Tagarchief: bewegen

VRIJESCHOOL – Beweging en leren

.
Marin Carle, Waldorf-Ideen Pool
.

beweging en leren
.

Onze moderne intellectuele cultuur is uiterlijk een ‘zitcultuur’ geworden. De afgelopen eeuwen werd van kinderen steeds meer verwacht dat ze stil zaten om te leren. 

Vroegere culturen wisten het beter, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de kloostergangen waar de monniken wandelden, mediteerden en leerden.
Ook e Griekse cultuur toonde een ander begrip van leren in beweging (gymnasiast).

Sinds het begin van het vrijeschoolonderwijs en steeds meer in het algemene onderwijsonderzoek en discussie is het verband tussen leren en bewegen weer duidelijk geworden. Aandacht en concentratie, en dit wordt men zich steeds meer bewust, kunnen niet zonder meer gelijkgesteld worden met rust en onbeweeglijkheid. Als je naar het kind kijkt, zie je gemakkelijk dat beweging een zo niet dé, basisvereiste is om te leren. Het is de ‘motor’ en ‘bemiddelaar’ van het leren. Het leren van kinderen is primair gebaseerd op hun eigen activiteit en is gebaseerd op zintuiglijke ervaringen, waarnemen en beleven op basis van concrete zintuiglijke indrukken. 

De psychologische en spirituele verbanden tussen beweging en leren, die zijn afgeleid uit de menskunde van Rudolf Steiner, worden grotendeels bevestigd door de bevindingen van de hedendaagse hersenfysiologie. De verschillende zintuiglijke indrukken kunnen worden gezien als ‘voedsel’ voor de hersenen van het zich ontwikkelende kind (vooral voor de zich ontwikkelende synapsverbindingen). Grove of fijne motorische oefeningen ontwikkelen specifieke fysieke fundamenten van de hersenen, die een voorwaarde zijn voor psychische en mentale processen, zoals leren.
In de eerste jaren leert het kind overwegend door proefondervindelijk handelen in de omgeving met concreet materiaal de natuurkundige wetten (van zijn eigen lichaam en van zijn omgeving, bijvoorbeeld door kruipen, glijden, schommelen, klimmen, rollen, springen, enz. Op zijn beurt verfijnt en vergroot het de zintuiglijke activiteit en creëert zo een steeds scherper ‘gevoel’ voor zijn omgeving, een essentiële voorwaarde voor later levenslang leren.

De motivatie om te bewegen, al bewegend te leren, komt volledig van het kind zelf, hij imiteert zijn omgeving (opstaan, staan, lopen, spreken etc.) en ervaart er succes bij dat weer stimuleert en niet een beloning die van buiten komt.
Wij als opvoeders kunnen deze zelfmotivatie bevorderen door spontane bewegingen en ideeën toe te staan ​​en zo divers leren mogelijk te maken. We kunnen de kinderen behoedzaam aanmoedigen (door nabootsing, maar ook door maar te proberen) om hun beweging gerichter, gecontroleerder en bewuster te gebruiken. Het is belangrijk om beweging niet puur als een doel op zichzelf te ervaren (dat heeft zeker zijn tijdelijke rechtvaardiging), maar er eerder naar te streven dat de externe beweging voortkomt uit een innerlijk emotioneel gebaar of houding, en de uitdrukking is van een psychisch vervuld beeld of idee.

Het uiterlijk van veel van onze scholen lijkt vandaag de dag nog steeds op dat van de scholen van vroeger. In overeenstemming met het idee dat leren voornamelijk plaatsvindt door stil te zitten en te concentreren, zijn de meeste klaslokalen voorzien van tafel- en stoelmeubilair dat centraal op het bord is gericht. Werken en leren gebeurt vrijwel uitsluitend zittend; de zintuigen worden vooral auditief en visueel aangesproken.

In sommige vrijescholen wordt al tientallen op een bewegende manier les te geven en andere zintuigen aan te spreken. Met name de zogenaamde basale zintuigen (tastzin, evenwichtszin, levenszin, bewegingszin) moeten door het ritmische deel worden aangesproken. Maar de externe mogelijkheden zijn relatief beperkt in klaslokalen met tafels en banken en in grote klassen met wel 40 kinderen of zelfs meer, die vaak nog wel aanwezig zijn.

Vanwege het feit dat onze zeer technische en goed georganiseerde wereld vandaag de dag veel kinderen noch de tijd noch de ruimte biedt om de zintuiglijke ervaringen die zo noodzakelijk zijn voor hun ontwikkeling adequaat te ervaren, zijn steeds meer kleuterleidsters en basisschoolleerkrachten op zoek gegaan naar manieren om een ​​deel van deze ervaringsruimtes en -tijden met de kinderen te integreren in hun dagelijks leven. Experimenten met ander zitmeubilair (bijvoorbeeld zitballen enz.) begonnen al in de jaren zeventig. De term ‘bewegende school’ of ‘bewegend klaslokaal’ was al sinds eind jaren negentig in opkomst, maar betekende nog geen uniform concept. Het concept van het ‘bewegende klaslokaal’ ontstond ook in vrijescholen.

In mijn ervaring heeft het gebruik van de term ‘bewegend klaslokaal’ vaak geleid tot uitingen van ontevredenheid onder collega’s die met gewoon schoolmeubilair werken, omdat de term impliceert dat leren plaatsvindt ‘zonder beweging’ in een ‘gewoon’ klaslokaal. In feite is het niet het meubilair dat bepaalt of er al dan niet ‘bewegend’ leren plaatsvindt, maar eerder het bewustzijn en de vaardigheden van de leraar.
Goede of slechte pedagogie is zeker niet alleen een kwestie van meubilair; een “bewegende” leraar kan uitstekend werk leveren in een “stationair” klaslokaal en omgekeerd. Hieronder wil ik de bijzondere mogelijkheden en aspecten van het “mobiele klaslokaal” introduceren, die mij de afgelopen anderhalf jaar essentiële ondersteuning hebben geboden bij mijn pedagogische zorgen.

Meubilair in de klas

In wezen wordt het klaslokaal uiterlijk gekenmerkt door kleine bankjes waarop maximaal drie kinderen kunnen zitten en maximaal twee kinderen kunnen schrijven of schilderen. Om aan de banken te werken, zitten de kinderen op kussens van 45 x 45 cm gevuld met speltkaf, die zeer compact zijn (2,5-3 kg) en maximale stabiliteit garanderen. In de regel zitten kinderen zo dat hun knieën de grond raken en dat hun onderbenen en de achterkant van hun voeten worden ondersteund. Het werkelijke gewicht rust op de kussens, de wervelkolom is uitgerekt of licht gebogen, vergelijkbaar met een stoel. Een grote plank aan de achterkant van het klaslokaal, elk met drie compartimenten, is nuttig gebleken en geeft elk kind ruimte om zijn schooltas, buiten- en binnenschoenen, enz. op te bergen., ook ander lesmateriaal (fluit, notitieboekje, etui, enz.). Een tapijt in het midden verfraait niet alleen de sfeer in de ruimte en dempt de echo, maar biedt ook allerlei bewegingsmogelijkheden. Twee turnmatten op de rand en diverse oefenspeeltoestellen maken de uitrusting compleet.

.

Rudolf Steiner: Algemene menskunde: alle artikelen

Zintuigen: alle artikelen

Bewegen in de klas

Vrijeschool in beeld: de bewegende klas

.

3109-2922

.

.

.

VRIJESCHOOL – Leven en bewegen

.
Dr. med. Hartmut Fischer, orthopedisch chirurg, Weledaberichten nr.109, sept.1976
.

LEVEN EN BEWEGING

.

Horen deze begrippen bij elkaar? Beweegt zich, wat leeft, leeft wat zich beweegt? Kan leven de beweging, de beweging het leven beïnvloeden? Zowel in goede, als in kwade zin? Misschien therapeutisch werkend? Laten wij deze vragen nagaan aan de hand van de elementen.

Wat betreft vuur, licht en warmte: kunt u zich een van deze voorstellen zonder beweging, geheel in rust? Nee. En men kan dus ook zeggen: een bepaalde soort beweging is licht, is warmte, maar is dat ook leven?

De lucht, de wind: hoe sterker hun beweging, des te meer worden we ons ervan bewust. Volkomen rust is onvoorstelbaar. Ook hier dezelfde vraag: is dat leven? Het water: daarbij zien we bij voorkeur een levende bergbeek. Maar ook is er het meer, stil, zonder enige beweging op een warme zomeravond. Hoe verder we afdalen in het rijk der elementen, des te meer neemt de beweging af en worden tekenen van rust herkenbaar. Maar hoe staat het met het leven van water? Dan kunnen we denken aan de druppelproef, waarmee het leven van water zichtbaar gemaakt kan worden en ook hoe dit leven van het water op z’n weg door zuiveringsinstallaties, machines, buizen, keukens verstoord wordt. Maar dan het verbazingwekkende: het kan weer levend gemaakt worden en wel door ritmische beweging*.
Kijken wij nu naar de aarde, het mineraalrijk, dat het oudste natuurrijk is, dan stellen we voornamelijk rust vast. Maar er is beweging. Want kristallen ‘groeien’ evenals edelstenen en ertsen.

Enkelen van u zullen onder het lezen op de gedachte gekomen zijn dat er op de wereld helemaal geen rust is, slechts beweging. Men behoeft maar aan het allerkleinste te denken: de beweging van de moleculen en van de atomen. Daar is rust noch stilstand. En van dit allerkleinste kunnen we onze blik richten op het allergrootste: het firmament. Hoe lijken deze extremen op elkaar! Een ononderbroken harmonie!

We zijn de ladder van de vier elementen afgedaald en we gaan nu langs de ladder van de vier natuurrijken omhoog. Dan zien wij de beweging van de planten, het kiemen en groeien, het zich naar de zon draaien. Wij kunnen erover nadenken, hoe deze bewegingen met het leven samenhangen, hoe zij het leven mogelijk maken en er toch ook van afhangen.

Nu de beweging en het leven in het dierenrijk. De beweging van de dieren is anders dan die van de planten. Zeker er zijn bewegingen bij de dieren, die met die van de planten te vergelijken zijn. Maar laten we dit dan nauwkeurig nagaan. Wie huisdieren heeft, een hond bijv., weet direct, dat in de bewegingen van het dier stemmingen tot uitdrukking komen: gevoelens van angst, vreugde, honger, agressie, iedere diersoort heeft zijn eigen bewegingen. Een giraffe, tijger, muis of lijster, elk heeft de typische beweging van zijn groep en daar deze bewegingen uitdrukking zijn van de ziel, komt men tot de slotsom: wanneer er een speciale beweging is voor elke diersoort, dan zal er ook voor elke diersoort een specifiek zielenleven zijn. Rudolf Steiner spreekt van de groepsziel, die elke diersoort heeft.

Laten wij nu onze aandacht richten op de mens. Bij de plant vonden wij beweging, die bij het leven hoort en wij stelden vast, dat leven en beweging bij elkaar horen. Wij stelden dit ook bij de dieren vast, doch daarnaast de door de ziel bestuurde bewegingen, zoals die bij elke groep horen. Zowel de beweging van de planten als die van de dieren, vinden we ook bij de mens. Nu is echter in de mens de geest werkzaam, de individuele persoonlijkheid, het-ik. Logischerwijs zouden we ook het werken van dit ik in de beweging van de mens moeten vinden. En dat doen wij ook: wij horen immers aan de loop, wie er aankomt. Is niet alleen de mens in staat een schilderij te vervaardigen en wel in een geheel eigen stijl? Vele van dergelijke voorbeelden zijn er. Om in al die bewegingen een zekere rangorde te herkennen zou niet eenvoudig zijn. Eigenlijk werkt alles in elkaar, de hartslag, de adem, zelfs de darmbewegingen zijn afhankelijk van vreugde, angst, kortom, van de psychische gesteldheid. Mimiek, gebaren, bewegingen van de handen, zij worden alle gemeenschappelijk gestuurd. Zelfs het fysieke speelt daarin een rol. Zo valt bijv., wanneer een been beschadigd is, het hinken op.

Hiermee hebben wij tot dusver vier ‘wezensdelen’ van de mens herkend, die zich in onze bewegingen doen gelden:

1. het ik, als hoogste instantie, komt alleen bij de mens voor.

2. het bezielde, dat, tot op bepaalde hoogte ook bij de diergroepen behoort (wie zich hiermee reeds intensiever bezig heeft gehouden, kent de benamingen ‘gewaarwordingslichaam’ en ‘gewaarwordingsziel’ bij mens en dier)

3. het elementair – levende van het ‘levenskrachten-lichaam’, ook ether-lichaam’ genoemd zoals mens, dier en plant bezitten en

4. het fysieke, dat alle vier natuurrijken gemeen hebben.
Zie Algemene menskunde 

Zij maken de menselijke bewegingen mogelijk, bij de gezonde mens in een harmonisch samenspel. Ziekelijke veranderingen in de beweging geven de arts uitsluitsel over de aard van de daarachter staande storing van de aparte wezensdelen. Het waarnemen van een beweging wordt dan een belangrijk hulpmiddel bij de diagnose.

Nu doet zich de gedachte voor, dat het mogelijk zou moeten zijn, omgekeerd, door therapeutisch inwerken op de bewegingen, de storingen, die door ziekten zijn ontstaan, te behandelen. Men kan daarbij denken aan de weldadige werking van een wandeling na de maaltijd, de betekenis van sport en het moderne ‘trimmen’ als hygiëne bedoeld in de ruimste zin van het woord. Een verdere stap voert er nu toe, de meest volmaakte bewegingen, de ritmische en harmonische, als bijzonder heilzaam te beschouwen. Wij zagen dat het weer levend maken van water mogelijk is door ritmische bewegingen. Op dit beginsel berust ook het potentiëringsproces bij de vervaardiging van geneesmiddelen: een trapsgewijs opgevoerd ritmisch schudden of fijnwrijven van een geneeskrachtige stof in een hulpstof, waardoor werkingen worden bereikt, die bij de zieke mens steeds weer ervaren kunnen worden.

Zo zou voor het menselijk lichaam ritmische massage nodig zijn, zoals door Rudolf Steiner aangegeven en door de artsen dr. Ita Wegman en dr. Margarethe Hauschka verder ontwikkeld. De masseur werkt door ritmische bewegingen in op het gestoorde organisme. Hierbij kan worden vastgesteld, hoe een opvoeren van deze bewegingen tot in het volmaakte, kan leiden tot buitengewone resultaten.

Een verdere vorm van therapie, die eveneens door ritmische bewegingen genezend werkt is de heileuritmie. Ook deze werd door Rudolf Steiner voor de antroposofische geneeskunde aangegeven. In tegenstelling tot de ritmische massage is de patiënt hier zelf actief bezig, zij het geleid door de heileuritmist.

De heileuritmie, als bewegingstherapie, wordt toegepast bij ziekten van de inwendige organen, van het bewegingsapparaat, van ogen en oren, verder bij kinderen, die in hun ontwikkeling zijn achtergebleven, bij spraakgebreken, slapeloosheid, verder profylactisch en gedurende reconvalescentie. De heileuritmie is voor de daarmee vertrouwde artsen een wezenlijke verrijking van de therapeutische mogelijkheden. De heileuritmie wordt toegepast in scholen, die volgens de pedagogische aanwijzingen van Rudolf Steiner werken, in klinieken, ziekenhuizen en sanatoria, als aanvulling van de antroposofische geneeskunde.

In vele plaatsen werken heileuritmisten in samenwerking met artsen.

In verschillende landen zijn instituten, waar heileuritmisten worden opgeleid.

*Bewegungsformen des Wassers.
Nachweis feiner Qualitätsunterschiede mit Tropfenbildmethode
Verlag Freis Geistesleben Stuttgart 1967

.

Menskunde en pedagogie: alle artikelen – nr. 19 over bewegen

Ritme: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2730-2559

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Bewegen

.

Dr.med. Simeon Pressel, Weledaberichten nr.109, sept 1976
.

HET GEVOELIGE SAMENSPEL IN ONS BEWEGINGSORGANISME

.

Ons bewegen is in gevaar.
Vroeger werd het levend gehouden door de noodzaak van de lichamelijke inspanning; dit is ons door machines afgenomen. Niet-gebruikte krachten veranderen echter in giften in onze stofwisseling, die verlammend werken in spieren en gewrichten.

Wat is daartegen te doen? Een stap in de goede richting is een duidelijk inzicht in de samenhang. Het bewegingsorganisme bestaat uit 4 elementen.

In de eerste plaats een element, dat doet bewegen, de spier;
dan één, dat wordt bewogen, het bot.
De spier is gewoonlijk aan beide kanten aan het bot gehecht, waartussen een gewricht de beweging mogelijk maakt.
Verder heeft de spier veel bloed nodig; wonderbaar vertakte bloedvaten en bloedvaatjes brengen en halen het levenssap.
Als vierde is de spier op gelijke wijze geheel doorweven met zenuwen voor de waarnemende communicatie die het harmonische samenwerken tot stand brengt.

In de ledematen en romp heeft het skeletspierstelsel zijn zwaartepunt. Centrum is de wervelkolom, uit ongeveer 30 wervels opgebouwd met daartussen kraakbeenschijven.
Naar onder toe overweegt de belasting zó sterk, dat omstreeks het 25e levensjaar de 5 wervels van het staartbeen tot één geheel vergroeien. Naar boven neemt de bewegelijkheid geleidelijk toe, om bij de atlas ten slotte haar hoogtepunt te bereiken.
Honderden spieren omhullen deze wervelkolom: de kleinste van de ene wervel direct naar de volgende, daarover langere, die een of meer gewrichten overslaan en ten slotte de grote rugstrekkers, die van boven tot onder reiken.

Geheel bovenaan, op de bovenste van de zeven halswervels (ook de giraffe heeft er zeven, evenals de dwergmuis) ‘troont het hoofd, dat reeds door de Grieken met het hemelgewelf werd vergeleken. In deze eenzame hoogte houden de spieren langzamerhand op, maar hier ontspringt, gelijk Pallas Athene uit het hoofd van Zeus, de grootste en bewegelijkste beweging: het denken, dat over de grenzen van ruimte en tijd reikt.

Tussen de tegenstellingen van hemelse en aardse bewegingen, bemiddelt de beweging van adem, spraak en zang, die weliswaar spieren nodig heeft, maar in zijn centrum, het strottenhoofd, zich niet van been, maar van het wekere kraakbeen bedient. Als een edelsteen is zo het sierlijke spraakorganisme in de wereld van de grote spieren ingebed; het werkt en leeft daar.

Nog intiemer werkt in de spraak het denken, de oerbron van alle beweging.

Nu willen wij nauwkeurig nagaan, hoe de gezondheid en het geluk van de mens afhangt van het samenspel van deze zo verschillende sferen. Wordt bij bepaalde handelingen het denken uitgeschakeld, dan geschiedt die handeling slaafs. Een nog gebruikelijke vorm daarvan, het werk aan de lopende band, wordt gelukkig steeds meer door zinvol groepswerk vervangen; de mens is dan weer geheel ingeschakeld en zijn bewustzijn wordt niet afgestompt en mogelijk vergiftigd.

Is het lichamelijk aandeel bij het werk te gering dan verliest het zijn realiteit en actualiteit en wordt tot een leeg gedachtespel. Vele kinderen ervaren de school als niet bij hen passend, wanneer het onderwijs te veel op het intellect gericht is. Juist een opgroeiend kind zou zó geleid moeten worden, dat het leert de lichamelijke bewegingen op harmonische wijze om te vormen tot fijnere innerlijke activiteit.

Kan nu ook dat middengebied, de spraakbeweging ziek worden? O ja, wanneer het van de beide anderen wordt gescheiden, komt het tot holle woorden. Wij kunnen daarbij denken aan de meer zuidelijke mens, die, druk gebarend, vele lege woorden laat horen, terwijl de noordeling meer neigt naar het koude abstracte.

Na deze vormen van eenzijdigheid te hebben nagegaan, willen wij nu de blik richten op andere vormen van beweging, die tot vruchtbaar samenwerken leiden.

Hoe komt het, dat pantomime ons zo fascineert? Weliswaar schijnt de spraakbeweging hier te zijn onderdrukt, maar des te duidelijker ‘spreken’ de ledematen; het is deze verschuiving, die bekoort. Bij muziek, die voortkomt uit het middengebied van spraak en zang, schijnen de beide buurbewegingen – de fysieke en die van het denken – te ontbreken, maar ook hier maakt het ontbreken juist de charme uit. Gedachten kunnen in klanken, hoewel op andere wijze dan in woorden, worden uitgedrukt. Aan de andere kant bewijzen de vele soorten van dansmuziek, dat daarin lichaamsbeweging opgesloten ligt, zodat als het ware je voeten willen meedansen.

En de dans zelf? Is de dans niet enkel een vorm van muziek, die door de ledematen gaat en daardoor door het gehele lichaam?

Maar op de meest omvangrijke wijze brengt het toneelspel de drie bewegingsvormen tot uitdrukking. De opera, met de muziek, gaat nog een stap verder. Zo is het niet te verwonderen, dat al deze kunsten zowel in de primitieve als in de huidige culturen een belangrijke plaats innemen. Maar de hier in het begin genoemde vergiftiging in de stofwisseling hebben zij nog niet kunnen afwenden, onze beschaving nog niet kunnen veranderen.

Ook het weten op zich van deze dingen kan dat niet; het is pas een eerste stap. Er moet een grondige vernieuwing komen.

Onze tijd heeft op alle gebieden ongekende mogelijkheden geopend. Naast vele gevaren voor de gezondheid en de harmonie van de mens zijn er ook wegen geopend naar de genezing van het gehele bewegingsorganisme: om dat met nieuw stromend leven te vullen.

In het bijzonder mogen we hier de nieuwe bewegingskunst, de euritmie noemen, die ieder mens er weer plezier aan kan laten beleven zijn ledematen en spieren zinvol te bewegen.

Dr. Rudolf Steiner zegt daarover in een voordracht: de euritmie als bezielde en doorgeestelijkte gymnastiek is een opvoedmiddel van betekenis. De gymnastiek haalt zijn wetten uit de kennis van het menselijk lichaam. Maar alleen bezielde gymnastiek zal bereiken wat het zuiver lichamelijke niet kan. Het zal de gehele mens, naar lichaam, ziel en geest opvoeden en onder geen beding het lichaam veronachtzamen.

.

Menskunde en pedagogie: alle artikelen   nr. 19 over bewegen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2663-2494

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen (1-7)

.
Interview van Petra Essink met Evelien van Dort in ‘Stroom’, zomer 3, 2017, tijdschrift van Antroposana
.

Koester de ervaringstijd van je kind

Vertel het me en ik zal het vergeten,
laat het me zien en ik zal het onthouden.
Laat het me ervaren en ik zal het me eigen maken.

Deze woorden van Confucius citeert antroposofisch fysiotherapeut en kinderboekenschrijfster Evelien van Dort voorin haar pas verschenen boek

   Bewegen, eerst je lijf in, dan de wereld in

De mooie oude tekst staat voor haar voor het grote belang dat kinderen hebben bij echte ervaringen, op alle niveaus.
Van Dort: ‘Ervaringstijd is voor ieder kind de meest kostbare tijd die er bestaat.’

Lichamelijke ontwikkeling op nummer 1

Evelien van Dort heeft eigenlijk twee beroepen. In de ochtenduren schrijft ze aan haar kinderboeken, waarvan er al meer dan zeventig op haar naam staan.
’s Middags werkt ze in haar praktijk als fysiotherapeut met kinderen.

‘Ik heb altijd een sterke affiniteit met kinderen gehad’, is het eerste wat Evelien van Dort antwoordt op de vraag hoe ze kwam tot het schrijven van haar boek over het belang van een gezonde sensomotorische ontwikkeling.

Ze vervolgt: ‘Ik krijg veel vragen van ouders over de lichamelijke ontwikkeling en ook over het gedrag van kinderen. In het reguliere veld kijkt men bij ontwikkelingsproblemen in de regel in eerste instantie naar de gedragsmatige kant: er wordt veel naar antwoorden gezocht in de orthopedagogische en psychologische hoek. Als fysiotherapeut ervaar ik daarin een eenzijdigheid. Mijn boek is een soort oproep om de lichamelijke ontwikkeling centraal te stellen. Ik heb geprobeerd om dertig jaar ervaring als fysiotherapeut werkzaam met kinderen aangevuld met mijn visie geïnspireerd door de antroposofie op een voor iedereen toegankelijke manier te verwoorden.’

Pedagogiek en gezondheid verweven

‘Als je naar de lichamelijke ontwikkeling van kinderen kijkt zijn een heleboel dingen niet meer zo vanzelfsprekend’, constateert van Dort.

‘Zinvolle bij het leven horende handvaardigheden die veel voldoening kunnen schenken, zoals een appel in stukjes snijden of schillen en veters strikken, worden door veel kinderen weinig geoefend.

Als je naar de natuurlijke ontwikkeling van de kindermotoriek kijkt, kun je leren zien dat een kind echt stap voor stap, in een bepaalde volgorde processen moet doormaken om van de ene in de andere ontwikkelingsfase te komen. Veel deskundigen gaan uit van de zogenaamde continue ontwikkeling, die het niet zo nauw neemt met die fasen en de volgorde daarvan. Vanuit deze visie biedt men kinderen graag extra prikkels aan, bijvoorbeeld om bepaalde ontwikkelingen te vervroegen. Zo proberen sommige ouders bij een kind van 2 jaar al een voorkeurshand te stimuleren. Ze zien niet dat deze ontwikkeling nog niet aan de orde is op die leeftijd.

Het probleem is dat in onze tijd het pedagogische en het medische uit elkaar zijn gehaald. Al jaren vragen kinderartsen en oogartsen aandacht voor nadelige effecten van het gebruik van digitale middelen op jonge leeftijd. Door eenzijdige zithouding krijgen kinderen bijvoorbeeld langdurig nek-, rug- of hoofdpijn. Recent is een onderzoek gepubliceerd waarin blijvende schade aan kinderogen wordt geconstateerd door het vele gebruik van pc’s, laptops en ook digiborden. Echter, in het onderwijs worden digitale leermiddelen tot nu toe alleen maar méér ingezet vanaf groep 1.

Vanuit de antroposofie kun je ontdekken dat die twee hand in hand gaan, dat ze met elkaar verweven zijn: het opvoedkundige werkt sterk door in het lichamelijke. Logisch eigenlijk, want een kind is een geheel.

Een voorbeeld daarvan is de balans tussen in- en ontspanning, stilzitten en bewegen. Bij een disbalans daartussen kan een kind oververmoeid raken. In het reguliere onderwijs is het gangbaar om vanaf groep drie, het grootste deel van de schooldag zittend en geconcentreerd op een taak door te brengen. Het gebrek aan afwisseling kan op het lichamelijk doorwerken in vermoeidheidsklachten of bijvoorbeeld moeite met inslapen.’

leder kind is een raadsel

De rode draad in het boek van Evelien van Dort is de zogenaamde
sensomotorische ontwikkeling, waarin de zintuigen centraal staan. Op begrijpelijke wijze, met veel aansprekende voorbeelden die iedere ouder herkent, beschrijft ze de vanuit de antroposofie bekende 12 zintuigen. Van Dort legt daarbij de nadruk op de ontwikkeling van de zogenaamde onderste vier zintuigen, omdat die de basis vormen voor de verdere persoonlijkheidsontwikkeling: de tastzin, de levenszin (waarmee je voelt of je lekker in je lijf zit, of niet), de bewegingszin (waarmee je eigen bewegingen registreert) en de evenwichtszin.

Op de vraag hoe ze die ontwikkeling ondersteunt in haar fysiopraktijk antwoordt van Dort: ‘Ik zal niet gauw tegen ouders zeggen dat ze dit of dat wel of niet moeten doen. In het bijzijn van jonge kinderen is mijn wens om niet over het kind te praten, ik maak dan een aparte overlegafspraak. De ontwikkeling van een kind is een heel gecompliceerd verhaal: ieder kind is toch een soort raadsel dat met heel eigen mogelijkheden en eigenaardigheden op aarde komt. Daarnaast hebben kinderen allerlei hoogstpersoonlijke interacties met hun ouders. Daarom bestaat er, hoewel je de verschillende fasen duidelijk kunt herkennen, geen kant en klaar recept voor de motorische ontwikkeling van kinderen. Er zijn wel aandachtspunten. Ik vind het belangrijk in gesprek te gaan over bepaalde thema’s, zodat ouders zelf een mening kunnen vormen en van daaruit bepaalde dingen kunnen doen, of laten.’

Met eigen kracht de wereld in

‘Een van die thema’s is de buikligging’, vervolgt van Dort. ‘Sinds de jaren ’80 wordt ouders vanuit de consultatiebureaus afgeraden om baby’s op hun buik te leggen. Er zou een mogelijk verband zijn met wiegendood. Echter, vanuit de motorische ontwikkeling gezien is het echt een gemiste kans wanneer baby’s alleen maar op hun rug liggen. De buikligging geeft een sterke impuls aan het strekken, oprichten en omrollen. Het kind kan gemakkelijk zijn knietjes onder zijn buik trekken, en de rotatie van de wervelkolom wordt gestimuleerd. Ik adviseer ouders hun kinderen, altijd onder toezicht, regelmatig even op de buik te leggen.’

Soms lukken dingen niet vanzelf. Sommige kinderen tonen in eerste instantie niet zo veel eigen bewegingsdrang en komen bijvoorbeeld niet tot zitten.

‘Het is een heel natuurlijke impuls van ouders om zo’n kind op zijn billen te zetten’, vindt van Dort. ‘Zo’n kind vindt dat wel prima, en dit kan leiden tot het zich voortbewegen door op zijn billen te gaan schuiven. Daarmee wordt vaak een essentiële fase van het kruipen overgeslagen. Mijn insteek is dat ik het kind wil helpen om vanuit zijn eigen kracht in de wereld te komen. Het gaat erom dat een kind vanuit zichzelf in beweging komt. Alles wat kinderen zich echt vanuit zichzelf eigen kunnen maken versterkt hun basis van waaruit ze zich sociaal-emotioneel verder kunnen ontwikkelen.’

Van Dort ziet regelmatig een belemmering die een gezonde sensomotorische ontwikkeling in de weg kan staan: overprikkeling. ‘Met alle goede bedoelingen, zie je soms dat hele jonge kinderen worden blootgesteld aan speeltjes met allerlei piepjes en rammeltjes. Het gevaar daarmee is dat je een kind gaat trainen en entertainen, in plaats van dat het uitgedaagd wordt. De overprikkeling gaat door in kleuter- en basisschoolleeftijd. Kinderen worden met taal- en rekenspelletjes al vroeg in het prestatiedenken getrokken. Dat is jammer, want de tijd daaraan besteed gaat af van de speeltijd. Ook doordat er veel tijd wordt ingenomen door digitale speeltjes die kinderen letterlijk stilzetten, staat de (buiten)speeltijd van het kind daadwerkelijk onder druk.

Verbieden is natuurlijk geen oplossing. Je moet een alternatief bieden: het met elkaar bewegen, het geven en nemen, in een speelse sfeer van niet-prestatiegericht zijn, is voor kinderen een fundamentele ervaring. Kringspelen zijn daarvoor bij uitstek geschikt. Spelen is enorm belangrijk. En ieder kind kan tot spel komen, als het de omstandigheden krijgt aangereikt.’
.

Evelien van Dort               haar boek ‘Bewegen’         meer, n.a.v. dit boek

Zintuigen: alle artikelen

Spel: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

.

1818-1704

.

.

VRIJESCHOOL – Bewegingsonderwijs (1)

.

BEWEGINGSONDERWIJS

Het doel van het bewegingsonderwijs is een opvoedingsdoel.

Het gaat haar – net als elk ander vak – om de ontwikkelingswinst die zij denkt het kind te kunnen geven. De leerstof heeft geen doel in zichzelf. Zij is zuiver middel tot doelbereiking. Over het doel van het bewegingsonderwijs zullen we het hier hebben – zij het dat we ons moeten beperken.

De mens is niet denkbaar zonder zijn wereld. Beide zijn op elkaar betrokken. Het is aan de wereld dat de mens zich ontwikkelt. Het bewegen is de eerste schakel in het contact tussen persoon en wereld. Tussen “ik” en “niet-ik”. Slechts door op de wereld in te gaan, door zich te bewegen, leert het kind de wereld en daardoor zichzelf kennen. Hij maakt de wereld tot zijn wereld. Door te bewegen is het mogelijk dat de mens zich een – van hem te onderscheiden – wereld tot een onvervreemdbaar bezit toe-eigent. Men voelt zich thuis daar waar men veel heeft vertoefd (een nieuwe broek wordt door hem te dragen mijn broek; voelt de broek in het begin vreemd aan, na verloop van tijd verdwijnt dat: “ik”- en “niet-ik”- zijn in de beleving niet meer te scheiden).

Vanuit het bewegen is de ontmoeting met het “niet-ik”, en dus de ontwikkeling van de mens en zijn wereld, gegeven. Het zich bewegen is dan ook van essentieel belang voor de ontwikkeling van het kind. Met name het jonge kind komt via het bewegen (het bewegingsspel) tot een grotere betrokkenheid op zijn wereld, maakt via het bewegen de wereld voor zichzelf toegankelijk.

Het zijn juist de ‘betekenissen van de motorische tegenwereld” waar het kind als eerste op ingaat, die het als eerste van zin (zijn zin) voorziet. Speel maar eens met een klein kind in een weiland. Daar ligt een dode boom. Natuurlijk klimt het erop, kruipt eroverheen, gaat staan en …… na wat aarzelen – waagt het: de sprong omlaag.

Het leren van bewegingen is dan ook meer dan het zich eigen maken van een vaardigheid of een al dan niet ingewikkeld bewegingspatroon. De leerling komt in aanraking met begrippen als rondheid, hardheid, ver, dichtbij, hoog, laag, gewicht, tijd, ruimte enz. Hij moet komen tot een individuele verwerking van deze ervaring en dat resulteert in een eigen interpretatie van de werkelijkheid. Het leren antwoorden op de betekenissen in de motorische tegenwereld (d.i. de nog niet tot mijn wereld gemaakte wereld; het is de nog weerbarstige wereld waarin ik mijzelf als tegenoverstaand ervaar; het wel over de kast willen, maar het terugdeinzen voor de hoogte, het wel omlaag willen springen, maar het nog niet wagen) is al zo van essentiële betekenis voor de ontwikkeling van het kind, voor het verhogen van zijn daadwerkelijke betrokkenheid op zijn wereld.
Eerst in dit antwoord herkennen we het kind (zoals wij een goede bekende aan zijn gestalte – d. i. niet het lichaam – en aan zijn loop herkennen). En hier hebben we dan direct het doel van het bewegingsonderwijs aangegeven: het komen tot een persoonlijke bewegingsgevormdheid (verg. de ontwikkeling van het handschrift).

In het voorgaande zijn begrippen als (medische) gezondheid, conditie, spierkracht enz. niet ter sprake gekomen. Niet dat ze er niet toedoen, maar ze zijn zeker geen doel van het bewegingsonderwijs. Zij heeft een pedagogische en geen medische doelstelling. Bij deze laatste gaat het om het verbeteren van de lichamelijke conditie, om vergroting van longcapaciteit e d. Als zodanig hoort het vak niet binnen het onderwijs thuis, omdat er niet van ontwikkelingswinst sprake is (althans niet hoeft te zijn).

Daarmee wil niet gezegd zijn dat orgaanfuncties niet impliciet mede beïnvloed worden en dat dat dan niet waardevol zou zijn. Maar het gaat ons expliciet om het beïnvloeden van het bewegingsgedrag, gericht op persoonsontwikkeling.

Tenslotte nog iets – zij het kort en daardoor wat ongenuanceerd – over de verhouding bewegingsonderwijs – sport.

Bewegingsonderwijs en sport (en dan wordt bedoeld de prestatiesport en de topsport) hebben) net zoveel met elkaar gemeen als wiskundeonderwijs en een door wiskunde-enthousiasten en -bollebozen opgerichte wiskundevereniging. Bij de prestatiesport gaat het om de absolute prestatie, waaraan de mens ondergeschikt wordt gemaakt, waar de mens als middel wordt gezien om die prestatie te verkrijgen. De verhouding tot de recreatiesport is m.i. duidelijk anders. Zeker in de hogere klassen (11 en 12) heeft het bewegingsonderwijs de gelegenheid om de kinderen tot een zinvolle vrijetijdsbesteding aan te moedigen (en zeker in een maatschappij waarin de vrije tijd steeds meer tot een probleem wordt).

L.L. Oosterom, nadere gegevens onbekend

.

Over: bewegen 

Over: gymnastiek

.

1645-1542

.

.

.

VRIJESCHOOL – Het effect van bewegen op leerprestaties

.

Het effect van bewegen op leerprestaties

is de kop van een artikel dat op 9 mei 2015 verscheen in het Onderwijsblad.

Zomaar wat er op los bewegen maakt kinderen niet slimmer. Effect op gezondheid en sociaal-emotionele vaardigheden is er wel. Maar er is ook zoiets als ‘slim’ bewegen.

Dat slim bewegen helpt bij het leren, beseffen leerkrachten allang. Kinderen leren tellen op hun vingers. Ze schrijven hun eerste letters in het zand of op papier. Kleuters ‘hakken’ woorden in klanken om ze daarna met een veegbeweging weer aan elkaar te ‘plakken’. Maar maakt lichaamsbeweging kinderen ook slimmer? Tientallen wetenschappers hebben het verband tussen bewegen, fitheid en slimheid onderzocht. Maar de gevonden effecten zijn klein. En het scheiden van oorzaak en gevolg in deze kwestie is een wetenschappelijke nachtmerrie. Kinderen met hoogopgeleide en goed verdienende ouders sporten over het algemeen meer én doen het gemiddeld beter op school. Daarmee is echter niet bewezen dat een kind van veel sporten slimmer wordt.

“De sociaaleconomische achtergrond, het sporten en schoolprestaties zijn zo met elkaar verweven dat er waarschijnlijk maar heel kleine effecten overblijven, als je daarvoor gaat corrigeren”, zegt Mirka Janssen, onderzoeker en
opleidingsdocent aan de academie voor lichamelijk opvoeding (aio) van de Hogeschool van Amsterdam.

Absurd
John Hattie, een Nieuw-Zeelandse wetenschapper die een grote database heeft verzameld met effectieve en minder effectieve onderwijsmethoden, begrijpt niet waarom onderzoekers zich maar blijven richten op juist deze relatie. “Overzichtsstudies tonen aan dat het effect van bewegen en fitheid op leerprestaties erg klein is”, zegt hij. “Het idee dat je problemen op het gebied van taal en rekenen kunt oplossen door kinderen meer te laten sporten is absurd. Terwijl er toch genoeg andere redenen zijn om kinderen te laten bewegen, want er is wél een duidelijke relatie met gezondheid, fitheid en obesitas.”

Ook de Canadese hoogleraar Adele Diamond, gespecialiseerd in onderzoek naar werkgeheugen en denk- en planningsvaardigheden (zogeheten executieve functies), meent dat de link tussen fitness, beweging en schoolresultaten niet sterk is. “Mensen onderzoeken de verkeerde dingen”, aldus Diamond (Universiteit van British Columbia) in een e-mail. “Ze kijken naar het verband tussen leerresultaten en hersenloze aerobics of trainen met gewichten. De link van fitness en bewegen met executieve functies en werkgeheugen is ook niet erg sterk, maar in de meeste studies is gekeken naar volwassenen. Misschien dat de resultaten met kinderen beter zijn.”

Moeilijk meetbaar
Twee jaar geleden kreeg een consortium onder leiding van het VU Medisch Centrum een subsidie van een half miljoen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor een onderzoek naar bewegen, cognitie en schoolprestaties. De resultaten van dit programma, SmartMoves, zijn nog niet* gepubliceerd, maar half februari* kende het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) toch opnieuw een vergelijkbaar bedrag toe aan een multidisciplinair team onder leiding van Chris Visscher (Rijksuniversiteit Groningen) om de relatie tussen bewegen en schoolprestaties uit te diepen.

Is het niet wat veel van het goede, nóg een onderzoek naar dit complexe en naar het zich laat aanzien niet zo krachtige verband? Een NRO-woordvoerder erkent dat er slechts indicaties zijn voor een licht positief effect van lichaamsbeweging op schoolprestaties. “Omdat deze indicaties er zijn, had het NRO het vertrouwen om een programma op te zetten en onderzoekers te vragen dit uit te zoeken. Wij zijn op zoek naar wetenschappelijke power.” Mirka Janssen ziet net als Hattie veel andere redenen om te sporten en bewegen, binnen en buiten school. “Het gaat ook om motorische vaardigheden. Als je die ontwikkelt, dan blijf je bewegen leuk vinden, waardoor je fitter en gezonder bent.” Janssen inventariseerde zelf onderzoek naar het effect van een korte actieve pauze, zoals een energizer, op de aandacht van kinderen. “Het bewijs dat het werkt is dunnetjes”, zegt ze. “Maar dat komt ook doordat aandacht in de klas moeilijk meetbaar is. Mijn onderzoek laat wel zien dat het niet werkt om kinderen helemaal uit te putten. Oefeningen met een matige inspanning, die een beroep doen op je coördinatie, lijken het meeste effect te hebben. Dat merk ik ook als leerkracht.

Na een zware spelles zakken mijn alo-studenten uitgeput in de collegebanken. Een spelletje tussendoor maakt ze juist alerter. Ik laat ze bijvoorbeeld naar hoeken van het lokaal lopen om aan te geven of ze het eens zijn met een stelling.”

Omgaan met verlies
Het Stanislas College in Rijswijk haalde afgelopen maand de landelijke dagbladen met plannen voor een ‘beweeg vmbo’, waarbij het ‘slimmer maken’ van kinderen uitdrukkelijk voorop zou staan.
Vanaf volgend schooljaar beginnen 150 leerlingen elke dag met een uur zwemmen, mountainbiken, fitness of martial arts. Maar volgens gymleraar Mike Peters draait het nieuwe Rijswijkse concept zeker niet om het slimmer maken alleen. “Naast de leervaardigheden trainen we met het sporten ook de fysieke en sociaal-emotionele vaardigheden, zoals samenwerken, omgaan met winst en verlies, of je grenzen verleggen.”
Peters wil dat kinderen op het Stanislas in de eerste plaats een sport gaan kiezen die bij hen past. En daarmee bedoelt hij niet: een sport die hen slimmer maakt. “Als een kind te zwaar is voor hardlopen, dan gaan we misschien eerst zwemmen”, zegt hij. Bewegingswetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen doen al jarenlang onderzoek naar de vraag of complexe bewegingsvaardigheden onze cognitieve functies misschien meer vooruit helpen dan de ‘hersenloze aerobics’ waar Adele Diamond het over heeft. Een recente publicatie van Esther Hartman en haar collega’s wijst erop dat vaardigheden zoals balgooien en balanceren een klein effect zouden kunnen hebben op specifieke leervaardigheden. Hartman zelf ontdekte dat problemen oplossen en plannen bij 7- tot 11-jarigen met leerproblemen niet vooruitgingen als zij met een bal leerden stuiteren, gooien, vangen, schoppen en rollen. Maar er is een lichtpuntje: “Kinderen die veel vooruitgingen in balvaardigheid scoorden wel beter op executieve vaardigheden.”

Met het geld van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek gaat het team van Visscher verder op dit spoor. Twaalf basisscholen in Amsterdam gaan twee jaar lang werken aan uithoudingsvermogen en kracht. Op scholen in Groningen krijgen kinderen in plaats daarvan complexere bewegingsvaardigheden aangeleerd, zoals basketballen en trampolinespringen. Hebben dat soort uitdagende activiteiten werkelijk meer effect op het leervermogen? Adele Diamond denkt dat er misschien iets heel anders speelt: “Voor het rennen op een lopende band, of trappen op een hometrainer hoef je niet na te denken, je doet het in je eentje en er is vaak niet zoveel aan. Ik denk dat wetenschappers meer onderzoek zouden moeten doen naar fysieke activiteiten waarbij het nodig is om na te denken, maar ook naar activiteiten die je samen doet en waar mensen plezier aan beleven.”

Moeilijke woorden
Uit de berichten over het Stanislas College kwam vorige maand naar voren dat op het beweeg-vmbo het tegelijkertijd leren en bewegen belangrijk zou zijn. Elkaar ‘moeilijke woorden van de week’ overhoren bijvoorbeeld, terwijl je een basketbal heen en weer stuitert. Of tafels opdreunen terwijl je balanceert op en evenwichtsbalk. Het is een riskante aanpak, omdat de wetenschap aantoont dat kinderen het beste leren als ze zich op één ding tegelijk richten. Als het brein te veel dingen tegelijk moet doen wordt de mentale belasting al gauw te groot en gaat het mis. Volgens Peters zijn de plannen op het Stanislas verkeerd begrepen. Hij zegt: “Wij zijn ons ervan bewust dat je tijdens het leren geen ingewikkelde bewegingen van kinderen moet vragen.” In plaats van ballen stuiteren of balanceren wil het Stanislas kinderen naast het vaste uur sport in de ochtend ’s middags een half uurtje eenvoudig laten bewegen: fietsen op een hometrainer onder tafel bijvoorbeeld of rekken en strekken met een aerobics-elastiek rond de benen. “Dan hoeven ze zich niet om te kleden”, zegt Peters. “En ze hoeven toch ook niet de hele dag stil te zitten.”

Dansleraren
Om het brein niet te zwaar te belasten, is het goed als bewegen en begrijpen op elkaar aansluiten. Het tellen op je vingers en het ‘hakken’ en ‘plakken’ uit de dagelijkse klassenpraktijk voldoet aan die eis. Wiskunde- en dansleraren Erik Stern en Karl Schaffer werken ook volgens dat principe, zo blijkt uit hun presentatie op de website TEDx. Stern en Schaffer zetten kinderen tegenover elkaar en laten hen elkaar imiteren om symmetrie te begrijpen, of gebaren maken om geometrische vormen te leren kennen. Wetenschappelijke publicaties laten zien dat de juiste gebaren het wiskundebegrip inderdaad kunnen ondersteunen.

Een goed gekozen beweging kan het werkgeheugen ontlasten. Het Nederlandse reken-wiskundeprogramma ‘Met sprongen vooruit’ gebruikt dit soort elementen ook. Bedenker Julie Menne promoveerde in 2001 aan het Freudenthal Instituut op een onderzoek naar het effect op rekenscores van haar programma. Een markant onderdeel daarin is bijvoorbeeld het ‘springen’ van eenheden en tientallen op een denkbeeldige getallenlijn. “Het getal 32 is dus drie grote sprongen en twee kleine hupjes”, zegt Menne. “Zo’n activiteit helpt om de decimale getallenstructuur tot je te nemen.”

Volgens Menne heeft 44 procent van de Nederlandse basisscholen een of meer onderdelen van haar programma in huis. Delen van ‘Met sprongen vooruit’ zijn bovendien verwerkt in de Malmberg-rekenmethode Pluspunt. Het Menne-instituut noemt de effectiviteit van het programma wetenschappelijk bewezen en inderdaad schrijft Menne in haar promotieonderzoek, dat zwakke rekenaars met haar methode iets sneller vooruitgang boekten dan zonder. Recenter wetenschappelijk onderzoek trekt dat resultaat in twijfel.

Net als Adele Diamond geeft ook Menne er de voorkeur aan om de bewegingsactiviteiten te vermengen met samen spelen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij Mix-en-fix, een activiteit in de bovenbouw waarbij kinderen door de klas lopen met een zelfbedachte som. Kinderen die ze tegen het lijf lopen, moeten de som dan oplossen. Dat dit soort coöperatieve werkvormen helpen bij het leren staat vast, of kinderen er nu bij bewegen of niet.

Volgens Hartman hebben ook teamsporten juist vanwege dat sociale aspect veel te bieden: “De effecten zijn wellicht niet zo groot, maar dat verwacht je ook niet. En er zijn effecten op langere termijn. Zo is bij ouderen gebleken dat bewegen tot minder snelle cognitieve achteruitgang kan leiden.”

Michiel van Nieuwstadt, Onderwijsblad Aob, *9-05-2015

.

Bewegen                        

Bewegen

Leerproblemen: alle artikelen

.

1307-1220

.

.