Tagarchief: puber

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen’- puberteit (1-1)

.

Schoolarts in Stroom*, jrg.2, nr.4 2006
.

puber’tijd’

Achteraf is het altijd makkelijk om te zeggen dat de puberteit echt voorbij gaat. Maar dat deze levensfase voor puber en voor ouders flink lastig kan zijn, blijkt maar al te vaak.

De ouders hebben vanaf de babytijd alles bepaald voor hun kind; te beginnen bij het geven van de naam. En de pasgeboren baby, met zijn kwetsbaarheid en afhankelijkheid, wekt een enorm verantwoordelijkheidsgevoel om alles zo goed mogelijk te doen voor deze spruit.
Goede voeding, warme kleding, verantwoord speelgoed en later een goede school.
Het kind leert in de eerste tijd door nabootsing. Je kunt zien hoe jonge kinderen hun ouders bijvoorbeeld tot in hun lichaamshouding proberen na te doen. Zo zag ik laatst een driejarig kind met de benen over elkaar gezeten en met de wijsvinger langs de wang gelegd bedachtzaam een gesprek voeren. Zij keek daarbij net zo serieus als haar moeder.

In latere kinderjaren worden alle te verwerven vaardigheden, zoals zwemmen, schaatsen, fietsen en noem maar op, begeleid en mogelijk gemaakt. Gezinnen met kinderen op de basisschool kunnen tegenwoordig heel druk zijn met een volgeroosterde week waarin iedereen zo zijn sport, muziek, zwemles enzovoort op zijn bepaalde tijd moet doen. En de ouders zorgen dat alles reilt en zeilt. Natuurlijk hopen zij dat dochter- of zoonlief op de ingeslagen goede weg verder gaat in de bovenbouw. Vader en/of moeder hebben immers al langere tijd het juiste voorbeeld gegeven en veel geïnvesteerd. De kinderen hebben zo ongeveer alles wat hun hartje begeert, dus waarom zou er nou moeilijk gedaan moeten worden?

Dan komt er zo’n puber bij mij langs om eens ernstig over zijn ouders te klagen. “Zij zijn zo veranderd de laatste tijd”, hoor ik dan. “Over alles zeuren en zaniken, ik word er niet goed van. Wat er met hén aan de hand is ?”
En ze schamen zich voor het zogenaamde verstandige en verantwoorde eten. “Ik neem geen vriendjes meer mee naar huis als we pastinaak of gierst eten. En dan die klassieke muziek… belachelijk!”

Als ik doorvraag over de ruzies thuis gaat het vaak over de fietsen die bij herhaling tegen de schuurdeur worden gedeponeerd en over de kleren die door de kamer en op het bureau liggen, afgewisseld met kauwgumpapiertjes, Cd’s en schoolboeken. “Waar bemoeien ze zich mee?”, vraagt de puber zich af.

Het kan moeilijk zijn voor ouders, en innerlijk pijn doen, om de controle te verliezen en het altijd zo goed geklede kind in te korte, blote kleren te zien lopen. En dan die grote mond die je krijgt als je er wat van zegt.

Maar de puberteit is doorgaans een noodzakelijke fase en uit zich in een worsteling om zich los te maken van alle zo goed bedoelde zorgen en bemoeienissen van de ouders, want een kind wil zijn eigenheid vinden. De beleefde avonturen van de ziel zijn de grondslag voor latere volwassenheid. En die avonturen kunnen heftig en grenzeloos zijn. Het geschenk uit het verleden – alles wat de ouders het kind hebben meegegeven – moet overboord. Het kind wil vanaf nu de dingen uit eigen ervaring leren maar verkeert tegelijkertijd vaak nog in een soort leegte; het verleden wordt achtergelaten maar de lonkende toekomst is nog onduidelijk. “Wie ben ik eigenlijk en wie wil ik worden?” vraagt de puber zich af.

De begeleiding van een kind in deze levensfase vraagt om inzicht in het pad dat het kind wil of moet gaan. Het kan voor de ouders een confrontatie zijn om het kind rechts-of linksaf te zien slaan. Het roept de vraag op of je kunt loslaten en vertrouwen, want de rode draad van het kind kan een heel andere zijn dan die van de ouders. De puberteit is dan een appel aan de ouders om de eigen, nog niet doorgemaakte ontwikkeling op te zoeken en onder de loep te nemen. Deze tijd is ook een kans voor ouders. Er zit namelijk vaak iets heel waars in wat de puber zegt of vindt – hoewel het meestal niet makkelijk is om die waarheid onder ogen te krijgen. Waar wil je altijd nog gelijk hebben, waarom reageer je zelf nog zo emotioneel of voel je je de zondebok? Waarom wil je zelf altijd het laatste woord hebben of loop je dagen lang te mokken?

Dat er soms gevaren dreigen leert de ervaring helaas ook. Deze tijd vraagt om waakzaamheid en kennis in het omgaan met computers, internet, computerspelletjes en hun; verslavende werking. Maar ook het omgaan met drank, drugs, uitgaansleven, verliefdheden (op de verkeerde types), neerslachtige stemmingen of eetproblemen kan verontrustende vormen aannemen. Hulp van buitenaf is soms nodig.

De puber vraagt echte aandacht en nabijheid van zijn ouders en leraren en wil in zijn experimenteren serieus genomen worden.

Het is op de vrijeschool ook in deze bovenbouwtijd een geschenk dat de leerstof ontwikkelingsgericht is en aansluit bij het beleven van het kind. Er wordt een appel gedaan op eigen oordeelskracht en eigen inzicht. Het is niet toevallig dat juist in de 9e klas de Franse revolutie behandeld wordt en dat het landmeten in de 10e klas te maken heeft met het innemen van een standpunt. In de loop van een aantal jaren kan het Ik langzaam maar zeker greep krijgen op het woelige zielengebeuren waardoor het individu als persoonlijkheid kan uitrijpen. Het is in onze tijd en cultuur een voorrecht dat kinderen kunnen en hopelijk mogen puberen.

*Stroom: uitgave van Antroposana.
Het tijdschrift is inmiddels omgedoopt totIta‘.

Jeanne Meijs: Puberteit, de smalle weg naar innerlijke vrijheid 

Meer van Jeanne Meijs

.

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

.

1872-1757

.

.

VRIJESCHOOL – Kind mogen zijn

.

Regelmatig publiceer ik hier artikelen die qua verschijningsdatum gerust ‘uit de oude doos’ mogen worden genoemd. Kijk je naar de inhoud, dan blijken deze artikelen nog uiterst actueel te zijn. Dat heeft alles te maken met de basis van de artikelen: de pedagogische visie van Rudolf Steiner. Daarin vinden we gezichtspunten die, omdat ze zo samenhangen met het wezen mens, nauwelijks verouderen: streven naar harmonische opvoeding; het belang van creativiteit; de waarde van het spel voor het (kleine) kind. Enz.

.
Bernard Lievegoed, Jonas 20, 3 juni 1977
.

kind mogen zijn
.

Onder de titel ‘Kind mogen zijn’ sprak Bernard Lievegoed op 7 mei 1977 tijdens het congres ‘De tweede schoolstrijd’ over de ontwikkeling van het kind en de consequenties daarvan voor de onderwijsvernieuwing. Hieronder een schriftelijke neerslag van zijn betoog.

Ik wil mijn onderwerp benaderen vanuit de totale menselijke levensloop. Het kind-zijn is geen fase op zichzelf; noch is het een doorgangsfase of voorbereidingsfase op iets wat men dan het werkelijke leven noemt. Kind zijn is een volledig menszijn, met mogelijkheden die later verloren gaan en met onmogelijkheden die later pas tot mogelijkheid worden.

De Italiaans-Duitse filosoof Guardini zei: volledig mens is men in elke fase van zijn leven en in elke fase is het volledige leven aanwezig. Schaadt men één fase dan schaadt men de totaliteit. Dezelfde gedachtegang werd reeds uitgesproken door de Griekse filosoof Heraclitus: ‘Opvoeden is niet een emmer vullen, maar een haardvuur ontsteken’. In dit beeld gaat men een haarvuur ontsteken.

Dit heeft vele gezichtspunten. Wil het haardvuur kunnen gaan branden dan moet er iets aanwezig zijn dat wil gaan branden en voor het ontsteken zelf is maar een heel klein vlammetje nodig, niet meer dan een ‘wekker’. Is een haardvuur eenmaal brandende, dan brandt het uit zichzelf verder, en wordt steeds groter. Het verwarmt ten slotte een hele leefruimte en als we deze metafoor even doortrekken dan kan men zeggen: in de werkelijkheid zorgt het vuur later voor eigen verdere brandstof.

Nu kan men de vraag stellen: hoe krijgt men nu bij de hele jonge mens het vuur aan het branden en hoe wekt men het verlangen om in een veel latere levensfase misschien wel 50 jaar later, het vuur ook brandende te houden. Nu moet reeds in de kleuter de kiem gewekt worden voor de ‘éducation permanente’ die op latere leeftijd dan in zelfopvoeding overgaat.

Maar ook de kleuter kent zijn vorm van zelfopvoeding en wel door het spel. Ik heb het gevoel dat in de totaliteit van levensfasen de kleuter de grootste meester is in zelfopvoeding. Het leerproces te beschouwen als een informatie-opnemingsproces is een ontoelaatbare simplificatie en verminking.

Informatie-opnemingsverwerking

De informatie, opneming en verwerking zo efficiënt mogelijk te willen laten verlopen is ontsproten aan een technisch denken dat ervan uitgaat dat het grootste effect — de grootste output — bereikt moet worden langs de geringste inspanning, dus met minimaal energieverbruik.

Maar leren voor het leven verloopt nooit efficiënt, in de technische zin van het woord. Men hoeft slechts te letten op de directe gedragsveranderingen en dan zal het blijken dat die als maatstaf gebruikt worden voor de mate van leren. Informatie-reproductie en gedragsverandering kan men meten. De verleiding is groot dat gemetene gelijk te stellen met het leerproces.

Vandaar ook het geloof in de heilige toetsen, die als maatstaf moeten gelden voor het leersucces. Het denken van de onderwijstechnologie is niet geheel onjuist maar het is partieel, het ziet naar de buitenste kant van het leerproces: de gedragsverandering. Juist deze gereduceerde visie is veel gevaarlijker dan een totale dwaling. Beziet men het kind-zijn als een onvervangbaar deel van de totale biografie, dan komen alle onderwijskundige problemen in een nieuw en omvattend licht te staan. Dan valt op dat wat er in de kinderjaren gebeurt, of wat er niet gebeurt, in geen enkele andere levensfase even intensief te beleven of in te halen is. Die ervaringen zijn onvervangbaar. Wat er in deze korte jaren gebeurt straalt uit over evenzovele tientallen jaren later.

Ik zei het al: het kind is een meester in zelfopvoeding, alles uit zijn omgeving gebruikt het daarvoor, het gebruikt het op z’n eigen originele wijze. Alleen al kan men waarnemen hoe elk kind op z’n eigen wijze leert lopen en praten — een fascinerende zaak om in eenzelfde gezin twee verschillende kinderen te zien die op een totaal eigen wijze leren lopen en spreken. Kijk hoe het kind anders speelt met hetzelfde speelgoed om dat te leren wat het straks nodig heeft om als volwassene iets eigens in de wereld te kunnen brengen. Zodra wij doelgericht speelgoed brengen en nuttige en bedachte handelingen laten uitvoeren, conditioneren we kinderen op een leerproces dat wij nuttig vinden.
We sluiten de toekomst af en we bepalen die en beperken die tot die handelingen die wij juist of nuttig achten. Maar het spel kent geen gesloten toekomst, spel kent geen directe leerdoelen. Het spel wordt gespeeld met een open toekomst, het spel voert naar ervaringen die een antwoord zijn op mijn wijze van vraagstelling waardoor ik creatief kan zijn en niet de wijze waarop de onderwijstechnoloog meent dat ik creatief moet zijn.

Creativiteit

Hoe komt men op de idee om creativiteit bij kleuters en later bij leerlingen te willen wekken met van te voren geprogrammeerde methoden of inhouden, al zijn die nog zo slim bedacht. In het onderwijs kan creativiteit alleen gewekt worden in situaties die zelf vanuit de creativiteit van de leidster of onderwijzer of leraar ontstaan zijn in een reële pedagogische situatie hier en nu, met deze kinderen op deze ochtend, met deze pedagoog. Ingeblikte creativiteit is niet meer kiemkrachtig. Creativiteit kan ook niet in een apart uur onderwezen worden, zelfs niet met een uur kunstbeoefening. Het moet het gehele onderwijs doortrekken, in elke pedagogische situatie. Bij rekenen, taal en gymnastiek – in de kleuterleeftijd, in elke spelsituatie, bij het vertellen en ook bij het opruimen van de klas.

De echte les wordt tijdens de les geboren, in het samenspel van pedagoog en kinderen, echte creativiteit is nooit efficiënt in de zin zoals de onderwijstechnoloog die opvat. Creativiteit maakt omwegen waarop pas het wezenlijke ontdekt wordt. De mens in de creatieve situatie gebruikt meer energie dan strikt nodig is om een zogenaamd doel te bereiken. Zodra hij de beste methode gevonden heeft en deze verder toepast, is hij per definitie niet meer creatief, maar herhalend bezig.

Men kan proberen het kind te vinden via de kortste en meest efficiënte weg, door het meteen een door een ander gevonden weg aan te bieden. In de industrie noemt dat de methode van de versnelde scholing: oefen stap voor stap de handelingen of de intellectuele operaties via de ‘one best way’ — : enig juiste weg — en je kunt in de kortst mogelijke tijd van een ongeschoolde een geschoolde arbeider maken, bruikbaar voor op de training volgende geprogrammeerde arbeid. Dat alles is bijzonder nuttig — het is ontdekt en ingevoerd in oorlogstijd, om veel arbeiders voor in de munitiefabrieken klaar te maken en helaas na de oorlog als methode ingeslopen in het denken over onderwijstechnologie.

Oefenen

Overdrijf ik nou? Maar kijkt u zelf hoe in laatste vijf jaar de inrichting en het lesmateriaal van de kleuterschool aan het veranderen zijn. Het speelklimaat is veranderd in een klimaat van wetenschappelijk verantwoord doelgericht oefenen. In plaats van vrij te mogen spelen met veel open materiaal worden allerlei series plaatjes aangeboden waarbij stiekem tellen, vergelijken, rubriceren geleerd moet worden. Elke kleuter moet zijn door anderen bedachte taken ook afmaken, elke zelfopvoeding is daarbij uitgesloten, en stuiten op onverwachte weerstanden of nieuwe ervaringen waaraan de kleuter of voorbij kan gaan omdat hij nog niet de ontwikkelingsrijpheid heeft om dit probleem te bekijken of waaraan de kleuter de voor hém en op dat moment aanvaardbare ervaring kan opdoen.

Maar ziet u, elke eenzijdigheid roept een tegenbeeld op. Daarom vinden we daar naast de kleuterschool ook de anti-autoritaire kleuterschool. Het kan daar voorkomen dat de ene kleuter tegen de andere kleuter zegt: ‘Joh, we moeten weer gaan spelen op de manier waar we zelf zin in hebben’.
Tussen deze uitersten is er een nieuwe weg, waarin situatie en materieel weer open zijn, d.w.z. voor meer dan één doel bruikbaar zijn, maar wat ook aanwezig moet zijn als de kleuter daar zelf aan toe is. Waar het even belangrijk is dat de kleuter een onooglijk lappenpopje liefheeft, als dat hij naar een sprookje luistert, waarbij het bij een bepaald woord nog weg mag dromen, maar ook weer flink helpt bij het opruimen.

Kind-zijn als kleuter betekent: spelend ontdekken en nabootsend spelen. Tijd hebben voor emotionele belevingen van vreugde en leed, verwachting en vervulling.

Dat betekent in de eerste plaats: doende leren en dat op een individuele manier die voor dit kind de meest doeltreffende manier is. Door de nabootsing van de omgeving verovert het de rechtopgaande gang, de moedertaal en het denken in het cultuurpatroon van zijn tijd. Het zal in de toekomst aan dit cultuurpatroon iets nieuws moeten kunnen toevoegen, anders stagneert de hele cultuur. De kleuterschool mag niet meer of minder zijn dan een gunstig milieu voor zelfopvoeding in spel en luisterend opnemen. Hoe rijker en opener het gebodene, hoe beter.

kleuter

Kijken we nu naar een iets oudere leeftijd, het kind als scholier. Dan zien we dat dat de fase is waarin het kind zelf moet leren denken en ontdekken, maar dat in de fantasie als voorloper van een sociale werkelijkheid later. De leerling die alleen maar geprogrammeerd leert wat anderen voorgedacht hebben – dat is natuurlijk voor hun bestwil bedoeld en om hen onnodige ‘omwegen’ te besparen – die wordt misschien een nuttig werker in de door sociologen ontworpen structuren, weer natuurlijk voor aller bestwil bedoeld, maar geen sociaal verbindend mens. Dan zal hij in z’n dertiger jaren gaan klagen dat hij geen contacten kan maken, dat hem niets invalt, en hij of zij zal klagen over leegheid en vereenzaming.

Nog een fase later: het kind als puber en adolescent. Dat betekent de wereld ontdekken in verhouding tot de eigen toekomstvisie in ideaalstelling en ongeduld. De ontdekking van de taaie weerstand van de werkelijkheid: ‘We hebben gisteren al gezegd dat de hele situatie fout was en vandaag is er nog niets veranderd.’

De wereld ontdekken betekent ook antwoord krijgen van de wereld op de eigen prestatie. De beoordeling van het werk door anderen krijgt nu pas z’n echte pedagogische betekenis. Het is bekend dat elke leerling zijn leermethode instelt op de manier van examineren. Daarin hebben de leerlingen nog groot gelijk ook. Wie multiple choice examineert kweekt leerlingen die ‘losse feiten weten’ van levensbelang achten. Wie daarmee doorgaat in universiteiten — en dat gebeurt — selecteert niet de beste artsen en pedagogen.

Innerlijke zekerheid

‘Kind mogen zijn’ was de vraag die mij gesteld werd. Kind mogen zijn als kleuter, schoolkind, jonge mens, betekent het veroveren van talloze niet-examineerbare vermogens voor het latere leven. Deze vermogens kunnen echter in latere levensfasen doorslaggevend zijn voor het huwelijksbeleven, voor het functioneren in werksituaties en voor het leidinggeven op alle mogelijke niveaus. In de kleutertijd wordt veroverd een voor het leven durende innerlijke zekerheid, die vooral in de veertiger jaren vaak doorslaggevend is in huwelijk en beroep. Die spanboog is bijzonder groot maar hij is er.

In de schooltijd wordt veroverd het vermogen om met de mensen creatief om te gaan en iets te kunnen beleven aan mensen en aan de wereld. In de dertiger jaren komt het ontbreken van dit vermogen tot uitdrukking, bij de man in verzakelijking en verharding in zijn beroepsleven, bij de vrouw in vereenzaming en leegheid in het gevoelsleven. En beide kwalen zijn momenteel bijna epidemisch. Waarom kunnen de onderwijshervormers deze samenhangen niet zien? Hoe kon dat? Komt dat misschien omdat men geen dubbelblind proeven kan nemen over 40 jaar met mensen?

In de puberteitsjaren en daarna wordt veroverd de volwassenwording in de verhouding tot de realisatie van de eigen doelstelling. Daar moet geleerd worden dat tussen de idee en de verwerkelijking van de idee een eindeloos lange weg ligt van moeizaam overwinnen van weerstanden. Op dit punt zien wij de velen die eeuwige pubers blijven en zichzelf dan bijzonder progressief vinden ook.

De laatste tijd is mij herhaaldelijk gevraagd: heeft u er dan bezwaar tegen dat onderwijsvernieuwing gedragen wordt door een duidelijke politieke doelstelling? Ik heb moeten antwoorden: elk standpunt op cultureel, kunstzinnig of sociaal gebied is tevens een politiek standpunt. Mijn zogenaamd ontwikkelings-psychologische standpunt is óók een politiek standpunt, daaraan kan niemand zich onttrekken. Bezwaren beginnen pas daar waar de politieke keuze een scherp bepaald mensbeeld meebrengt. Dit mensbeeld bepaalt dan weer de pedagogische doelstellingen, die voor de één ideaal en voor de ander verwerpelijk zijn.

De keuze van mijn mensbeeld is een personalistische. Dat betekent dat naast de erfelijke aanleg en de invloeden van milieu de persoonlijkheid een derde kracht is met een eigen, zich langzaam doorzettende
levensdoelstelling. Pas uit deze persoonlijkheid, dit het Ik, het Zelf,, of hoe men het noemen wil, komt de vernieuwing van de cultuur, en niet uit eventuele opgelegde sociale structuren. Maar even zomin als het toelaatbaar zou zijn dat ik mijn visie aan heel Nederland zou willen opleggen, zomin is het toelaatbaar dat een overheid zijn visie aan heel Nederland oplegt. En waar de staat via de geldkraan een monopolistische positie in zou kunnen innemen, moet de overheid in dezen extra terughoudend zijn. Niveau-eisen kunnen gesteld worden, maar de weg waarlangs en het moment waarop dat niveau gehaald wordt, moet vrij blijven en moet ontstaan uit het concrete samenwerken van pedagoog en leerlingengroep. Pas dan kan de pedagoog er voor waken dat elk kind in iedere fase op zijn manier kind mag zijn.

Intellect

Nu ten slotte mijn zorg. De invalshoek van waaruit ik het kind-zijn bekijk is dat van de psychiater. Voor mijzelf was dat eerst de kinderpsychiatrie en later die van de volwassenen. En bij alle latere levenscrisissen stoot men steeds weer op onvermogens, ontstaan doordat bepaalde ontwikkelingen tijdens de kindheid niet tot stand zijn gekomen. Dit tot ontwikkeling komen van de emotionele rijpheid kan evenzeer komen door een te langzame ontwikkeling als door een te snelle ontwikkeling in bepaalde kinderjaren. Vooral de te snelle ontwikkeling heeft voor het latere leven desastreuze gevolgen. Wie te snel het kleuter-zijn afbreekt en afsluit door verintellectualisering van het kleuteronderwijs, die sluit tegelijk te vroeg die emotionele ontwikkelingen af die hem later existentiële positiviteit in het leven kunnen schenken. Men blijft dan onderontwikkeld in het gevoelsleven naast vaak een vroegtijdig ontwikkeld intellect. Dat intellect geeft na de veertiger jaren geen houvast meer voor de laatste levensfase. Elk leer- en ontwikkelingsproces heeft nu eenmaal resultaten op korte en op zeer lange termijn.

Te langzame ontwikkeling bij normale intelligentie geeft een heel ander beeld. De laatbloeiers gaan vooral in de moderne scholen een lijdensweg. Hun ontwikkelingsleeftijd houdt geen gelijke tred met hun
kalenderleeftijd. Ze komen onherroepelijk terecht in een schooltype dat beneden hun werkelijke vermogens ligt en ook daar gaat het vrij moeizaam. Ze komen pas op spoor als ze hun eigen tempo mogen volgen. Zij blijken nog op latere leeftijd over onverwachte reserves te beschikken en schieten maatschappelijk pas naar hun eigenlijke niveau na hun veertigste jaar. Dan blijkt pas wie ze werkelijk zijn.

Daarentegen zijn de vroegbloeiers de ideale klanten voor de intellectuele spelletjes en taken die ze in hun kleutertijd voorgelegd kregen. Maar meestal al na hun vijftiende jaar beginnen ook hun intellectuele prestaties af te zakken.

Mijn zorg is, dat het geheel van onderwijs op de kleuterscholen, basisscholen en secundair onderwijs de te snelle, te progressieve ontwikkeling bevordert. Waarbij intellectuele prestaties te voorschijn komen, emotionele en morele ontwikkelingen echter te vroeg worden afgesloten en daardoor onderontwikkeld blijven. En dit kan niet de bedoeling zijn van hen die met de beste bedoeling een dergelijk onderwijs propageren. Een ieder kan vanzelfsprekend staan achter het streven ieder wordend mens gelijke kansen te geven tot volle ontplooiing. Volle ontplooiing is echter een zeer individuele zaak die alleen tot stand komt indien er werkelijke vrijheid bestaat om in elk ontwikkelingsstadium ook werkelijk kind te mogen zijn.
.
Spelen of leren

Spelend leren?

Erica Ridzema

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Peuter en kleuter: alle artikelen

Rudolf Steiner over spel: alle artikelen

Spel: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: peuter en kleuter

.
961-889

.

.

.

 

 

VRIJESCHOOL – Leer van het kind om mens te zijn

.

Helmut von Kügelgen, Weledaberichten 116,dec.*1978
.

LEER VAN HET KIND OM MENS TE ZIJN
.

Een moeder rijdt haar kind in een wandelwagentje door het gedrang op het trottoir. Er komen mensen van de andere kant, ze passeren, staan in groepjes te praten. Soms is er langs de stoeprand meer plaats – auto’s schieten voorbij, vrachtwagens met hun geraas verduisteren de hemel, remmen voor het verkeerslicht. Nu naar de overkant: etalages, ervóór kisten met perziken, groenten – een snelle draai, de kinderwagen met het verraste kind wordt een tree hoger gewipt en in het felle licht van de supermarkt binnengereden. Wat heeft de dreumes beleefd? Met zijn gezichtje naar voren, vastgebonden zodat hij zich nauwelijks naar zijn moeder kan omdraaien, werd hij overweldigd door kleuren en vormen van gedeelten van lichamen, voorbijflitsende, door uitlaatgassen omgeven bont glinsterende autoflanken, door talloze indrukken die in onbeschermde ogen, oren, neusgaten, in al zijn zintuigen binnenstormen, zonder dat zijn bewustzijn dit alles afschermen, verwerken, rangschikken kan. Een overvloed van belevingen stroomt in de bron van zijn ziel – maar het zijn slechts flarden, brokstukken, schrikaanjagende dingen die alleen maar verwarring stichten.

Een tegenovergesteld beeld: een indiaanse vrouw in een drukke straat in Mexico. Terwijl ze loopt heeft ze het kind, dat in de rebozzo, de grote bonte doek op haar rug, gebonden was aan haar borst gelegd om het te zogen. Ze merkt de vriendelijke, nieuwsgierige blik van een onbekende en trekt de doek over het gezicht van het kind. Ze beschermt niet haar naaktheid, maar het wezen van het kleine mensje en wel voor ‘het boze oog’, dat haar kind zou kunnen treffen. – Wat heeft het kind beleefd? Het wiegende ritme van de lopende moeder, de warmte van haar lichaam, de nabijheid, de geur, de stem van de vertrouwde mens; vervolgens de moederborst, de tedere handen, de schaduw van de doek in plaats van de opdringerigheid van een onbekende.

Het wandelwagentje dwingt het kind om niet met het gezicht naar de moeder, naar de mens toe te zitten – hoe graag zou het zich voortdurend vastklampen aan het vertrouwde beeld, aan haar glimlach, aan haar vriendelijke woorden – maar als op een soort van golfbreker in de bruisende zee van de zintuiglijke indrukken gedreven te worden, afgesneden van het contact met de vertrouwde medemensen. Het is een symbool voor het verloren instinct hoe men met kinderen moet omgaan. De rebozzo, het ook nu nog bij het werk op de akker en in huis op de rug meegedragen kind, is als een droom van de saamhorigheid van moeder en kind, die vervlogen is. – Wij kunnen en willen dit ook niet meer zo doen. Maar wat dan wel?

Maand- en weekbladen met raadgevingen voor ouders, en advertenties die diep in de pagina’s tekst doordringen, een ruim aanbod dus uit de industrie op medisch en pedagogisch vlak, op het terrein van de voeding en de kleding, reclame voor leerspelen en speelgoed en niet te vergeten de wetenschappelijk-wijs opgeheven vinger van de psycholoog, de psychotherapeut en de vraagbaak tonen aan, hoe radeloos ouders en opvoeders – dikwijls ondanks hun grote liefde – tegenover hun kinderen staan. En steeds vaker en aldoor meer benadrukt worden de vragen: hoe leer ik mijn kind lief te hebben, hoe krijg ik een echte verhouding tot mijn kind? ‘Het onbekende wezen kind’ wordt een titel voor boeken en tijdschriften en wie voorgeeft het precies te kennen wordt gewantrouwd of blindelings gevolgd. Moet ik naar wensen vragen, de wil ‘vrij’ laten, bewustzijn opwekken? Moet ik geboden uitvaardigen, gehoorzaam­heid afdwingen, straffen uitdelen? Is het kind een kleine, domme volwassene, die zo gauw mogelijk net zo moet worden zoals wij zijn en net zo moet denken? Is het kinderstadium in zichzelf voleindigd en dichter bij het menselijke dan wij, volwasse­nen, gespecialiseerd in onze standpunten, rollen, beroepen, sociale omstandighe­den, leeftijd?

‘Een verwarrende leer die tot verward handelen leidt regeert de wereld’, schreef Goethe vijf dagen voor zijn dood aan Wilhelm von Humboldt. De scheppende, van ernstige gedachten doortrokken fantasie van de grijsaard nam de denkrichting waar, die naar het tijdperk van de techniek, van de industriële revolutie, van de verwerkelij­king van het materialisme zou leiden. Gedachten, die steeds eenzijdiger zich op de aardse stof als enige werkelijkheid en op de doelgerichte uitbuiting van de aarde richtten; die de afgrond tussen geest en intellect deden ontstaan. In de huidige rade­loosheid van de opvoeders zien wij deze ontwikkeling weerspiegeld: de ene groep beschouwt de mens als bepaald door de lichamelijk waarneembare erfelijkheid en meent in de opvoeding een bescherming te vinden voor de ontplooiing van aanleg en begaafdheid. De andere groep meent dat in de sociale en psychische omgeving het geheim van de begaafdheid ligt – hier vat men vooral de bepalende invloed in het oog, die de mens vanuit de maatschappelijke situatie maken tot wat hij is of kan worden. Dat het van belang was om jong te beginnen te leren, de overschatting van het intel­lect, van het ‘rijk van de kennis’, het onder de leerplicht brengen van de kinderjaren, overspoelde op de hele wereld als een vloedgolf de kinderen toen na het midden van onze eeuw* in de algemene opinie deze gedeeltelijke waarheid postvatte. Beide opvattingen, zowel die van de milieutheorie als die van de erfelijkheidsleer, zijn slechts halve waarheden.

Er bestaat nog een derde zienswijze! Een synthetisch mensbeeld, dat erfelijkheid en de invloed van het milieu niet los van de derde, ‘gedeeltelijke waarheid’ kan zien die met beide genoemde gebieden is samengeweven: de geestelijke individualiteit, met het ik dat zijn eigen lot heeft. Het wezen incarneert zich in het geërfde lichaam als in een ‘model’, dat het allengs verandert en aan zijn behoeften dienstbaar maakt. Als de echte tanden de melktanden beginnen te vervangen, dus als de tandenwisseling begint, wordt het eind van deze levensfase zichtbaar. Tegelijkertijd verandert de structuur van het geheugen en het bewustzijn. Willekeurig kunnen voorstellingen door het kind worden geproduceerd; zonder beschadiging van het zenuwstelsel kunnen op behoedzame wijze geheugenprestaties geoefend worden – de schoolrijpheid is bereikt.

In die eerste zeven levensjaren wordt echter ook het typische van de ziel, worden ook uit de mensenwereld geschonken begaafdheden tot in de vorming van de hersenen, de spijsverteringsorganen, de bloedsomloop, de werking van de klieren ‘geïncar­neerd’. Hierin ligt de betekenis van de opvoeding, dat in de eerste zeven jaren alle invloeden en zintuiglijke indrukken die op het kind afkomen, lichamelijke gedaante, orgaanvormend worden en zomede de lichamelijke en psychische gezondheid voor de gehele verdere levensloop bepalen.

Hoe verwerft het kind zijn vaardigheden, hoe integreert het zich in de wereld? Als ik-wezen heeft het oorspronkelijk een handelende, actieve natuur. Beweging, gebaar, activiteit is de kracht, waarmede het ik zich in de wereld inleeft. ‘Leren door te hande­len’, nabootsing, incarnatie van de wil is de taak van het kind. Die taak vervult het door de ontplooiing van zijn fantasie en de volledige overgave aan zijn spel. De moge­lijkheid om zich op allerlei manieren te bewegen, de omzetting van alle levenserva­ring in het creatieve spel is de vervulling van zijn bestaan – vergelijkbaar met het geestdriftige geëngageerd zijn in een geliefd, zinrijk beroep van de volwassene. De vreugde aan het spel te laten worden tot creatieve vreugde, tot liefde voor verantwoordelijk werk – deze metamorfose te begeleiden, dat is de opvoeding.

In de tweede ronde van zeven jaren, waarin nog verder aan het wasdom en ten slotte aan de volledige differentiëring in de geslachten wordt ‘gewerkt’, voltrekt zich de verandering van het vermogen tot nabootsing en het met fantasie doordrongen spel in de vreugde om te leren en de liefde voor het eigen werk. Als de school en de opvoeders die vreugde en liefde kunnen begeleiden, worden de psychische organen voor de belangstelling, de achting voor hetgeen de ander doet en de eigen deelname aan eigen prestaties gevormd, nog eer dit omvattende vermogen om lief te hebben in de geslachtsrijpheid het lichaam omvormt. Dan zal de liefde voor het andere geslacht slechts een gedeelte zijn van de ontwakende liefde voor de arbeid en de mensen, d.w.z. de crisistijd van de puberteit is op de juiste manier voorbereid. De daarop volgende stap in de ontwikkeling door de derde fase van zeven jaren kan dan in een toestand van geestelijke gezondheid gezet worden: de jonge mens zal in vrijheid zijn bestemming kunnen vinden op grond van zijn ontkiemende vermogen tot oordelen; hij ontwaakt voor taken die met de tijd waarin hij leeft samenhangen. Zoals vroeger in het spel ontstaan er initiatieven en wordt er verantwoording aanvaard als het zaak is om iets te ondernemen, de wereld op sociaal, wetenschappelijk of een ander terrein te veranderen en in een nieuwe richting te stuwen. Beroeps- en partnerkeuze, plannen voor het komende leven en levensidealen kunnen met de besluiten van het ik worden verbonden. Schoolrijpheid, rijpheid voor de wereld, volwassenheid volgen op elkaar als een geboorte, die van trede tot trede verloopt: het ik dat zichzelf steeds meer herkent, verschijnt in lichaam, ziel en geest van de mens. De scheppende krachten die een dergelijke – ideaal lijkende – gang door de fasen van de opvoeding bewerkstelligen liggen in ieders kindertijd en de jeugd verborgen. Ziel en wezen zijn in de eerste zeven jaren nog samengeweven met en als in betovering verborgen in het lichaam. Het is de vraag, of wij ons zo gedragen, dat het naboot­sende kind zich aan ons, de volwassenen, tot een echt
mens-zijn kan oprichten. Daarom is zelfopvoeding de nooit verstommende vraag aan elke opvoeder. En het is ’t onuitgesproken vurig verlangen van elk kind, op grond van zijn vertrouwen in ons, om goedheid en onbaatzuchtigheid te ontmoeten op zijn weg om zichzelf te ontdek­ken.

Hoe meer het die aantreft in onze gedragingen en onze pogingen om de omringende wereld vorm te geven, des te gezonder en meer toegerust met wilskracht zal het zijn eigen wezen en zijn taken in de samenleving ontdekken.

Omdat deze weg door veranderingen en ontplooiingen heen gaat, bewerkstelligt alles wat te vroeg wordt ondernomen het tegendeel van wat misschien goed werd bedoeld. Als vrijheid op grond van eigen oordeel het doel is van wie mondig is gewor­den, dan vernietigt de te vroeg uitgelokte kritiek en zelfstandige verantwoording de krachten, die nog opgewekt moeten worden om tot vrijheid en een zelfstandig oordeel te leiden. Als in de mens die liefheeft een gezonde verhouding tot de seksualiteit moet worden gegrondvest – om dit thans veel in discussie gebrachte onderwerp aan te stippen – dan mag de seksualiteit niet eer de tijd daarvoor rijp is worden geprikkeld. Als de intelligentie zich spontaan en creatief moet ontwikkelen, dan mogen kwesties van bewustwording en geheugenprestaties niet op een leeftijd worden gevergd, waarop de hersenen nog niet hun gezonde organische volkomenheid hebben gekregen en de eigen belevingen nog geen grondslag bieden voor een zelf­standig oordeel.

.

Menskunde en pedagogiek: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld

831-764

.