Tagarchief: kringspel

VRIJESCHOOL – Kringspelen

.

Toen ik als kind naar de kleuterschool ging – die heette kort daarvoor nog ‘bewaarschool’ – deed de juffrouw met ons af en toe een kringspel. Ook op de basisschool in de 1e klas – die heette toen nog ‘lagere school’ en ‘groepen’ waren ‘klassen’ – gebeurde dat ook nog wel als het (hard) regende en we niet naar buiten konden in de pauze. Dan deden juffen en meesters ze wel met ons in  de hal.
Zo herinner ik me nog ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’.

In haar ‘Verborgen wijsheid van oude rijmenbesteedt Mellie Uyldert er ook aandacht aan en ze rangschikt het spel onder ‘Spelen van de dood en de andere wereld’.

Bij haar heet het:

KROENE KRANEN, WITTE ZWANEN

.
Twee kinderen staan tegenover elkaar en vormen met hun omhoog gehouden armen, elkaars handen vasthoudend, een poortje. De kinderen lopen achter elkaar en gaan een voor een door het poortje. Ze maken een cirkel en als het laatste kind erdoor is, is het eerste er weer aangekomen en gaat er opnieuw door.

Tijdens het lopen zingen ze het lied:

Kroene kranen, witte zwanen,
wie gaat er mee naar engel-land varen?
Engel-land is gesloten,
de sleutel is gebroken,
en is er dan geen smid in ’t land,
die de sleutel maken kan?
Laat doren, laat doren,
van achteren en van vo—ren!

Muziek

Ik dacht – al wist ik toen nog niets van aardrijkskunde – dat het om Engeland ging, daar had ik weleens over gehoord.
Als je meer informatie zoekt over het liedje, zie je meestal ‘Engeland’, maar er is ook een artikel met achtergronden waar engelland staat.
En wij zongen over een ‘timmerman’. 

Als de laatste kinderen door het poortje moeten, is het liedje ongeveer bij vo—-ren en dan moeten ze zich haasten, want de poort kan ineens de armen laten zakken en een kind vangen. Dan vraagt de poort aan het kind fluisterend om te kiezen tussen een appel of een peer o.i.d. van goud of zilver. Het ene poortkind is ‘is’ goud, het andere zilver. Valt de keus op zilver, dan sluit het gevangen kind daarachter aan.
Dan gaat het spel verder tot alle kinderen of achter goud of achter zilver staan.
Dan wordt er een streep tussen de rijen getrokken. De voorste kinderen ( de poort) houden elkaars handen nu stevig beet, de anderen kinderen pakken elkaar om het middel en nu volgt een trekstrijd wie al eerste iemand over de streep trekt.
Die rij is winnaar en heeft de anderen) verlost.

Uyldert: Het staat vrijwel vast, dat de keuze tussen een gouden en zilveren voorwerp oorspronkelijk de betekenis had van een keuze tussen zon en maan, tussen dag en nacht, tussen het licht en de duisternis en uiteindelijk tussen engelen en duivels.

De kinderen die samen de poort vormden, houden nu nog hun handen laag. 

Wij speelden het zo, dat wie gewonnen had, mochten een voor een op die armen liggen en worden heen en weer gewiegd. De klas zingt: ‘De engelen moeten zweven’. Daarna komen de verliezers tussen de laag gehouden armen en worden heen en weer geschud. De kinderen zingen: ‘De duivels worden geslagen’. Daarbij kregen ze van de poortkinderen wel wat duwen. 
De engelen vormen dan nog een dubbele rij waar de duivels doorheen lopen.

Uyldert weet dat hier en daar het spel eindigde met 2 rondedansen.

Verklaring

Uyldert ziet in de kinderspel een spel van
dood, hemel en hel.
Vroeger of later moet iedereen door de poort van de dood. De keus appel/peer, goud, zilver, die de doodsengelen hem stellen, heeft hij
eigenlijk al door zijn leven op aarde bepaald: zijn houding en daden worden gewogen en beslissen voor hem tot hemel of hel.

Nu is het dus nog mogelijk dat de engelen in staat zijn de zielen uit de hel te redden. En als de andere partij wint?  Zijn de hemelbewoners dan wellicht schijnvromen gebleken die achteraf beschouwd toch de hel verdienen?

Uyldert ziet dit als een christelijke verklaring, maar zij denkt dat het spel veel ouder is. 

Wie zijn de ‘koene kranen’, (verbasterd: groene). Het gaat om kraanvogels, die regelmatig op hun trek het oostelijk deel van ons land aandoen, evenals de wilde witte zwanen!

In verhalen oud oudere tijden komen we vogels regelmatig tegen; kennelijk spraken zij de ziel van de mens aan. Opvallend is hun begeleiden van de mensenziel van de ene sfeer of toestand naar een volgende. Dat is de diepere achtergrond van de ooievaar als ‘geboortevogel’. Het witte vogeltje en de eend in het sprookje van Hans en Grietje die daarmee én bij de heks komen,  (stiefmoeder aarde) en weer thuis, in het vaderhuis. De zwaan zien we bij Lohengrin die hem bij zijn aardse opdracht brengt en later leidt ze hem weer verder; de hamsa in de indische mythe en de eend die Goudkindje met één kousje aan (dus als hemel-kind) naar de aardse weide brengt. Vogelgestalten, die, toen de blik der mensen voor etherische gestalten verduisterde naarmate het verstandelijk en abstract denken toenam, de plaats innamen van de eens aanschouwde engelgestalten en van de beelden der drie nornen, die de drie verblijven der mensen beheersten.
De geleidevogels, als koene of witte zwanen vormen de poort, zoals bv. Anne en Holda. Door die poort gaan we allemaal, net als de meisjes in het sprookje van Vrouw Holle. Bij Vrouw Holle dienen ze hun louteringstijd uit – maar hoe! 

Op de een daalde een goudregen neer: zij kwam in haar nieuwe aardeleven begaafd met veel verworvenheden, de ander moest onder een pekregen doorgaan en ’het zwart ging er nóóit meer af!’ – haar zonden belastten haar in haar nieuwe leven met vele zichzelf berokkende gebreken! De poort kan dus zowel gezien worden als de poort des doods als de poort naar een nieuwe incarnatie op aarde.

Bij Uyldert kan de poort ook uit twee Nornen bestaan.

Bij Steiner komen we veelvuldig tegen dat de mens van nu – in het bewustzijnszielentijdperk – niet meer vanzelfsprekend het vermogen heeft om bovenzintuiglijk te kunnen waarnemen:  het kunnen schouwen in een geestelijke wereld.
Is dat het heimwee naar ‘engelen-land’?  Naar de fase, waarin men de engelen nog zien kon, naar het geluk van de kleuterjaren, en naar het voorgeboortelijk paradijs! Het engelen-land is gesloten en de sleutel is gebroken. De smid, die de sleutel maken kan, is degene, die het heimwee kan oproepen, dat slaapt onder het rationalisme (dat dit spel eens verklaarde als een aardigheid naar aanleiding van Napoleons Continentaal Stelsel, waardoor Engeland werd afgesloten van de handel met het vasteland!)

Wie de wilde zwanen over de eenzame heide ziet vliegen, bedenke dat het land der engelen niet ver achter die horizon ligt en niet in een versluierd verleden – maar achter de horizon van ons afgesloten bewustzijn! Wie het beperkende rationalisme verlaten wil, wordt door een zwaan afgehaald en over de stroom der vergetelheid heen gevoerd naar het rijk dat de ziel zichzelf had verboden: het onbewuste land, dat door beelden bewoond wordt en niet door begrippen! Het verlangen zelf is de zwaan, die het engelen-land voor ons ontsluit met de sleutel der stilte. Daar zien wij, dat de engelen nooit weg geweest zijn, en nog altijd met de kinderen spelen in ’t zand.

In Engel-land, daar stuift het zand,
daar luiden de klokjes van boem!

.
Op Wikipedia

Bij Bert van Zandwijk

Spel: alle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

3414-3212

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Kringspelen

.

In haarVerborgen wijsheid van oude rijmen‘ besteedt Mellie Uyldert ook aandacht aan ‘dansen’.
In de inleiding tot ‘de dans’ vind je haar gezichtspunten.

Ze behandelt een aantal kringspelen, w.o.:

‘T SCHIP GAAT ZEILEN
.

Ik ken het liedje al sinds mijn jeugd als ’t schip moet zeilen’.
Zo staat het bv. ook bij ‘Vrijeschoolliederen’.
Een kleine afwijking, evenals ‘we dansen maar’ t.o. ‘we dansen ja’.

De spelwijze is op ‘Vrijeschoolliederen’ veel eenvoudiger weer gegeven dan Uyldert doet.
Ook bij haar staan er twee rijen kinderen tegenover elkaar. Maar wel zo dat er tegenover een jongen, een meisje staat. In de rij staat er daardoor ook afwisselend een jongen naast een meisje.
(Wat er binnen de ‘inclusiviteit’ ook allemaal moet kunnen, laat ik achterwege, bovendien is dat ook de zorg van de kinderen meestal niet)

De 1e twee paren vormen met z’n vieren een molen.
De kinderen die naast elkaar staan geven elkaar de linker of de rechterhand.
(In andere speelwijzen hebben zij de handen in de zij).

Dan wordt het liedje gezongen.

Bij de eerste regel lopen de rijen naar elkaar toe: ‘het schip vaart immers uit’ en weer terug, dat wordt herhaald.

Bij de derde regel zou er een molen gevormd moeten worden van vier kinderen, de twee paren tegenover elkaar, die elkaar met de rechter duim en vinger bij de pols vasthouden terwijl ze naar rechts draaien.
Bij de 4e regel moet de molen weer links, wat betekent dat ook de armen moeten wisselen, dus de linker houdt nu vast.
Bij ‘alle scheepjes’ staan de kinderen weer tegenover elkaar en die tegenover elkaar staande haken hun arm in en maken een rondedans op de plaats. 
Op ‘een, twee, drie’ wordt geklapt. Op het eind doet ieder een stap naar links, zodat er nieuwe paren ontstaan. 
Je kan het tempo opvoeren.

Uyldert ziet in dit dansje een beeld voor de golfslag (het heen en terug) en de werveling, bij de molen.
Twee natuurritmen die ook in ons plaatsvinden: in het lichaam en in de ziel.
Ze vraagt zich af of we hier met een oud ritueel hebben te maken. (Om de wind op te wekken?)

.
Het wordt op nog andere manieren gedaan.

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

3351-3152

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Kringspelen

.

In haarVerborgen wijsheid van oude rijmen‘ besteedt Mellie Uyldert ook aandacht aan ‘dansen’.
In de inleiding tot ‘de dans’ vind je haar gezichtspunten.

Ze behandelt een aantal kringspelen, w.o.:

TWEE EMMERTJES WATER HALEN

.
Bij dit spel staan de kinderen in twee lange rijen tegenover elkaar. De tussenruimte is ongeveer een meter.

Het lied:

Twee emmertjes water halen,
twee emmertjes pompen,
meisje op je klompen,
meisje op je houten been,
rij maar door het poortje heen!

Van je ras, ras, ras,
rij de koning door de plas!
Van je voort, voort, voort, rij de koning door de poort!
Van je sterk, sterk, sterk, rij de koning door de kerk!
Van je één, twee, drie!
Muziek

De kinderen die tegenover elkaar staan hadden elkaars handen vast, dus met gestrekte armen, maar kruiselings en met wat ‘ruimte over’, zodat er door wat naar zich toe te trekken en terug, een pompbeweging ontstaat.
Dan los en een stap achteruit. Belangrijk: het eerste paar blijft staan en houdt de handen nog vast. Zij huppelen nu door ‘de poort’ van de twee rijen naar de andere kant. En weer terug en weer terug: dat moet a.h.w. ‘getimed’ worden om precies aan de andere kant te eindigen. Daar laten ze de handen los en staan ook ‘als poort’.
Tijdens het huppelen klappen de andere kinderen de maat en zingen het lied. 

Dan het volgende paar, enz.

De rij verplaatst zich dus in een bepaalde richting en als leerkracht moet je dus rekening houden met de ruimte, en dat de kinderen ‘in een bocht’ toch nog ruimte houden om te pompen.

Verklaring

Uyldert denkt bij deze dans aan een regenbezwering, zoals men die zoveel tegenkomt in streken, die periodiek van te grote droogte te lijden hebben.

Toen ik het als kind nog speelde in de kleuterklas en in de 1e klas van mijn basisschool, bestond de ene rij uit jongens, de andere uit meisjes. Uyldert heeft dit waarschijnlijk ook voor ogen als ze zegt dat van het door het straatje rijdende paar het meisje waarschijnlijk een waternimf is.

Een houten been, ofwel één been, zou wijzen op een natuurwezen of engel; de jongen verbeeldt de koning.
Dat kon in oudere tijden ook de priester zijn, of de ‘priester-koning’, de levensgeest vertegenwoordigend.
Wordt hier de levensgeest uitgenodigd om zich met het water te verbinden?

Misschien heeft men in vroeger tijden wel de vorst of de priester met een priesteres van het water of van de maan tezamen naar een heilige plaats gereden, door water, door een poort en het heiligdom zelf (kerk) binnen, voor een heilig h u w e l ij k.

Uyldert zegt nog van het spel: Wijs en ritme van het liedje werken opwindend, elektriserend, mede door de beweging. De kinderen worden er uitgelaten van en men kan er zich werkelijk mee in trance dansen!

Wat me opvalt is, dat ik altijd heb gezongen ‘rijDT de koning door de plas’ – dat zie je in de meeste teksten – maar dat hierboven (en bv. hier) een gebiedende wijs staat: ‘rij de koning’. De ‘DT’ als spelling kan vanuit de D-klank van De geleid hebben tot ‘rijd’ en dan – de 3e persoon – tot rijdt. 
De veronderstelling dat de koning gereden werd, zou ‘rij’ verklaren. 

Meer
Meer

.

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

3344-3146

.

.

.

VRIJESCHOOL – Kringspelen – dans

.

In haar ‘Verborgen wijsheid van oude rijmenbesteedt Mellie Uyldert ook aandacht aan ‘dansen’.
In het hoofdstukje “In den hemel is enen dans’ – de titel van een nog bestaand liedbesteedt ze aandacht aan het fenomeen ‘dans’.
Nu zijn er talloze studies gewijd aande geschiedenis van de dans‘, maar haar opmerkingen komen ons – wanneer we naar (pedagogische) aanwijzingen van Steiner kijken, wel bekend voor.
Zo zegt ze dat wanneer je naar de hemel kijkt, je in de loop van de sterren ‘een reidans kan ontwaren’, ‘ze trekken lijnen’.
Maar er is meer: de hemel oefent een invloed uit op aarde. Dat is duidelijk aan de invloed van zon en maan.
Steiner beschrijft heel duidelijk vanuit allerlei gezichtshoeken dat alle planeten invloed uitoefenen.
Uyldert noemt het ‘krachtstromen die op aarde doortrillen in de natuur en in de mensenzaken. Een krachtenspel dat invloed heeft op ‘werken, lijden en genieten’.

Dansen zou dus ook zijn: de behoefte ‘de kosmische ritmen die hij voelt, na te bootsen in spel en dans.

Ze verbindt de balspelen aan heilige handelingen bij de oude Grieken (sphaeristeria): ‘het opwerken van gouden ballen zoals ze die aan de hemel zagen op- en ondergaan, zich in kringen en lussen bewegend’.
Zo zouden dus ritmische spelen en dansen zijn ontstaan, ‘een meedansen in die grote dans’.

De grafische voorstellingen van de gang van planeten heeft zeker iets weg van een choreografie:

Epicykel - WikipediaPTOLEMÆUS

Mercurius retrograde 2024 | Retrograde betekenis | Retrograde beweging |  Wat is retrograde | Retrograde planeten | Star Walk
De retrogade van Mercurius 2024

Nieuwe ontdekking steunt theorie over onbekende planeet in zonnestelsel |  wibnet.nl
Niet zo lang geleden ontdekte exoplaneet HD 106906 b 
Bron

Beweging in het spelletje ‘Laat ons nu de kluw opwinden

Bron: Het grote spelenboek, blz. 85

En er zijn meer bewegingen in kringspelen die vergelijkbare bewegingen hebben:

In die bewegingen aan de hemel ziet zij eenmeescheppen, een meeverlossen, een toereiken en loslaten, in kruisende banen, in wijken en naderen, in innige samendans of met uitdagende afstand, inhalend, aanrakend, voorbijstrevend.’

Ze haalt een Mexicaanse uitspraak aan: ‘Dansen is werken’ en verbindt dit aan het feit dat wanneer wij dansen, wij meewerken in het grote kosmische leven, dat we ingeschakeld zijn in de grote rondedans en het alles omvattende ritme.’

Niet alleen in de kinderdansen vinden we dit soort bewegingen, ook nog bij de volwassen folklore- volksdansen.
Maar we kunnen wel constateren dat deze gaandeweg overal verdwijnen of verdwenen zijn als spontane dansen bij bepaalde gelegenheden. 
In het begin van de jaren 1970 zag ik nog dat spontane dansen op straat in o.a. Griekenland, het toenmalige Joegoslavië, in het Baskenland.

Het is interessant oorzaken proberen te vinden waarom dit onder de autochtone bevolking van Nederland vrijwel is verdwenen, terwijl een bepaald soort bewegen onder de jeugd op bepaalde vormen van muziek erg populair is geworden.
Zonder directe oorzaken te kunnen aanwijzen, kan ik wel waarnemen dat de muziek zeer mechanisch is geworden – als je het geluid van verre afstand hoort, weet je niet of het ook een machine kan zijn die aanstaat; de bewegingen doen vaak automatisch-mechanisch aan.

De basisschoolleerlingen van nu zullen ongetwijfeld – het zijn kinderen van deze tijd – in aanraking komen met het muzikale geweld van disco en festival en de vorm van bewegen die weinig meer heeft van waarover het in dit artikel gaat.

Misschien is het goed dat in de jaren waarin het nog kan, onze kinderen bewegen met de kringspelen. Of  in de euritmie waarin ook vele ‘kosmische’ vormen een rol spelen.

Uyldert voegt aan haar inleiding deze kringspellen toe:

De boom die wordt hoe langer hoe dikker

‘k Zou zo graag een ketting breien

Rondinella

De zevensprong

Twee emmertjes water halen

’t Schip gaat zeilen

.

Spel: alle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

3338-3140

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (2)

.

Kringspelletjes worden voornamelijk in de kleuterklas gespeeld. Ook in de 1e klas vinden veel kinderen het nog erg fijn, vooral als het ‘nieuwe’ zijn, d.w.z. die ze in de kleuterklas nooit hebben gedaan.

(Dus als 1e-klasleerkracht even verifiëren bij de kleuterjuf/meester.)

DE ZEVENSPRONG

Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,
Heb je wel gehoord van de zevensprong?
Ze zeggen dat ik niet dansen kan,
ik kan dansen als een edelman
dat is een
dat is twee
dat is drie
dat is vier
dat is vijf
dat is zes
dat is ze-e-ven.

Muziek

Alle kinderen vormen een kring met de handen vast en huppelen al zingend linksom, tot: Dat is één! – Bij die woorden plaatsen zij, even stilstaand en met het gezicht naar het midden van de kring gekeerd, de rechter voet een pas naar voren.

Daarna huppelen ze weer in de kring, nu rechtsom, eerste hup op linkervoet. Bij: Dat is één! Dat is twee! – worden een pasje rechts en een aansluitend pasje links naar voren gemaakt. Daarna weer linksom huppelen.

Zo worden steeds het lied en de figuren herhaald, waarna het nieuwe figuur wordt bijgevoegd.

Bij: Dat is drie! – wordt de rechterknie aan de grond gebracht.
Bij: Dat is vier! — wordt de linkerknie óók aan de grond gebracht, en liggen allen dus even geknield met de handen vast.

Je moet opletten, dat je even tijd neemt voor het opstaan daarna.

Bij: Dat is vijf! — wordt de rechterhand even losgelaten en de rechter elleboog op de grond gezet.
Bij: Dat is zes! -wordt ook de linker elleboog op de grond gezet.
Bij: Dat is zeven! – wordt met het voorhoofd de grond aangeraakt, terwijl je de handen op het hoofd houdt.
In deze houding (van een nog ongeboren kind) blijf je nu liggen, terwijl allen het laatste couplet zingen, waarbij nu, te beginnen met: Dat is één! – eerst het hoofd wordt opgeheven, dan de linker elleboog opgetild, en zo voort, alle houdingen in volgorde terugnemend, die je eerst had aangenomen.

Variatie: bij de regels:
Ze zeggen dat ik niet dansen kan, ik kan dansen als een edelman! –

blijft ieder op z’n plaats, de jongens met de armen voor de borst gekruist, de meisjes met de handen op de heupen, en dansen de wiegelpas. Of de meisjes gaan daarbij tegenover de jongen aan haar linkerkant staan. Deze snelle overgangen tussen de figuren zijn echter te moeilijk voor jonge kinderen.

Er is ook geprobeerd een verklaring te vinden voor dit spel:

Deze dans beeldt uit, in het zich beurtelings inrollen en ontrollen, de eeuwige afwisseling van involutie en evolutie, incarnatie en excarnatie, concretie en abstractie, verstoffelijking en vergeestelijking, het middelpuntvliedende en het middelpuntzoekende stadium, of hoe je het maar in analogieën wil aanduiden. Het is de grote pulserende beweging van het Al, van schepping en verlossing, leven en sterven, waarin wij allen opgenomen zijn en meewerken. Als zinnebeeld een van de mooiste heilige dansen, die ons uit de oudheid zijn overgeleverd!
(Melly Uyldert)

Meer over ‘De zevensprong

Meer kringspelletjes bij: peuters en kleuters: alle artikelen

.

Spel: alle artikelen

.

2632-2465

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Spel (4-1)

.

KINDERSPELEN EN JAARGETIJDEN
.

Een overstelpende fantasie in vorm- en kleurencombinaties spreidt zich ieder jaar weer, vooral in het voorjaar met al zijn bloemen en bloesems, voor onze ogen uit. In iedere plantenfamilie is een rijkdom van vorm, die zich in iedere soort weer anders openbaart.

Wat in een plant het meest in verschijning treedt, is enerzijds het groeien en bloeien en anderzijds het verwelken. Geweldige groeikrachten kunnen uit een eikel een reus van een boom laten ontstaan. Uit iedere bladknop komen ieder jaar weer een aantal bladeren en zo vermenigvuldigt zich 100-, ja 1000-voudig het geheel der bladeren, zo komen b.v. bij een linde uit één knop 5 nieuwe bladeren. En hoeveel knoppen zal hij hebben? Ieder jaar in de herfst vallen deze bladeren weer af en verwelken. Een geweldige dood vaart omstreeks november door de plantenwereld. De groeikrachten die zich in het voorjaar op zo’n grandioze wijze in de planten hebben geuit trekken zich nu weer terug. Leven- en doodskrachten werken in de natuur voortdurend en wisselen elkaar af.

Ook wij mensen zijn ingeschakeld in deze grote stroom van levens- en doodskrachten, opbouwende en afbrekende krachten.

Het kind is in de eerste plaats in de opbouwende stroom ingeschakeld, de grijsaard leeft in het “verwelken”. Als men het kind gadeslaat, dat aan het bouwen is met gewone blokken hout, dan ziet men hoe als een natuurlijke behoefte het verlangen optreedt het ontstane kunstwerk, dat echter veel gevoel voor evenwicht en juiste verhoudingen kan vertonen, dit bouwsel weer overhoop te gooien. De vreugde van het overhoop gooien, is uiterlijk gezien vaak groter dan de vreugde van het opbouwen. Spanning en ontspanning zijn hier de elementen, die het spel beheersen.

Ik heb een tijdlang een kind meegemaakt dat een opgetrokken bouwwerk niet in elkaar wilde gooien. Hoe men het ook probeerde, dit van het kind gedaan te krijgen, het lukte niet. Ik wilde er achter komen, wat er gebeurde, als men dit toch deed. Het kind scheen een innerlijke smart of pijn te ervaren, want het begon te huilen, wat het overigens zelden deed. Het is haast overbodig te vermelden, dat dit een ziek kind was.

Opbouwen en afbreken, dit zijn de natuurlijke levenselementen van een gezond kind. Waar dit niet in harmonische opeenvolging kan gebeuren, wordt het kind ziek.

Overigens treedt dit element bij allerlei spelletjes zeer gevarieerd op.

Neemt men b.v. een van de allerbekendste kringspelen “In Holland staat een huis”. Alle kinderen vormen eerst een kring. Nu wordt de heer gekozen, hij staat in het midden, de vrouw, het kind enz., de kat en de koe, allen komen in het midden te staan, tot de hele kring is opgelost en naar het midden is verdwenen. In het tweede deel van het spel wordt iedereen uit het huis gejaagd zodat nu de een na de ander weer in de kring terugkeert, weer in de kring is opgenomen,. Cirkel wordt middelpunt, middelpunt wordt cirkel… het is één grote ademhaling wat zich daar in de beweging van buiten naar binnen en van binnen naar buiten afspeelt. Nadat dit gebeurd is, wordt ook nog het hele huis verbrand. En wat is het einde van dit spel? … en we bouwen het huis weer op…!

HET VOORJAAR en het ontkiemen en ontspruiten der planten

Ieder jaar verschijnt prompt, nog vóór alle planten uit de aarde te voorschijn komen, het knikkeren (soms nog een keer in de herfst). Er zijn streken waar de meisjes met bonen spelen op dezelfde wijze als hier met knikkers.

En de jongens? De knikkers worden naast elkaar geplaatst in een rij, en met een grotere knikker, die meestal uit lood is gegoten (dat gieten doe je dan zelf) uit de rij gemikt. Bij een voltreffer rollen alle knikkers naar alle richtingen uiteen. Je kunt het wel zelf aanvoelen: het is een spannender gebeuren dan het spel van de meisjes (de bonen in een kuil rollen). Het heeft iets van dat open scheuren b.v. van de kastanjeknoppen, dat soms in één nacht kan gebeuren, na een zachte voorjaarsregen. – Iets later, wanneer de hele natuur zich vol ontplooit, komt het touwtjespringen van de meisjes, dat zeer ritmisch verloopt: ook heden ten dage nog een geliefd spel. Het kan door kinderen van verschillende leeftijd worden gespeeld, in ’t bijzonder door de iets oudere meisjes met verschillende variaties, aangepast aan de concentratiemogelijkheden. Is het niet alsof er in de machtige groei-atmosfeer, die overal in deze tijd buiten aanwezig is en in het opkomen van duizenden plantenkiemen zichtbaar wordt, een verborgen transformator schuilt? Het zich losmaken van de aarde bij het springen is een bevrijdend gebeuren. Eigenlijk hoort hier ook het hinkelen bij, waarover ik in het vorige verslag alleen een aspect beschreven heb. Het is een oeroud spel, dat in veel variaties voorkomt.

IN DE ZOMER zijn het de reidansen, die in vroegere tijden in vele landen door jong en oud gedaan werden in de tijd vóór de langste dag van het jaar.

Het is steeds weer een opvallend gebeuren hoe het ene of het andere volk deze dansen tot uiting brengt. Een meer oostelijk volk zal zijn “volksdansen” met een sterk cholerische inslag en daarbij de liederen veel meer consonantisch ten gehore brengen. Een ander volk, b.v. de Grieken zullen hun dansen veel harmonischer in wijde kringen, waarbij deze in wisselende ritmen een grote ademhaling vormen van systole en diastole, ten tonele brengen. Deze spelen kan men ook tegenwoordig met veel vreugde zien dansen. Met hun zeer gevarieerde aankleding wordt door verschillende kleuren in de volksdracht het karakter van deze landstreken onderstreept.

Het feest van dc zomerzonnewende in de voor-christelijke tijd en later het SINT- JANSFEEST worden gevierd wanneer de zon het hoogste aan de hemel staats als de dagen niet willen eindigen en de nacht heel kort is. Er zijn nog vele streken waar nog heden op de bergen en heuvels vuren worden ontstoken, als het ware om de toch al zo korte nacht nog te verlichten. De langste dag wordt met de kortste nacht en de daarop volgende dag tot één grote dag verbonden (dag-nacht-dag).

Zelf heb ik in deze tijd tijdens een tocht naar huis, ’s avonds vóór het donker worden, vele kleine lichtjes zien zweven en dansen. Het zijn de ‘Johanneskevertjes’, die vooral aan de rand van het bos hun reidansen uitvoeren. Het is een. fascinerende gewaarwording wanneer je dit nooit te voren hebt gezien. – Een andere keer heb ik in juni ’s morgens vroeg bij het opkomen van de zon de roze flamingo’s hun wonderlijke dans zien uitvoeren. Het is een even schoon als in zijn soort wonderlijk gebeuren.

Volgens een bericht van een ooggetuige voeren ook de olifanten op open plekken in het oerwoud bij maneschijn midden in de nacht wonderlijke dansen uit.
U begrijpt wel dat deze dansen van de juni-kevertjes, de flamingo’s en die van plompe olifanten in hun karakter heel verschillend zijn.

Bij het hoog oplaaien van het vuur worden meestal liederen gezongen die bij deze feestdag horen. St.-Jansliederen en oude zonnewende-liederen. Daarna werden stropoppen, ook wel eens st.-janskruid in het vuur gegooid als
zinne
beeld voor het verbranden van persoonlijke slechte eigenschappen (en wie zal die niet hebben?), die door het louterende vuur worden opgenomen en verbrand. De genezende kracht van het st.-janskruid zal daarbij helpen. Met het “over het vuur springen” dat de moedkrachten oproept, wordt dit mooie jaarfeest afgesloten.

VLIEGEREN IN DE MICHAËLSTIJD

De herfst brengt weer andere spelen, bij voorbeeld het vliegeren. Na een hete zomer is het loslaten van de vliegers bij de opkomende winden een bijzonder geliefd spel. Wat een gewaarwording! je ziet ook de vaders meedoen: wat is het heerlijk met je vader erop uit te trekken om te vliegeren! Nu eens je blik te richten, niet alleen naar de aarde… om dubbeltjes te zoeken, maar nu gericht naar boven, naar de hemel. Wat zou dat goed zijn voor een melancholische jongen. Wat een hoogte kan zo’n vlieger bereiken! Aan de rand van Amsterdam heb ik er vaak naar gekeken, hoe dan het snoer, het touw van de vlieger door een stuk papier werd getrokken en dan in ijltempo langs het touw omhoog zweeft, totdat het uiteindelijk terecht komt bij de vlieger, die dan alle ‘berichten verzamelt’. Dit ‘briefschrijven’ is een ware ‘luchtpost’. – Het zelf maken van de vlieger gaat aan deze luchtvaart vooraf, want de handvaardigheid hoort nu eenmaal bij het spel.

DE TOLLEN
Wanneer de bladeren van de bomen vallen, alle zaden van de planten neergevallen zijn en door de aarde zijn opgenomen, de plantensappen weer teruggaan naar de wortels in de aarde, de aarde als het ware weer inademt, dan verschijnen in zonnige herfstdagen de tollen, die dan in wijde kringen of in spiralen ‘onvermoeid’ over de grond dansen, (in verschillende streken worden de tollen ook Tanzer genoemd.) De speler moet steeds actief met zijn zweep in beweging blijven, zodat de tol niet ‘moedeloos’ omvalt.

Buiten wordt het in het bos al kil en bij het wandelen aldaar krijg je ieder ogenblik een spinnendraad over je gezicht, een akelige gewaarwording. ‘Hoe komt dat zo?’ vraag je je dan af… De spinnen zijn bezig zich uit de bomen aan draden neer te laten, om op de aarde gekomen, zich in te graven om daar in een of ander holletje zich voor hun winterslaap tegen de kou te verbergen. De spiralende draaibewegingen (boorbewegingen) van de tol, zijn ze niet een beeld voor de kosmische krachten, die nu terugkomen en zich weer verbinden met de aarde? Die uit de hemelsferen neerdalende kosmische krachten hebben nu de opgave de aarde voor te bereiden op een nieuwe zomer. Dit gebeuren wordt in de sprookjeswereld tot het beeld van het nijvere smeden van de kabouters .

Nog laat in november, wanneer alleen nog enkele plat op de grond groeiende planten kantachtige rozetten vormen, die streng uitgeciseleerd zijn en meer een kristalachtig dan een plantachtig karakter hebben, of nog later wanneer sterk kosmische werkingen nog duidelijker op aarde zichtbaar worden: de eerste sneeuwkristallen, dan wordt een soort meetkundig spelletje gespeeld: van een touwtje worden de uiteinden aan elkaar geknoopt en zo tot een cirkel gevormd. Met beide handen wordt dit touwtje op de vingers vastgehouden, door overnemen ontstaan velerlei speelvormen en variaties.

De kinderen zijn vol van deze spelletjes, en wie zou hieraan ook niet willen meedoen? Deze spelen hebben een internationaal karakter en zijn als zodanig niet de uitvinding van een enkeling, maar volksspelletjes, die gevarieerd, naar gelang van verschillende klimaten, over wijde gebieden verspreid zijn.

Er zijn nog veel meer spelen, die ik had moeten beschrijven, ik heb hier alleen de doe-spelen aangehaald. Voor de winter binnen in de verwarmde huiskamer worden dan de denkspelen, dammen, halma, schaken en vele andere spelen gespeeld.

Daarnaast nemen de gezelschapsspelen een belangrijke plaats in, ze worden meestal in de familiekring met vrienden gespeeld en hebben een
gemeenschapsvormende sociale opgave te vervullen.

A.J. Miedaner, vrijeschool Zeist, nadere gegevens onbekend. In de reactieruimte: zie aanvullende informatie over de schrijver.

.

Spel: alle artikelen

Aftelversjes  bikkelen   hinkelen   touwtjespringen

 vliegeren

.

1715-1609

.

.

VRIJESCHOOL – Kringspelen en meetkunde

.

KRINGSPELEN EN MEETKUNDE

Deze titel mag enigszins vreemd lijken – wat hebben kringspelen nu met meetkunde te maken – vanuit een bepaalde optiek is er wel degelijk een relatie.

Rudolf Steiner:
Bij ons in de vrijeschool mogen de leerkrachten niet tevreden zijn, wanneer de kinderen een cirkel kunnen tekenen, maar onze kinderen moeten de cirkel, de driehoek, het vierkant leren voelen. Ze moeten de cirkel zo tekenen, dat ze het ronde ervaren. Ze moeten de driehoek zo leren tekenen, dat ze de drie hoeken gewaarworden, dat ze al, wanneer ze met de eerste hoek beginnen het gevoel hebben: hier komen drie hoeken. Net zo tekenen ze het vierkant, dat ze voelen hoe die rechthoekig wordt; dat het gevoel van hoe de lijnen lopen meteen vanaf het begin tot hen doordringt. Een kind bij ons moet leren wat een boog is, wat een horizontale lijn is, een verticakel, maar niet alleen maar door te kijken, maar door deze innerlijk te volgen met de arm, met de hand. Dat moet er worden gedaan, ook als basis voor het schrijven. Bij ons zou er geen kind moeten zijn dat een P leert schrijven, zonder dat het eerst een verticale lijn of een boog heeft ervaren; niet alleen maar dat een kind een abstracte waarneming naar buiten toe van een verticale lijn of een boog, maar een gevoelsmatige waarneming moet er zijn, een gevoelsmatig beleven van de dingen.
GA 301/193

In deze opmerkingen staat geen directe verwijzing naar kringspelen, maar wanneer je kinderen een kringspel ziet spelen, of in ruimer verband ze ziet bewegen in de ruimte doordat ze een of ander spel spelen, worden onbewust al die bewegingen waarover Steiner het heeft, ervaren, beleefd.

Wel is hier de relatie vormtekenen/schrijven en meetkunde aangeduid!

In dezelfde voordrachtenreeks gaat hij op een andere plaats opnieuw in op het ‘gevoel voor de ruimte, op de ruimtebeleving’. Hij doet dat aan de hand van wat je op kindertekeningen ziet. En noemt dan voor de ontwikkeling van het ruimtegevoel – nodig om een meetkundig inzicht te krijgen – met name de bewegingsspelen:

Laten we eens naar deze tekeningen van het kind kijken. Wat je een echt ruimtegevoel zou kunnen noemen, hebben kinderen vóór het 7e, 8e, zelfs nog vóór het 9e levensjaar juist nog niet. Dat ontstaat pas later, wanneer zich langzamerhand de andere kracht in de ontwikkeling van een kind manifesteert. [1]
Tot aan het 7e jaar werkt aan het kinderlijk organisme hetgeen later voorstelling wordt. [2] Tot aan de puberteit werkt de wil aan het kinderlijk organisme, die dan zoals ik U gezegd hebt, zich samenbalt en de stemverandering bij de jongens laat zien hoe deze dan doorschiet in het lichaam.
Deze wil is in staat een gevoel voor de ruimte te ontwikkelen, zodat je door alles wat ik nu gezegd heb, door het ontwikkelen van een gevoel voor de ruimte door de bewegingsspelen, door het waarnemen van wat er gebeurt wanneer er schaduw ontstaat bij voorwerpen, vooral door wat in de beweging ontstaat en wordt vastgehouden; als door dit alles de wil ontwikkeld wordt, zal de mens een veel betere verhouding tot de dingen krijgen dan door alleen maar het verstand.
GA 301/215
niet vertaald

Wanneer je met de helicopterview naar kringspelen zou kijken, zie je allerlei meetkundige figuren bewegen: de kring – de cirkel – halve bogen; lemniscaten; spiralen, kettingvormen (die we bij het vormtekenen vlechtvormen noemen) bijv. 

Dat is bewegen in de ruimte.

Steiner over deze ruimte:

Men heeft tegenwoordig in onze abstracte intellectualisitsche tijd de voorstelling van de drie ruimterichtingen die dan zo ergens in de lucht zweven. Het zijn dus drie loodrecht op elkaar staande lijnen die tot in het oneindige verder gedacht kunnen worden. Dat kan je natuurlijk zo van lieverlee abstract in je opnemen, maar ervaren is het niet. Maar deze drie dimensies willen ook ervaren worden en ze worden ook ervaren, meer onbewust, wanneer een kind leert vanuit een nog onhandig kruipende toestand waarbij het overal nog het evenwicht verliest, te gaan staan en met de wereld in een evenwichtsverhouding te komen. Dan zijn de drie dimensies concreet aanwezig. Daarbij kunnen we niet drie lijnen in de ruimte tekenen, maar er is een lijn die samenvalt met de as van het rechtopstaande lichaam die we [3] wanneer we slapen en liggen en die houding niet aannemen; die we ook als belangrijkste kenmerk hebben van waarin we van het dier verschillen dat nu juist zijn ruggengraatslijn evenwijdig aan de aarde heeft, terwijl wij een rechtopstaande ruggengraat hebben.
De tweede ruimterichting is die welke we krijgen als we de armen uitstrekken.
De derde gaat van voren naar achteren en omgekeerd….De mens beleeft zelf wat hij met de meetkundige figuren laat zien, maar alleen op die leeftijd waarin nog veel onbewust leeft, half dromend. Dat komt later tevoorschijn en vertoont zich abstract.
GA 306/25-26
niet vertaald

Wanneer Steiner dan concreet op meetkundige aspecten ingaat, waarbij het hier gaat om het beweeglijk houden van meetkundige voorstellingen, bijv. de driehoek, voordat het abstracte begrip verder zijn intrede doet, hebben onderstaande woorden dus betrekking op de meetkunde; maar wanneer je ze leest alsof ze betrekking hebben op het (kring)spel, lees je a.h.w. hetzelfde:

Dit zouden we dan ook zeer goed kunnen gebruiken ter ondersteuning wanneer we in het kind een goed gevoel voor ruimte willen ontwikkelen; een concreet, echt ruimtegevoel. Wanneer we op deze manier het begrip van beweging voor de figuur in het platte vlak (hier wordt de driehoek bedoeld) hebben laten zien, dan krijgt\ de hele geestelijke vorming van het kind zo’n beweeglijkheid, zodat ik dan makkelijk kan beginnen met perspectief: een lichaam gaat aan de voorkant van een ander lichaam voorbij of aan de achterkant. Dit passeren van voren en van achteren kan het eerste element zijn bij het oproepen van een dienovereenkomstige ruimtebeleving.
GA 301/213

Met name bij de spelletjes zoals ‘ketting breien’ gaat het om ‘voor- en achterpasseren’.

Volgens mij is de gedachte gerechtvaardigd dat de kringspelen en ook de andere spelletjes ‘in de ruimte’ een bepaalde voorbereiding zijn op het ruimtelijk kunnen denken dat een mens nodig heeft o.a. bij meetkunde.

DE ZEVENSPRONG
De zevensprong heeft als kringspel deze elementen: cirkel; armen strekken; naar voren en achter bewegen, knielen en weer strekken.

Bij vele van deze oude spelen kun je je afvragen hoe ze zijn ontstaan en of ze iets meer betekenen dan alleen een spel.
Melly Uyldert gaf van vele kringspelen verklaringen. Hoe kwam zij aan haar kennis? Is het waar wat ze zegt?
In ieder geval wel interessant om met haar blik eens naar zo’n spel te kijken:
.

Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,
Heb je wel gehoord van de zevensprong?
Ze zeggen dat ik niet dansen kan,
ik kan dansen als een edelman

dat is een
dat is twee
dat is drie
dat is vier
dat is vijf
dat is zes
dat is ze-e-ven.

Alle kinderen vormen een kring met de handen vast en huppelen al zingend linksom, tot: Dat is één! –
Bij die woorden plaatsen zij, even stilstaand en met het front naar het midden van de kring gekeerd, de rechter voet een pas naar voren.

Daarna huppelt men weer in de kring, nu rechtsom, eerste hup op linkervoet. Bij: Dat is één! Dat is twee! – worden een pasje rechts en een aansluitend pasje links naar voren gemaakt. Daarna weer linksom huppelen.

Zo worden steeds het lied en de figuren herhaald, waarna het nieuwe figuur wordt bijgevoegd.

Bij: Dat is drie! – wordt de rechterknie aan de grond gebracht. Bij: Dat is vier! – wordt de linkerknie óók aan de grond gebracht, en liggen allen dus even geknield met de handen vast.

Men moet opletten, dat men even tijd neemt voor het opstaan daarna. Bij: Dat is vijf! – wordt de rechterhand even losgelaten en de rechter elleboog op de grond gezet. Bij: Dat is zes! -wordt ook de linker elleboog op de grond gezet. Bij: Dat is zeven! – wordt met het voorhoofd de grond aangeraakt, terwijl men de handen op het hoofd houdt. In deze houding (van een nog ongeboren kind) blijft men nu liggen, terwijl allen het laatste couplet zingen, waarbij nu, te beginnen met: Dat is één! – eerst het hoofd wordt opgeheven, dan de linker elleboog opgetild, en zo voort, alle houdingen in volgorde terugnemend, die men eerst had aangenomen.

Variatie: bij de regels: Ze zeggen dat ik niet dansen kan, ik kan dansen als een edelman! – blijft ieder op z’n plaats, de jongens met de armen voor de borst gekruist, de meisjes met de handen op de heupen, en dansen de wiegelpas. Of de meisjes gaan daarbij tegenover de jongen aan haar linkerkant staan. Deze snelle overgangen tussen de figuren zijn echter te moeilijk voor jonge kinderen.

Verklaring
Deze dans beeldt uit, in het zich beurtelings inrollen en ontrollen, de eeuwige afwisseling van involutie en evolutie, incarnatie en excarnatie, concretie en abstractie, verstoffelijking en vergeestelijking, het middelpuntvliedende en het middelpuntzoekende stadium, of hoe men het maar in analogieën wil aanduiden. Het is de grote pulserende beweging van het Al, van schepping en verlossing, leven en sterven, waarin wij allen opgenomen zijn en medewerken. Als zinnebeeld een van de mooiste heilige dansen, die ons uit de oudheid zijn overgeleverd!
.

[1] Steiner bedoelt hier de geboorte van het astraallijf rond het 14e jaar, die zich al eerder aankondigt.
[2] Hier wordt het etherlijf bedoeld.
[3] er staat ‘prüfen’ = testen, controleren e.d. Maar wat Steiner hier precies wil zeggen, ontgaat me (nog).
.
Kringspelende boom die wordt.….

6e klas: meetkunde

Over het etherlijf;       op  ‘antroposofie, een inspiratie’

schrijven: menskundige achtergronden (relatie vorm en beweging)

1172-1093

.

.

VRIJESCHOOL – Spel (2-6/1)

.

W.Drewes, vrijeschool Den Haag, 02-1974


SPEL
.

Bij het kleine kind vinden we de eerste uitingen van menselijke scheppingsdrang in het spel. Ieder voorwerp, iedere situatie kan de aanleiding vormen voor de kleuter om zich volkomen aan zijn omgeving over te geven. De ene stoel verandert in een wagen, de andere in een huis, een hoek met blokken wordt een goedgevulde kruidenierswinkel. De dagelijkse betekenis die wij aan de dingen geven wordt met het grootste gemak er aan ontnomen. Een eigen wereldje wordt gevormd, waarin de kleuter volkomen opgaat. Ritmisch en met grote intensiteit worden poppenbedden, dorpen, treinen en huizen gemaakt en bevolkt. Het resultaat is niet belang­rijk, maar het maken, want met het grootste gemak wordt de prachtige toren met bijgebouwen weer afgebroken om weer iets nieuws te beginnen. Het ritmische in het spel komt tot uiting in het begeleidend neuriën, het opbouwen en afbreken in het onvermoeid herhalen. Fantasiewereld en werke­lijkheid wisselen elkaar af in het spel evenals vreugde en verdriet. Spelend bevindt het kind zich tussen twee uitersten, de drang tot doen of iets maken en de realiteit. Het fascinerende van kleuterspel is de ongebondenheid aan regels, de moge­lijkheid om alles uit niets te maken. Voorwaarde voor de stimulering van die creati­viteit is dat het kind in een omgeving leeft waar niet alles af en klaar is. De doek die tot pop geknoopt of als laken voor de beer gebruikt kan worden, is ook een prachtige omslagdoek voor een appelvrouwtje. De prachtige aangeklede poppen die ieder vanuit de speelgoedetalages met zoetige maskerglimlachjes aanstaren bieden daarentegen te wei­nig fantasiemogelijkheden, terwijl een “lappen­pop” juist de expressie van het gelaat aan de fantasie overlaat.

Tijdens de basisschoolperiode

Tijdens de basisschoolperiode beginnen de spel­vormen te veranderen. Er wordt een doel gesteld waar het kind zelf aan wil beantwoorden: touwtjespringen, balvangspelletjes tegen de muur, worden eindeloos gespeeld en de regels worden zo ingewikkeld dat een buitenstaander er niets meer van begrijpt. De kleuter speelde vaak heerlijk in zijn eentje in een groep andere kleuters. Geleidelijk aan begint de mogelijkheid zich nu te ontwikkelen samen te spelen waarbij beiden zich aan dezelfde spelregels houden. Het wed­strijdelement is nog niet zo belangrijk, het spelletje vormt de eigenlijke uitdaging. Bij de kleuter was alles knap of mooi gedaan in zijn beleving, ook de bal die maar niet gevangen kon worden is leuk en stuitert zo fijn. Het grotere kind wil juist leren vangen en speelt tot hij het kan. Teamspelen vallen tot ongeveer de 5e klas nog buiten de mogelijkheden, hoewel enthousi­aste sportieve vaders of moeders vaak constateren dat hun kind al net als een echte voetballer of hockeyer meedoet. Hier speelt echter de na­bootsing een grote rol en de blik van de ouder die alles naar zijn volwassen situatie beoordeelt.

Waarom in de 1e en 2e klas geen gymnastiek?
.
Het antwoord op deze vraag, die vaak door ouders gesteld wordt, houdt sterk verband met de op­vattingen over de aard van het spelen van een kind in deze leeftijdsfase. In de gymnastiekles ligt het accent sterk op het technisch leren beheersen van bewegingsvormen. Ook al gebeurt dit leren spelenderwijs, toch zal de gymnas­tiekleraar de keuze van zijn stof sterk laten bepalen door het bewegingselement in een spel. In de eerste en tweede klas wordt wel veel gespeeld, maar de fantasie, de beleving van het spel vormen hier het uitgangspunt. Bewegings­correctie wordt niet toegepast. Minstens twee uur per week moet de klassenjuffrouw, of iemand die dol op spelletjes is zo’n spelles geven. Zeker in deze tijd is dat nodig, want veel kinderen komen alleen op die manier nog in aanraking met de oude kringspelen zoals de zevensprong, zakdoekje leggen., de mosselman enz. Overigens werden deze kringspelen vroeger niet alleen door kinderen, maar ook door volwassenen gedaan, waarbij door het spelen in een kringvorm de boze geesten werden geweerd.

Knikkeren en tollen zijn eveneens van die oeroude spelen, waarvan ieder kind weet (of wist?) dat het weer “knikkertijd” is. Knikkeren wordt veel in de lente tegen de zaaitijd gespeeld. In de Kerkstraat* keken vorig jaar wel 10 kinderen elkaar verbaasd aan op zo’n zonnige morgen met ochtenddauw dat ze allemaal hun knikkerzak hadden meegebracht.
Tollen hield vroeger verband met de regen en werd vaak in de voorzomer en in de herfst gespeeld.
Buiten op het plein kan met de hele klas “Twee emmertjes water halen” of “Zitte me Japie zit” gespeeld worden, maar ook is het goed om groepjes te vormen die touwtje springen met “Karel Eén heeft één been” of die “Ra, ra, ra wie heeft die bal” spelen, een hinkelbaan van de aarde naar de hemel afleggen of die lekker in een hoekje knikkeren. In deze twee klassen spelen de kinderen óf nog heel sterk voor zichzelf en proberen daar­bij iets onder de knie te krijgen, óf ze gaan helemaal op in de groepsbeleving en zijn als vanzelfsprekend bezig met de hele klas “een ketting te rijgen”. Zodra de spelleidster het lied heeft ingezet sluit de een na de ander zich aan, want ze voelen dat daar iets gebeurt waar je bij moet zijn.
.

Spel: alle artikelen

.

610-560

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Spel (2-10)

.

Henk Sweers, Jonas 1 09-09-1977
.

De werkelijkheid van het kinderspel
.

Dikwijls hebben kinderen mij gezegd, dat ze Ot en Sien helemaal niet zo leuk vonden. Verhaaltjes in die trant kunnen voor volwas­senen misschien nog een soort nostalgische bekoring hebben van die lieve kindjes met hun leuke, lange, nu weer hippe kleertjes uit grootmoeders tijd, toen alles nog zo zoet en weldoenerig was, kinderen hebben dit soort historische belangstelling nog niet. Ot en Sien zijn leuke lieverds, net als zijzelf. Hun leven en doen lijkt erg veel op hun eigen le­ven en doen en wat is daar nou voor interes­sants aan? Het is een tragisch verschijnsel, dat volwassenen niet meer kind kunnen zijn, maar nog tragischer is het, dat zij hun vol­wassen ideeën op kinderen gaan toepassen. Jaar in jaar uit worden we overstroomd door lieve, brave, opbouwende, psychologisch ver­antwoorde kinderverhalen en kinderversjes, maar wat hebben de kinderen er zelf aan?

Het kind bootst de volwassene na. Daardoor kan het zich ontwikkelen, daardoor kan het zelf volwassen worden. Volwassen worden wil zeggen: de wereld van de levende geest verlaten, het schouwen van de Schepper ver­liezen en de wereld van het geschapene, van het voltooide product, van de materie gaan zien en hanteren. ‘Exact’, d.i. ‘uit de daad’: dood. Maar in die mate, waarin een mens zelf in de dode materie de scheppende, le­vende wereld van de geest heeft herontdekt, is hij pas werkelijk volwassen. Het kind moet de volwassene na-doen. Verkleinwoordjes zijn voor kinderen teleurstellingen. Grote dingen worden er onvolwassen door ge­maakt: huisjes en torentjes, treintjes en wa­gentjes, elfjes en engeltjes, jongetjes en meis­jes. . .Wat is daar in godsnaam voor liefs aan? Je wordt er wee van! Het woord sprookje geeft me steeds weer een naar gevoel. Men heeft de ‘mare’, de ‘sproke’ versoept. In ’t Frans en in ’t Engels is het gelukkig nog altijd een ‘conté’ en een ‘tale’ gebleven. We kun­nen de kinderen, — evenals alle wezens —, lief hebben, lief vinden, maar ze zijn het niet. Iets dat klein is, bijvoorbeeld een atoombom, is daarom nog niet lief! Maar ja, dat kan een kind zich niet bewust maken. Een kind kan alleen maar de krom pratende, liefjes doende volwassene napra­ten en nadoen. En wanneer wij nu goed na-denkjes doen, dan komt er misschien een mogelijkheidje, om te ontdekken, dat we niet in staat zijn een echt kinderspel te ma­ken, een goede kindersproke te verzinnen, of om te begrijpen, dat zo iets althans ver­schrikkelijk moeilijk is.

Klein Anna

Gelukkig snelt hier Vrouwe Traditie ons te hulp. Deze eeuwenoude Moeder de Gans leert onze kinderen nog echte sproken en echte spelen. Kinderen zijn er niet bang van. Ze kunnen er dan pas bang van worden, als wij met ons domme verstand en met ‘de strenge lijnen, die de plicht groefde in ons gezicht’ (Jan Greshoff) er niet de scheppen­de wereld in kunnen beleven, die hun eigen wereld is.

Meer des kinds dan Ot en Sien is Klein Anna:

1.Klein Anna zat op ene steen, ene steen,
ene steen
Klein Anna zat op ene steen, ene steen.
2.Daar zat zij zo te wenen…
3,Daar kwam haar lieve moeder aan…
4.’Zeg Anna, waarom ween jij zo?…
5.’Omdat ik morgen sterven moet’…
6.’Wie heeft jou dat nou wijs gemaakt?…
7.Daar komt de boze Frederik aan…
8.Die geeft haar zeven steken…
9.Nu wordt zij in een kistje gelegd…
10.Nu gaan wij haar begraven…
11.Toen is zij vrolijk opgestaan…
12.En toen werd zij een engeltje…

In Amsterdam volgt soms nog een 13e stroof:

13. Een engel met een b ervoor…

In Duitsland wordt hetzelfde lied ook onge­veer hetzelfde gespeeld: ‘Mariechen sasz auf einen Stein…’ In Oostenrijk werd het, o.a. te Ramsau, soms gespeeld door 12 meisjes en één jongen. Ook in Italië is dit spel in vrijwel dezelfde vorm bekend. Men speelt het als volgt: tijdens strofe 1 en 2 lopen de kinderen hand aan hand in een kring rond. (Naar links, dus met de zon mee). In ’t midden zit een meisje (Anna) neergehurkt met ’t hoofd in de handen. Bij strofe 3 staat de kring stil en treedt een tweede meisje (de moeder) in de kring. Zij zingt de 4e strofe. Solo, maar als zij niet of niet duidelijk genoeg zingt, zingt de hele kring het mee. Anna (het eerste meisje) antwoordt met strofe 5, waarop de moeder weer strofe 6 zingt. (Allebei zingen solo, al of niet door allen ondersteund). Terwijl koor strofe 7 zingt, treedt een derde, een jongen, (de boze Frederik of de Weerwolf) in de kring. Bij strofe 8 klopt de jongen zeven maal met zijn vuist op de maat van het lied Anna op haar rug. Tijdens strofe 9 tillen moeder en Frederik Anna op bij armen benen, jonassen haar en leggen haar weer neer. Onder het zingen van strofe 10 dragen Frederik en de moeder Anna buiten de kring en leggen haar neer. Nu wordt er een nieuwe kring gevormd rondom Anna. Frederik en de moeder nemen ook weer gewoon in de kring plaats. Terwijl men strofe 10 zingt, waaien allen met rokken of armen over Anna heen. Nauwelijks is strofe 11 aangeheven of Anna springt op en holt of danst binnen de kring rondom bij strofe 12 met op en neerwiekende armen de kring, die bij deze strofe weer in zonnerichting is gaan rondlopen, doorbreken en weg te ‘vliegen’. Hier eindigt het spel.
In Amsterdam blijft, als Anna is weggevlogen, de kring onder het zingen van strofe 13 nog rondlopen.
Een spel, dat zoveel gespeeld werd als dit heeft natuurlijk vele varianten. Soms is Klein Anna: Mooi Anna. In plaats van ‘ene steen’ komt ‘Majesteit’, ook wel ‘Maaienstijd’ tijd van het maaien!) voor. De ‘boze Frederik’ is in sommige streken (o.a. in Delft) de boze weerwolf’ enz.

Inwijding

Klein Anna of Mooi Anna of Mariechen is de mens, die op een inwijdingsplaats in een diepe slaap wordt gebracht, een soort doodsslaap. In die dood beleeft hij de geestelijke wereld en wordt na drie dagen door de hierofant, de inwijdende priester, weer tot leven gewekt. Zijn doodsslaap is zo diep geweest, dat hij zich veel van zijn doodsbeleveniss herinnert. Hij is ingewijd. Dit kon in alle mysteriën pas gebeuren na een lange voorbereiding. — Op oude mysterieplaatsen vindt u nog de overblijfsels van deze riten. Bijvoorbeeld bij de Exsternsteine in het Teutoburgerwoud bij Horn. Na de voorbereiding, de rituele dood en de opwekking of opstanding is Anna een engel, dat wil zeggen een wetende, een ingewijde. In dit spel speelt Frederik de rol van de dood, van het kwaad.

In andere versies is het de weerwolf, de man-wolf. Het is de dienaar van de Fenriswolf, het kwaad in de vorm van de onwaarachtig­heid en van het oude helderzien. Deze weer­wolf vindt men ook terug in andere spelen, zoals: ‘Herder, laat je schaapjes gaan’.

Frederik de Tweede

De mogelijkheid bestaat, dat dit spel is sa­mengesmolten met het overblijfsel van een zeer oud mysteriedrama uit de 13e of 14e eeuw. De tekst daarvan bezitten wij niet meer, maar dit is de historische inhoud: Frederik de Tweede van Hohenstaufen was het enige kind van Constanze-Maria, (doch­ter van de Noormannenkoning Rudolf II van Sicilië) en van Hendrik VI van
Hohen­staufen, (zoon van Frederik I, Barbarossa). Deze Hendrik VI eist vanwege het erfrecht van zijn vrouw Constanze, na de dood van haar vader Rogier II, Sicilië op. Hij trekt naar het Zuiden om daar een opstand die te­gen hem is ontbrand, zeer wreed neer te slaan. De kroonpretendent van Sicilië, de broer van zijn vrouw, laat hij op gruwelijke wijze ombrengen.

Daags vóór de geboorte van zijn zoon, op Kerstmis 1194, liet Hendrik zich in de dom van het pas door hem veroverde Palermo tot koning van Sicilië kronen. Zijn vrouw Con­stanze was vanwege haar aanstaande beval­ling in Jesi (Midden-Italië) in de burcht Majesi (nu Macerata) ten oosten van Assisi
ach­tergebleven. Dus in Majesi-steen. Steen is een woord voor burcht. Haar kind bracht haar ongeluk. Zij had hem Constantijn willen do­pen, maar hij werd in de St. Rufusdom te Assisi Frederik Rogier gedoopt. Nog geen 3 jaar oud werd hij door toedoen van zijn vader (in 1196) gekozen tot Rooms-Koning van het gehele Duitse rijk. Doch als op 28 september 1197 nog geen jaar later zijn vader sterft, breekt de hel los. Een deel der Duitse vorsten kiest zijn oom Philips van Zwaben tot Rooms-Koning, of­schoon de 4-jarige Frederik eigenlijk al geko­zen was. De oorlog tussen Staufen en Welfen ontbrandt. Maar zijn moeder Constanze, een kleine, mooie, heftige vrouw, is door de wreedheid van haar man de Duitsers gaan ha­ten. Zij jaagt alle Duitsers het eiland af, doet afstand van het Rooms-Koningschap van haar zoon Frederik en laat hem op Pinkster­zondag 1198 (4 jaar oud) tot koning van Sicilië kronen. Zij erkent de leenhoogheid van de paus (Innocentius III), geeft hem het voogdijschap over Frederik en het regent­schap over Sicilië. Dit alles overleeft zij niet lang. In de herfst van datzelfde jaar sterft zij. waarschijnlijk door moord.

Het is slechts een hypothese, dat een drama, hetwelk deze geschiedenis tot onderwerp had, tevens de oorsprong heeft gevormd van het in Duitsland en Italië welbekende ‘Klein Anna’. —Het kind Frederik, de latere, in de geheimwetenschappen zeer ingewijde keizer, was indirect de oorzaak van de dood van zijn moeder. Zijn moeder werd later in kerkelijke kringen voor ‘heilig’ gehouden, wat te begrij­pen’ is. Zij werd een ‘engel’. Als dit alles waar is, dan is Constanze-Maria geworden tot Klein Anse (in de Pfalz) of tot Klein-Anna (in Nederland) of tot Mariechen. Maar dit sluit een nog veel ouder substraat van een mystieke inwijdingsritus geenszins uit. Men vergelijke Kriemhild en Siegfried uit de Nibelungensage, die in Bourgondiè ontstond in de 13e eeuw, met Gudrun en Sigurd uit de Edda, die stamt uit de Germaanse mysteriën van vóór onze jaartelling. Het is en blijft een, vooral bij grotere kinde­ren, geliefd en indrukwekkend kinderspel. Niet een lied met gebaren, maar een echt mysterie-drama. Het is vol actie en zeer ge­heimzinnig. Een reëel beeld uit het leven der echte volwassenen.

KLEINE ANNA

Een meisje, dat Anna voorstelt, zit op een steen, en daar om heen lopen de andere kinderen, zingend, in een kring rond, bij elk nieuw couplet naar de andere kant. Waar het lied in ge­spreksvorm overgaat, is het Anna, die de kring antwoord geeft.

De tekst luidt:

Klein Anna zat op enen steen, enen steen, enen steen,
klein Anna zat op enen steen, enen steen!
(Of: Klein Anna zat op majesteit!)
Daar zat zij zo te wenen, enz.
Daar kwam haar lieve moeder aan, enz.
Zeg Anna, waarom ween je zo? enz.
Omdat ik morgen sterven moet! enz.
Daar komt die boze Frederik, enz.
Die hakt haar nu het hoofdje af! enz.
Nu wordt zij in een kist gelegd! enz.
Nu gaan wij haar begraven! enz.
Nu is zij weder opgestaan! enz.

Al wat er in het lied gebeurt, wordt in gebaren nagebootst, waarbij twee kinderen de rollen van de moeder en van Frederik spelen. Essentieel is het weder opstaan van de eerst als dood begraven (neergelegde) Anna! Verbasteringen waarin de laatste regel ontbreekt, hebben de betekenis van het spel verloren!

Verklaring

Anna is kennelijk de figuur van Persephone, de vrouwelijke levensgeest, die in het najaar sterven moet en zich dan naar de onderwereld begeeft (de zaden onder de grond). In het voor­jaar komt zij weer boven de grond uit!

Ook kan men Anna zien als de ziel, die nederdaalt ter helle bij de inwijding, na de mystieke dood. De boze Frederik speelt de rol van het Kwaad, van Fenrir of Satan,  Na haar loutering staat de ziel op!

Mellie Uyldert: Verborgen wijsheid van oude rijmen

Wie googelt  vindt nog meer verklaringen, waaronder die van Bert van Zandwijk

Spel: alle artikelen

.

608-558

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Spel (2-9)

.

Henk Sweers, Jonas 16, *16-04-1978
.

Kinderspel als opvoedingsmiddel

Dat zoveel mensen die kinderen moe­ten opvoeden, ouders en
kleuterleid­sters, onderwijzeressen, onderwijzers en pedagogen, nog steeds niet het echte kinderspel- en lied hebben ont­dekt, is een verwonderlijke zaak. Maar het is nog wel te begrijpen, wanneer men bedenkt, dat wij allemaal de erfe­nis dragen van de intellectverheerlijking der vorige eeuw [20e]. Dit verhindert ons om de imaginatieve beelden uit een buitenstoffelijke wereld, waarin het kind nog onbewust leeft, maar van waaruit het nog wel inspiraties ontvan­gen kan, te zien. Ons materialistische, schabloonachtige denken sluit voor ons, volwassenen, die wereld nog maar al te dikwijls af. Onbegrijpelijk echter is het, dat vele dicht(st)ers en letter­kundigen de schoonheid en de poëzie in het echte kinderlied niet kunnen ontdekken. En hoeveel van die dames en heren hebben zich niet geroepen gevoeld om zelf kinderversjes en -lied­jes te maken? Het blijven vrijwel al­tijd ‘liedjes-vóór-het-kind’. Echte
kin­derspelen, liederen-van-het-kind, worden het maar hoogst zelden. De volwassene ziet niet, wat het kind ziet. De volwassene kan alleen in vage
her­inneringsmomenten misschien nog iets beleven van wat het kind voelt. Het is, zoals wijlen Jop Pollmann, de grote propagandist voor het echte kinderlied, heeft gezegd, ‘veel gemakkelijker een goede opera te componeren dan een goed kinderliedje’. Deze neerlandicus-musicoloog wees herhaaldelijk op de natuurlijke, meest­al vijftonige, stemomvang van het kleine kind, op de binding aan de beweging van het spel, op het oertraditionele in het echte kinderspel en de enorme vormende waarde ervan voor het ritmische en melodische gevoel. Hij noemde het ook de allereerste grondslag voor een litterair gezonde smaak.

Dit alles mag conservatief lijken, maar welk kind is niet conservatief? Voor het kind is op aarde alles nieuw. Een nieuw licht schijnt over alle dingen, die voor ons meestal ouwe koek zijn geworden. Is dat nieuwe licht niet de ware creativiteit?

Treffend is het feit, dat de kinderspe­len in Vlaanderen en Noord-Duitsland vrijwel hetzelfde zijn als bij ons in Ne­derland, behoudens enkele varianten die er het eigen karakter aan geven. Hieruit blijkt hun oeroude afkomst. Ook bij de Boerenbevolking in Zuid-Afrika vindt men dezelfde spelen met slechts enkele idiomatische afwijkin­gen. Onze kinderspelen zijn dus zeker sinds de 17e eeuw weinig veranderd. Met iets grotere verschillen treft men ze aan in alle Germaanse taalgebieden en zelfs in die van de Romaanse en Slavi­sche talen. Dit wijst duidelijk op het zeer traditionele karakter van het kin­derspel, op iets boven-nationaals. dat er de bron van is en iets vóór-natio­naals, namelijk de oudheid, waaruit vele kinderspelen stammen.

Laten we eens proberen om met onze ‘volwassen’ ogen een kinderspelletje te bekijken en te zien wat wij, grote mensen, daarin kunnen ontdekken: Een kringspelletje, in deze versie opge­tekend te Delft:

Krui. kruiwagentje
krui maar voort.
Ik heb zo’n aardig wagentje,
dat mij toebehoort.
Waar zal ik het zoeken?
Hier in alle hoeken,
hier en daar
en ik weet niet waar.
‘K heb het al gevonden,
‘K ben het alweer kwijt:
Kom hier, mijn lieve Lammetje,
kom achter mij.

De kinderen staan in een kring. Eén loopt buiten om de kring heen, tegen de zon in. De kring loopt hand in hand met de zon mee, dus naar links. Bij ‘achter mij’ tikt het kind dat buitenom loopt, de drie kinderen aan waar hij of zij op dat moment langs loopt. Bij de derde blijft hij staan. Dit kind sluit achter de eerste aan en geeft hem een hand. (In Delft legt hij 2 handen in de handen van het eerste kind die ze op z’n rug houdt. De volgenden leggen dan hun handen op de heupen van de voorgaande.) Het lied en het spel beginnen opnieuw, nu met 2 kinderen buitenom. Zo gaat het verder ( tot tenslotte de hele eerste kring tegen de zon inloopt en nog maar één kind in het midden is. Dit kind treedt buiten de kring en gaat tegen de zon in lopen. De kring wordt gesloten en loopt nu weer de andere kant op, met de zon mee. Het spel begint opnieuw. Zo kan het eindeloos doorgaan…

In het liedje valt ons allereerst het levendige ritme op. De versregels zijn kort met afwisselend 4 en 3 heffingen. Deze korte regels zijn een kenmerk van de oudste volkspoëzie, van skaldenliederen en toverspreuken. Dan treft ons het gemak en de nonchalance waarmee gerijmd wordt. (In vele steden zingt men in plaats van ‘Ik ben het alweer kwijt’: ‘O wat ben ik blij’ waardoor het volle rijm op ‘mij’ wordt hersteld.)

De melodie is half pentatonisch (5-tonig, zonder grondtoon), – in maat 1 t/m 4, 9 t/m 14, 17 en 18, dat zijn 12 van de 24 maten – half diatonisch.
R. Steiner heeft erop gewezen, dat de toonaard die bij de kleuterleeftijd hoort, de pentatonische is. Deze toonaard vindt men dan ook in de zogenaamde kleuterdreunen (bijvoorbeeld  g,g,a,a,g,g,e enz.) en in sommige kinderspelen. Vele kinderspelen vertonen echter reeds een mengeling van de pentatoniek en onze majeur-toonaard. Zo ook dit spel.

Dit spel is waarschijnlijk een oeroud Vastenavond- of Carnavalsspel, dat reeds lang vergeten is, maar dat in de middeleeuwen nog door volwassenen in ongeveer dezelfde vorm werd ge­speeld. Het ‘kruiwagentje’ van de kin­deren is dan oorspronkelijk de ‘scheepswagen’, de ‘blauwe schuit’, die rond reed en waarin de kringgenoten, de ‘schuitevaarders’ een voor een wer­den opgenomen.

De scheepswagen is het beeld van ons aardse lichaam, het voertuig van ons IK. Het is bij het kind nog maar een ‘kruiwagentje’! Het lammetje is het beeld voor het IK zelf. Denkt u maar aan het beeld van het ‘Lam Gods’ uit het boek der Openbaringen en het woord van Christus: ‘Weid mijn lammeren’, (Luc. 21:15). De voort­durende wisseling in het spel zou dan kunnen wijzen op het afwisselen van een leven tussen dood en geboorte met een leven op aarde tussen geboor­te en dood.

Het kind moet hier op aarde zijn persona, zijn uiterlijk wezen opbouwen. Het zoekt zichzelf, zijn aardse zelf. Waar zal het kind dat zoeken? Hier, in alle hoeken, maar ook daar, het weet niet waar. En hoe dikwijls, wanneer hij het gevoel heeft Zichzelf in zich­zelf gevonden te hebben, is hij het al weer kwijt? Maar zijn ‘lammetje’, zijn hogere IK gaat leidend en besturend achter hem voort… Eigenlijk gebeurt in dit spel ongeveer het volgende: De eenling beweegt zich tegenover de gemeenschap, maar door deze eenling ontstaat een nieuwe ge­meenschap, samengesteld uit dezelfde individualiteiten: Een vernieuwing, een metamorfose van een groep. Het eenzame ik, dat in liefde de anderen in zich opneemt, groeit met de anderen tot een werkelijke gemeenschap
tezamen.

Wat de eeuwen en de cultuurveran­deringen niet vermochten uit te roei­en, dreigt nu door mechanisatie, door overbevolking en door televisie en radio te verdwijnen. Daarmee zou een sterk opvoedingsmiddel te gronde gaan. Het is te hopen, dat iedereen die met kinderen te maken heeft, er alles aan doet om te zorgen, dat het oude en steeds nieuwe, echte kinder­spel behouden blijft.

.

Spel: alle artikelen

.

606-556

.

.

.

.

.