Tagarchief: 2e klas heemkunde

VRIJESCHOOL – Uit LEO KLEINs aantekeningen

.

Tijdens een pauze waren de leerlingen van klas 2 op het grote wilde speelterrein stenen aan het zoeken. Ze sloegen ze open om er kristallen in te zien. Een jongen toonde mij zo’n steen.
‘Weet jij hoe de kristallen erin komen’, vroeg ik?
Ik bedacht en vertelde een verhaal. 
Daarna kwamen er nog drie leerlingen. ‘Kunt u hier ook een verhaal over vertellen?’
Ik deed dat en zo ontstonden deze verhalen. 
Daarna ging de bel en was de pauze voorbij.
.

hoe kristallen in de steen kwamen

.

Eens lag er een steen op het strand. 
Hij was oud en bracht zijn dagen door met zich te verbazen en ’s nachts verwonderde hij zich over de schepping en de sterren in het bijzonder.
Ten slotte vroeg hij een ster iets van zijn twinkelend licht.
De ster die de steen bewonderde omdat hij en zijn vrienden het de mens mogelijk maken op aarde te lopen en te staan, antwoordde: ‘Beste steen, omdat je steun het mogelijk maakt voor de mensen op aarde hun werk te doen, schenk ik je iets van mijn licht.’
Sinds die tijd heeft de steen kristallen diep in zijn binnenste.

Eens sprak een steen die naast een roos lag: ‘Roos, wat glanzen je bladeren als de zon erop schijnt. Wil je iets over je leven vertellen?’
De roos zei: ‘Toen Gabriël aan Maria de geboorte van haar zoon verkondigde, werd mij het voorrecht gegeven naast haar voeten te groeien.
Mijn houten stengel ging met plezier diep in de aarde. Zo kan ik de mensen laten zien de aarde lief te hebben. Mijn bloemen helpen de mensen zich te herinneren elkaar lief te hebben. Het licht op mijn bladeren toont de glorie van de engelen.
Ik ben dankbaar je te ontmoeten. Jij hebt jezelf opgeofferd om een deel van je lichaam te laten verweren tot grond, zodat planten en bomen en ook ik daarop kunnen leven. Mag ik je iets van mijn bladerenlicht geven?
De steen was diep bewogen en op hetzelfde ogenblik had hij van binnen kristallen.
Nu nog kunnen we ze vinden in talloze stenen.

Twee stenen lagen in de woestijn en verheugden zich in de zon, de hemel en de wind. 
‘Weet je’, zei een steen, ‘dat we een geheim in ons dragen? We kunnen vuur maken en de lucht kan ons helpen. De wind kan het laten groeien. We hebben alleen een mens nodig om ons tegen elkaar te slaan.’
Juist toen kwam er een oude reiziger langs. Hij wilde een vuur maken.
Hij nam de stenen en sloeg ze tegen elkaar. Enige vonken sprongen weg en spoedig dansten de vlammen in de rondte.
De stenen waren zo gelukkig dat het vuur zoveel licht gaf, dat ze er iets van namen.
Nu nog kunnen we diep van binnen de kristallen zien.

Eens was er een grote rots. Zijn hoofd was in de wolken en als hij de zon zag, was hij gelukkig. Maar soms als de wolken een deken om hem heen legden, was hij treurig.
Hij werd nog verdrietiger als hij besefte dat hij niemand iets kon geven.
Maar eens, toen er een aardbeving en een zonsverduistering hadden plaatsgevonden midden op de dag, vroeg een man hem of hij een groot gat voor een graf in hem mocht maken.
‘Te dienen door je lichaam te schenken, moet geweldig zijn,’ dacht de rots en hij gaf toestemming. 
Ze maakten een graf in hem en legden de man in hem die nieuw leven zou brengen. 
De stukken steen die weggehakt waren, kregen licht van binnen.
Nu nog kan je het vinden als kristallen.

.

Vrijeschool in beeld: Leo Klein  [1]  [2]

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3328-3132

.

.

.

VRIJESCHOOL – Uit LEO KLEINs aantekeningen

.

Leo Klein stelde mij een groot aantal aantekeningen ter hand die hij maakte tijdens zijn vrijeschoolleraarschap. <1>   <2>

Ik geef ze op deze blog door, zodat ook anderen er wat aan kunnen hebben.

Leo maakte ook gedichten, spreuken voor de kinderen.
Het is niet aan te geven voor welke gelegenheid.
Maar wanneer je zelf zo’n gelegenheid vindt, of een aanleiding ziet, kun je ze naar eigen inzicht gebruiken.
Ik heb ze wat gerubriceerd. Er zijn gedichtjes over planten en dieren.
Die zijn goed te gebruiken in de heemkunde van klas 1 en/of 2; sommige van de diergedichtjes ook in de dierkundeperiode van de 4e klas.
Ik heb er een klasindicatie/suggestie bijgezet; in de opsomming tussen haakjes

Planten:
Appel [1]; bomen [2]; beuk; linde; naaldboom; plataan; bloemenvelden; riet; rogge, haver, gerst, tarwe;

Dieren:
Adelaar; koe; leeuw; mens; muis; octopus; snoek; wolf; zwijn [4]

Haan [2/3]; hertje [2];  goudvisje [2]; lammetje [2]; mussen in de heg [2, 4]; pauw [2/3] 

Aarde:
diamant en grafiet [6]; Maas [5]; zand [6]; zandverstuiving [6]

Spreukconcentratie voor volwassene; golven (idem); november (overpeinzing)
de smid (zou getuigschriftspreuk kunnen zijn) [3]

Gedichten:
Klokken; poppenhuis; ruisend riet (misschien voor een Griekse wagenmenner [6]

Appel

Appeltje van de bomen
De ster die in jou zit
Om je zwarte appelpit
Van waar is die gekomen?
“Ik heb lange weken
Naar de sterretjes gekeken”.                           heemkunde klas 1

===

Bomen

Zeg hoge populier
Speel jij wel met de wind?
Of is hij niet je vrind
Of maak je nooit plezier?

Kijk eens (even) beste berk
Dat heen en weer gewaai
En dat bladerengedraai
Dat vind ik geen werk.

Ik kijk wat naar beneden
En ben niet ontevreden.                                   heemkunde klas 2

===

Beuk

Als een heilige koning
verheft zich met weeldrige kroon
de edele beukenboom.
Troont onder het hemelgewelf
Doch neemt al het licht voor zichzelf.          heemkunde klas 2/plantkunde klas 5

===

Linde

Zachte lieve linde
Wat ruikt je honing zoet
Wat gonzen al je vrinden
Om je lieve bladerhoed.

Wat een bijen om je bloemen
Zoeme zoeme zoeme……

Ieder bladerhartje fluistert
In het zoele zomerwindje
Als je heel goed luistert
Hoor je: “Dag lief kindje”.                                          heemkunde klas 1/2

====

Naaldboom

Donker en streng
rijst zijn gestalte
sterk uit de aarde

Verbrandt het licht
van de vlammende zon
tot diep in zijn wezen.                                                  plantkunde klas 5

===

Plataan

Jij, met je spikkeljasje aan
Vertel mij eens plataan,
Heb je soms veel last
Van al die gele plekken
Van al die vele vlekken
En al die schilfers op je bast?

Vertel me eens, plataan
Moet jij zo altijd blijven staan?                                 heemkunde klas 2

===

Spar en konijn

Sparrenboom het is zo fijn
Om een klein konijn te zijn
Rennen, draven
Gangen graven
Nooit vergeten
We te eten
Knibbel knabbel knol
Heel mijn buik is vol.

Springer alle lange dagen
Moet je knagen, knagen, knagen
Van mijn vlammend vurenhout
Wordt een heel mooi huis gebouwd
In mijn lange sparrenstam
Geurig hars dat vlammen kan
En aan ’s einde van het jaar
Ben ik de grootste kandelaar.                                      heemkunde klas 2

===

Bloemenvelden

Een glimlach der aarde
zijn de velden van bloemen.
Een glanzende kroon,
waardig gedragen,
rein, edel en stil.

De stem van de zee
Fluistert hun open
mens- en bloemenhart
danken warm de zon.                                                     plantkunde klas 5

===

plantkunde klas 5

===

Riet

Met zijn sterke zwaarden
strijdt het riet zich hoog
Doch weet hij ook van buigen
Met zijn vrind de wind zie je hem wuiven
op en neer, wind en weer,
wind en weer, op en neer.                                 heemkunde klas 2

===

Haver

Hupsel hopsel hei!
Altijd ben ik blij
Mijn korrels dansen in de wind
en hup’len vrolijk als een kind.
Havermout voor in de pap
voer voor paarden, wat een grap!           heemkunde klas 3/aardrijkskunde klas 4

===

Rogge

Ik rogge,
ik sta stevig op het kale zand.
Ik rogge, ik houd stand.
Ik groei heel groot.
Sterk is mijn donker brood.           heemkunde klas 3/aardrijkskunde klas 4

===

Gerst

Vroeger nam men gerstekoek ’t liefst
Nu bier en gort, ’t is triest.
Mijn aar is fijn
Mijn halm gebogen en rond.
Stil kijk ik naar de grond.                heemkunde klas 3/aardrijkskunde klas 4

===

Tarwe

Het daaglijks brood
zal men zich wensen.
Het tarwebrood,
dat voedt de mensen.
Ik ben gezond en rond
“en groei op goede grond”.            heemkunde klas 3/aardrijkskunde klas 4

===

 

Daadkracht
Oprechtheid
Kunstzin
Sterk denken,
ineenvloeiend als golven,
zijn doelen, waarop de
pedagogie van de Vrije School
zich richt.                                                om je b.v. sterk op te concentreren als                                                                              gedachte-oefening

===

===

===

dierkunde klas 4

dierkunde klas 4

dierkunde klas 4

===

Goudvisje

Visje met je goud en rood
Kreeg je die kleuren van de zon?
Woon je in een vijver of een sloot?
Kom eens bij me visje, kom.

Dan kan ik je vinnen zien
En je snelle staart
En je schubjes ook misschien
‘k Heb wat brood voor je bewaard.

Goudvisje wat zwem je vlug
Met je staart wuif je gedag
Kom je gauw weer bij me terug
Als ik weer brood meenemen mag?                              heemkunde klas 2

===

De Haan

Wie ziet bij ’t ochtendgloren
’t Rode zonnetje opgaan?
Dat kon je toch wel horen
“Kukleku!” kraait dan de haan.
’t Eerste wakker
Is die rakker

“Is mijn kroon niet groot”
Kraait hij in ’t zonnerood.                                     heemkunde klas 2/3

===

Hertje

Hertje, sta je slank
Met je hoefjes op de grond.
Hertje, ga je rank
Vederlicht in ’t rond.

Is je groot gewei
Van de takken
komen zakken?
Hertje, zeg ’t mij!                                  heemkunde klas 2

===

Lammetje

Lammetje, wat vroeg geboren
Het heeft pas nog hard gevroren
Maar je warme wollen jas
komt je nu heel goed van pas.

Volgend jaar krijg ik van jou
Wollen warmte voor de kou
Maar dan heet je niet meer lam
Lief klein schaapje ben je dan.                                 heemkunde klas 2

===

Mussen in de heg

In de ligusterheg
Wat een spektakel zeg!
Wat een kabaal allemaal
En wat brutaal
Zijn die mussen.

Wat een bravoer en rumoer
En wat stoer
Doen die mussen.
Gedwirrel en gedwarrel
Geschirrel en gescharrel.

Opeens zijn alle mussen weg
Alleen is de ligusterheg.
“Wat die mussen toch verzinnen
Vliegen altijd maar naar binnen
Ze hebben geen fatsoen
In mijn ligustergroen!”                                  heemkunde klas 2/3   dierkunde klas 4

Octopus

Langs rotsige kusten
in holten en spleten
wacht hij met acht
tastend, naar eten.

Plots….

pakt en knakt hij
knijpt en grijpt hij
Gif spuit hij uit
Lam ligt zijn buit.

Dreigt gevaar dan
kan hij verdwijnen
achter inktgordijnen.                                    dierkunde klas 4

===

Pauw

Dag pauw
Krijg ik een keer
Van jou
Een mooie veer?

Op elke veer een pauwenoog
Met kleuren van de regenboog
Blauwe pauw kan jij misschien
Met die ogen nog meer zien?
Leg je ‘m daar
Voor me klaar?                                                      heemkunde klas 2/3

===

Snoek

Hij staat en schiet,
slaat door ’t riet.
Vreet elke vis,
grijpt niet mis.
Honger doet hem zoeken.
Hij vreet zelfs mede snoeken.                            dierkunde klas 4

===

Zwijn

Hij ploegt en zwoegt
Hij snuift en stuift
hij husselt en frusselt
de rommel in ’t rond.

Hij wroet met zijn snoet
hij doet het wat goed
hij knort en hij knort
en gromt in de grond.

“Zo is het fijn”,
knort het zwijn.                                                          dierkunde klas 4

===

Diamant en grafiet

Diamant, sluis van licht
Harder dan de sterkste steen
Bron van kleur
Onaantastbaar
Als een hoge burcht
door mensen gebouwd
en uit duisternis verheven

Gij diamant, zijt zelfbewust
Gij schepper van nieuw licht.

Grafiet, uw glans van zwart
strijdt tegen het licht
en werpt dit terug.

Grafiet, week en vormloos
gij voegt u gewillig
naar iedere vorm.

===

Maas

Ik Maas, daas en raas
met mijn kolkende water naar omlaag
en al staat er een rots,
ik bots hem los.
Ik stroom over,
woest als een rover.
Regen is mijn zegen.
Maar in de zomer
ben ik vromer en lomer.
Heb ik al die hete weken
geen druppel regen gekregen.

===

Zand

Verstild in transparant
rust het held’re licht
zo wonderlijk verdicht
door Goddelijke hand.

Gewillig voegt het zand
zich naar ied’re vorm
dat verstuift na storm
verspreid ligt in het land.

Maar ’t oogst rijke roem
in de tere strakke lijn
in de vormen, strak en klein
van de licht doordrongen bloem.

===

Zandverstuiving

Wolken van zand
striemen en prikken.
’t Stuivende land
doet planten verstikken.
Viervoeters, vogels vluchten,
Valleien, uitgestoven
kreunen onder loden luchten.
Men hoort hier Satan zuchten.

===

Mijn bootje

In het spieg’lend zonneslootje
Vaart mijn allerliefste bootje.
Zal ik je nu eens zeggen
Waar dat bootje aan komt leggen?
Het is vol tot aan de rand
Met allerlei uit Engeland.
Over hemelsblauwe baren
Komt het naar jouw haven varen.
Kijk toch eens het wendt de steven.
Wel wat heb ik van mijn leven!
Mijn beste boot slaat om.
Kom toch bootje, kom!

Tuinman uit het park
Redt het met zijn hark.
Hij legt het in mijn open hand.
Mijn beste boot uit Engeland.

===

Klokken

De bronzen klokken
Boven in de toren
Mot hun lange rokken
Laten zich weer horen.

De klepel slingert van plezier
De klokken dansen blij
Nu speelt de beiaardier
Een liedje van de Mei.

De kleine klokjes klingen
De grote galmen gong!
Altijd moet ik zingen
Als ik langs de klokken kom.

===

Het poppenhuis

Als mijn vader tim’ren gaat
Doet hij alles in de maat
Weet je wat hij voor me bouwt?
Een poppenhuis van eikenhout.
Dagen, dagen, dagen
Zou hij zo wel kunnen zagen
Uren, uren, uren
Kan het schuren duren.
Als hij op de spijkers slaat
Timmert hij mooi in de maat.
Klippede, klappede, klop
Slaat de spijker op zijn kop.
Met de beukenhouten schaaf
Schaaft hij alles glad en gaaf.
Stukken stevig schuurpapier
Hier en daar een deurscharnier.
Als hij raspen krabben laat
Doet hij alles in de maat.
Nog wat lijmen en wat vijlen
Aan de drempels en de stijlen.
Met de boor zeg zie je dat
Boort hij een geweldig gat.
Nu nog schildren en zowaar
’t Mooie poppenhuis is klaar.

===

De smid

Zie hoe ’t ijzer zich voegt
Naar de wil van de smid
Die daar zwijgend zwoegt
En des avonds pas zit.

Het ijzer blijft heet
En hij zwijgt en hij zweet
en hij zwoegt en hij slaat
met kracht en kordaat.

Hij zwijgt en hij werkt
In de maat klinkt zijn slag.
Hij zwijgt en is sterk.

Hij werkt heel de dag.

===

Ruisend riet, wuivende pluimen.
De teugels spelen zacht
In de, tastende hand.

Sneeuw op stenen bergen
Witte knokkels om de gespannen vuist.

Vuur van getoomde rossen,
vaart van hun snellend geweld.

De leidsels liggen teer en vast
in de machtige hand, de rechter.

De menner, aan de voeten het geweld,
staat recht, met geheven arm, de linker.

Reikend naar verre hoogten.
Goud en smaragd vullen
de opgeheven schaal.

Een bladerkrans van pracht
tooit de triomfator, tussen hemel en aarde wegend, bewegend
sterk en gesterkt,
de mens in evenwicht.

===

Vrijeschool in beeld: Leo Klein  [1]  [2]

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

3221-3033

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde (1-2)

.

Heemkunde klas 1, 2, 3 algemene gezichtspunten

Het derde vak
Tot de kennisgebieden, die de nieuwe onderwijswet [ingevoerd 1985] aangeeft, zou men een gebied kunnen aanwijzen, dat eensdeels opvalt door zijn universaliteit, anderdeels onmisbaar lijkt door de sociale vorming die het in zich draagt.

Het kleine kind kijkt eerder dan het grijpt, loopt, spreekt of denkt.

Van alles wat de zintuigen opnemen, is het meest naaste: de omgeving.

Van alle kennisgebieden is het meest naaste: het onderwijs over de omgeving. Omgevingsonderwijs dus. ‘Omgeving’ kan heel veel omvatten. In feite behoort het heelal evenzeer tot de omgeving van het kind als de planeet Aarde; en de aarde in het stadstuintje, of de aarde in het bloembakje op de zesde verdieping van de galerijflat.

Alles wordt door het oog opgenomen in eerste instantie. Hoe kan het oog zien? Doordat er licht is. Dat licht is in de eerste plaats zonlicht. Zei niet Goethe — we herdenken zijn 150 jaar geleden sterfdag*— dat het oog een orgaan was door het licht aan het organisme gevormd voor het licht, d.w.z. om het licht zelf te kunnen waarnemen? Het gelijke kan eigenlijk pas het gelijke kennen. Hoe zou het oog de zon kunnen zien, wanneer het zelf geen zonnekarakter bezat?
Daarmee is eigenlijk uitgesproken het Apollinische karakter van het omgevingsonderwijs: een geschenk van de zon! Het geschenk van het licht op zichzelf maakt het geschenk van het omgevingsonderwijs aan het kind mogelijk. Weliswaar ziet het kind de omgeving vanzelf, maar steeds zal men de vraag moeten stellen: Wat ziet het? Wat zegt het hem? Wat begint hij ermee?

Het kind ziet veel, maar er moet hem gezegd worden, wat het ziet, het moet hem zó gezegd worden, dat het hem iets zegt en tenslotte zal hem geleerd moeten worden, hoe hij met dit alles om kan gaan. Het kind zal een sociaal wezen moeten worden. Het zal moeten omgaan met mensen, met dieren en planten, met de aarde.

Kennis is nuttig, maar duidelijk secundair bij deze sociale opgave. Primair is de vorming van het gemoedsleven in deze periode, vooral na de culminatie van het gevoel in de ik-beleving. Welke verhouding bouwt het kind daarna op tot de omgeving, tot dorp, land, werelddeel, aarde, kosmos? Tot alles, wat in de ruimte op hetzelfde ogenblik aanwezig is? De basis voor het opbouwen van deze verhouding is gelegd door het woord van de leerkracht. Sympathie, eerbied, zijn er ingebouwd als voeding voor de levenskrachten, die hen laten groeien en ontwikkelen tot liefde, plicht, sociaal gevoel. Voor de jongere kinderen is daar de wereld van de eerbied, de geschapen wereld, de wereld van God-Vader uit het Oude Testament.

Dit vak, geschonken door licht en ruimte, willen we toch maar in zijn algehele aspecten aardrijkskunde noemen, al smaakt het te wetenschappelijk voor kleine kinderen. Dan heet het heemkunde (heem = erf) en in zijn praktische uitoefening: zaakonderwijs.
Dit in de klassen I, II en III.
In de hogere klassen omvat de aardrijkskunde eigenlijk ook biologie (mens-, dier- en plantkunde), mineralogie en geologie, economie en historie, staatsinrichting, astronomie. Voor dit geschrift zal een keuze worden gemaakt. Uiteraard bestaat ook de aardrijkskunde in engere zin!

Ontwikkeling van het kind (klassen I, II en III)

In de voorgaande hoofdstukken is reeds de hoofdzaak van deze ontwikkeling aangegeven. Ook voor de aardrijkskunde houden wij de indeling: wilsperiode van de grote gevoelsperiode (6-9 jaar), kleine gevoelsperiode van de grote gevoelsperiode (9-12 jaar) en denkperiode van de grote gevoelsperiode (12-14 jaar) aan. Nadere precisering geeft de herinnering aan het feit, dat de wil van deze kinderen tussen zes en negen jaar zich nog deels in het lichamelijke en wel het zintuigengebied bevindt. De wilskrachten werken in hoofdzaak in het ledematen- en stofwisselingsysteem.

Alles, wat gebracht wordt, zal een totaal karakter moeten dragen in die zin, dat het gehele kind motorisch, emotioneel en sensorisch wordt aangesproken; dus het woord, fantasievol en niet gespeend van moraliteit, zal in beelden over de omgeving tot het kind moeten spreken, zodat alles beleefbaar wordt ‘tot in de tenen’, ook de dingen, die het door de gezichts- en andere waarnemingen bij name ‘kent’.

Zo is het hoofddoel van het aardrijkskunde (heemkunde) onderricht in deze kleine wilsfase:

Het dromende kind langzamerhand wakker te maken voor zijn omgeving, zodat het zich bewuster met zijn omgeving leert verbinden.

Leer- en ontwikkelingsdoelen
— een belangstellende houding ten opzichte van de natuur voorbereiden en bevorderen.
— het wekken van eerbied ten opzichte van het leven in het algemeen.
— het bekend maken met plant, dier en gesteente uit de omgeving.
— het wekken van belangstelling ten opzichte van de mens.
— het voorbereiden van zorgvuldige omgang met materiaal.
— het wekken van bewustzijn voor de elementen: aarde, water, lucht en warmte.
— het wekken van bewustzijn voor de mens als scheppend en werkend wezen.

Leerstof, Middelen en Werkvormen Voor klas I en II
Het kind in de laagste klassen voelt zich nog één met de natuur. Zonen maan, plant en dier, alles heeft voor het kind een bepaald gebaar. Gebaren laten zich in taal omzetten.

Voor het kind is het derhalve natuurlijk, dat alle dingen een taal spreken. En ook een taal met elkaar spreken. Bewustwording van de omgeving krijgt het kind door verhalen over de kracht van de eik, de schuchterheid van het viooltje, de milde warmte van de zon.

De taal van deze dingen moet niet fantastisch zijn, maar wel fantasievol. Uit exacte fantasie moet door de leerkracht geput worden. Alles moet iets wezenlijks uitspreken.

Het kind leert zijn affektie en sympathie verbinden met bepaalde beelden en voorstellingen.

Leerplan voor klas I: verhalen over de natuur in sprookjessfeer.

voorbeelden:
[1] jaargetijden; ‘gesprekken’
[2] steen, plant, dier en mens
[3] een paasverhaal over het ontstaan van het koren

Leerplan voor klas II: verhalen over natuur en mens in de sfeer van fabel en legende.

voorbeelden:
herfstspelletje
herfstspelletje
[ 1 ] lessuggesties voor een onderwerp en werkwijze
2 [ over de ‘sinnige Geschichte’; vertellingen uit/over de natuur

Leerstof, Middelen en Werkvormen Voor klas lll

 aardrijkskunde als zaakonderwijs.
Leerplan: Samenvattend beeld geven, hoe mens, dier, plant elkaar nodig hebben. Iets over verzorging, bemesting in het algemeen: plant heeft dierlijke of minerale bemesting nodig; het dier heeft de plant nodig als voedsel.

De aandacht van het kind wordt nu van het mythologische van de natuur verder geleid naar het praktische leven. Men bespreekt de bereiding van metselspecie en het gebruik ervan in de huizenbouw.

Het kind leert de graansoorten onderscheiden. Het leert de bewerking van de grond kennen: ploegen, eggen, bemesten, zaaien, besproeien, in de ruimste zin: verzorging.

Het kind leert een aantal oude ambachten kennen.

Door het zaak-onderwijs bereidt men de latere stof voor, die nodig is voor het schrijven van zakenbrieven.

Met nadruk: niet wordt het kind aan boord gekomen met het zogenaamde ‘werkelijke leven’ in de zin van lucht-, wateren grondvervuiling, vraagstukken van industrie en kernenergie.

Het onkinderlijke van al deze onderwerpen mag genoegzaam blijken uit de leeftijdsfase, waarin het inzicht, kritisch denken, oordeelsvermogen ontwaken: de puberteit. Het ontwaken op vroegere leeftijd is schijnbaar, het werkt dan als negatieve eerbied- en cultuurvernietigende kracht. Men hoede zich voor deze schijnbare eerlijkheid, het maakt de kinderen vroeg-oud, bang, on-enthousiast en ongemotiveerd. Het behandelen in welke vorm ook van de genoemde vraagstukken is onpedagogisch. Men moet eerst van de natuur leren houden om haar te kunnen verdedigen.

voorbeelden:
3e klas heemkunde: alle artikelen

(Uit ‘Het binnenste buiten”: eindrapportage ‘Project Traditionele Vernieuwingsscholen’ : tevens Schoolwerkplan [van de] Rudolf Steiner Kleuterschool, Voorschoten [en de] Rudolf Steiner school, Leiden. *1985)
.

heemkunde: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 3e klas heemkunde: alle beelden

.

1181-1101

.

VRIJESCHOOL – 1e klas – heemkunde (2-1)

.

Een gedichtje voor de heemkunde of ‘gewoon’ tussendoor; om te reciteren en te schrijven; kan ook zo op het bord met de tekening.

Ook geschikt voor klas 2

meiliedje

(bron onbekend)

Klein, klein kuikentje,
waar kom jij vandaan?
Ik kom gekropen uit het ei,
toen dat was stuk gegaan.

Klein, klein kuikentje,
waar slaap jij vannacht?
Onder moeders vleugels,
dat is warm en zacht.

.

Heemkunde 1e klasalle artikelen

Rudolf Steiner over heemkundealle artikelen

1e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld1e klas

.

846-778

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde – 2e klas (2)

.

In de heemkundeperiode van de 2e klas – maar ook zeker in klas 1 – kunnen de zgn. sinnige Geschichten verteld worden.

Voorbeelden daarvan zijn bijv. de ‘Marialegenden’ of ‘Christuslegenden’. Onderwerpen zijn bijv: hoe ‘iets’, plant of dier aan zijn naam of vorm gekomen is.

Bekende zijn: het roodborstje: een druppeltje bloed uit de wonden van de Gekruisigde; de korenbloem die het blauw aannam van de mantel van Maria en sindsdien zo blauw gebleven is; de kruisspin die snel een web spon voor de ingang van de grot waarin de heilige familie was weggekropen.

Jakob Streit heeft er veel opgetekend in het boekje: ‘Kindheitslegenden’, vertaald: ‘Immanuel, legenden van het kind Jezus (momenteel 26-02-2014 uitverkocht)

Het ‘sinnige’ zou je kunnen omschrijven als ‘er zit iets zinnigs in – zo zou het kunnen zijn (gegaan)’; het heeft met moraliteit te maken: dat er door het verhaaltje eerbied, sympathie enz. ontstaat of wanneer er in het verhaaltje zich iets moreels afspeelt.

Ik heb hier een voorbeeld gegeven dat ‘eerbied’ inderdaad kan ontstaan.

En ik heb zoiets nog eens meegemaakt, toen ik met een 2e klas naar een kinderboerderij was gegaan. Een aantal kinderen riep met dezelfde kreet: ‘Meester, meester, kom ‘s, deze heeft het óóóók!
Het ging om de ezel, die op zijn hals zo’n mooi – iets anders van haarkleur- kruis heeft.

Ook in de boeken van Dan Udo de Haes: ‘Zonnegeheimen’ staan voor dit doel bruikbare verhalen.

Eveneens in werk van Hermien IJzerman. Bijv. ‘Bloemensprookjes, fabels en legenden (beide alleen 2e hands te koop).

Het gevaar bij deze verhaaltjes (in het algemeen) is dat de moraal er te dik bovenop ligt of te duidelijk aanwezig of de gebeurtenis té bedacht, gekunsteld. Dat kun je soms met een bepaalde aanpassing wel corrigeren.

Iets anders is nog dat in sommige ‘Christuslegenden’ het Jezuskind zelf bloemen en dieren schept. Uiteraard zijn die mooi en liefelijk. De duivel wil dan niet achterblijven en schept ook. Uiteraard afzichtelijke wezentjes.  Ik heb deze laatste nooit in die hoedanigheid verteld. Ik vind dat je wel sympathie voor het geschapene moet ontwikkelen, maar geen antipathie. Ook al roepen sommige dieren bijv. dit wel bij je op. Dat is eigenlijk al genoeg. Een bepaalde sympathie – meestal in de vorm van een zeker medelijden, zou wél kunnen ontstaan. Als Jezus mooi helder zingende vogeltjes creëert en de duivel alleen tot de vleermuis komt, dan is het toch de verdienste van de vleermuis dat deze de vele voor ons hinderlijke muggen vangt.
Kortom: vermijd dat de kinderen een hekel krijgen aan…Dat je daar gemakkelijk je voet op zet; kapot of dood maakt (al kan ik het zelf bij muggen nauwelijks laten!)

Zie ook deze heldere uiteenzetting van Magchiel Mathijssen, tevens auteur van Theorie en praktijk van de ’Sinnige Geschichte’
(Paidosuitgave nr.14)

.

Pieter HA Witvliet
.

heemkunde: alle artikelen

Vertellenalle artikelen

Rudolf Steiner over vertellen: alle artikelen

.

488-451

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde (1-1)

.

HEEMKUNDE

Wij, volwassenen,  weten veel van de wereld om ons heen. Daarvoor hebben vakken als aardrijkskunde, scheikunde, biologie en natuurkunde gezorgd. Dat is kennis.
We hebben ook een verantwoording voor die wereld. Dat houdt in dat we ons geweten, of onze morele kant, met die kennis samen gebruiken om die wereld goed te beheren.

Tjonge, wat een zware aanhef voor een artikel over heemkunde voor de lagere klassen. Eens kijken wat dat met elkaar te maken heeft.

Er is echter een tijd in ons leven, dat de morele kant en de kenniskant nog één zijn en dat duurt voort tot in de lagere klassen van de onderbouw. Even een voorbeeld uit de tweede klas. Stelt u zich eens voor dat u langs een laan loopt met hoge, rechte populieren. Maken ze geen statige, deftige indruk, zoals ze daar ieder takje zo snel mogelijk hoog in de lucht steken? Heel anders van karakter is dan die knoestige oude appelboom in de boomgaard ernaast. Hij is dan wel niet zo hoog als de populieren zijn,  maar hij heeft al vele mensen en dieren gediend, met zijn glanzende, sappige appels. Voor kleine kinderen is het vanzelfsprekend dat twee bomen, die er zo uitzien een gesprek met elkaar kunnen hebben, waarin hun karakters naar voren komen. Ze zien de wezens en de dingen om zich heen nog als zijnde van hetzelfde plan, “antropomorf* dit is: in een menselijke vorm.
Zo kunnen in een eerste klas nog heel goed verhalen verteld worden over de zon, de maan, en de sterren. Het kennisaspect (sterrenkunde?) komt eigenlijk nauwelijks aan bod. Wel komt er veel over deze helpers aan de orde, wat door de kinderen als vanzelfsprekend herkend wordt. De zon als schenker van warmte, en licht en de maan die zich met zijn bleke licht soms helemaal niet durft te laten zien. Maar dan komt hij later weer heel moedig met z’n volle gezicht de donkerste nacht toch nog verhelderen. Ook stenen, lucht, water, planten en dieren spelen een rol in de eerste klas.

In de tweede klas wordt de heemkunde op onze school in de vorm van een “bomenperiode” gegoten.

In de derde klas wordt het kennisaspect weer wat meer aangesproken. Op de boerderij met al z’n dieren en planten waarmee de kinderen een gevoelsband hebben,  blijkt al gauw dat alle wezens elkaar aanvullen, ja zelfs nodig hebben. De mensen hebben de planten nodig, vooral de granen. De planten hebben de dieren nodig voor o.a. bemesting en bestuiving.  De mensen verzorgen weer de planten en de dieren. Ook de plantenwereld op zich past zo in elkaar, dat we voor elkaar verantwoordelijk zijn.

Voor het bouwen van een huis, dat alle mensen nodig hebben, zijn vele vaardigheden nodig. Dat kan één mens alleen niet! (smeden, stenen bakken, metselen, timmeren, stukadoren enz.) Daarom zijn er vele ambachten die samen het uiteindelijke werkstuk (het huis) tot stand brengen.

Buiten het horen van verhalen in alle drie de klassen, waarin alles zo levendig   mogelijk beschreven wordt, is er natuurlijk voor alles een gepaste verwerking.   Versjes, geïmproviseerde en vaste toneelstukjes, recitaties, tekeningen en schilderingen laten alle aspecten van het onderwijs aan de orde komen. Voor de leerkracht is het een hulp dat hij bij het aanbieden van verhalen en de verwerking ervan, gebruik kan maken van de 4 temperamenten.

Om een voorbeeld te noemen: het cholerische temperament, waarbij de jambe (kort-lang) heel goed past, kan een hulp zijn bij het maken van een gedicht over de eik.

De eik

De eik die kan
de storm wel aan
ja stevig stoer
zo blijft hij staan

Of de flegmatische trocheus (lang~kort) bij de linde

De linde

Zie de grote lindeboom
staat verzonken
in haar droom
rond haar blaad”ren
rond haar kruin
ronde vruchtjes
geel en bruin

zie haar schaduw valt zo wijd
als haar kroon is uitgespreid,
of haar onbewogen laat
alles wat zij gadeslaat

Hoewel het misschien voor de hand lijkt te liggen dat je bij onderwijs over dit thema er veel op uittrekt om buiten te gaan kijken hoe de bomen er uitzien, gebeurt het toch vrij sporadisch. Bijvoorbeeld als een soort afsluiting van de periode.

Het is de bedoeling dat de leerkracht vooraf met zijn beeldend vermogen, vanuit z’n vertellen en vanuit de andere klassenactiviteiten iets oproept dat de kinderen herkennen.
(Wat fijn dat er bij ons zulke sterke eiken in de straat staan!) Of de ogen worden geopend voor wat er in de omgeving te zien is. (Die bomen op het kerkhof dat zijn échte treurwilgen).

Als de kinderen, naast het onbezorgd spelen en omgaan met planten en dieren, lucht en water, ook op een morele manier kennis met de natuur hebben gemaakt, kunnen ze er later ook gemakkelijker liefde voor opvatten.

Nu wil ik graag even teruggrijpen op het begin van dit stukje. De volwassene die naar kennis en geweten met de hem omringende wereld omgaat. De bodem voor het geweten wordt namelijk al heel vroeg gelegd. Dat is de gevoelsband met de natuur die het kind in zijn vroegste jeugd kan krijgen. De heemkunde tot het 10e levensjaar kan daar een waardevolle bijdrage aan leveren.

In de 4e klas gaat het objectieve kennisaspect een wezenlijker rol spelen. In plaats van dromend in de wereld op te gaan, ervaren de kinderen voor het eerst hun eigen ik tegenover de wereld.
.

(Mathieu Baeten, nadere gegevens onbekend)
.

Heemkunde: alle artikelen

Temperamenten: artikelen  onder nummer 15

Rudolf Steiner over vertellen; alle artikelen

.

480-443

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde – alle artikelen

.

HEEMKUNDE ALGEMEEN

Rudolf Steiner over heemkunde
De voornaamste passages uit de pedagogische voordrachten GA 293-311

[1-1] Achtergronden; voorbeelden klas 1, 2 en 3
Matthieu Baeten
over: kinderen en natuur: die is nog bezield; de morele kant; de wereld spreekt nog met elkaar; eik en linde – cholerisch en flegmatisch temperament;
[2] idem

Klas 1
[1]
Uit: Het binnenste buiten: jaargetijden; bomen; temperamentsstemming
[2] steen, plant, dier en mens
[3] een paasverhaal over het ontstaan van het koren

Klas 2
herfstspelletje;
herfstspelletje
[ 1 ]
Uit: ‘Het binnenste buiten’: lessuggesties voor een onderwerp en werkwijze: vanuit de elementen: fabel (van Herder): zon en wind; berg en rivier; mol, rups, sprinkhaan en vlinder; slagershond en herdershond;

[ 2 ]
Pieter HA Witvliet over: de ‘sinnige Geschichte – het zinvolle/zinrijke verhaal’; vertellingen uit/over de natuur; moraliteit, eerbied, sympathie; vermijd hekel en antipathie.

[1-2/2] Het zinvolle verhaal
E.Fucke over: kind vóór 9e jr en zijn verhouding tot de wereld; alles kan nog met elkaar ‘spreken’; hoe kom je aan ‘zinvolle verhalen’; enkele voorbeelden.

Klas 3
Alle heemkunde-artikelen

Vlinders in de klas
Simona Grünhage over: het belang van vlinders; hoe kun jeze in de klas houden

VRIJESCHOOL in beeld: 3e klas heemkunde

.

477-441

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde – 2e klas (1)

.

HEEMKUNDE

Leerplan voor klas 2: verhalen over natuur en mens in de sfeer van fabel en legende

De tweedeklasser is ontvankelijk voor de dialoog. In de heemkunde kan men daarbij goed op dreef komen met de fabels en de legenden.

Elementen
‘O, wat ben ik sterk,’ zei de Wind. ‘Ik laat het water golven, de schepen sla ik stuk, de bomen ontwortel ik, schuren en huizen beroof ik van hun daken.’

‘Ja, ja,’ zei de Zon, ‘maar toch krijg ik met mijn warmte meer gedaan. Iedereen houdt van mij, maar niemand houdt van jou.’ ‘Dat kan me ook niets schelen!’ loeide de Wind, ‘wanneer de mensen maar bang voor me zijn!’

‘Komaan,’ zei de Zon, ‘Zie je daar die wandelaars? Wie hem het eerst uit zijn jas helpt, heeft de wedstrijd gewonnen!’ ‘Top,’ zei de Wind, verzamelde al zijn adem en viel blazend en brullend op de wandelaar aan.

Die schrikt eerst, maar hij klemt zijn jas stevig vast met de armen. Hij ging een keer van de been, maar hij stond weer op. De jas had hij aan. Eindelijk ging de Wind liggen. Hij was uitgeput.

De Zon kreeg de beurt. Mild schijnend, warm stralend, maakte hij, dat de wandelaar het geleidelijk heel erg warm kreeg. Spoedig deed hij zijn jas uit en hing hem over de arm. Het was de Zon, die de wedstrijd met vriendelijkheid won!*

Zo’n fabel kan op rijm worden gezet, of naverteld of nagespeeld, volgens het beproefde recept: rollen zon, wind en wandelaar. De rest van de groep: koor. Rollen wisselen.

Voor de minder vluggen is het stuk ook nog te gebruiken als een bewegings- en een spraakoefening.

Levenloze natuur
De Berg en de Rivier

De Berg lag machtig en groot op de aarde. Of, liever gezegd, hij had ook nog een heel groot deel van hem zelf onder de aarde. De Berg was ook heel erg hoog. Hij stak zijn puntige top in de wolken. De regen werd daar dadelijk tot sneeuw en ijs.

Heel hoog op de Berg kwam een klein, schuimend en kronkelend beekje te voorschijn. Het stroomde snel naar beneden, wrong zich door tussen rotsblokken, het werd steeds groter en het nam steeds meer andere kleine stroompjes op, die langs de berghelling naar beneden kwamen. Eindelijk was er een brede, grote rivier ontstaan, die was beneden aangekomen en stroomde nu om de Berg heen, maakte zijn flank nat en vervolgde zijn weg naar de Zee.
‘Dag Rivier’ zei de Berg met stevige Stem. ‘Dank je voor het water. Mijn flanken zijn groen. Eigenlijk ben ik net een grote plant. Zie je dat? Ik heb mijn wortels diep in de aarde, in mijn middendeel draag ik alle groen en mijn witte top hef ik als een zuivere bloem naar de hemel.’

‘Nou,’ zei de Rivier, ‘wanneer jij een plant bent, dan ben ik een mens! Heb ik niet mijn wortels in de hemel? Doe ik niet mijn daden op de aarde? Stijg ik daarna niet weer naar de hemel omhoog?’

Dierenwereld
Toneelspelletje: Rups, Mol en Sprinkhaan. Koor op de achtergrond.

Koor:
Een berkeboompje, jong en mooi
Stond in haar eerste lentetooi.
Een ijv’rig rupsje at zich zat
Aan ’t frisse, groene berkenblad.

Sprinkhaan:
Wat ben je toch aan ’t luieren,
En langzaam aan het kuieren?
Jij dikke, domme rups
Doe toch als ik ‘hups-hups’.

Koor:
De mol, uit winterslaap ontwaakt.
Was juist boven de grond geraakt
En knipperend tegen ’t felle licht
Knijpt hij weer gauw zijn ogen dicht!

Mol:
Ai, ai! Wat steekt het licht hier fel!
Na deze wandeling weet ik wel,
Hoe heerlijk onze moeder Aarde
In rust en donker mij bewaarde.

De mol vraagt aan de rups, wat hij in vredesnaam daar boven op die bladeren in de lucht doet. Al dat groenvoer kan niet goed zijn. Neen, onder de aarde vind je het malse rood voer, de vette wormen. De rups wordt uitgenodigd om mee naar beneden te gaan. De rups weigert vrij bruusk en zegt, dat hij van de zon geniet door blaadjes te eten. die smaken immers naar de zon! De halfblinde mol gaat schelden over de domheid en beperktheid van de rups.
Ook de sprinkhaan vindt de rups maar niks. Die eet wel blaadjes net als hij, maar hij kan niet eens naar de zon springen. Hij zelf wel.
Het is bij een klassengesprekje duidelijk, dat mol en sprinkhaan beide even dom — of beperkt — zijn, omdat zij zelf hun hele leven mol en sprinkhaan zullen blijven.

Wat zij van de rups zien, is maar een misleidende momentopname. Het beeld van de rups is niet volledig. Dat wordt duidelijk, wanneer mol en sprinkhaan na enige tijd terugkomen. Zij herkennen de rups maar nauwelijks. Hij hangt als een bruin, dood takje, een onbeweeglijk dood popje.
Commentaar van mol en sprinkhaan.

Sprinkhaan:
Ja ja, heb ik het niet gezegd.
Hij sprong niet, heeft het afgelegd!

Mol:
Ach, ach, hij wou niet in de grond
Daarom bleef hij niet gezond!

Koor:
Maar beide zwegen plotseling,
Er kwam beweging in het ding!
Zoals een bloemknop open gaat,
Of blaadjes kiemen uit het zaad:
Twee blaadjes, kleurig, fleurig, licht,
Zij klappen open en weer dicht,
En open, kijk, daar vliegt het weg,
Het lijkt een fladderend bloempje, zeg!

Uit de dode pop komt een levende vlinder te voorschijn. Een
opstandingsmysterie in het klein. Welk beeld de dierenwereld ons daar geeft, nu, daar kan men later op terugkomen.
Wanneer het aan de tijd is om vraagstukken van leven en dood te bespreken, kan later aan het beeld van deze fabel worden herinnerd.

Nooit dadelijk, weet u nog: ‘En zó zié je, kindertjes.., de lange onderwijsvinger, in de sfeer van het ‘moralinezuur’.
Pedagogisch werkt het beeld, wanneer het beeld kan blijven en niet door geredeneer wordt bedorven, volgens uitdrukkelijke raad van Rudolf Steiner.

Nog een gewone fabel
Alle vakken hangen samen. Een herdershond behoort bij het land, schoothondjes zijn in de stad. Maar het vers is ook een spraakoefening, een recitatie-oefening en ook deze fabel kan men dramatiseren:

Een herdershond, heel trouw en sterk
Het schapen hoeden was zijn werk,
Kwam met zijn baas eens in de stad,
Waar men veel kleine hondjes had.
Die keften woedend, sprongen rond
En hapten naar de grote hond.
Een slagershond, die zag het aan,
Was met de herdershond begaan:
‘Je wordt voortdurend aangeblaft…
Waarom die troep niet afgestraft?’
‘Ach, neen ,ik wil mijn tanden sparen.
Ze voor het wolvenpak bewaren!’

Een prachtige rol voor een agressief, sterk jongetje, die het door de fabel kan inzien, dat de kleine plaaggeesten hem te min zijn.

De pedagogische ductus zal kunnen heten: van wolf tot herdershond. Ook in het heemkunde-onderwijs blijft men, door de leerstof zelf pedagogisch geëngageerd — en geboeid. Onmisbaar is, zoals duidelijk te zien is, het spel­element, steeds weer.

Zie Rudolf Steiner over deze fabel: In GA 295 6e werkbespreking blz. 62   vert. 59/60**

.

(Uit ‘Het binnenste buiten”: eindrapportage ‘Project Traditionele Vernieuwingsscholen’ : tevens Schoolwerkplan [van de] Rudolf Steiner Kleuterschool, Voorschoten [en de] Rudolf Steiner school, Leiden. 1985)

*Herder heeft deze fabel op rijm gezet

zie ook 2e klas – Nederlandse taal

een herfstspelletje

een herfstspelletje

**Steiner over vertellen in klas 2

2e klas: alle artikelen

.

476-441

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.