijke koudeval heeft grote gevolgen, omdat die tot Florida en de Golf van Mexico kan komen en planten en kudden kan doen bevriezen. Dit alles behoort bij de ‘nothers’, zoals deze koude-invallen in Amerika worden genoemd. Omgekeerd kunnen warme luchtstromen nog in oktober (‘Indian Summer’) ver tot in Canada komen, die ook ’s nachts niet afkoelen, omdat de zware vochtigheid van de lucht de nachtelijke uitstraling verhindert.
De voortdurende wisselwerking van hitte en vorst, droogte en vochtigheid heeft zijn stempel gedrukt op het aangezicht van het continent. Pas wanneer dergelijke samenhangen worden opgemerkt, worden bijv. de reusachtige hoeveelheden steen ten oosten van de Rocky Mountains begrijpelijk, alsmede de overal sterke erosiewerking. Vele gebergten zijn in de loop van eonen tot hun kristalkern blootgelegd, wat uiteindelijk aan het grandioze landschap van Monument Valley zo indrukwekkend is te zien. Materie laat in Noord-Amerika dikwijls zonder meer haar gezicht zien.

Dit kan een 8e-klasser alleen begrijpen wanneer er vakoverschrijdende samenhangen worden gemaakt, De volgorde van de perioden

natuurkunde               →         meteorologie          →         aardrijkskunde

geeft ons de mogelijkheid verder te gaan dan de vertrouwde Europese omstandigheden; weerskundige verschijnselen worden verdiept en belangrijke verschillen tussen twee zo aan elkaar tegengestelde continenten in hun spanningsverhouding getoond.
Tot slot wordt het volgende voorstel gedaan:

De natuurkunde kan via de aeromechanica uitmonden in meteorologie die net langer dan twee weken duurt en dan voortgezet wordt met een geografische vergelijking van Oost-Azië en Noord-Amerika, waarbij dan ook andere samenhangen van beide werelddelen goed kunnen aansluiten.

Noten:
1. Cotta’sche Goetheausgabe 1960, Bd. 20, S. 776.
2 a.a.O., S. 889.
3. Zu beziehen: z.Zt. z. B. Versandhaus Paul Schrader & Co., 28182 Bremen.
4 GA 295, S. 167.   vertaald/153
5 H. J. Press: »Spiel, das Wissen schafft«.
6 Cotta, S. 931.
7 Hanna Reitsch: »Fliegen mein Leben«, 1951.
8 Cotta, S. 904.
9 Cotta, S. 814.
10 Cotta, S. 783.
11 Cotta, S. 809.
12 Cotta, S. 809.
13 Günter D. Roth: Wetterkunde für alle, 1977. BLV München.
14 Deutscher Wetterdienst, Seewetteramt Plamburg – Wetterkundliche Lehrmittel.
15 G. D. Roth, S. 52 f.
16 G. D. Roth, S. 28.
17 GA 354, S. 180.
18 Cotta, S. 913.
19 H. J. Flechtner: Du und das Wetter, 1940, S. 127.
20 Band I, Berlin 1877.
21 G. D. Roth, S. 188.
22 H..v.Ficker: Wetter und Wetterentwicklung (Bd.15) Berlin 1972>

*’Kunde’ is kennis, maar ook het vermogen om..’Uit de vele voordrachten waarin dit ter sprake komt, gaat het Steiner er altijd om dat het kind van nu, later als volwassene ‘goed in de wereld staat’; weet heeft van allerlei, maar ook weet te leven. Dat is m.i. ‘kunde’. (phaw)

.

Giselher Wulff, Erziehungskunst jrg. 58, 7/8-1994
.

Nog een artikel over het weer in klas 8

Een mooi artikel over wolken in poëzie en schilderkunst

.

8e klas

.

8e klas natuurkundealle artikelen

8e klasalle artikelen

natuurkundealle artikelen

.

1743-1633

.

.