Categorie archief: opvoedingsvragen

VRIJESCHOOL – Over het coronavirus (12-6)

.

Het is weer even geleden dat we geconfronteerd werden met deze ziekte. De maatregelen die werden genomen en waaraan we ons moesten houden, liggen bij de meesten nog vers in het geheugen.
Er ontstonden vele meningen – uiteraard vaak diametraal tegenover elkaar; in het bestrijden van elkaars opvattingen ging het er soms fel aan toe.

In het maandblad ‘Motief’ van de Antroposofische Vereniging in Nederland verscheen een artikel van Georg Soldner, co-leider medische sectie aan het Goetheanum.

.

Georg soldner in Motief, nr. 241 april 2020

.

het coronavirus

Voor een dierenarts zijn coronavirussen dagelijkse praktijk, maar nu is het coronavirus SARS-C0V2 de menselijke barrière gepasseerd. Wat is een virus, hoe valt hij het organisme aan en hoe kunnen we reageren?

Virussen zijn nauw verbonden met het fysieke van het organisme. Ze komen voort uit de substantie van de erfelijkheid en kunnen op deze manier de stofwisseling van de cellen beïnvloeden en deze van het organisme vervreemden. Als er een infectie is, komen virussen het organisme binnen, en herkent het organisme dat bepaalde cellen daardoor worden vervreemd en iets anders gaan doen dan zinvol is binnen het geheel. Het begint zich tegen deze cellen te weren om ze te elimineren. De symptomen van de ziekte die nu uitbreekt, zijn niets anders: het organisme probeert de geïnfecteerde cellen en dus de binnengevallen virussen te verwijderen, bijvoorbeeld met hoesten of koorts het slijm kwijt te raken. Wie aan een virusinfectie sterft, kan ook slachtoffer zijn geworden van zijn eigen afweermechanisme, waarvan de regulering een uitdrukking is van de individuele ‘Ik-organisatie’, die de aanwezigheid van het Ik in het lichaam representeert.

Vervreemding van het lichaam

Hoe meer een mens zich al in de situatie bevindt dat het fysieke lichaam hem vreemd begint te worden, hoe vatbaarder hij is voor deze virale ziekte, die nu COVID-19 wordt genoemd. Dit geldt natuurlijk met name voor ouderen (bij wie de botten krimpen en de spiermassa afneemt) of bij chronische zieken.

Bij de coronavirus-infectie is het zo, dat die bij mensen ouder dan 8o jaar, bij mensen met diabetes type II of met hart- en vaatziekten, bijzonder zwaar kan verlopen. Hoe minder ik in mijn lichaam aanwezig ben, hoe minder mijn Ik mijn lichaam volledig doordringt, hoe gemakkelijker de infectie zich in mijn lichaam kan verspreiden en des te ernstiger de gevolgen kunnen zijn. Wat telt is natuurlijk hoe om te gaan met een mens die nu positief is getest. Vaak worden zieke mensen abrupt verwijderd uit hun thuisomgeving, ze werden aanvankelijk in China behandeld met veel andere zieke mensen in een geïmproviseerd onderkomen.
Conventionele geneeskunde heeft helaas geen nuttige medicatie of vaccinatie te bieden. Vaak onderdrukt men met medicamenten de koorts. Ondersteuning met zuurstof kan in ernstige gevallen levensreddend zijn en, indien nodig, tijdelijke beademing met behulp van apparatuur. Daarom is het belangrijk dat de klinische zorg zich zoveel mogelijk kan concentreren op ernstig zieke patiënten.

Van alles wat we nu weten, is angst en een koorts remmende behandeling een therapie die patiënten eerder zieker dan gezond maken. Want wat mensen helpt om met de ziekte om te gaan, is alles wat hen ondersteunt om hun eigen lichaam beter te doordringen, het te doorwarmen zodat ze zich beter met het lichaam kunnen verbinden. Het is dus niet verrassend dat de ziekte voor kinderen nauwelijks gevaarlijk is. Dit geldt verder tot het 50e levensjaar, waar het verloop van de ziekte meestal overeenkomt met die van een normale griep. Hoesten, een loopneus en vermoeidheid zijn de typische vroege symptomen. Daar bovenop kan longontsteking een gevaarlijk aspect zijn, dat in het begin kan worden geïdentificeerd door een verhoogde ademhalingsfrequentie.

Relatie met de zon

Nu heeft het virus medisch gezien bijzonder negatieve eigenschappen. Zo kan het lang duren voordat het organisme ‘wakker’ wordt en merkt dat er een vreemde gast aan boord is, die onheil probeert te stichten. Er is een geval bekend waarbij de ziekte pas 27 dagen na de infectie uitbrak. Gemiddeld gebeurt dit echter na 5 dagen en na 12,5 dagen is 95 procent van alle gevallen manifest. Daarom worden betrokkenen gedurende een lange periode van twee weken in quarantaine geplaatst. Bovendien is dit virus besmettelijker dan een normaal griepvirus. Daarbij worden gemiddeld misschien 1,3 mensen besmet; in het geval van het coronavirus zijn het er meer dan 3 (in het geval van een zeer besmettelijke ziekte, zoals mazelen of kinkhoest, zijn er 12 tot 18). Het besmettingspercentage is dus hoger dan bij griep en tegelijkertijd wordt het later zichtbaar. Deze eigenschappen samen, die een epidemische verspreiding bevorderen, maken artsen wereldwijd nerveus.

De relatie met de dierenwereld

Er is echter een grote raadsel: waar komen deze duidelijk nieuwe soort virussen vandaan en waarom zijn ze ontstaan? Interessant is dat veel van de virussen afkomstig zijn uit het dierenrijk. Het coronavirus is waarschijnlijk afkomstig van de Javaanse vleermuis. Waarom worden virussen uit het dierenrijk nu gevaarlijk voor de mens?

Tegenwoordig brengen we dieren onuitsprekelijk lijden toe: massaslachtingen tot laboratoria-experimenten met proefdieren, die leiden tot pijnen waaraan de dierenwereld hulpeloos is overgeleverd. Kan dit lijden gevolgen hebben, waardoor de virussen, die in het dierlijke organisme eigenlijk gewoon thuis zijn, veranderen? We zijn eraan gewend om alleen naar het fysieke niveau te kijken en het meestal los van het zielenniveau te zien. Onderzoek naar de darmflora, het microbioom dat niet alleen bacteriën maar ook virussen omvat, bewijst het tegendeel. Dit roept niet alleen de microbiologische vraag op over de oorsprong van het virus, maar ook de morele vraag hoe we moeten omgaan met de dierenwereld. Rudolf Steiner heeft meer dan 100 jaar geleden al op deze samenhangen gewezen. Vandaag de dag is het aan ons om deze relaties na te gaan en naast de natuurwetenschappelijke analyse ook diepere vragen te stellen.

Wat kunnen we doen?

Er zijn in het persoonlijk gedrag enkele maatregelen die het organisme ondersteunen bij het omgaan met de ziekte. Daarbij horen onder andere het onthouden van alcohol, matige suikerconsumptie en het handhaven van een levensritme met voldoende slaap en voldoende zon. Waar ons immuunsysteem vaak last van heeft, is het gebrek aan zonlicht, een tekort dat in maart de grootste impact heeft. Over het hele jaar gezien is op onze breedtegraden het sterftecijfer daarom eind maart het hoogst. Dit houdt verband met het gebrek aan zon tijdens de wintermaanden en herinnert ons eraan dat het buitengewoon de moeite waard is om elke dag en in de winter zo mogelijk ’s middags naar buiten te gaan en je zo met de omgeving te verbinden, in wezen met de kosmos. Nog voordat vitamine D was ontdekt, ging Rudolf Steiner bij het ontwikkelen van de antroposofische geneeskunde hier uitvoerig op in, met als voorbeeld de tuberculose. Voor het immuunsysteem geldt dat vitamine-D-tabletten de opname van zonlicht slechts in beperkte mate kunnen vervangen. Gepotentieerde fosfor en dienovereenkomstig gepotentieerd meteoorijzer in de ochtend kunnen als lichtsubstanties het immuunsysteem ook ondersteunen. Voor degenen die ouder zijn en misschien te maken hebben met hart- en vaatziekten worden ook antroposofische basismiddelen voor het cardiovasculaire systeem, regelmatig wandelen en voldoende slaap aanbevolen. Wie minder dan zes uur slaapt, is veel vatbaarder voor dergelijke infecties.

Een gezonde adem ten opzichte van de medemens

Als het tot de ziekte komt wordt de patiënt in quarantaine gehouden, hoewel lichtere gevallen nu ook thuis kunnen worden behandeld. Mij lijkt het feit van belang dat de antroposofische geneeskunde al tientallen jaren ervaring heeft met de behandeling van virale en bacteriële longontsteking zonder antibiotica, maar met antroposofische medicijnen en uitwendige therapieën die uiterst effectief kunnen zijn. De artsen van de Medische Sectie hebben een bijbehorend therapieschema ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de internationale collega-artsen.

Wat verzwakt de longen? Twee dingen: gebrek aan een relatie met de aarde en de zon, en ook sociale spanningen. Het is daarom raadzaam om uw eigen longen, uw ademhalingsorgaan, van binnen en van buiten te beschermen door te proberen sociale spanningen in evenwicht te brengen. Naar mijn mening lopen degenen die in onopgeloste sociale conflicten verkeren een groter risico. De reguliere geneeskunde heeft het geloof aangewakkerd dat vaccinaties je zouden kunnen beschermen tegen alle soorten infecties. Dat is een vergissing. Zelfs de griepprik biedt maar een beschermingspercentage van 10 tot 30 procent. Zorgvuldig handen wassen en hygiëne bij het snuiten en hoesten zijn ook effectief – zonder mogelijke bijwerkingen. Het is dus een belangrijke stap om jezelf te bevrijden van dit angstige en defensieve beeld van de omgeving en van je eigen lichaam en je af te vragen watje zelf kunt doen om de vitaliteit en integriteit ervan te ondersteunen. 

.
Opvoedingsvragen: [12] ziekte

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3452-3249

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/6)

.

Waarom ik deze oudere berichten toch nog een plaats geef.

.
Volkskrant, 06-04-1991

.
autisme is te ingewikkeld voor medicijnen
.

Hoewel de inzichten in het ontstaan van autisme groeien, is een remedie nog steeds niet gevonden. Een onlangs getest experimenteel medicijn biedt weliswaar perspectief, maar zal autisten waarschijnlijk nooit werkelijk van hun kwaal verlossen.

Saskia was al acht maanden en we hadden nog nooit een lachje van haar gezien. Ze strekte nooit haar handjes naar ons uit, ze volgde geen vinger, ze maakte geen brabbelgeluidjes. Ze was te stil, te ernstig.”
Zo beschrijft een moeder het eerste levensjaar van haar dochter, die later autistisch blijkt te zijn.

Een kind dat haar moeder nooit aanraakt, een kleuter die zonder aanleiding in paniek raakt. Een kind dat er niet anders uitziet dan een ander, maar geen antwoord geeft en doet alsof anderen ‘lucht’ zijn, alsof het helemaal alleen in de wereld is. Zo zijn kinderen met autisme.

De handboeken beschrijven een autist als iemand die een behoorlijke stoornis in sociaal gedrag en communicatie vertoont, zich rigide en stereotiep gedraagt en een achtergebleven taalontwikkeling heeft. Volgens deze definitie zijn ongeveer vier van elke tienduizend kinderen echt autistisch; jongens twee tot vier keer vaker dan meisjes.

Het echte autisme komt niet veel voor, maar de aandoening is ernstig en intrigerend genoeg om talloze onderzoekers en hulpverleners in beslag te nemen. „Bovendien komt er meer aandacht voor lichtere, aan autisme verwante stoornissen bij kinderen die aan slechts een of twee van de eerder genoemde verschijnselen lijden”, zegt Jan Buitelaar.

Dinsdag promoveert de kinderpsychiater aan de Rijksuniversiteit Utrecht op een onderzoek naar een mogelijk geneesmiddel tegen autisme. „Het is wat natte-vinger-werk, maar als je die stoornissen meetelt, kom je op een voorzichtige schatting van tien tot twintig patiëntjes per tienduizend. Dat is dus één op de duizend tot vijfhonderd kinderen.

Buitelaar vroeg zich af wat kinderen bezielt om zich op zo’n afwijkende, in zichzelf gekeerde manier te gedragen. Met name die groep van autistische kinderen die over een gemiddelde intelligentie beschikken. „Die groep van intelligente autisten appelleert aan het beeld van de ‘mystieke autist’.

De intelligente autist die in een hoekje wegkruipt, zich onder tafel verschuilt en bij de minste of geringste verandering in paniek raakt.” De autist zoals verbeeld in de film Rain man, die onder zijn oppervlak van geslotenheid, afweer en paniek een uiterst gevoelige en intelligente persoon blijkt te zijn.

De werkelijkheid is vaak minder romantisch. Slechts tien procent van de autisten heeft een gemiddelde intelligentie. Het merendeel is zwakzinnig. Hoewel men aanneemt dat autisme en zwakzinnigheid verschillende aandoeningen zijn, komen ze veel vaker gezamenlijk voor dan op grond van het toeval mag worden verwacht. Blijkbaar is er toch een gemeenschappelijke factor.

Het onder tafel wegkruipende kind is slechts een van de drie typen autisten die de deskundigen onderscheiden. Naast deze ’vermijdende’ autisten is er de ‘passieve’ groep. Zij gaan niet op de loop, maar laten alles over zich heen komen en nemen geen initiatief tot contact. Zulke kinderen lopen op het schoolplein tussen hun leeftijdsgenootjes en maken contact volgens het toeval: alleen als anderen hen bij de gebeurtenissen betrekken.

Daarnaast zijn er de kinderen die ‘actief maar vreemd’ heten. Ze komen op je af en stellen vragen. Maar de conversatie neemt al snel stereotiepe en bizarre vormen aan en belandt soms na enige tijd weer op hetzelfde punt. „In wat voor auto rijd jij? Mijn vader heeft een Opel. Is Utrecht een stad? Is Amsterdam een stad?” Uiteindelijk blijkt wat als een leuk gesprek begon geen conversatie te zijn, maar eenrichtingsverkeer.

Buitelaar: „Kernpunt blijkt niet het vermijden van contact te zijn, maar dat autisten het vermogen missen om hun sociaal gedrag af te stemmen op de persoon tegenover hen.” Bij nadere beschouwing blijken autisten niet de juiste oogbewegingen (zoals aankijken tegen het eind van een betoog) en gebaren te maken of ontbreekt de in de sociale omgang geëigende lichaamshouding.

Ze lijken niet te begrijpen wat iemand wil, wat de bedoeling van een gesprek is. Bijvoorbeeld dat als je weet waar iemand vandaan komt, je iets van die persoon weet wat kan leiden tot een verdieping van het contact. Ze kunnen zich niet verplaatsen in het perspectief  van een ander. En beschouwen anderen  — en wellicht ook zichzelf — als dingen die geen vooropgezette bedoelingen hebben. 

Naast deze theory of mind-hypothese voor autisme — ontwikkeld halverwege de jaren tachtig — bestaat de ’emotionele herkennings’-theorie. Daarbij gaat het om het onvermogen van autisten om de sociale taal op te pikken; een gebrek om zich de grammatica van de non-verbale communicatie eigen te maken. 

„Het zijn mooie theorieën”, vindt Buitelaar. „Maar hoe zit dat neurobiologisch in elkaar? Het hangt nu nog erg in de lucht.” Ergens in de hersenen van autisten moet iets mis zijn gegaan, meent hij. 

Bekend is bijvoorbeeld dat bij rechtshandigen het centrum voor herkenning van gezichten en emoties in de rechter hersenhelft ligt. In toenemende mate wordt duidelijk dat stoornissen in de ontwikkeling van de specialisatie van de hersenhelften (lateralisatie) een rol spelen bij leesblindheid en andere leerstoornissen, en bij stoornissen in gezichtsherkenning. Ook bij ziekten als het syndroom van Gilles de la Tourette, de ziekte van Parkinson, hyperactiviteit worden stoornissen in de biochemie van de hersenen vermoed.

Buitelaar heeft altijd belangstelling gehad voor het onderzoek van neuropeptiden. Het fascineerde hem dat deze stoffen in de hersenen niet alleen van invloed zijn op het gedrag van mens en dier, maar dat omgekeerd ook een verandering in het gedrag van een dier de aanwezigheid en concentratie van de verschillende neuropeptiden in de hersenen beïnvloedt.

Zo blijkt een jonge rat of aap die bij zijn moeder is weggehaald gevoeliger voor pijn te worden. Dat blijkt samen te hangen met de afname van het aantal zogeheten opiaatreceptoren in de hersenen en een verandering van hun gevoeligheid. Opiaten remmen de pijnbeleving.
Opiaatsystemen behoren tot de systemen in de hersenen die betrokken zijn bij het reguleren van de prikkeloverdracht tussen de zenuwcellen. De hormoonachtige stoffen (neuropeptiden) die er een rol bij spelen, maken bepaalde delen van de hersenen gevoeliger of juist minder gevoelig voor prikkels. Daardoor verandert het contact met de buitenwereld.

Buitelaar onderzocht een van deze opiaatsystemen, het zogeheten pro-opio-melanocortine systeem (POMC). Daarin speelt een eiwit (het pro-opio-melanocortine) een centrale rol. Op verschillende plaatsen in de hersenen wordt dit peptide door enzymen in stukjes geknipt en die kleinere fragmentjes — bestaande uit enkele tot enkele tientallen aminozuren — hebben elk hun specifieke werking.

Uit experimenten met dieren blijkt dat een aantal van de POMC-producten een rol speelt bij het reguleren van de heftigheid van emoties en bij de angstreacties die optreden na ‘sociale isolatie’. Ze kunnen verstoringen in het gedrag normaliseren. In de afgelopen vijftien jaar hebben onderzoekers de werking van het systeem getracht te ontraadselen, met gedeeltelijk succes.

Wel hebben ze een stof van slechts zes aminozuren groot ontwikkeld, die naast een versterkend effect op het geheugen en het verwerken van nieuwe ervaringen, een gunstig effect op emoties en angst heeft. Dit door Organon geproduceerde neuropeptide, met de prozaïsche testnaam ORG 2766, is de geruchtmakende leerpil uit het in Utrecht gevestigde Rudolf Magnus Instituut van prof. David de Wied.

ORG 2766 lijkt ook een gunstig effect te hebben op autisme-achtige verschijnselen, zoals contactstoornissen en angst voor nieuwe indrukken. Sinds 1986 heeft Buitelaar bij 24 autistische kinderen van vijf tot vijftien jaar onderzocht of ORG 2766 een gunstig effect heeft op het sociaal gedrag.

Van zwaar geretardeerde (achtergebleven) kinderen kun je geen bruikbare antwoorden verwachten op vragen over hoe ze zich voelen, of ze vaker met vriendjes spelen en of ze minder bang zijn. Vandaar dat Buitelaar de kinderen heeft geobserveerd in een spelkamer waar een begeleider aanwezig was.

Net als gedragsbiologen het gedrag van een groep apen minutieus analyseren, keken Buitelaar en zijn medewerkers naar de interacties tussen kind en begeleider. Het gedrag van kind en begeleider werd uiteengerafeld in veertig gedragselementen, die in de tijd werden genoteerd. De computer onderzocht of er verbanden tussen deze elementen te vinden waren, of dat ze slechts toevallig achter elkaar voorkwamen. Bijvoorbeeld of er werkelijk een oorzakelijk verband is tussen achtereenvolgens het kijken en wijzen door de begeleider naar een stuk speelgoed, het kijken van het kind en het slaken van een uitroep.

Tussen het gedrag van autistische kinderen en dat van een controlegroep van ongeveer dezelfde leeftijd en intelligentie waren duidelijke verschillen. Het aantal interacties (zoals aankijken) tussen kind en begeleider was bijvoorbeeld veel geringer bij de autistische kinderen. Na vier tot acht weken ORG 2766 bleek het gedrag van de autistische kinderen wat op te schuiven richting controlegroep.

„Maar het blijven autisten”, waarschuwt Buitelaar. „We konden een aantal wezenlijke dingen beïnvloeden, maar niet hun hele gedragsstructuur. We durven niet verder te gaan dan de resultaten met ORG 2766 bemoedigend te noemen. Een langere behandeling — een half jaar à een jaar — zou meer effect kunnen hebben.”

Ook de ouders van de autistische kinderen die ORG 2766 hadden gekregen, bemerkten een positieve verandering. Maar Buitelaar waarschuwt voor te veel optimisme. „Slechts ongeveer de helft van de kinderen reageerde op ORG 2766. Bovendien is autisme een hardnekkige en levenslange stoornis. Ik denk niet dat het met medicijnen alleen valt weg te nemen. Een middel als ORG 2766 zal wellicht het effect van andere therapieën kunnen vergroten, doordat de kinderen zich wat meer kunnen openstellen.’
Welke kinderen wel of niet op de therapie met ORG 2766 zullen reageren, is buitelaar niet duidelijk. Ernstige autisten reageerden niet beter dan minder ernstige en intelligente kinderen, ook niet anders dan minder intelligente.

„Ik denk dat je psychische problemen — zeker die bij kinderen — nooit alleen met geneesmiddelen zult kunnen behandelen”, zegt Buitelaar. „De hersenen bieden de mogelijkheden voor gedrag. Met geneesmiddelen kun je iets aan die mogelijkheden veranderen. Ik denk dat die mogelijkheden pas tot werkelijke gedragsveranderingen leiden als je de kinderen in een geschikte omgeving plaatst.”

Dat betekent dat de behandeling van autistische kinderen ook in de toekomst vooral in de dagelijkse praktijk thuis, op dagverblijven en op school zal moeten blijven geschieden. Waarbij veel aandacht voor het creëren van een veilige herkenbare omgeving voor het kind voortdurend conflicteert met de noodzaak om het geforceerd die nieuwe dingen aan te leren die andere kinderen zich vanzelf eigen maken. Slechts met veel geduld, deskundige hulp en ten koste van veel pijn zal dat lukken. Medicijnen of geen medicijnen.

„Toen Saskia oud genoeg was om buiten te spelen, was ze bang voor de straat in de directe omgeving. Heel langzaam, na haar zesde jaar, werd de omgeving van het huis vertrouwd terrein voor haar. Als er kinderen buiten waren, durfde ze vaak niet op straat. Pas na haar negende verminderde haar angst voor andere kinderen. Nu durft ze overal op de fiets heen en moeten we haar ervan weerhouden dat ze te ver wegfietst”, aldus Saskia’s moeder.

.

Ontwikkelingsbelemmeringenalle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3400-3198

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/5)

.

Waarom ik deze oudere berichten toch nog een plaats geef.

.
Eindhovens Dagblad, 06-12-1997

Autisten werden nog maar een paar jaar geleden automatisch onder de verstandelijk gehandicapten geschaard. De internaten leken een logische plek voor deze in zichzelf gekeerde en contactgestoorde mensen, van wie poorten van hun ziel hermetisch op slot zaten. Tachtig procent van alle autisten blijkt inderdaad verstandelijk gehandicapt te zijn, maar de rest is normaal begaafd tot zeer intelligent en vraagt om een andere benadering van de samenleving, door de hulpverlening. De groep heeft enkele handvatten nodig om in het leven van alledag mee te kunnen doen. Sint Marie*, het orthopedagogisch instituut in Eindhoven dat mensen met taal-, spraak- en hoorstoornissen helpt, probeert (twaalf) kinderen met autisme die handvatten aan te reiken. Sinds kort in een nieuw paviljoen. Een van onze verslaggevers was daar een dag te gast.
.

Een autistisch schiereiland
.

De kring is het begin, het vaste begroetingsritueel in het Mosveldje, de leefgroep van de kleintjes. Vijf vrolijke snoetjes zingen het goedemorgenlied. Elke dag opnieuw. ‘Structuur moet zijn’, zegt de leiding. Zonder die zekerheid zouden de op het eerste oog doodgewone kinderen onhandelbaar worden.

Joop wijst leidster Ilse van de Ven op zijn mond. „Tand is eruit gevallen”, meldt hij droogjes. „Onder uit de tanden komen de grootste tanden, hele grote mensentanden.”

Op een flapover tekent de leidster een gehavend gebit. Ze noteert ‘Joop’ en maakt een tekstballon. Hij mag de groep straks vertellen dat ook het gebit van jonge autisten wisselt. Ilse van de Ven: „Voor ons zijn zij in de eerste plaats kinderen en pas daarna kinderen met autisme. We zien de handicap, maar ook het persoontje’.

Tony mag het grote alfabet vasthouden. „Is de 0 een letter”, wil Jack weten. „Of een getal?” kaatst de leidster de bal terug. Jack met stemverheffing: „Nee, een letter.” Hij gooit van de weeromstuit z’n benen in de lucht. Autisme wil zich nogal eens openbaren in ongecontroleerde motoriek.
Anita Singor, ook groepsleidster, snelt vanuit de achtergrond toe om Jack te corrigeren. Jack moet eerst netjes leren zitten, pas daarna kan hij letters leren. Andersom is niet de bedoeling, zou ook zinloos zijn omdat Jack dan nauwelijks iets oppikt.

Schoolse zaken zijn bij Sint Marie ondergeschikt aan het bijbrengen van sociale vaardigheden en zelfredzaamheid, zonder welke een autist weinig hoop rest op een enigszins normaal bestaan. Over dat toekomstperspectief heeft men bij Sint Marie reële verwachtingen: de meeste autisten zullen nooit zonder bescherming kunnen leven in onze maatschappij. Ze krijgen bagage mee voor een meer zelfstandig en gelukkig bestaan, maar afhankelijk zullen ze blijven.

Ilse van de Ven: „Mensen denken dat autisme overgaat, maar het is een blijvende handicap.”

Gekleurde tekeningen van regen, sneeuw, wind en de jaargetijden sieren de muren van het klasje in het nieuwe paviljoen. Een pijl wijst naar de papieren herfst. ‘Praten is zien’. Op dit autistisch schiereilandje van Sint Marie moeten boodschappen zichtbaar zijn om begrepen te kunnen worden. Dat is de essentie van de gehanteerde Teacch-methode.

Voor de kinderen is een wereld geschapen van pictogrammen, eenvoudige afbeeldingen: een tandenborstel voor tanden poetsen, een lopend poppetje voor wandelingen. Elk kind heeft op de centrale gang een eigen dagschema met picto’s. Die wijzen hem of haar de weg door de dag. De tekeningen maken wat komen gaat voorspelbaar. Alsjeblieft voorspelbaar. Want verrassing is gevaarlijk. Verrassing bedreigt wat vertrouwd is. Dat maakt angstig. En angst lokt autistische stoornissen uit.

Voor kleine Bert, die niet praten kan, duurt De Kring iets te lang. Hij begint aan z’n kleren te trekken. Hij mag naar buiten gaan maar gooit de deur hard achter zich dicht. Joop schrikt en grijpt naar zijn hoofd. „Doet beetje pijn in de oren.” Een paar maanden geleden zou hij nog in grote paniek opgesprongen zijn.

Het voorlezen boeit Jack niet. Die schuift heen en weer op z’n stoel en bromt: „Ik heb hoofdpijn, godverdomme.” Het wordt tijd om De Kring te sluiten. Leidster Ilse deelt daartoe blanco overgangskaarten uit. Die zijn niet onpersoonlijk bedoeld, maar brengen de boodschap ‘einde activiteit, terug naar het dagschema’ beter over. Praten is zien.

De persoonlijke picto’s leiden Joop, Tony en Jack naar het zaaltje ‘Alleen Werken’. Op het bureau van Joop prijken gele kaartjes met cijfers die corresponderen met uit te voeren opdrachten in de werkkast. Tony heeft groene kaartjes met letters. Zijn tandenborstelbakje is ook groen. (Structuur moet zijn!)

De werkopdrachtjes van Jack staan in een rek naast zijn bureautje. Hij moet leren van boven naar onder en van links naar rechts te werken. Zonder die routine zou hij niet weten wat hij moet doen. Zou hij niets doen.

Alle drie zitten met het gezicht naar de muur om onnodige prikkels te vermijden. Als Bert binnenkomt, kijkt niemand op. Bert weet wat hij moet doen, hij sorteert in een noodvaart een bak met bestek. De structuur, de zekerheid geeft hem rust. Langzaamaan krijgt hij handelingen onder de knie die relevant zijn voor een zinvolle dagbesteding in de toekomst, thuis, op school of waar dan ook.

In het zaaltje met het bordje ’Leren’ krijgt Joop een praatpicto en Tony een luisterpicto. Leidster Ilse toont een ’f. ’Ffuhhh’, roept Joop. Van de letters ’i’ en ’k’ moet hij een woord vormen. „Ik”, is Tony hem voor. Wanneer die de praatpicto krijgt en met dezelfde plastic letters een woord moet maken, legt hij ’ki’. Praten is zien. De k-klank hoorde hij het laatst. Een woord als ’kin’ begrijpt het duo alleen als het lichaamsdeel wordt aangewezen.

Het dagelijkse halfuurtje in de speeltuin is vaste prik. Daar, in de zandbak, komt het egocentrisme bovendrijven. De kinderen spelen met verve, maar wel naast elkaar, ieder voor zich. Spelen mét een ander vinden ze leuk noch vervelend, voor hen is het spelen met een instrument. Vriendschap zegt hen weinig, vriendschap is met te veel twijfels omgeven.

Dus staat Bert in z’n uppie op het speelrek, rent Jack met een speelgoedauto heen en weer door de zandbak en fietst Joop alleen rond. Alsof je naar een slecht geregisseerd toneelspel kijkt.

Lunchtijd in de Heuvelakker, het paviljoengedeelte van zeven opgroeiende jongeren (9-14 jaar). Aan een van de tafels zitten Ben, Terry, Peter en leider Toon Meeuwis. Ben heeft een sigarenkistje en een handvol rode, papieren mondjes bij zijn bord liggen. Hij praat en plaagt – met Terry als slachtoffer – te veel tijdens het eten. Telkens als hij de maaltijd verstoort, moet hij een mondje in het kistje doen. Halverwege de lunch zijn de papiertjes op en moet Ben zwijgen. Dat doet hij grijnzend.

Peter hoort te veel. Hij hoort meer dan andere mensen, het ruisen van tl-buizen bij voorbeeld. De binnenkomende prikkels kan hij niet filteren. Speciale oordopjes moeten het volume verminderen. „Anders heb ik pijn en ga ik me vreemd gedragen”, vertelt hij kalm en duidelijk. Met zijn correcte voorkomen zet hij buitenstaanders makkelijk op het verkeerde been. Wat doe jij hier’, zou je hem willen vragen. Maar als hij even later met een elektrospel moet spelen en zich daarbij verveelt, begint hij zonder aanleiding met het spel hard op de tafel te slaan. En hij schreeuwt enigszins paniekerig naar anderen. Plotseling lawaai is olie op het vuur bij autisten. Ben laat Terry weer eens schrikken als deze nietsvermoedend van het toilet komt. Terry herstelt zich en grijpt onmiddellijk de rechterarm van Ben, draait die met een ruk om totdat Ben het uitschreeuwt van de pijn. Eerst zou Terry om hulp geroepen hebben, in paniek geraakt zijn. Nu, dank zij de intensieve, bijna een-op-een begeleiding, geeft hij steeds beter aan wanneer hem iets te veel wordt.
Soms dreigt hij daarbij naar de verkeerde kant door te slaan. Dan moet hij vijf minuten de ‘Time Out’ in, een kale isoleerruimte waar een verscheurd telefoonboek op de vloer de stille getuige is van Terry’s incidentele woede. Via een doorkijkwand houdt de leiding hem nauwlettend in de gaten: hij zou niet de eerste autist zijn die zichzelf verwondt.

Later in de middag zit Terry in de gezamenlijke woonkamer te dammen, tegen z’n alter ego. Wiegen is een andere geliefde, solitaire bezigheid. Als je ’t hem vraagt, dreunt hij woordelijk de Disney-film De Leeuwenkoning uit zijn hoofd op: elke dialoog, ieder stemmetje. Van nut is het niet en lol beleeft Terry er niet aan, maar hij kan het en daarmee basta.

Ook de anderen citeren uit het hoofd delen uit boeken en films. Uitgestelde echolalie heet dat. Soms plaatsen ze, onbedoeld, zinnen in de goede context. Het blijven holle frasen. (Een van de jongens was laatst het paviljoen binnengerend met de mededeling: ’Nu weet ik wat er met mij aan de hand is; ik heb een atypische pervasieve ontwikkelingsstoornis.’ Op de vraag wat dat inhoudt, was een veelzeggend zwijgen gevolgd.)

Picto’s tref je in De Heuvelakker al minder aan. In de hal hangen wel net als bij de kleintjes persoonlijke dagschema’s (structuur moet zijn!), maar dan met hoofdzakelijk geschreven taal. Zes van de zeven jongens blijven de hele week en soms ook in de weekenden intern, ze hebben ieder een eigen slaapkamer. Wanneer ze naar huis gaan, krijgen ze een schema mee dat vooraf doorgesproken wordt met de ouders.

‘Structuur moet zijn’ en ‘Praten is zien’. Daarom loodst een stappenplan sommige jongens door de douche. De lijst vermeldt op welke dagen zij hun haren moeten wassen met shampoo en geeft enkele wenken van logica: bij het wassen met het gezicht beginnen, niet met de piemel.

Op de deur van de woonkamer kleven nog enkele spelregels. Plagen of pesten is goed voor vijf minuten op de kruk op de gang. Weglopen kost tijd: hoe langer je wegblijft, des te eerder moet je naar bed. En iets vernielen kost een kwartje. (De kinderen krijgen per week een gulden zakgeld.) Leerdoelen zijn heel concreet en erop gericht dat de kinderen naar een school kunnen. Ze zijn in staat te leren hoe je veters strikt, maar ‘zelfvertrouwen kweken’ is te abstract voor hen. Ze worden getraind in het maken van keuzes. En ze oefenen in sociale omgang. Wat voor veel mensen iets vanzelfsprekends is, blijkt voor de meeste autisten een pad te zijn vol onvoorspelbare valkuilen en struikelblokken.

Onvoorspelbaarheid! Laat in de middag neemt leider Toon een gok door onderweg naar het bos de bestemming te wijzigen in Eindhoven Airport. Deze onverwachte wending doet de hele bups aanvankelijk gruwen (veel gewiebel en gestotter) totdat hun nieuwsgierigheid het van de angst en de onrust wint. Alleen Harrie draait wild met z’n arm. Hij heeft geen trek in het onbekende en wil naar huis. Structuur moet zijn!

De namen van de kinderen zijn op verzoek van instituut Sint Marie en de ouders gefingeerd

.
*De naam Sint Marie is nu verbonden aan een ander instituut

.

Ontwikkelingsbelemmeringenalle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3396-3194

.

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/4)

.

Waarom ik deze oudere berichten toch nog een plaats geef.

.
Eindhovens Dagblad, 02-12-1998

.

Opzienbarende resultaten met Amerikaanse therapie

.

x*, een autist die zoent

.

X uit Y is vier jaar oud en lijdt aan een ernstige vorm van autisme. Volgens de klassieke leerboeken de meest onbeïnvloedbare variant van ernstige psychische gestoordheid en psychose. Met kenmerken als asociaal,gedrag, schijnbare doofheid, ontoeschietelijkheid, afkeer van fysiek contact, onvermogen tot mondeling contact of soms tot het maken van gebaren. En, ook karakteristiek voor autisten, het maken van ‘ismes’, steeds herhalende bewegingen, gewiebel of gedraai. A, de moeder: „Hij stond voor de televisie alsmaar met zijn hoofdje te wiebelen. Hartstikke gek werd je ervan.”

Dat wiebelen doet X niet meer en die andere ‘ismes’ van hem heeft hij al grotendeels afgezworen. Maar er is nog meer vooruitgang geboekt sinds hij volgens de Option-methode wordt begeleid.
In tegenstelling tot vroeger kijkt hij nu om als je hem roept. Dat is een klein wonder voor een autistisch kind. A en haar man B dachten zelfs dat hij doof was. Bovendien kregen ze indertijd met X vrijwel geen oogcontact. Nu wil hij communiceren. Een omwenteling: hij pakt je hand beet, trekt je mee en wijst aan wat hij wil. Ik ga naar de zolder, waar A en haar man een prikkelarme oefenruimte hebben ingericht. X roept er hartstochtelijk „bah”. Het plaspotje wordt tevoorschijn gehaald en X kwijt zich braaf van zijn plicht. Praten doet hij nog steeds niet, geluiden produceren wel. Maar nu floepen er soms wel woordjes uit dat roerige mondje van hem, zoals laatst: „Blauw!”

De wereld stortte in voor A en B toen de diagnose van autisme werd gesteld. Net zoals dat lang geleden het echtpaar Barry en Samahria Kaufman overkwam , ‘ en hun zeventien maanden oude zoon Raun als klassiek en diep autistisch werd bestempeld. Uit een van de testen bleek hij een IQ.-score van minder dan dertig te hebben.
‘Autisme is ongeneeslijk, laat hem in een tehuis opnemen: en besteed je tijd aan jullie gezonde kinderen’, waren kort samengevat de reacties van deskundigen en instellingen.

De Kaufmans namen daar geen genoegen mee, verslonden een boekenkast vol wetenschappelijke literatuur en ontwikkelden een volstrekt eigen behandelmethode die ze thuis op Raun toepasten. Een extreem intensieve therapie: acht, negen uur per dag, zeven dagen per week, vele maanden lang. Deze Option-therapie berust niet op traditionele drilmethodes, maar op het binnendringen in die schijnbaar gesloten wereld van het kind, een onvoorwaardelijke liefde voor hem en een volledige acceptatie van zijn afwijking. De Kaufmans hadden succes. Nu, ongeveer een kwart eeuw later is Raun volledig genezen en aan een Amerikaanse universiteit afgestudeerd. „Ik ben mijn ouders diep dankbaar dat ze indertijd tegen de stroom van de heersende deskundige opinies zijn ingeroeid”, zegt hij.

Trefwoorden in de therapie zijn: geen verwachtingen, geen oordeel, wel aanvaarding, erkenning. Bijvoorbeeld de erkenning dat ‘ismes’ oké zijn. Het autistisch kind mag vrijuit wiebelen, draaien of wat dan ook. Sterker, in plaats van de ismes af te keuren, wiebelt of draait de begeleider even heftig mee. Imitatie van zijn gedrag opent de deur van het vreemde universum van de autist, zoals Barry Kaufman in zijn boek ‘Verbroken stilte’ beschrijft.

De therapie vindt plaats in een ‘blanco’ oefenruimte, met zo weinig mogelijk zichtbare of hoorbare prikkels. Geen plaatjes aan de muur, geen uitpuilende dozen speelgoed, geen tv. Bij autisten kan het brein alle binnengekomen prikkels niet goed verwerken. Ze kunnen de belangrijke prikkels niet van de onbelangrijke onderscheiden. Om zich tegen die kakofonie van prikkels te beschermen, sluit het kind zich af.
„Het is een overlevingsstrategie”, zegt de Sittardse ergotherapeute Roelie Harlaar, die zich in de Option-methode heeft verdiept. „De wereld is zo onveilig voor het autistische kind, al die prikkels zijn zo overdonderend. Daarom richten deze kinderen zich eerder op levenloze dingen dan op mensen. Mensen zenden steeds veranderlijke prikkels uit, die ze niet kunnen bevatten.”

De begeleider doet in de prikkelarme ruimte urenlang spelletjes en andere stimulerende activiteiten die gericht zijn op ontwikkeling van (oog-)contact en van vaardigheden.

De methode is ongelooflijk arbeidsintensief. A volgde anderhalf jaar geleden in Amsterdam een korte cursus voor ouders, kwam razend enthousiast terug en stortte zich thuis op de therapie van X: „Dat red je op den duur dus niet. Je leeft alleen nog maar op de zolder.” Vandaar dat ze enkele vrijwilligers is gaan zoeken om een deel van de zware klus over te nemen. Zo ontfermt ergotherapeute Esther van Bool zich twee keer per week over X. „Hij is enorm vooruitgegaan”, bevestigt ze het positieve beeld van de afgelopen tijd.

De Option-methode heeft naam gemaakt. In 1983 richtte Barry Kaufman in Sheffield (Michigan) het gelijknamige instituut op. Ouders reizen, eventueel met hun zorgenkind, uit alle hoeken en gaten van de wereld naar deze afgelegen plaats om cursussen te volgen. Ook Jaap van Zweden, de bekende violist en dirigent, was er samen met zijn vrouw Aaltje en hun autistische zoon Benjamin op cursus. Diens toestand is sindsdien verbeterd. Raun Kaufman, tegenwoordig als docent aan het instituut verbonden: „We zien hier zo veel onmogelijke dingen gebeuren. Kinderen die gaan lopen of praten. Wij bieden dus hoop aan ouders. Valse hoop? Hoe kan hoop nu vals zijn? Wij geven ouders het ‘gereedschap’ waarmee ze een drastische verbetering kunnen bereiken. Ik geloof zeker dat autistische kinderen volledig kunnen herstellen. Of dit voor ieder kind geldt, weet ik niet. Ieder kind is weer anders, we kunnen de toekomst niet voorspellen.”

Het interview met A is afgelopen. Ik heb net mijn boeltje ingepakt, als X olijk lachend op me afkomt. Voordat ik me realiseer wat me overkomt, geeft dit ernstig autistisch kind die vreemde meneer een klinkende zoen op de mond. Er is hoop.

Barry Kaufman – Verbroken stilte. Uitg. Van Holkema & Warendorf.

Over de Option-methode

De namen van de betreffende personen stonden volledig in het artikel en een simpele zoekopdracht op Facebook toonde hun bestaan aan.
Vandaar het gebruik van willekeurige letters.

Ontwikkelingsbelemmeringenalle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3392-3190

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/3)

.
Waarom ik deze oudere berichten toch nog een plaats geef.
.

Maria Hendriks, 01-1985

VOOR- EN TEGENSTANDERS TWISTEN OVER VRAAG OF AFWIJKING TE GENEZEN IS

Autisme vraagt om een serieuze benadering

Opnieuw is de strijd opgelaaid over de vraag of autisme te genezen is en wat de oorzaak ervan is. Is het een hersenafwijking of een afwijking in de relatie tussen moeder en kind? Veertig jaar geleden werd aangenomen dat autisme het gevolg was van een kille houding van de moeder. Nu wordt veelal gedacht aan een hersenbeschadiging. Voor beide theorieën is nog onvoldoende bewijs. Nu een nieuwe behandelmethode is overgewaaid uit Amerika, staan voor- en tegenstanders weer lijnrecht tegenover elkaar.

Autisme is een ernstige stoornis van het vermogen contact te leggen. Een autistisch kind kijkt je niet aan, wil niet aangeraakt worden, lacht niet naar mensen (wel naar lantaarnpalen), luistert ogenschijnlijk niet en leert vaak niet of met zeer grote moeite praten. Autisten doen vreemd. Ze hebben vaak monomane gewoonten: eindeloos schommelen in een stoel of langdurig in een brandende lamp staren. Ze zijn vaak angstig, vooral als de dingen anders gaan dan ze gewend zijn. Tegelijkertijd lijken ze vaak geen angst of gevoel te kennen; branden hun vingers, maar trekken hun hand niet terug.

Autisme is pas als een op zichzelf staande handicap herkend toen Leo Kanner het in 1943 voor het eerst omschreef. Er zijn niet zo veel autistische kinderen, naar schatting vier of vijf op elke tienduizend, [de cijfers kloppen voor 2025 niet meer: het aantal is toegenomen] ongeveer net zoveel als het aantal dove en blinde kinderen. 

De opwinding die nu is ontstaan, is veroorzaakt door de New Yorkse kinderpsychiater Martha Welch, die begin deze maand in Utrecht was om haar ideeën over de behandeling nader toe te lichten.

Welch heeft in Amerika naar eigen zeggen veel succes met de holding-therapie (vasthouden, koesteren). Het contact-onwillige kind wordt net zo lang door de moeder vastgehouden totdat het uit zichzelf toenadering zoekt. De eerste keer zal het zich hevig verzetten en kan het een paar uur duren voordat het kind z’n moeder aankijkt of aanraakt. Het vasthouden moet net zo lang worden herhaald totdat het autistische gedrag is verdwenen.

Verzet

Welch was in Utrecht op uitnodiging van de afdeling stem- en spraakstoornissen van de universeit. De afdeling kinderpsychiatrie van diezelfde universiteit verzette zich echter zodanig tegen haar ideeën dat de lezingen van Welch in een ander gebouw moesten worden gehouden. Ook de Nederlandse Vereniging van Autisme, de vereniging van ouders van autistische kinderen wil niets met de praktijken van Welch te maken hebben.

Dat verzet van Nederlandse deskundigen tegen anderen die beweren dat autisme te genezen is, duikt steeds weer op. De bioloog Nico Tinbergen en zijn vrouw pleiten — als vervolg op zijn studies naar het gedrag van angstige dieren waarvoor hij de Nobelprijs kreeg— al jaren voor koestering van autistische kinderen. Maar Tinbergen en zijn vrouw zijn in Nederland altijd min of meer weggehoond met de mededeling dat hij zich maar bij z’n meeuwen moet houden.

De Tinbergens zijn niet de enigen die ervan uitgaan dat autisme te genezen moet zijn. Ook de Haagse kinderpsychiater Jo Stades-Veth gaat daarvan uit, getuige haar zojuist verschenen boek Autisme/verbroken symbiose. (Uitgegeven bjj Swets & Zeitlinger bv). Stades heeft al meer gepubliceerd over het verbroken contact tussen moeder en kind in het algemeen. In dit boek concentreert ze zich op het eerste begin van autisme: het ontbreken van oogcontact tussen moeder en baby.

De ogen van de moeder, zo verklaart Stades het ontstaan van autisme, zijn voor de baby de sleutel naar de wereld. De eerste weken heeft een baby een slecht geheugen. Het kan wel onderscheiden, maar het kan zich niets herinneren. Pas in de tweede maand gaat het kind voor korte tijd dingen onthouden. Als in die periode de vertrouwde ogen van de moeder een tijdje vervangen worden door steeds weer andere, vreemde ogen, wordt het kind angstig.

Het kind waant zich onbeschermd, in gevaar. Het is bang geworden voor het belangrijkste contact met de buitenwereld, de ogen, en durft niet meer te kjjken. Ook als de moeder daarna de verzorging weer overneemt zal die angst blijven, omdat het kind met zijn kortlopende geheugen zich de ogen van zijn moeder niet meer kan herinneren. Zij is dan net zo goed vreemd en gevaarlijk voor het kind.

Dit begin van autisme moet volgens Stades direct worden aangepakt. Daarbij moet de moeder het kind wel koesteren, maar vooral niet aankijken, want dat maakt het alleen maar angstiger. Het kind moet wel de kans krijgen de ogen van de moeder te bekijken. Pas als de baby niet meer schrikt als de moeder snel even kijkt, mag ze het kind langer aankijken.

Stades noemt een aantal kinderen waarbij op deze manier het contact tussen moeder en kind weer werd hersteld. Haar theorie sluit naar haar zeggen aan bij soortgelijke methoden van anderen: ‘Welch, Jirina Prekop die in Stuttgart met de Holding-methode werkt en waar volgens Stades al vijftien van de 57 behandelde autisten zijn genezen en de Nederlanders Van Rees en Biemans die met „lichaamstaal” contact proberen te krijgen met autisten (zonder overigens te spreken van genezing).

Zoals in zoveel boeken over het genezen van autisme (de Kaufmans met hun Option-methode; de harde-handmethode van de ouders van het Engelse meisje Ann) zijn de bewijzen van Stades weinig hard. Haar beschrijvingen klinken heel aannemelijk, want van autistische kinderen wordt altijd gemeld dat ze wegkijken, maar wetenschappelijk zijn ze nauwelijks getoetst.

Stades meldt niet bij hoeveel kinderen op deze manier het begin van autisme is vastgesteld en hoeveel kinderen met haar methode geholpen zijn. Bij de meeste kinderen wordt pas tussen het tweede en derde jaar vastgesteld dat ze autistisch zijn. Dat heeft ook te maken met de onbekendheid van artsen met de symptomen van deze handicap. Maar zijn ze dan nog te genezen volgens de methode-Stades? Heeft haar aanpak ook wel eens niet gewerkt? Kan het wegkijken niet gewoon overgaan?

Alles wat haar theorie een beetje aan het wankelen zou kunnen brengen, vermijd Stades te noemen. Alleen als ze schrijft over de aanpak van Welch zegt Stades dat het resultaat „uiteraard” afhankelijk is van het IQ van het kind en de al opgelopen ontwikkelingsachterstand. Tussen neus en lippen door wordt daar ineens een nogal belangrijke beperking genoemd, want uit andere gegevens blijkt dat tachtig percent van de autisten zwakzinnig is of is geworden.

Risico

Stades roept ouders op uitspraken over onherstelbaarheid van autisme niet meer te accepteren, zolang de moeder zelf nog niet al het mogelijke geprobeerd heeft. Dat bergt het risico in zich dat mensen jaren in de weer gaan en veel tijd, energie en emoties stoppen in een behandeling die niets oplevert. De psychologe Nan Snijders-Oomen, gespecialiseerd in dove en autistische kinderen en ook overtuigd van het feit dat autisme niet te genezen is, waarschuwde in 1978 al tegen „populaire artikelen” over autisme die een verwarrend effect zouden hebben op ouders. Al die valse hoop werkt hun ontevredenheid maar in de hand.

Waarschuwen tegen overdreven verwachtingen is niet slecht, maar zolang in het verlengde daarvan allerlei deskundigen blijven roepen dat er aan autisme niets te doen is en zich afsluiten voor andersluidende informatie, doen ze de zaak geen goed. Wie weet hebben Welch en Stades en de Tinbergens gelijk. Het minste dat van de critici-deskundigen mag worden verwacht is dat zij de methoden serieus bekijken en de resultaten wetenschappelijk onderzoeken. Oogkleppen opzetten is minstens zo erg als van de daken schreeuwen dat je het Ei van Columbus hebt gevonden.

.

Ontwikkelingsbelemmeringenalle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3390-3188

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – ADHD (5-2)

.

Suzanne Boomans,Trouw 02-06-2022
.

Etiket ‘ADHD’ is een teken van onmacht
.

Hoe kwalijk is het om kinderen een ‘etiket’ als ADHD op te plakken? Kan dat begrip ople­veren van ‘problematisch’ gedrag, vooral in het onderwijs, en de moge­lijkheid bieden van extra ondersteu­ning? Volgens Sofïe van de Waart* wel. In haar column van 18 mei hield ze een pleidooi vóór ‘etiketjes in het onderwijs’. Ze verwees naar haar ei­gen ADHD-diagnose: ‘Had ik het maar eerder geweten’.

Maar wat begrijp je eigenlijk als een kind het etiket ADHD heeft? En waarom moet er eerst een psychia­trische (medische) diagnose gesteld worden voordat een onderwijzer ex­tra ondersteuning geeft?

Leest verder in Trouw
(Alleen te lezen met gratis account)

*Daar is ook een link naar dit artikel.


Er werd op gereageerd:

Met het label ADHD problematiseren we ten onrechte het gedrag van leerlingen, schrijft Suzanne Booms­ma (Opinie, 2 juni). Ooit kreeg ik aan het begin van groep 7 een leerling met deze diagnose. Hij slikte op advies van de psycholoog medicijnen. Na een week of zes belde de moeder van de jongen mij op en vroeg of ik iets bijzonders aan het gedrag van haar zoon had gemerkt. Ik zei dat ik niets had gemerkt en dat was ook zo. Het antwoord van de moeder was kort maar krachtig: “Dan hou ik op met die medicijnen”. Mijn advies: hou eens op met die etikettenplakkerij, doe normaal. Ieder mens is anders en dat geldt ook voor kinderen. Boomsma adviseert nog meer onderwijsassistenten in de klas te zetten. Dat geeft alleen maar meer drukte. Vraag maar eens aan de kinderen.

Wichert Groothuis, oud-onderwijzer, ’t Harde

.
Zie ook: Labels als molenstenen

Ontwikkelingsbelemmeringen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3389-3187

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/2)

.
Over het waarom van deze berichten.

Krantenbericht ‘De Gelderlander’, 01-11-1995*
.

SPOREN VAN CONTACT
.

Het Leo Kannerhuis in Oosterbeek opent vrijdag* een trainings-en therapiecentrum voor autische jongeren, het eerste in zijn soort in Nederland. Het Leo Kannerhuis is het enige in autisme gespecialiseerde kinder-en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis van ons land. Van elke tienduizend kinderen in ons land zijn er naar schatting 25 autistisch of hebben een aan autisme verwante contactstoornis. Een jongere moet gemiddeld zes jaar wachten op opname.
[de wachttijd is naar weken teruggebracht]
[Inmiddels uiteenlopende cijfers over de jaren]

De film Rain Man, waarin Dustin Hoffman een autist speelt, heeft de ogen van veel mensen geopend voor autisme. Niet die van de autisten zelf. Die staan erbij en kijken ernaar, alsof het hun helemaal niet aangaat. Ze herkennen de zich eindeloos herhalende bizarre spelletjes met voorwerpen, maar betrekken deze niet op zichzelf.
„Ze lijken zich buiten hen af te spelen”, zegt directeur ir. E.J. Borgmeijer van het Leo Kannerhuis in Oosterbeek. De film wordt overigens – als een mogelijk teken van herkenning- nog regelmatig ‘in huis’ gedraaid.

Autisten tonen een beeld van totaal in zichzelf opgesloten zitten. Oogcontact met anderen hebben ze niet. Bij hen krijg je eerder het idee van een muur, waar je doorheen moet. Ze hebben de neiging om veel meer houvast te hebben aan steeds terugkerende dingen dan aan mensen. Als je hier tenminste al van houvast zou kunnen spreken.
Volgens het Geneeskundig woordenboek van Hilfman is autismus ‘een ziekelijke geestestoestand, waarbij de patiënt een sterk afwerende en afsluitende houding aanneemt ten opzichte van de realiteit van de omgeving’.
Autisme, afgeleid van het Griekse woord autos (‘zelf), zou een aangeboren defect in de hersenen zijn waardoor een kind van jongs af aan niet in staat is om nieuwe, ingewikkelde gewaarwordingen te verwerken.

Contact maken met anderen is in die zin dan ook niet of nauwelijks mogelijk. Een autist sluit zich als het ware in zichzelf op als in een fort, waardoor hij de boze buitenwereld buitenhoudt. De omgeving kan daardoor regelmatig voor verrassingen komen te staan. Zo kwam Borgmeyer er op een gegeven dag tot zijn verbazing achter dat een van ‘zijn’ autisten op het punt stond zijn motorrijbewijs te halen. Niemand in huis had er ooit van geweten dat de betreffende autist met rijles bezig was.

Als de autist dan niet uit zijn schulp wil of kan kruipen, dan kruipt het Leo Kannerhuis maar in de huid van de autist. Zo ongeveer moet gedacht zijn met betrekking tot het inrichten van een gespecialiseerd trainings- en therapiecentrum, dat jonge autisten zover wil brengen dat ze – zij het onder begeleiding- op een gegeven moment weer aardig op eigen benen kunnen staan. In Oosterbeek kwamen ze erachter dat autisten wat hebben met treinen. Meer dan met auto’s. Dat bleek eind vorig jaar tijdens een expositie. Daar bleken jonge autisten heel knap treinen te tekenen en te schilderen. Daarop inhakend is het trainings- en therapiecentrum ‘de Wissel’ gedoopt. Het lestijdenschema heet er geen rooster, maar spoorboekje.

Voor het centrum staat sinds maandag een heuse treinwissel, een cadeautje van de Nederlandse Spoorwegen. De autisten konden niet langer wachten en hebben het centrum al dagen voor de officiële opening in gebruik genomen met een soort houseparty. Groepsleiders en groepsleidsters moesten er verschijnen in de kleren van treinconducteur of treinconductrice en het lichtspel bij de dansvloer had alles weg van een seinlichtinstallatie langs de spoorbaan.

Maar ook op zo’n dag pleegt niet elke autist het spelletje mee te spelen. En zo trekt er zich eentje van de hele feestelijkheid niets aan en laat met opgestroopte mouw aan iedereen, die het wel of niet wil, zijn spierballen zien. Een ander staat, alsof er om hem heen geen orkaan van lawaai is, gefascineerd naar een groot schoolbord aan de wand van deze vroegere lagere school te staren.

Volgens de medische definitie is autistisch denken een ernstig gestoord denken met allerlei vreemde, irreële, vaak magische en paranoïde gedachtegangen. Een autist kan vanwege zijn gebrek aan zelfinzicht en een gezonde sociale intelligentie dan ook heel vreemd uit de hoek komen.

Zo krijgt een therapeut in Oosterbeek op zijn vraag hoe de autist denkt dat zijn leven er in de toekomst zal uitzien, als antwoord: ‘Ik ga zelfstandig wonen in een bolwoning. Dat zal wel lukken want ik kan al alleen macaroni en Mexicaanse pannenkoeken maken’.

In het werkmodel van het ruim twintig jaar bestaande Leo Kannerhuis, genoemd naar de Amerikaan die het syndroom een naam – autistic aloneness – gaf, neemt de leefgroep een centrale plaats in. In de leefgroepen zitten steeds vijf à zes pupillen tussen de 14 en 21 jaar van hetzelfde sociaal niveau bijen. Ze mogen hooguit vijf jaar blijven. Er zijn ‘betere’ en ‘slechtere’ groepen. Dat is met opzet gedaan omdat autisten overgevoelig reageren op een omgeving die niet vormvast en strak omlijnd is. Een autist die goed zijn best doet kan op een gegeven moment wel van een lagere naar een hogere leefgroep verhuizen.

In zo’n leefgroep wordt zeer streng de hand gehouden aan roosters en gebruiken. Elke leefgroep heeft een eigen woonruimte met een eigen plekje voor elke pupil. Bij de behandeling voeren zoveel mogelijk vaste mensen vaste functietrainingsprogramma’s op vaste tijden uit. Dank zij de relatief homogene opbouw kunnen in de meeste gevallen alle pupillen binnen de leefgroep aan dezelfde behandelprogramma’s meedoen. Die programma’s behelzen onder meer trainingen in communicatie, sociale vaardigheden en zelfredzaamheid. Omdat bij autisten vaak ook houdingsproblemen voorkomen en haperingen in de motoriek, maken handenarbeid, gymnastiek en motore functietraining deel uit van het standaard behandelingspakket. Ook sport en spel horen erbij. Daarvoor gaan de jongeren wekelijks naar het Nationaal Sportcentrum Papendal.

Deze gezamenlijke en doelgerichte programma-activiteiten zijn zeer gewenst om autisten uit hun isolement te halen. Sommigen zijn zo zwaar contactgestoord dat ze niet of nauwelijks praten. Anderen hebben zich wel een zekere taalvaardigheid eigen gemaakt en stellen zich in bescheiden mate open voor toenaderingspogingen. Maar er zijn er ook die zich tamelijk goed kunnen redden op een school of bij een werkgever.
Hoewel.

Psycholoog dr. H. Berger, die net een nota over de behandeling van autisten heeft afgerond: „Na een twee uur durend ‘gesprek’ met een autist over diens toekomst, bleek dat hij op een totaal andere golflengte zat. Zijn enige vraag bij het afscheid was: ‘Hoe gaat het eigenlijk met de provincie Gelderland?’
.

.

Ontwikkelingsbelemmeringenalle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3386-3184

.

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsbelemmeringen – autisme (7-1/1)

.

Toen ik in de jaren 1960 voor onderwijzer studeerde, was er niet zo’n aandacht voor een pedagogie of didactiek voor het kind met ‘problemen’.

Ik ging me er in de loop van de jaren wel meer mee bezighouden, in de hoop die kinderen – mocht ik ze al kunnen waarnemen – te kunnen helpen.

Naast het bestuderen van de vrijeschoolpedagogie en het voorbereiden voor het klassenwerk, kwam er van ‘studeren’ op dit onderwerp niet veel terecht.
Ik behielp me aanvankelijk met het lezen van artikelen.

Ik heb die artikelen nog en ga ze nu opruimen door ze op deze blog te plaatsen.

Dat betekent dat hier niet ‘de laatste stand van zaken’ wordt weergegeven. Wel dat je een soort ontwikkeling ziet van wat er destijds werd gedacht en gedaan.
Veel zal weer veranderd zijn, achterhaald wellicht, maar er zullen toch ook aspecten zijn die nog steeds gelden. Misschien nog gezichtspunten waarmee de leerkracht rekening kan houden.

.

Op 19-12-1989 verscheen in ‘De Gelderlander’ dit artikeltje:

.

Doorbraak in behandeling autisme
.

Proeven en ruiken verdringen de zintuigen zien en horen

.

Bij autistische kinderen is de voorrang tussen de zintuigen gestoord. Bij autisten hebben zogenaamde nabijheidszintuigen als ruiken en proeven verre de overhand boven verte-zintuigen als zien en horen.

Op basis van deze verklaring voor het merkwaardige, ziekelijke gedrag van kinderen die nauwelijks contact maken met hun omgeving, niet reageren op mensen en dwangmatig handelingen herhalen heeft de Groningse psycholoog drs. M.H.G. van Soest een nieuwe behandeling ontworpen. Zeven inmiddels in behandeling genomen autistische kinderen zijn belangrijk vooruit gegaan.

In zijn proefschrift toont Van Soest aan, dat de behandeling van de sinds 1943 bekende autisme-aandoening niet langer uitzichtloos hoeft te zijn. De nieuwe behandeling van Van Soest is erop gericht de voorkeur die autisten hebben voor zintuigen als proeven en ruiken te doorbreken ten gunste van zien en horen, en daarmee ook van kijken en luisteren. Dat gebeurt door het gericht stimuleren van het horen en zien

Volgens Van Soest is het belangrijk dat de ontwikkeling van de zintuigen van kinderen al op het consultatiebureau door een psycholoog of orthopedagoog nauwkeurig worden gevolgd. Autisme moet naar zijn mening zo vroeg mogelijk ontdekt worden en zo snel mogelijk behandeld.
Ook na de behandeling dient het kind optimaal opgevangen te worden door een kindgerichte aanpak. Op die manier kunnen er grote bedragen in de gezondheidszorg bespaard worden, omdat autisten voor het grootste deel tot nu toe als onbehandelbaar gelden en levenslang verpleegd dienen te worden in psychiatrische inrichtingen.

Van Soest beschrijft in zijn studie de experimentele behandeling van zeven niet-sprekende autistische jongetjes met een zeer laag ontwikkelingsniveau. Na afloop van de behandeling bleken de kinderen zich te kunnen uiten in zinnetjes van twee of drie woorden. Van Soest wist met de kinderen ook de stap van baby- naar kleuterniveau te zetten, waarmee zij rijp werden voor opvoeding en ontwikkeling door ouders en leerkrachten.

Volgens van Soest is een van de belangrijkste kenmerken van autisme dat er een breuk is in de ontwikkeling van de zintuiglijke waarneming van kinderen. Bij normale kinderen ruimt het proeven en ruiken bij het ouder worden als vanzelf het veld voor zien en horen. Die stap is cruciaal voor de verdere ontwikkelingen van het kind, omdat je meer leert door luisteren en kijken dan door proeven en ruiken. Omdat autistische kinderen die stap niet zetten, kunnen zij lichamelijk, emotioneel, sociaal en communicatief niet verder groeien.
.

Een paar dagen later, op 23-12-1989 stond in de Volkskracht dit artikel:

.

Een omstreden behandeling van autisten

.

Dat een therapie effect heeft op autisme, zegt nog niets over de oorzaak. De psycholoog Van Soest slaagt erin autistische kinderen aan ’t praten te krijgen in korte zinnen. Hij is deze week op zijn onderzoek gepromoveerd. Maar tegenstanders blijven hun twijfels behouden.

IEDEREEN die wel eens autisten heeft meegemaakt, weet dat ze vaak ruiken, likken en voelen aan dingen en mensen. Vooral autisten die op een laag niveau functioneren, onderzoeken hun omgeving op deze manier, dus met behulp van de zogenaamde nabijheidszintuigen: smaak, reuk en tastzin. Op grond van deze waarneming heeft de psycholoog dr. M. van Soest een theorie opgebouwd die ervan uitgaat dat de oorzaak van autisme gelegen is in een foutieve hiërarchie van de zintuigen. Deze week promoveerde hij in Groningen op het proefschrift „Autisme als gevolg van een dysfunctionele zintuigenhiërarchie; de behandeling van autisme volgens de Van Soest-therapie”.

Een kind dat zich normaal ontwikkelt, stapt reeds als baby over van die nabijheidszintuigen op de vertezintuigen als zien en horen, stelt Van Soest, maar autisten maken die stap niet. Over de oorzaken daarvan blijft hij vaag. Alle afwijkende gedragingen die die groep verder kenmerken — zoals hun onvermogen oogcontact te maken, hun gestoorde cognitieve ontwikkeling, de moeite die ze hebben met taal en communicatie, hun verzet tegen veranderingen, hun stereotiepe handelingen als met de handen fladderen of wiegen — moeten worden verklaard uit deze overheersing van de nabijheidszintuigen, denkt Van Soest.

Hij maakte kennis met het verschijnsel autisme toen hij in 1973 de tienjarige Achim ontmoette in het psychiatrisch ziekenhuis in West-Duitsland waar hij werkte. Achim (in het proefschrift aangeduid als Guido) deed niets anders dan heen en weer schommelen en zich in het gezicht slaan. Van Soest kreeg te horen dat Achim autistisch was en dus een hopeloos geval. Hij legde zich daar niet bij neer; hij nam Achim onder zijn hoede en toen hij later van werkkring veranderde, nam hij hem bij zich thuis op. Achim genas van zijn autisme, zegt Van Soest. Hoger functionerende autisten kwalificeert hij eenvoudig als niet-autistisch.

Op dit punt vindt hij het overgrote deel van de wetenschappelijke wereld tegenover zich. Algemeen wordt aangenomen dat autisme niet over gaat; wel is het mogelijk autisten zo te helpen dat zijzelf en hun omgeving minder last hebben van de symptomen. Van Soest houdt zich uitdrukkelijk niet bezig met de oorzaak. Hij heeft altijd geschamperd op de bevinding van anderen dat die organisch van aard is. Toch zijn daarvoor zeer sterke aanwijzingen. Dat blijkt onder meer uit het onderzoek van H. van Engeland van de universiteit van Utrecht.

Deze houdt zich ook bezig met het waarnemingsvermogen van autisten, maar hij is aan de andere kant begonnen: hij trekt zijn conclusies niet op grond van het gedrag, maar op grond van de fysiologie. Hij heeft vastgesteld dat de reactie in de hersenen op prikkels van buitenaf bij autisten — globaal gezegd — langer op zich laat wachten dan gemiddeld. Met de verwerking van (vooral, inderdaad, visuele en auditieve) prikkels is iets mis. „Vooral de interpretatie van die prikkels blijkt een groot probleem”, aldus Van Engeland. „Die stelling over de nabijheidszintuigen is een oud standpunt. Maar de literatuur is er niet eenduidig over en onderzoek heeft het nooit bevestigd.” Hij kent het onderzoek van Van Soest overigens niet.

De „Van Soest-therapie” bestaat, kort gezegd, hieruit dat hij de „gedragsomgeving” van autisten kunstmatig vergroot. Doordat ze zich bijna uitsluitend bedienen van reuk, smaak en tastzin is het stukje wereld waarop ze zich richten erg klein. Van Soest dwingt hen dat uit te breiden door het gebruik van ogen en oren te stimuleren.

In Engagement, het maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA), beschreef Van Soest in 1976 hoe hij dat in de experimentele periode aanpakte, bij de behandeling van zijn eerste pupillen Achim en Susanne. Hij onderscheidt een eerste fase, waarin het gedrag van het kind wordt gestructureerd. Hij geeft het kind een opdracht en houdt het „met harde, korte stem” bij de les. „We laten het kind geen enkel initiatief.” Hij werkt op regelmatige tijden en is zelf uiterst consequent. Een dergelijke aanpak is overigens ook elders gebleken goed te werken bij autisten, voor wie de wereld een onbegrijpelijke chaos is. Hoe meer duidelijkheid, hoe beter.

Van Soest onthoudt autisten in die fase soms bewust prikkels. „Ik sluit bijvoorbeeld lange tijd de tastzin af (ik heb Susanne bijvoorbeeld bokshandschoenen aangedaan). Dan wordt het kind zeer onrustig en deze onrust gebruik ik om een opdracht in hoog tempo door te voeren.” Met een balspelletje is de gedragsomgeving steeds groter te maken.

In de tweede, begeleidingsfase gaat Van Soest soepeler met zijn pupillen om. Hij biedt dan ook meer materiaal aan. Pas als het kind een groter stuk van de wereld bestrijkt, kan een begin worden gemaakt met het aanleren van gewenst gedrag. Zo leerde Susanne het in deze fase af op haar tenen te lopen. Van Soest trok haar daartoe stijve, hoge schoenen aan waarop ze elke dag een stuk moest wandelen.

Na deze experimenten werkte Van Soest zijn methode uit. In zijn proefschrift beschrijft hij de behandeling van zeven laag functionerende, niet sprekende autisten die sinds 1982 in zijn praktijk kwamen. Alle zeven zijn zij nu in staat zich te uiten in twee- en drie-woordzinnen. Zij zijn, zegt Van Soest, nu „rijp voor opvoeding en ontwikkeling door ouders en leerkrachten. Ik krijg ze nu in vier- tot vijfhonderd uur aan het praten. Destijds werd mijn methode uitgelegd als een keiharde. Maar dat is helemaal niet waar. De ouders zijn er altijd bij. Er waren zelfs ouders die zo blij waren dat ik hun kind aan de praat had gekregen, dat ze 45 kilometer te voet aflegden naar Kevelaar, om Maria te bedanken.”

In Engagement van november 1982 haalt de ontwikkelingspsycholoog (inmiddels dr.) H. Baartman van de VU de Amerikaanse deskundige Rutter aan: „The cure is not the cause.” Dat wil zeggen: uit het feit dat een bepaalde geneesmethode of hulpmethode werkt, kan men niet automatisch afleiden wat de oorzaak is. (…) Het is zeer wel mogelijk dat Van Soest effect heeft met wat hij doet, maar dat rechtvaardigt op zich nog niet zijn theorie van de foutieve zintuigenhiërarchie!”

Bij de NVA, de belangenvereniging van ouders en deskundigen, is men niet enthousiast over de werkwijze van Van Soest. C. Hellingman zegt dat de NVA klachten bereiken van ouders die met hun kind naar de praktijk van Van Soest in Kleef gingen. Het zijn er „geen tientallen”, maar de berichten zijn volgens haar overwegend negatief, vooral omdat de behandeling veel tijd vergt en dus duur is.

De behandeling van de psycholoog wordt niet betaald door het ziekenfonds. „Terwijl bij de gevestigde autisme-teams de ervaringen voor 98 procent positief zijn. De enkele klacht betreft daar nu juist het gebrek aan tijd”, aldus Hellingman. De houding van de NVA is dan ook samen te vatten als: met zo’n zak vol tijd en geld zouden wij ook wel raad weten.

Van Soest heeft jaren gestreden voor erkenning, en zich over het gebrek daaraan herhaaldelijk verbitterd uitgelaten. In Engagement van november 1982 schrijft hij: „Ondanks herhaaldelijk verzoek van Van Soest om naar zijn resultaten te komen kijken en tot een gesprek te komen, geeft het ministerie niet thuis. Koelbloedig verlangt het ministerie dat Van Soest zijn behandelingsmethode door een objectief onderzoek laat analyseren. Wie zou daar nu bij gebaat zijn? Alsof je van het papier de praktijk kunt beoordelen.”

Van Soest nu: „Ouders hebben aan theorieën niets. Die vragen: kun je mijn kind helpen? Je kunt heel veel weten, maar zelf met de bal spelen is een heel andere aangelegenheid”’.

Met zijn dissertatie doet Van Soest een concessie aan „het papier”, maar door te promoveren heeft hij tegelijk zijn gram gehaald. „Ik vind het een hele eer dat ik na zoveel jaren eindelijk die wetenschappelijke erkenning heb gekregen.” 

.

Ontwikkelingsbelemmeringen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3384-3182

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-5)

.
verkouden

Pieter HA Witvliet
.

Dit is geen commerciële blog; onderstaande afbeeldingen zijn niet op verzoek van Weleda geplaatst.

De relatie vrijeschool en Weleda is een indirecte: beide zijn ontstaan door het in praktijk brengen van gezichtspunten van Rudolf Steiner.

Een vrijeschool zal nooit uit eigener beweging zelfzorgmiddelen en/of medicijnen aanbevelen: dat kan alleen in samenwerking met een antroposofisch arts en/of de ouders.

Het gemeenschappelijke zou gevonden kunnen worden in het belangrijke aspect van de gezondheid van het kind, in geestelijk en lichamelijk opzicht.

Ik ben een groot deel van mijn leven al blij met Weleda! Van veel producten heb ik de weldadige werking mogen ondergaan. Maar ook onze kinderen, zolang ze thuis woonden. En op school. Hoe vaak heb ik geen builen, kneuzingen e.d. snel kleiner en minder pijnlijk zien worden door de niet genoeg te prijzen Arnicazalf, b.v.
Maar ook de verkoudheden, verstopte neuzen en pijnlijke kelen in het najaar en de winter konden ter verlichting rekenen op een paar geweldige Weledapoducten.

Daarom, als een soort eerbetoon en tegelijkertijd een vorm van dankbaarheid dat het bestaat:

Griep

Heeft je kind last van griep of verkoudheid, geef hem dan drie keer  per dag Kinfludo korrels. Dit natuurlijke middel met als hoofdbestanddeel monnikskap onderdrukt de koorts niet, maar ondersteunt het natuurlijke genezingsproces. Zo kan je kind een griep of verkoudheid zelf overwinnen, en zijn immuunsysteem wordt hierdoor sterker.

Uitgebreide informatie

Verstopte neus

Wanneer je kind verkouden is, zorg dan in de eerste plaats voor voldoende warmte. Om zijn verstopte neus weer vrij te maken, kun je ’s ochtends en ’s avonds een beetje neuscrème onder of rond de neusgaten aanbrengen. De crème bevat etherische oliën van pepermunt, eucalyptus en tijm die de vochtproductie verminderen en de lichaamseigen afweer ondersteunen.

meer informatie

meer informatie

Hoest

Of het nu gaat om een droge prikkelhoest of een hoest met veel slijm, hoestelixer kalmeert en verzacht waardoor je kind meer rust heeft en ’s avonds beter inslaapt. Het elixer bestaat uit een rijke compositie van tijm, anijs, zonnedauw, malrove, braakwortel, bitterzoet en heemst. Deze planten verzachten ontstoken en geprikkelde slijmvliezen en werken ontkrampend en slijmoplossend op de bovenste luchtwegen zonder de natuurlijke hoestprikkel te onderdrukken.

Meer informatie

Vrij ademhalen

Bij een verkoudheid helpt Rhinodoron bij de afvoer van slijm uit de neus. De neusspray bestaat uit water met natuurlijke zouten en Aloë vera die het gevoelige neusslijmvlies van je kind bevochtigen, reinigen en verzorgen. Je kind kan weer door zijn neus ademen.

Meer informatie

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2018-1890

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Over opvoeding

.

Rudolf Steiner: Je kan er niet mee volstaan het onderwijs in te richten volgens de gewone menselijke omgang, maar je moet dit onderwijs vormgeven vanuit inzichten in de innerlijke mens.
Wegwijzer 12

.

‘Opvoeding is een groot goed’ schreef iemand in onderstaand artikel.
Ik vond het nog ergens in ‘Documenten’, maar weet niet van wie het is en van wanneer en waar het stond.

Onmiskenbaar geschreven door een ouder die koos voor de vrijeschool.

opvoeding is een groot goed
.

‘Education is a great gift. As parents, where we send our kids to school can become a task filled with stress over which school will give our kids the best opportunities in life. Many parents have no choice, their kids go to the nearest public school. No matter what the choice, or lack there of, we hope that our children will learn, become stronger, and move on to pursue some form of higher education whether that be at a trade school, college, or university.

I have spent a lot of time in schools over the last few years, being inspired by the passion for education by the teachers and students. There are amazing things happening in schools today.

When our oldest son was born, within a year or two there was a sudden pressure to decide about pre-schools, kindergarten, and elementary schools. Stories of parents camping out for days in front of schools to get their children registered were commonplace. So we began to research options.

We heard about the Waldorf School through one of my wife’s clients. Their children had gone through Waldorf and they raved about it. As we began to do some reading, the philosophy of the school spoke to us. As an artist, I appreciated the focus on creativity in learning.

We signed up our son for a parent/tot program, and toured the school, and saw there was something very different about Waldorf from traditional schools. Technology fills most modern classrooms from computers, iPads to smart boards, but Waldorf classrooms have none of those things, at least until grade eight when they do begin to do limited work on computers.

Many people get hung up on the lack of technology in the classrooms at Waldorf, worried that kids will be left behind, but listen to what is said in the video about this. Does technology really make education better? Multitasking is a myth, and leading neuroscience shows that our children’s brains are being rewired in unhealthy ways. The other big challenge of our education system is the use of standardized tests, and that many schools teach to the test.

Not all schools are like this, but the pressure to perform for the test, to pressure by parents on teachers to get kids into university is transferring to the kids.) There are new teaching methods like inquiry based learning and Galileo method that are interesting, but the focus is still often on the technology and how the technology is supposed to get kids more engaged.

I love looking at the work that kids at Waldorf put into their presentations, everything by hand. Hand drawn pictures, not photos searched from Google. It begs the question: what education is for? Our modern education system may not be serving our needs. The pressure on kids to achieve, in many cases, robs them of that most vital time in a person’s life: childhood.

I could go on about why we love Waldorf, but the video I posted does a great job of eliciting the nuances and beauty of the Waldorf philosophy and approach. I admit I teared up a few times during it listening to graduates of the program talk about what Waldorf meant to them.

Here are two of my favourite moments at Waldorf so far. When our son started grade one in the fall, each child was led one by one by their kindergarten teacher down the hallway through a flower strewn pathway, and introduced to the grade one teacher. Their teacher shook their hand, gave them a hug, and then they went into the classroom. The ceremony is simple, but a beautiful and gentle introduction into the big school.

Then all of the kids in the grade one class were paired with a mentor from the grade nine class. At the very first assembly, the school gathered, and the grade nines brought in  their grade one “buddy” and introduced them to the student body. Then each child was given a rose. What is powerful about this is the building of community within the school. The children are taught to be responsible for each other.

Waldorf is a choice. It may not be right for every family, but the choice has been good for us. We like the whole person approach, and the focus on creative thinking. Waldorf classrooms are filled with movement and music, a technique that stimulates right brain/ left brain thinking.

I would love to hear any thoughts or comments about the videos or this post. I do not mean it to be evangelical, rather I am offering a choice, opening a dialogue of where education might evolve to. And, think of the savings – instead of spending millions on technology, that money could be put into more teachers and other resources.’

Opvoeding is een groot goed. Voor ons  als ouders die onze kinderen naar school sturen kan het een spannende opgave worden een school te vinden die onze kinderen de beste mogelijkheden voor het leven geeft. Veel ouders hebben geen keus, hun kinderen gaan naar de dichtstbijzijnde openbare school. Wat de keuze, of het gebrek daaraan ook is, we hopen dat onze kinderen zullen leren, sterker zullen worden en door kunnen om een of andere vorm van hoger onderwijs te kunnen volgen of dat nu een handelsschool, college of universiteit is.

De laatste paar jaar heb ik heel wat tijd doorgebracht op scholen geïnspireerd door het enthousiasme  voor opvoeding bij de leerkrachten en de leerlingen.

Er vinden prachtige dingen plaats in de scholen van vandaag.

Toen onze oudste zoon werd geboren, ontstond er binnen 2 jaar een plotselinge druk om een besluit te nemen over voorschoolse opvang, kleuterschool en basisonderwijs. Heel gewoon waren de verhalen van ouders die dagenlang voor scholen hadden gebivakkeerd om hun kind aangemeld te krijgen. Dus begonnen wij de mogelijkheden te onderzoeken.

Via een van de cliënten van mijn vrouw hoorden we over de Waldorfschool. Hun kinderen hadden op de vrijeschool gezeten en ze waren er helemaal weg van. Toen we het een en ander begonnen te lezen, sprak de achtergrond van de school ons aan.

Als kunstenaar was ik ingenomen met de aandacht voor de creativiteit in het leerproces.

We tekenden in voor een ouderprogramma en bezochten de school en we zagen dat er iets heel verschillends was tussen de vrijeschool en de traditionele scholen. De meeste moderne klaslokalen zijn gevuld met technologie: van computers, i-pads tot digitale borden, maar de vrijeschoolklassen gebruiken deze dingen niet, tenminste tot klas 8 waarin in beperkte mate met computers wordt gewerkt.

Veel mensen vallen over het gebrek aan technologie in de vrijeschoolklassen, bezorgd dat de kinderen achter komen, maar luister eens wat hierover wordt gezegd op de video. [de link ontbreekt]

Maakt technologie het onderwijs echt beter? Multitasking is een mythe [1] en de toonaangevende neurowetenschap toont dat de hersenen van onze kinderen op een ongezonde manier worden gevormd (rewired)

Niet alle scholen zijn zo, maar de druk  om te presteren bij de test, de druk van ouders op de leerkrachten om hun kinderen op de universiteit te krijgen wordt overgebracht op de kinderen. (www.racetonowhere.com) (Deze site bestaat niet meer)

Er bestaan nieuwe onderwijsmethoden zoals “inquiry based learning” en de Galileo-methode die interessant zijn, maar de technologie is vaak het middelpunt en hoe de technologie verondersteld wordt het kind gemotiveerder te maken.

Ik houd ervan om naar het werk te kijken dat vrijeschoolleerlingen maken: alles handmatig. Tekeningen, geen foto’s via Google. Het roept de vraag op: waarvoor is de opvoeding? Ons modern opvoedingssysteem zou onze behoeften wel eens niet kunnen bevredigen. De druk op kinderen om succes te behalen berooft hen in veel gevallen van het meest essentiële in iemands leven: zijn jeugd.

Ik zou door kunnen gaan met waarom wij zo van de vrijeschool houden, maar de video die ik geplaatst heb, laat heel goed de nuances en het mooie van de vrijeschoolfilosofie en benadering zien. Ik geef toe dat ik een paar keer heel erg bewogen was toen ik luisterde naar de schoolverlaters in het programma die erover spraken wat de vrijeschool voor hen had betekend.

Dit zijn 2 van mijn lievelingsmomenten bij de vrijeschool tot nog toe. Toen onze zoon in de herfst in de 1e klas startte, werd ieder kind, één voor één door de kleuterjuf/meester door de hal gevoerd over een pad met bloemen bestrooid en voorgesteld aan de eersteklasleerkracht. Die gaf het een hand en een knuffel en toen gingen ze het lokaal binnen.

De plechtigheid is eenvoudig, maar een mooi en waardig opgenomen worden in de grote school.

Toen kregen alle eersteklassers een begeleider uit klas 9.  Tijdens de allereerste schoolsamenkomst brachten de 9e –klassers hun  eersteklasmaatje binnen bij de schoolbevolking. Ieder kind kreeg een roos. Wat hier zo sterk aan is, is de vorming van saamhorigheid binnen de school. De kinderen worden onderwezen in het voor elkaar verantwoordelijk zijn.

Vrijeschool is een keuze. Misschien is deze niet geschikt voor ieder gezin, maar voor ons is de keus juist geweest. We vinden de persoonlijke benadering fijn en het punt van creatief denken. Vrijeschoolklassen zijn gevuld met beweging en muziek, een vaardigheid die het denken met de rechter-en linkerhersenhelft stimuleert.

Ik zou graag een paar gedachten of opmerkingen op de video’s of op dit artikel krijgen.

Ik wil niet evangeliseren, ik geef een mogelijkheid, een opening voor een dialoog over waar opvoeding tot zou moeten leiden. En denkend aan besparingen – in plaats van miljoenen aan technologie uit te geven, dat geld zou besteed kunnen worden aan meer onderwijskrachten en andere middelen.

[1] Het vaak gebruikte ‘mythe’ of ‘sprookje’ om aan te geven dat iets onwaar of niet juist is, gaat voorbij aan wat de beeldentaal van het sprookje en/of de mythe is. → Sprookjes

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3267-3074

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-1-3)

Rudolf Steiner: Alle zielenroerselen drukken zich uit, openbaren zich in het lichaam.
U moet de gehele mens leren begrijpen: naar geest, ziel en lichaam.
Wegwijzer 7

.

Rudolf Steiner heeft ook zijn opvattingen gegeven over gezondheid en ziekte. Wat de ontwikkeling van kinderen betreft – die ook de vrijeschoolpedagogiek ter harte gaat – noemde hij de zgn. ‘kinderziekten’ mogelijkheden voor de constitutie om zich gezond te ontwikkelen. Dat klinkt paradoxaal, maar van ‘ziek-zijn’ kun je – letterlijk – ‘beter worden’.
De opvattingen hierover mogen voor de vrijeschoolleerkrachten nooit aanleiding zijn zich te bemoeien met de keuze van de ouders hoe zij met deze kinderziekten willen omgaan: laten ze die hun kinderen doormaken of beschermen zij deze door inenting. 
Er zijn op vrijescholen ouders die – ook vanuit andere gezichtspunten – kritisch staan t.o.v. het ‘prikken’ en daarom is het percentage niet-gevaccineerde kinderen m.b.t. kinderziekten op vrijescholen vaak groter dan gemiddeld.
Dat wil niet zeggen dat ‘de vrijeschool’ tegen inenten is. Ook de antroposofie kan dit niet zomaar worden verweten. Dat gebeurt echter wel.
De zaken liggen wel wat gecompliceerder.

Het publiceren van artikelen over kinderziekten op deze vrijeschoolblog is puur om stand/gezichtspunten weer te geven.

Onderstaand artikel probeert een licht te werpen op het verschijnsel ‘kinderziekten. 

.
Jaap van de Weg, Motief 250, maart 2021
.

Antroposofische kijk op gezondheid en ziekte
.

Mazelen, meningen en mensbeelden

.

Van mei 2013 tot maart 2014 kende Nederland een mazelenepidemie, die uitgebreid aandacht kreeg in de pers. Meningen en oordelen werden geponeerd, en ook de antroposofen kregen in dagblad Trouw de nodige aandacht. Onvoldoende belicht bleven de diepere achtergronden van de verschillende standpunten ten opzichte van kinderziekten en inenten, die in grote lijnen uit drie verschillende mensbeelden afkomstig zijn. Wordt het verschil in die denkwijzen en de consequenties ervan niet helder, dan blijft het gesprek vooral oordelend en emotioneel bepaald, vindt Jaap van de Weg. Hij nam de uitdaging aan om het een en ander nader toe te lichten.

Die verschillende mensbeelden, afkomstig uit de natuurwetenschap, de protestants-christelijke visie en de antroposofie, zijn niet alleen iets filosofisch, ze hebben ook gevolgen voor heel concrete keuzes die mensen maken.

De verschillen

In de natuurwetenschap gaat men uit van het ontstaan van de wereld uit de oerknal. In het begin was er niets, en door een enorme implosie, de oerknal, ontstond de eerste stof. Via een ingewikkeld proces is daar de kosmos uit ontstaan. De evolutietheorie (wat dus een theorie is, geen bewezen feit) beschrijft hoe door toevallige veranderingen in levende organismen, de sterkste exemplaren overleven. Op deze manier zijn er steeds ingewikkelder dieren ontstaan, en uiteindelijk de mens. Er is geen scheppende geestelijke macht aan te pas gekomen. Toeval speelt een grote rol. Wanneer je vanuit dit gezichtspunt naar gezondheid en ziekte kijkt, is het vanzelfsprekend dat je ziekte ziet als een lastige verstoring van een gewenste situatie, en dat je die zo goed mogelijk wilt voorkomen of kwijtraken.

Vanuit het protestants-christelijke ziet men de wereld en de mens als geschapen door God. Gods beweegredenen zijn van een veel hogere orde dan wij kunnen begrijpen. Zijn kracht gaat ons begrip te boven. Wij moeten niet proberen om zijn wil door ons ingrijpen teveel te verstoren. Dat heeft dus ook consequenties voor het omgaan met ziekten. Ook in het optreden van ziekten is Gods hand te zien. Dat moet men accepteren.

Het antroposofische mensbeeld gaat uit van het bestaan van een geestelijke wereld, waarvan wij als mens deel zijn. Aan het eind van zijn leven heeft Rudolf Steiner de antroposofie nog eens in korte termen samengevat in de zogenaamde Leitsätze, de ‘Kerngedachten’. In de eerste Leitsatz schrijft hij: “Antroposofie is een weg van inzicht, die het geestelijke van de mens met het geestelijke van de kosmos wil verbinden”.
In de antroposofie gaat het wezenlijk om het geestelijke, zowel van de mens als van de kosmos, en dat er een weg is waarlangs je die zelf kunt onderzoeken – het meditatieve onderzoek. Dit kun je zien als een stelling of als een werkhypothese. Er is dus sprake van dat de mens een geestelijke kern heeft en dat die kern deel is van iets geestelijks in de kosmos, de geestelijke wereld. Geestelijk betekent onstoffelijk, het is idee, kracht, werkzaamheid. Dit geestelijke kan zich in de stof manifesteren maar er ook los van bestaan. Het is geen gevolg van iets dat in de stof plaatsvindt, zoals hersenactiviteit, maar iets dat op zichzelf staat. Het geestelijke kan zich verdichten in de stof, maar die ook weer loslaten. Hier hebben we te maken met wat in de moderne kwantumfysica wordt gezegd: de kleinste deeltjes zijn zowel stof als energie, zowel stof als geest!

Extra dimensies

Het geestelijke van de mens bestaat in een geestelijke wereld, omgeven en beïnvloed door wezens die uitsluitend in de geest-wereld leven. Het manifesteert zich in een aardevorm in het lichaam, om na verloop van tijd die aardevorm weer te verlaten (door het sterven) en terug te keren naar de wereld van de geest. Daar wordt het voorbije leven in samenwerking met de geestelijke wezens geëvalueerd en worden conclusies getrokken en voornemens gemaakt. Na een verblijf in de inspirerende sfeer van de hogere geesten volgt een nieuwe aardse incarnatie. Reïncarnatie en in het verlengde daarvan karma, vormt de hoeksteen van de antroposofie. Vanuit dit standpunt kun je steeds achter gebeurtenissen die je meemaakt, waaronder ziekten, het beeld zien van iemands levensloop en daarachter weer de karmische biografie. Deze twee extra dimensies maken dat je een veel sprekender beeld kunt krijgen van ziekten en de betekenis daarvan. Kortom, achter de discussies over het nut van kinderziekten en inenten, en over de betekenis van ziekten en de behandeling daarvan, gaat een veel wezenlijker spanningsveld schuil. Het wordt hoog tijd dat die dialoog wordt aangegaan.

Ziekte en karma

Het lichaam is het instrument van de ziel. Jij gebruikt als niet-stoffelijke entiteit het stoffelijke lichaam als instrument om je op aarde te kunnen bewegen, te handelen, waar te nemen en te denken. Jij hebt je intenties, je doelen die je wilt verwerkelijken en er zijn verleidingen die je trotseert. Je wilt en doet daardoor dingen die je harmonie versterken en dingen die de harmonie juist verstoren. Je lichaam maakt dat allemaal mee en reageert erop. Daarnaast heeft je lichaam een eigen programma waarop je als bewust wezen weinig vat hebt. Tot dat eigen programma hoort het opbouwen en in stand houden van het lichaam zelf. Dat gaat door alle stadia heen, die je in je leven meemaakt en waardoor je steeds een ander lichaam ter beschikking krijgt. Het ontwikkelt zich van embryo naar baby, kleuter, puber, volwassene, en ten slotte tot de oude mens. Daarnaast is er nog een programmaonderdeel: de ziekten die je kunt krijgen. Een aantal ziekten is in aanleg al aanwezig in de genen en openbaart zich pas later. Hoe zijn die daar gekomen? Je zou je dat vanuit het geestelijke gezichtspunt in de volgende stappen kunnen voorstellen:

1. In je ziel wil je en voel je van alles; je maakt je vele gedachten. Dat is een onstoffelijk gebeuren, voor te stellen als een kleurrijk en bewegend geheel. Mensen met bepaalde helderziende vermogens kunnen dat waarnemen in de aura.

2. De ziel is nauw verbonden met het lichaam. Deze geeft als het ware door aan het lichaam welke actie er verwacht wordt. Dat kan gaan om spierbewegingen, waardoor een intentie gerealiseerd wordt, een activiteit van de zintuigen waardoor je gaat waarnemen of het opbouwen van gedachten op basis van de waarnemingen. Op een diepere laag werken de organen mee: hart, nieren, lever en longen dragen wat de rest van het lichaam doet.

3. Als er in de ziel bepaalde vaste patronen ontstaan, leidt dat ook tot vaste patronen in het lichaam, dus ook in de energie en de onderlinge verhouding van de organen. Harmonische gewoontes in de ziel leiden tot harmonie in het lichaam, disharmonische dingen in de ziel leiden tot disharmonie in de organen. Deze disharmonie in de organen hoeft niet meteen merkbaar te worden.

4. Na de dood gaan de ziel en de geest door de geestelijke wereld. De kiem van het model van het lichaam gaat daarbij mee. In die kiem liggen dus ook de veranderingen die er in de loop van het afgelopen leven in gevormd zijn door de activiteit van de ziel. Die kiem gaat in een volgend leven het stoffelijke lichaam opbouwen. Het bouwt dan de veranderingen van het vorige leven in het lichaam in. Daarom draagt het lichaam van deze incarnatie veel dingen in zich die in een vorig leven werkingen van de ziel waren.

5. Dit vormt de basis van gezondheid en ziekte van dit leven. Zo zou je kunnen zeggen dat je in dit leven in de ziekten die je krijgt, jezelf ontmoet zoals je in een vorig leven gedaan hebt. Dat is een aspect van het karma.

Schuldvraag

Als de aanleg van een ziekte je karma is, is het dan je eigen schuld? Schuld is hier niet het juiste begrip, het is echter wel je eigen aangelegenheid, je bent er in zekere zin zelf verantwoordelijk voor. Maar het grote dilemma van het aardeleven is nu eenmaal, dat je veelal moet handelen uit onwetendheid. Je leven is één groot experiment, waarin je vergissingen maakt en kunt verdwalen. Dat is geen zonde, maar een vergissing, een mislukt experiment waarvan je kunt leren. Alleen wanneer je willens en wetens een verkeerde weg in slaat, zou je misschien van schuld kunnen spreken.

En dan is de vraag: hoe ga je daar mee om? Niet alles is te voorkomen. Ziekten zullen zich openbaren omdat die in je aanleg zitten. Hoe je er echter mee omgaat, daarin ben je in zekere mate vrij. Je kunt je dan slachtoffer voelen van wat er gebeurt. Je kunt in lijden terechtkomen, boos worden. Dat is vanzelfsprekend, en dat moet je op zijn tijd ook zeker doen. Maar als dat tot grondhouding wordt, dan maak je een nieuwe cyclus van disharmonie. Je kunt ook accepteren wat er gebeurt, en geïnteresseerd raken in wat voor nieuwe weg je door de ziekte kunt inslaan. Dan houd je de ziel schoon en geef je gezonde informatie aan het lichaam. Dat is een kiem voor gezondheid.

Hoe gaat nu het vormen van die aanleg? Wat voor informatie geeft de ziel aan het lichaam als zij bijvoorbeeld chronisch gestrest is? De longen gaan anders ademen, de nieren worden (adrenaline makend) actiever, de lever krijgt minder rust voor de opbouw van het lichaam. Dat is een heel ander effect dan wanneer de ziel een grondstemming van dankbaarheid heeft. Dan krijg je juist tegengestelde reacties in het lichaam.

Wat drukt zich uit in het lichaam wanneer er een chronische stemming van sarcasme is, of cynisme of van haatgevoelens? Dat zijn stemmingen waarmee je sociaal negatief werkt, maar waarmee je ook je eigen openheid en liefde beschadigt. Je breekt jezelf een beetje af. Hoe zou dat doorwerken in de aanleg van gezondheid of ziekte? En hoe werken egoïstische gedachten, gericht op eigenbelang en winst, anders dan geïnteresseerde gedachten? Allemaal onderzoeksvragen.

Harmonie herstellen

In de dynamiek van ziekten kun je onderscheid maken tussen acute koortsende ziekten en chronische ziekten met weinig neiging tot spontaan herstel. Koortsende ziekten zijn te zien als een poging van het lichaam een bestaande disharmonie weg te werken, als een verbouwing.

Kinderziekten, ook mazelen, zijn een verbouwing aan het begin van het leven, zoiets als een verbouwing wanneer je gaat verhuizen. De poging is het lichaam meer eigen te maken voor de ziel, en negatieve aanleg uit te branden. Zoals vaker voorkomt bij verbouwingen, zal het duidelijk zijn dat die kunnen mislukken. Dat zijn de complicaties van ziekten, waarop juist in de pers zo de nadruk wordt gelegd.

Koortsende ziekten moet je vooral met rust laten. Als het lichaam het aankan, ondersteun het dan. Neem rust, geef middelen die het lichaam helpen in zijn werk en druk de koorts niet weg. Geef het vertrouwen opdat het zijn werk kan doen.

Andere ziekten hebben een meer geleidelijk verloop, zonder neiging tot spontaan herstel. Dat geldt onder meer voor tumoren en voor auto-immuunziekten als reuma, colitis ulcerosa (een chronische afbrekende darmziekte) en schildklieraandoeningen. In deze ziekten lijkt het erop dat disharmonische informatie uit het karmische verleden zichtbaar wordt. Ook dit vraagt zorg en behandeling van de lichamelijke kant, niet onderdrukkend maar leidend. Vaak vraagt dit juist om een bredere aanpak, waarbij zowel langs de weg van het lichaam als langs die van de ziel wordt gewerkt. Daarbij is dikwijls ook een biografisch antwoord op zijn plaats.

Uiteindelijk zijn alle ziekten pogingen van het lichaam om op de lange termijn harmonie te scheppen. ||

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3264-3071

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (19-12/7)

.

Rudolf Steiner: U zult geen goede opvoeder en pedagoog worden wanneer u alleen kijkt naar wat u doet en niet naar wat u bent.
Wegwijzers 5

.
Het afgelopen jaar verschenen er in diverse dagbladen artikelen waarin een soort noodklok wordt geluid over de schermtijd van m.n. jonge kinderen.
Uiteraard zijn de opvattingen niet altijd hetzelfde, maar de tendens is duidelijk: aan de opvoeders wordt de vraag gesteld er thuis en op school veel bewuster mee om te gaan.

.

Bron: Trouw, 23-04-2023
.

Ook baby’s worden steeds langer zoet gehouden met een iPad
.

De schermtijd van jonge kinderen is het afgelopen jaar toegenomen met zeven minuten per dag. Gemiddeld besteden kinderen tot en met zes jaar nu dagelijks honderd minuten aan digitale media, met name op tablet, telefoon of televisiescherm. Zelfs in de wieg zijn veel kinderen al mediaconsument: een op de vier ouders van o- en 1-jarigen zegt dat hun kind minstens twee uur per dag aan beeld­schermen besteedt. Dat is ongezond, vooral omdat het ten koste gaat van beweging.

Volgens de Wereldgezondheidsor­ganisatie (WHO) zouden kinderen tot twee jaar geen schermtijd moeten hebben en kinderen tot vijf jaar maximaal één uur per dag. Ook blijkt uit onderzoek dat mediagebruik bij jonge kinderen vaak samengaat met stilzitten. Hoe ouder kinderen wor­den, hoe meer dat toeneemt. Dat is zorgelijk, vooral voor kleuters, die op school ook al vaker zitten. Tijdens de pandemie nam de scherm­tijd van jonge kinderen toe. Het bleek dat ouders graag de tablet gebruikten als digitale oppas tijdens de lock-downs. Het Netwerk Mediawijsheid vindt het niet verrassend dat scherm­tijd niet weer is afgenomen nu de pandemie voorbij is.

Peter Nikken, docent en onder­zoeker aan de hogeschool Windesheim, maakt zich zorgen. “Overma­tig gebruik van digitale media en te weinig beweging op jonge leeftijd kan slaap en taalontwikkeling nega­tief beïnvloeden, en overgewicht en bijziendheid in de hand werken.”

Er zijn ook digitale media die be­weging juist stimuleren, zegt weten­schappelijk onderzoeker Anouk Tuijnman van het Trimbos-instituut. “Maar hoe ouder kinderen worden, hoe minder ze dingen in beweging doen, terwijl beweging juist essenti­eel is voor een goede ontwikkeling en gezondheid.”

Het Netwerk Mediawijsheid wil met de jaarlijkse ‘Media ukkie dagen’ ouders helpen met de mediaopvoeding en heeft samen met experts tien tips bedacht om bewegen met media te stimuleren. Meer dan de helft van de ouders is zich ervan bewust dat ze het goede voorbeeld moeten geven, maar bijna de helft vindt dat moeilijk.

Volgens Nikken helpt het al als ou­ders hun eigen mediagebruik minde­ren in het bijzijn van kinderen. “Het is helemaal goed als ouders ook be­trokken zijn bij het mediagebruik van hun kinderen. Net als bij voorle­zen hebben kinderen voordeel van samen kijken, surfen, gamen.”

.

Opvoedingsvragen digitale media [19] digitale media

In een breder perspectief? Ahriman

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3258-3066

.

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen – mededeling

.

Zoek je bij je opvoedingsvragen hulp op basis van de menskunde waarop ook de vrijeschoolpedagogie is gebaseerd, dan vind je via deze QR-code informatie over
‘kindertherapeuticum’.

Of kindertherapeuticum.nl

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3252-3060

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen – schermtijd (19-12/6)

.
Bron: Trouw, najaar 2022
.

‘Kom achter die schermen vandaan, speel meer buiten’
.

Bijziendheid, ook wel myopie ge­noemd, lijkt misschien onschul­dig, maar op latere leeftijd kan het tot zichtproblemen leiden, in het slechtste geval tot blindheid. Juist bij kinderen is waakzaam­heid geboden. Een oog is rond het twintigste levensjaar name­lijk pas uitgegroeid.

Onder kinderen valt de meeste winst te behalen en dat gaat niet goed, zeggen deskundigen. De oogkwaliteit van deze groep holt ach­teruit door een slechte leefstijl. Ve­len komen amper buiten en zijn in plaats daarvan urenlang per dag be­zig op hun telefoon en iPad.

Cijfers onderstrepen dit. Uit on­derzoek van stichting Jantje Beton blijkt dat 60 procent van de kinde­ren onder het landelijk gemiddelde van buitenspelen zit. Zo’n 15 pro­cent speelt zelfs helemaal nooit buiten. Reden tot zorg, aldus bran­chevereniging Spelen & Bewegen. „Kom alsjeblieft bij die schermen vandaan en kom buitenspelen”, roept voorzitter Michiel van Campen op.

Naast de ouders hebben vooral scholen een verantwoordelijkheid, zegt oogarts Caroline Klaver. Zij doet al vijftien jaar intensief onder­zoek naar myopie. De komende de­cennia dreigen vele tienduizenden Nederlanders blind te worden als gevolg van deze aandoening, zegt ze. Daarom is wetgeving nodig, „Er moet dringend iets veranderen op scholen”, zegt Klaver. „Kinderen moeten echt verplicht meer naar buiten.” Orthoptist Jan Roelof Pol­ling: „Het lesprogramma moet drastisch anders. Meer aandacht voor bewegen en buitenspelen. Daar hebben we de politiek voor nodig.”

De cijfers liegen er niet om. In Nederland is een op de twee jong­volwassenen al bijziend. In het slechtste scenario gaan we China achterna, waar dat aantal 90 pro­cent is. „Daar neemt de blindheid enorm toe. Als we niets doen staat ons hetzelfde te wachten”, zegt Pol­ling. „Er komt al een golf van slecht­ziendheid op ons af. De vraag is hoe we die golf kunnen bedwingen.”

Op spreekuren is de toename al langer zichtbaar. Er komen steeds meer kinderen met bijziendheid, merkt orthoptist Annedien Bos. ‘Ze krijgen een bril of lenzen en als wij bij een controle zien dat de ogen snel achteruitgaan, kun je druppels gebruiken om die ooggroei af te remmen. Ook zijn er speciale bril­lenglazen en contactlenzen die de groei afremmen’, zegt ze op de website van het Isala Ziekenhuis.

Een hoog myoop betekent meer risico op oogziektes zoals glaucoom, maculadegeneratie en netvliesloslatingen. Dat gaat voor een flinke instroom aan patiënten zorgen, vreest Irene van Liempt, oogarts bij het Amphia Ziekenhuis in Breda. Zij maakt deel uit van een lande­lijke werkgroep voor de zichtproblematiek. Er wordt volop onder­zoek gedaan naar middelen om bij­ziendheid af te remmen.

.

Opvoedingsvragen digitale media [19] digitale media

In een breder perspectief? Ahriman

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3250-3059

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-1-5)

.

Rudolf Steiner heeft ook zijn opvattingen gegeven over gezondheid en ziekte. Wat de ontwikkeling van kinderen betreft – die ook de vrijeschoolpedagogiek ter harte gaat – noemde hij de zgn. ‘kinderziekten’ mogelijkheden voor de constitutie om zich gezond te ontwikkelen. Dat klinkt paradoxaal, maar van ‘ziek-zijn’ kun je – letterlijk – ‘beter worden’.
De opvattingen hierover mogen voor de vrijeschoolleerkrachten nooit aanleiding zijn zich te bemoeien met de keuze van de ouders hoe zij met deze kinderziekten willen omgaan: laten ze die hun kinderen doormaken of beschermen zij deze door inenting. 
Er zijn op vrijescholen ouders die – ook vanuit andere gezichtspunten – kritisch staan t.o.v. het ‘prikken’ en daarom is het percentage niet-gevaccineerde kinderen m.b.t. kinderziekten op vrijescholen vaak groter dan gemiddeld.
Dat wil niet zeggen dat ‘de vrijeschool’ tegen inenten is. Ook de antroposofie kan dit niet zomaar worden verweten. Dat gebeurt echter wel.
De zaken liggen wel wat gecompliceerder

Het publiceren van artikelen over kinderziekten op deze vrijeschoolblog is puur om stand/gezichtspunten weer te geven.

Onderstaand artikel probeert een licht te werpen op het verschijnsel ‘kinderziekten’. 

Aart van der Stel, huisarts, Jonas – *datum onbekend
.

Polio en de functie van kinderziektes

‘Staphorsters en antroposofen vaccineren hun kinderen niet tegen polio,’ is het telkens terugkerende bericht in de kranten. Waar komt dat vandaan?
Aart van der Stel, antroposofisch huisarts in Rotterdam, geeft zijn visie op kinderziektes, ontwikkeling en vaccinaties.
Nadat het lang rustig was gebleven aan het kinderziektenfront, barstte, naar aanleiding van enkele poliobesmettingen de paniek weer goed los. Bij de betrokken GG &. GD’s en huisartsen in het westen van ons land stond de telefoon niet meer stil en voor de inentingsbureaus vormden zich lange rijen mensen die zich wilden laten vaccineren.
In de pers zijn we nog steeds getuige van elkaar tegensprekende deskundigen. De hoeveelheid beschikbare inentingsstof blijkt bepalend voor de wetenschappelijk bepaalde omvang van de in te enten doelgroep. Ook wordt er in de pers zoals te doen gebruikelijk aandacht besteed aan al die groepen in de samenleving die om wat voor reden dan ook inenting afwijzen.
Naast de streng gereformeerde kerkgangers van Staphorst, de aanhangers van macrobiotiek en Christian Science komen daarbij ook de antroposofen aan bod. ‘Kinderziektes en koorts’, zo las ik in de NRC, ‘brengen het kind weer in evenwicht met de natuur en dat is belangrijk voor de gezondheid en reden om categorisch inenten af te wijzen’.
Ondanks alle inspanningen van de laatste jaren om het beeld van de antroposofische ideeën rond inenten te nuanceren moeten we constateren dat hier vrijwel niets van terechtgekomen is. Steeds opnieuw komt dezelfde onzin bovendrijven. Er is wat dat betreft een aardige parallel waarneembaar met het poliovirus: net zoals dat om de zoveel jaar weer de kop opsteekt, evenzo vrolijk komen als vaste begeleiders de bijpassende vooroordelen weer om de hoek kijken. Dit artikel is dan ook bedoeld als poging om eens wat inentingsstof aan te maken tegen oppervlakkige ideeën over antroposofische gedachten wat betreft kinderziektes en inenten. Want de vraag blijft klemmen ‘kun je de antroposofische motieven om genuanceerd met
(kinder)ziekzijn om te gaan, gelijkschakelen met die van bijvoorbeeld de Christian Science (ziekzijn is een illusie)’.

Kinderziektes
De vraag naar het belang van kinderziektes duikt regelmatig op in kringen van vrijeschoolouders of antroposofische patiëntenkringen. Dat is niet zo merkwaardig omdat er op vrijescholen nog wel eens een epidemie van mazelen of rode hond wil woeden. Toch is de omvang van grootte en aantal van zulke kinderziekte-uitbarstingen geen schaduw meer van wat het vroeger geweest is. Je kunt rustig stellen dat het krijgen van kinderziektes een uitstervend verschijnsel is.
En toch blijven we doorpraten over het grote belang van het krijgen van kinderziektes, de ziekte als hulp bij het opgroeien, het opknappen van een kind dat koorts heeft gehad enzovoort. Elke kinderziekte zou zijn eigen functie hebben in de ontwikkeling van het kind, dat, als het die ziekte niet kan doormaken, eigenlijk opgevangen zou moeten worden met pedagogische ingrepen die eenzelfde ontwikkeling stimuleren als de ziekte zelf.
Kinderziektes sterven uit, maar voor een harmonieuze ontwikkeling lijken ze onontbeerlijk
Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat een gezonde ontwikkeling zonder kinderziektes niet goed mogelijk is.
We moeten derhalve een schijnbare tegenstelling constateren: er zijn, mede door het inenten, steeds minder kinderziektes voorhanden, maar als een normaal mens opgroeien is niet mogelijk zonder ze gehad te hebben.
Als oplossing van deze tegenstelling wil ik in dit artikel aangeven dat het fysieke belang van kinderziektes dan misschien wel drastisch is afgenomen, maar dat er weinig onderwerpen in de pedagogie van het kleine kind zo illustratief zijn voor dat wat er in de ontwikkeling van het kind gebeurt. Het is de vraag of en hoe je de functies van de kinderziektes pedagogisch zou kunnen vervangen.
Ontwikkeling
Als we in het bovenstaande stellen dat kinderziektes de stof leveren voor de kinderlijke ontwikkeling (en daarmee de rol van de opvoeding daarbij) dan vraagt dat nog wel enige onderbouwing. Hoe kun je de ontwikkeling van het kleine kind zien.
Laten we eens aannemen dat het leven zin heeft. Dat is gewaagd, want het veronderstelt een geloof in iets hogers dan de aardse realiteit, maar is aan de andere kant zo’n algemeen herkend gevoel dat het mijn betoog niet op voorhand waardeloos hoeft te maken. Laten we verder eens aannemen dat de mens zelf een belangrijk deel bijdraagt aan die zingeving en dat zulks al vanaf de geboorte meespeelt. Al vanaf de geboorte zou die zingeving aan het bestaan dan als een soort rode draad door al het doen en laten van een mens heenlopen. Elke ontwikkeling, ook de fysieke, zou, al dan niet op de achtergrond, geregisseerd worden door die zingeving. ‘Het zat er al vroeg in’ zeg je niet zonder reden van bepaalde opvallende trekken van een mens. Dat wat je ‘karakter’ noemt is in een niet onbelangrijke mate de gedragsmatige neerslag van het vermogen om de zingeving in het leven zichtbaar te maken.
Om op aarde te kunnen leven en zo de zingeving gestalte te geven moet een mens ook zelf een beetje ‘aarde’ worden, met andere woorden, zich een eigen lichaam vormen om in te wonen. Dat doen we enerzijds door een lichaam vanuit de erfelijkheid op te bouwen en anderzijds door voortdurend allerlei zintuigprikkels (warmte, licht, geluid, voedsel enzovoort) uit de buitenwereld op te nemen. Die prikkels, maar ook dat ‘prefab’ lichaam, zijn in het kinderlijke organisme aan verandering onderhevig. Met de zingeving of te vormen individualiteit als het ware in het achterhoofd kijkt het organisme of en hoe de zintuigindrukken te gebruiken zijn. Met de opgedane prikkels uit de buitenwereld vormt het kind zich een eigen binnenwereld, die niet zozeer een spiegel is van die buitenwereld maar de hoogstpersoonlijke en nog steeds aan verandering en verdieping onderhevig zijnde visie van het kind zelf op die buitenwereld. Het groeiende bewustzijn van het bestaan van die binnenwereld ten opzichte van de buitenwereld geeft het kind in toenemende mate het gevoel iets unieks te zijn, wat zich onder andere uit in het zichzelf gaan benoemen met ‘ik’.
Waarnemen en handelen
In de ontwikkeling van het kleine kind kun je derhalve twee gebaren onderscheiden. Het eerste gebaar is het nabootsen van de buitenwereld: in het lichaam vind je allerlei stoffen als eiwitten en vetten en structuren als een bloedsomloop of zintuigen die je in de aardse buitenwereld bij allerlei andere levende wezens ook aantreft. Ik noem dat het waarneemgebaar. Door onze waarneming, of dat nu met onze ogen (licht) of onze darmen (voedsel) is, maken we contact met de kenbare, gevormde of een gestalte tonende wereld. Dit is de wereld van de interesse en het begrippenvormende denken. Door het waarnemen maken we contact met de geworden wereld. 
Het andere gebaar noem ik het handelgebaar. De waargenomen wereld nodigt mij uit tot activiteit. Ik kom in beweging in een poging om de waargenomen indrukken naar mijn hand te zetten en ze bruikbaar te maken voor mezelf. Niet ‘wat is er’ maar ‘wat doe ik er mee’ is belangrijk.
Al handelend verander, herschep en creëer ik iets zodanig dat het in mijn bestaan een plaats kan krijgen. Vreemd eiwit, dat mij maar allerlei akelige allergische verschijnselen zou bezorgen, herschep ik tot lichaamseigen eiwit en de uiterlijk waargenomen stoel dient om mijn innerlijke beeld van De Stoel te vervolmaken. Zoals ik met het waarnemen helemaal in de buitenwereld vertoef zo ben ik in het handelen helemaal in mezelf.
Alleen wat ik zelf wil is maatgevend voor mijn handelen.
Evenwicht
Elk mens, en dus ook het kleine kind, leeft bij de gratie van deze twee gebaren.
Dat ben je je niet zo bewust en dat komt omdat zich steeds iets ontwikkelt tussen of dankzij die twee gebaren. Het ‘helemaal buiten’ van het waarnemen en het ‘helemaal binnen’ van het handelen laten iets ontstaan dat zowel binnen als buiten is.
Ik noemde dat hierboven al binnenwereld en betoogde dat ons ik-gevoel hier zijn basis heeft. Met je persoonlijkheid, je ik, ben je zowel in de wereld door de interesse voor wat zich daar allemaal voordoet maar ook in jezelf, levend met je eigen motieven en drijfveren, emoties en idealen.
En eigenlijk is dat gebied tussen het waarnemen en het handelen in wezen het belangrijkste in een mens omdat je vandaaruit leeft en allengs meer richting geeft aan het waarnemen en het handelen. Maar bij het kleine kind is het nog niet zover. Er is daar nog volop ‘werk in uitvoering’. Wanneer je naar de veranderingen in de gestalte van een opgroeiend kind kijkt, kun je de vormen van dat ‘werk in uitvoering’ constateren.
De verhouding van de grootte van het hoofd ten opzichte van de romp verandert namelijk ingrijpend in die zin dat het hoofd relatief steeds kleiner wordt en de romp relatief steeds groter. Wanneer je daarbij bedenkt dat het hoofd een typisch ‘waar-neem’-karakter heeft en de romp en ledematen veel meer ‘handel’-karakter dan duidt dat erop dat het kind ten aan zien van de bovenbeschreven twee gebaren in de eerste zeven à acht jaren van zijn leven een belangrijke ontwikkeling doormaakt.
Je zou kunnen zeggen dat het kleine kind lichamelijk eerst sterk vanuit het waarnemende nabootsen leeft en pas geleidelijk aan vanuit de eigen individuele motieven tot handelen komt. De vorming van de binnenwereld leeft in eerste instantie sterk in deze wereld van de waarneming en pas later in de wereld van het handelen.
Ziekzijn
Als met dit verhaal de indruk gewekt is dat de kinderlijke ontwikkeling een geruisloze, harmonieuze en evenwichtige aangelegenheid is, dan is dat niet in overeenstemming met de werkelijkheid. In de regel gaat het opgroeien met vallen en opstaan gepaard. Het valt niet mee om de eigen individuele binnenwereld op te bouwen. Een klein kind is vaak ziek, voelt zich daarbij onprettig en is lastig. Ook kunnen zich allerlei pedagogische problemen voordoen: niet eten, slapen, zindelijk worden enzovoort. In het ziekzijn of ‘moeilijk gedrag vertonen’ kun je een heleboel verzet proeven. Bij ziekzijn heb je het overigens ook over weerstand: verzet tegen indringers van buitenaf in de vorm van bacteriën en virussen. Om het ziekzijn te begrijpen zijn verschillende scenario’s denkbaar.
Het is daarbij belangrijk om twee aspecten van ziekzijn te onderscheiden, namelijk dat wat ziek heeft gemaakt en dat wat de reactie van het lichaam daarop is geweest.
Als een kind ziek in zijn bedje ligt is daar al van alles aan vooraf gegaan. De koorts, het verslijmen van ogen, oren, keel en longen, het overgeven of heftig transpireren zijn allemaal uitingen van vanuit het lichaam ontstane activiteit. Het kind wil niet eten, niet spelen en geen andere mensen zien behalve zijn moeder. Het onttrekt zich aan de wereld van het waarnemen.
Wanneer een klein kind goed ziek is dan toont hij zich als handelend, in het lichaam ingrijpend, wezen. Vaak is het dan ook zo, ook al is dit alleen voor intimi waarneembaar, dat het kind na een flinke koortsbui in het een of andere aspect van zijn bestaan veranderd is; het toegeven aan het handelend vermogen, of liever gezegd het er in ondergedompeld worden, stelt het kind in staat om weer een nieuw stukje eigenheid te verwerven.
Ik zou willen stellen dat het ziekzijn van kleine kinderen te maken heeft met het tijdelijke onvermogen om de waargenomen buitenwereld voor het eigen bestaan zinvol te maken. De waarnemingen blijven onverteerd en daardoor blijven de gebieden in de binnenwereld waarop ze betrekking hebben te onpersoonlijk. Dat kan aan de waarnemingen liggen (te veel, te nadrukkelijk, te weinig op de kinderlijke waarneemvermogens toegesneden) of aan het kind zelf dat door allerlei omstandigheden niet in conditie is, of, wat meestal zo zal zijn, een combinatie hiervan. Nog anders gezegd: het kind blijft een beetje steken in de ‘hoofd’-fase en biedt te weinig ruimte aan de ‘romp’.
Virus
Wanneer je naar de klassieke kinderziektes als rode hond, kinkhoest, mazelen of waterpokken kijkt, dan valt op dat ze zich allemaal op een bepaald terrein van het lichamelijk functioneren manifesteren (kinkhoest – luchtwegen, waterpokken -zenuwstelsel, mazelen – slijmvliezen), koortsend verlopen, zich epidemisch gedragen en een virus als verwekker hebben. Alleen roodvonk is een bacterieel veroorzaakte aandoening.
Een virus is een wezen zonder eigen stofwisseling. Het is eigenlijk alleen maar een bundeltje informatie over de hoedanigheden van het onderhavige virus. Pas na het binnendringen van een levende cel is het virus in staat om de stofwisseling van die cel zodanig te veranderen -doordat het als een kern (vergelijkbaar met het hoofd) voor die cel gaat functioneren, dat de cel in plaats van zijn eigen producten nieuw virus gaat vormen. Een virus is een hoofd zonder buik. Het is dan ook niet voor niets dat de besmetting met een virus zich meestal via de slijmvliezen van het hoofd voltrekt Het virus als typisch ‘hoofd’-wezen voelt zich in hoge mate aangetrokken tot dat wat in ons lichaam het meest ‘hoofd’-wezen is.
Verkouden worden is niets anders dan het waarnemen van het desbetreffende virus. Hoe moet je je nu een besmetting met een virus voorstellen? Op grond van het bovenstaande verhaal zou je je voor kunnen stellen dat er in de ontwikkeling van het kind een situatie ontstaan is dat een bepaald gebied, bijvoorbeeld de longen en functies die hiermee samenhangen, eraan toe is om op een nieuwe, meer persoonlijke manier omgewerkt te worden. De longen functioneren wel, maar voor de rol die ze moeten spelen in bijvoorbeeld de ontwikkeling van het emotionele leven, is dat niet meer voldoende. Wat betreft zijn longengebied is het kind uit zijn jasje gegroeid. Er is een nieuw elan nodig, maar waar haal je dat vandaan? Uit zichzelf is het lichaam hier kennelijk niet toe in staat. Het te veranderen gebied ligt, onpersoonlijk en wel, te wachten op het vernieuwende moment. En net zoals op braakliggend terrein planten beginnen te groeien, kinderen hutjes gaan bouwen en allerlei dieren zich vestigen, zo vestigt zich op het braakliggende longengebied het kinkhoestwezen dat zich hiertoe kennelijk aangetrokken voelt. Waarom dat zo is valt buiten het bereik van dit artikel. Het interessante is nu dat daar, waar het te onpersoonlijk zijn van het longengebied niet meer werd waargenomen door het organisme, nu, met bewoning van het kinkhoestvirus, dit ineens wel gebeurt. En dat is het speciale aspect van de klassieke kinderziektevirussen te midden van al die andere minder opvallende soortgenoten, namelijk dat ze in staat zijn om de aandacht van het organisme te richten op een zeer bepaalde eenzijdigheid, op een gebied waar het organisme te weinig doordrongen is van de individuele zingeving en navenante omwerking.

Die aandacht uit zich dan in het verzet, het oproepen van het handelende deel wat zich uit in de vaak massieve koorts en andere bij het te doorwerken gebied passende symptomen. Dat we dit proces de ziekte noemen komt omdat we de voorgeschiedenis niet hebben kunnen waarnemen.
Het epidemische aspect van veel kinderziektes zou er mee samen kunnen hangen dat veel kinderen op ongeveer hetzelfde moment met dezelfde ontwikkelingsstap bezig zijn en daarmee vatbaar voor het virus. Veel kinderen zijn op hetzelfde moment ‘in de stemming’.
Nieuw virus
We kunnen echter niet meer hard maken dat virussen, en heel specifiek de kinderziektevirussen, een belangrijke signaal- en prikkelfunctie hebben bij het kinderlijke organisme: ze zijn bijna verdwenen. Het lijkt erop dat de waterpokken en het onduidelijke zesde-ziektevirus de hekkensluiters zijn. Tegen deze ziektes wordt nog niet ingeënt; kinderen mogen ze nog krijgen en van de werking van de ziekte profiteren. Bof, mazelen en rode hond zijn de klassieke difterie, kinkhoest, tetanus en polio gevolgd en hierbij zal het niet blijven; meer ziektes worden ‘afgeprikt’ van kinderen.
Vanaf volgend jaar* wordt weer een nieuwe component toegevoegd aan de BMR-cocktail-vaccinatie: de Hepatitis influenza B, ofwel hersenvliesontsteking. De samenleving wordt steeds intoleranter voor niet-ingeënte kinderen, zoals te zien is met het verschijnsel dat veel kinderdagverblijven en peuterspeelzalen alleen toegankelijk zijn voor volledig geïmmuniseerde kinderen. Ouders die hun kinderen niet de standaard cocktails hebben laten geven krijgen dringende oproepen van de vaccinatiebureaus en zelfs standaard persoonlijke brieven waarin ze gewezen worden op de grote noodzaak van vaccinatie. Er wordt ook nu weer gesproken over inentingsplicht en het ontzetten uit de ouderlijke macht wanneer de ouders om principiële redenen van inenten afzien.
Hoe enthousiast we ook kunnen zijn over de groeizame werking van kinderziektes, reëel gezien kunnen we het doormaken van al die ziekteprocessen wel vergeten.
Ze zijn er niet meer. We zullen iets anders moeten bedenken voor ons kind dat voor zijn ontwikkeling een nieuwe enerverende impuls zoekt. Het virus zelf doet het niet of niet lang meer. Het enige wat ons dan rest is de wetenschap over wat het deed, welke functie welke kinderziekte had in het groeiproces van het kind. En dat zou nog wel eens belangrijk kunnen zijn.Opvoeden is steeds minder een vanzelfsprekende, halfbewuste aangelegenheid. Elke handeling moet doordacht worden. Kinderen kunnen niet meer zomaar op straat spelen in de grote steden, je kunt ze niet meer een appeltje laten opeten zonder het geschild te hebben en overal liggen in de reclame gevaren voor de kinderziel op de loer. Het past daar ook bij dat je je kinderen veel beter waarneemt dan voorheen noodzakelijk was. Het zou zo kunnen zijn dat wij als ouders op den duur, en ik denk dat het hier om een vaardigheid gaat die we ons nog moeten verwerven, in staat zouden moeten zijn om aan ons kind waar te nemen waar het in zijn ontwikkeling blijft steken. Aanwijzingen in het gedrag, het eetpatroon of het lichamelijk welbevinden zouden ons meer moeten gaan zeggen dan tot nu toe het geval geweest is. Net als de kinderbespreking door de leerkrachten op de vrijescholen (die daar ook nog moeite genoeg mee hebben!) zou er voor kleine kinderen iets als een ouderbespreking moeten ontstaan. Vaak zal zoiets zich al ontwikkelen op consultatiebureaus of op het spreekuur van de dokter. Er kan dan bij zo’n bespreking een gevoel ontstaan van: ‘Eigenlijk zou hij of zij nu mazelen moeten kunnen doormaken’. De volgende stap zou dan die kunnen zijn waarbij er in het spel, de voeding of andere levensverrichtingen zodanige veranderingen worden aangebracht dat het ziekteproces gesimuleerd wordt. Het kind wordt nu door de ouders voorgedaan wat voorheen door het virus werd voorgedaan. Hoe dat allemaal precies zou moeten is iets dat nog nader uitgewerkt zou moeten, worden. Een overzichtelijke lijst van de verschillende kinderziektes en hun ‘opvoedkundige taken’ is nog niet gemaakt. Laat staan dat er alternatieve, pedagogische antwoorden zijn bedacht voor het kind dat die ziektes niet door kan maken omdat het ertegen is ingeënt. Er ligt hier een mooie taak voor hen die zich in de antroposofische geneeskunde met kinderen bezighouden.
Hiermee zijn we bij de kern van het probleem van de kinderziektes en het inentingsvraagstuk. Opvoeden is een zeer persoonlijke zaak; elk kind moet weer anders begeleid worden. In het opvoeden maak je steeds allerlei afwegingen en keuzes. Zo kun je, op basis van de benodigde informatie, ertoe komen om af te zien van bepaalde ingrepen in de gezondheid van je kind. Inenten is zo’n ingreep. Zolang een beslissing bewust en weloverwogen genomen wordt heeft die alle recht van bestaan. Angst voor straf van het Opperwezen hoort daar niet bij. Categorisch alle inentingen voor alle kinderen afwijzen ook niet. Polio is naar mijn idee een te gevaarlijk stukje ‘informatie’ om je kind zomaar aan bloot te stellen. Inenten daartegen lijkt me niet ondienstig, maar ook daar kun je je eigen ideeën over hebben.
Ten slotte
Samenvattend kun je zeggen dat kinderziektes actueel blijven voor al diegenen die zich met opvoeden bezighouden. In de eerste plaats is daar de rol die de nog beschikbare virussen kunnen spelen; waterpokken, de zesde ziekte en een enkele verdwaalde (a-typische) mazelen of bof. In de tweede plaats laten virussen zien hoe het samenspel van waarnemen en handelen bepalend is voor de kinderlijke ontwikkeling. Verder vormen ze in hun verminderd beschikbaar zijn een uitdaging om hun werkzaamheid pedagogisch na te bootsen. Tot slot worden wij als ouders door het inentingsprobleem weer eens nadrukkelijk gewezen op wat het betekent om voor de opvoeding zelf keuzes te moeten maken en verantwoordelijkheid te dragen. Maar onze kinderen zijn daar bij gebaat. Die groeien bij de gratie van onze innerlijke bemoeienissen waarmee we proberen om het bij elk afzonderlijk kind zo goed mogelijk te doen. Meer kan niet.
.
Opvoedingsvragenalle artikelen 
Ontwikkelingsfasen: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
3234-3044

.

.

.