.
(Willem Beekman, Jonas 23 13-07-1979)
.
RITMEN IN DE PLANTENWERELD
In het vorige artikel kwamen ritmische verschijnselen aan de orde van tweeërlei soort:
– de ritmiek, zoals die zichtbaar is aan de complete plant, maar dan uitgedrukt in de ruimte: bladgolvingen, jaarringen, bladstanden, geledingen, inwendige opbouw, enz.
Hierbij lijkt het alsof het ritmische verstild is in de plantenvormen. Bij ritme stel ik me meestal een relatie voor tussen beweging en rust, die zich in de tijd afspeelt (hartslag).
De plant gaat hier anders mee om. Het herhalingsprincipe, de beweging worden in beeld gebracht. Er worden ‘plaatjes’ van gemaakt, die je voor je kan zien. Stollingsprocessen, afdrukken, vastgehouden door de materie van de plant. Als je in je voorstelling een stap verder gaat, dan komen de vormen in beweging, dan zie je de tijd meedoen en er ontstaan golvende, deinende, uitdijende, samentrekkende, stromende, vloeiende bewegingen.
Dit gebeurt in de plant niet op zo’n snelle manier. Het gebeurt wel, maar dan zó uitgerekt in de tijd, zó langzaam, dat wij er weinig tot niets van merken. We blijven de toeschouwers, die naar afgewerkte ‘plaatjes’ mogen kijken.
– de ritmiek, zoals we dat meestal zien: snelle beweging, volgbaar, (of meetbaar). Als voorbeeld noemde ik de huidmondjesbeweging, afhankelijk van de omgeving. Veel zon, droogte, weinig wind en al die factoren meer beïnvloeden de bewegingen van deze uiterst fijne bladorgaantjes. Ik wil bij dit laatste type nog wat langer stil staan en ten slotte nog een voorbeeld bespreken van het eerste ritme-type.
Welke bewegingen maakt een plant zoal? Wanneer zie je echt een soort hartslag, een zich herhalend proces? Dat zijn bijna altijd de bewegingen die bewerkt worden door de zon, de dag/nacht-ritmiek dus. Eerst zie je alleen maar groen met een flauw-geel vermoeden ertussen. Dan gaat het ineens snel, totdat een open stralend bloempje naar de hemel kijkt.
’s Avonds keert het proces om. Vele bloemen maken deze ontvangende en afsluitende beweging. Ook knoppen kunnen dat. Soms kun je je er ineens van bewust zijn, hoe zelden je voor deze dingen wakker bent. Je merkt pas aan het ontbreken van een stralend gele paardenbloemenzee midden op de dag, dat er met het weer iets aan de hand is. Het blijkt dan ineens somber en bewolkt te zijn. Ik kan me innerlijk dan best open en stralend voelen, maar een paardenbloem niet. Volledige afhankelijkheid, volledige overgave, volledige volgzaamheid tegenover de zon, het licht. Het is de natuurkwaliteit die door deze plantjes in beeld wordt gebracht.
Een ander voorbeeld: sommige bloemen (pinksterbloemen bijvoorbeeld) gaan niet alleen dicht ’s avonds, maar laten het kopje hangen. Is dat niet een prachtig beeld van de stemming die de omgeving in zich draagt? Ook heel algemeen zijn de volgbewegingen. Heel langzaam draait de plant zijn bladeren, twijgen, bloemen, zelfs hele stengels naar het licht toe. Het is soms met het oog volgbaar. Weer een beeld van de afhankelijkheid: de dagelijkse zonnebaan wordt herhaald in het klein door miljarden orgaantjes, door ontelbare blaadjes en bloempjes. Het is alsof die ene machtige hemelbeweging versplinterd wordt tot nietige herhalingen in de plantenwereld, inwendig gebeurt er dan ook nogal wat. Want de groene plant vertaalt de zon in substantie, en wel op een zeer ritmische manier. Overdag vorming van suiker, ’s nachts omvorming daarvan tot zetmeel en gedeeltelijk ook het opslaan daarvan. Natuurlijk wordt deze zonnesubstantie ook verbruikt (dag en nacht) maar de vorming, de opbouw overheerst. Als je daarover nadenkt is het wondermooi. De zon wekt een warmtestof (suiker) in de plant. Deze stof wordt door bomen uiteindelijk tot cellulose en ook tot hout gemaakt. Het afzetten daarvan, het ritmisch opbouwen daarvan wordt ook weer door de zon beheerst:
zonnewerking in dag/nacht… suiker en zetmeelvorming
zonnewerking in een groeiseizoen… houtvorming en afzetten daarvan (jaarringen)
zonnewerking op lange termijn… zonnevlekkenritme (ruim elf jaar) is zichtbaar in de jaarringen.
Het procesritme van de korte termijn (dag/nacht, stofomzettingen) gaat
langzaam over in vormritme, beeldritme van de lange termijn. Daarbij wordt een substantie uitgescheiden, die wel eens drager van het ritme wordt genoemd: water. Bij iedere verdichtingsstap (suiker – zetmeel – cellulose-houtstof} verliest de materie water en wordt daarmee zwaarder, vaster en compacter.
Een veraardsing zou je kunnen zeggen. In het vorige artikel – Jonas 22 – heb ik beschreven hoe de golvende ritmiek in de plant zichtbaar wordt bij het overheersen van waterprocessen. Bij verhouting treedt het water terug en laat in stilte een afdruk achter (jaarringen).
Niet alleen het water is een ritmedrager. Hetzelfde kan gezegd worden van suiker (glucose). Iedereen weet dat ons lichaam deze stof ‘broodnodig’ heeft. (We halen suiker dan ook meestal uit brood door omzetting van zetmeel.). In de lever wordt uit suiker een stof gemaakt, die sterke verwantschap heeft met zetmeel, en wel glycogeen. Overdag suikeropname, ’s nachts glycogeenopbouw. Een constant ritme van suiker naar glycogeen en omgekeerd, als onze spieren ernaar vragen. Het ritme waarmee de plantenwereld de suiker vormt en verwerkt vindt een logisch vervolg in ons lichaam. Het zijn de uitingsvormen van hetzelfde grondmotief, waarin suiker zich ‘thuisvoelt’.
In de dierenwereld komt dit motief ook voor en wel zeer uitgesproken bij insecten, met name bij bijen. Het leven van deze dieren is gebouwd rondom suiker en ritme. Ritme in de bijendans (die merkwaardige lemniscaatbeweging van werksters, om een nectarbron mee aan te wijzen) en in de verwarming van de kolonie. Als ’s winters de bijenkluit afkoelt, gaan de buitenste dieren naar binnen bewegen. Daardoor moeten de binnenste dieren naar buiten, met als gevolg een soort kloppende beweging, die warmte vrijmaakt. Deze warmte komt van de verbruikte suiker.
Tot nu toe hebben we gekeken naar de relatie met de zon.
Er is nog een andere ritmiek die daar niet direct mee samenhangt. Meerdere malen heb ik vol bewondering staan kijken naar het gedrag van klimmende en rankende planten. U kunt het zelf eens proberen met de heggenrank (Bryonia dioica). De dunne ranken staan doorgaans vrij in de lucht en maken langzame, rondtastende bewegingen. Daarmee wordt steun gezocht bij een takje, een hek of een vinger. Als u langzaam op één plaats over de rank aait, dan is een kwartier later een lus gevormd rondom uw vinger. Na enkele uren geduld is er een soort spiraal ontstaan, waardoor de plant een nieuw anker heeft gevonden. Die kurkentrekkers zijn heel algemeen bij de heggenrank. Vlinderbloemigen bezitten bladranken, waarmee deze bewegingen voortdurend gemaakt worden (erwten, bonen, enz.). Deze bewegingen worden niet door de zon geleid, maar hangen samen met een omgeving zoeken, aftasten, proeven.
Zoals beloofd, nog even terug naar het eerste ritmevoorbeeld: het in beeld (in de vorm) brengen van ritme. Hierbij heeft Goethe ons opmerkzaam gemaakt op een fenomeen dat langzamerhand de Jonaslezer vertrouwd zal zijn: de bladmetamorfose.
In deze fase van het jaarverloop word je voortdurend getroffen door de kunstzinnige manier waarop planten met hun bladvormen spelen. Boterbloemen spreken in dat opzicht een rijke taal. Als je langs de stengel omhoog gaat en de achtereenvolgende bladeren bestudeert, dan is er een groot vormverschil tussen het eerste en het laatste stengelblad, met daartussen een hoogtepunt wat betreft grootte en structuur: vaak zeer ingewikkeld ingesneden en verdeelde bladeren, waarvan je direct zegt: ‘O ja, een boterbloemblad’. De onderste, meer ronde en kleine bladeren, of de bovenste, meer spitse en steelloze bladeren zijn moeilijker te herkennen als typisch boterbloem. Je ziet eerst kleine bladeren, dan een
opzwelling van vorm en grootte en ten slotte afname tot kleine bladslipjes. We zien dit bij veel plantensoorten. Eerst uitbreiden, dan samentrekken (een soort plantenhartslag). Wat volgt er nu op de sterkste samentrekking? Een nieuwe uitbreiding in de vorm van de (groene) kelkblaadjes. Deze staan samen met de andere bloemonderdelen niet meer verspreid langs de stengel, maar zijn alle verzameld op een klein gedeelte van de plant, de bloembodem. Na de
kelkuitbreiding volgt er even niets (samentrekking) waarna een nieuwe explosie volgt: de kroonbladeren zijn nu gevormd, vaak bont gekleurd, geurend en soms snel verwelkend. Deze bladen trekken zich weer sterk samen om de meeldraden en de stampers te vormen. Hierop volgt nog eenmaal een uitbreiding, die vaak buitengewoon sterk is en veel materie met zich meeneemt: de vruchtvorming. Als allerlaatste komt de samentrekking in het zaad. Daarin zit een nieuwe plant, gecomprimeerd tot de kleinst denkbare ruimte.
Een viervoudig herhaald proces van uitdijing en samentrekking: eerst de stengelbladeren, dan kelk, kroon, meeldraden/stampers, vrucht en zaad. Een soort hartritme van vier keer, dan is de plant klaar met groeien, dan is het groeiseizoen afgelopen, dan is de nieuwe plant in aanleg gevormd. Het lijkt alsof de plant zichzelf opzweept, oplaadt, verrijkt met kracht door middel van een ritmeproces, om tenslotte in de aarde een nietig zaadje achter te laten. Wat een ingehouden kracht moet er in die ontelbare zaden aanwezig zijn, als ze ’s winters in de aarde rusten. Wat een kracht voelen we in de lente als al die planten tevoorschijn komen en omhoog schieten. Dan komt de zonnekracht van de vorige zomer ineens naar buiten en laat in ons een geweldig opstandingsgevoel achter.
.
Ritme: alle artikelen
Plantkunde: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: alle klassen
.
544-498
.