.
Vervolg op deel 1
.
Hans Rutz, Erziehungskunst, jrg. 18, 1954 nr. 5
.
uit de dierkunde in klas 4
.
De koe
De koe is meer vanuit een bijzondere uitvorming van de innerlijke menselijke organen te begrijpen.
De hoofdbezigheid van een koe is eten, kauwen, herkauwen en verteren.
Een mens neemt per dag circa 1/10 deel van zijn eigen lichaamsgewicht aan voedsel op. Een koe is genoodzaakt dagelijks 1/8 deel van haar lichaamsgewicht aan voedsel tot zich te nemen.
Zo’n hoeveelheid voedsel heeft plaats nodig en wil verwerkt kunnen worden. Vandaar de langgerekte kaak en de brede kiezen die als molenstenen het gras langzaam vermalen en weer herkauwen.
Vandaar ook de kunstzinnig gevormede grote maag met zijn 4 kamers:
De pens ( gras gaat erin en weer eruit om herkauwd te worden)
De netmaag
De boekmaag
De lebmaag
Via deze 4 magen gaat het gras/hooi naar de ongewoon lange darm die 22 x zolang is als de koe zelf.
Dit reusachtig spijsverteringsapparaat is zwaar en wil plek hebben: dus strekt zich het lijf en wordt het zwaar. Vandaar die sterke benen die met plompe harde hoorn bedekte tenen in de aarde steken en als “zuilen” deze massale gestalte dragen.
Alles wat met vertering samenhangt, maakt zwaar en trekt naar de aarde toe.
De gestalte en bewegingen van een rund zijn zwaar en traag, alsof hij een zware last moet dragen. We zien dat de koe in zijn vorm/gestalte alles weerspiegelt wat met vertering en zwaarte samenhangt, het is een uitgesproken stofwisselingsdier.
Als ons stofwisselingsstelsel een zelfstandig wezen zou moeten worden, dan zou een diergestalte moeten ontstaan als die van de koe, en dat trekt dan door tot in de blik: de koe is ook innerlijk met zijn beleving helemaal in beslag genomen door zijn verteringsproces. Haar hele ziel is erbij betrokken. Daarbij stuurt ze
het meeste bloed naar de plek waar dat verteringswerk wordt gedaan: maag en darmen.
Vandaar de duffe, slome blik van de koe. Je krijgt de indruk dat die blik door de zwaarte van het verteringsproces van binnenuit naar achter en beneden is teruggetrokken. Vertering hangt immers samen met aardezwaarte.
De koe kan met haar door vertering bezwaarde blik niet vrij in de wereld staan/ gaan. Met een vermoeide zware beweging heft ze haar kop naar ons omhoog en kijkt ons aan met een doffe blik alsof ze wil zeggen: “waarom kijk ik eigenlijk op naar jou, ik heb namelijk niks anders te doen dan herkauwen en verteren”.
Wanneer de koe het gras dat haar de aarde schenkt eet, kauwt, verteert, herkauwt en weer verteert, neemt ze voedingsstoffen uit het voer in haar bloed op dat haar organen voedt. Een deel van haar rode bloed verandert, verfijnt en verlicht ze tot zuivere, witte melk, die op die manier wonderlijke levenskrachten bevat.
Wat de koe niet opnemen kan in haar bloed en niet gebruiken kan voor melkbereiding, dat geeft ze de aarde terug in de vorm van mest.
Maar aangezien de koe met haar hele ziel bij haar verteringsproces is (kijk maar naar haar blik), geeft ze ook wat van haar ziel aan dat wat ze de aarde terugschenkt: het is bezield en doorleefd. Daardoor maakt de koemest de aarde, die zich uitgeput heeft weer levendig, zodat ze weer vers gras kan laten groeien.
Omdat de koe de opgave heeft de aarde levendig te houden geldt ze bij de Indiërs als heilig dier.
In de lessen moet je de dieren eerst introduceren in hun karakteristieke levensmoment, bv. de koe op het ogenblik dat zij zwaar op de weide ligt te herkauwen. Zo hebben we haar ook getekend.
Waar het ree een lyrisch-poëtische stijl van representatie eist, vereist de koe een schets die in de eerste plaats gericht kan zijn op de flegmatische kinderen in de klas, met een epische breedte.
Goethe zegt dat je naar de natuur moet kijken waar deze haar bedoelingen het duidelijkst openbaart. De natuur onthult haar koe-intenties het meest puur waar de koe op de grond ligt en herkauwt.
Vrijeschool in beeld: de koe
De adelaar
Het tegenbeeld van de koe is de adelaar. Hij is te begrijpen vanuit de door zonlicht doorglansde lucht. De kop is helemaal ingedroogd en benig door de uitdrogende werking van de lucht. Er zit net zoveel aan als de snuit bij de kop van de hond. De bedekking van de adelaar is door de lucht opgelost in veren.
Aan het lichte verenkleed is onmiddellijk te zien hoe licht en lucht daaraan gewerkt hebben.
Probeer je eens voor te stellen, wat de koe voor een veranderingen zou moeten doormaken als ze op een goede dag gedwongen zou worden in de lucht te leven en te liggen: het stevige vel zou zich moeten oplossen in een luchtig verenkleed, de voorpoten zouden samen moeten krimpen en zich in vleugels veranderen, de plompe kop waar zoveel aan zit, zou kleiner, magerder, spitser en knokiger moeten worden enz.
Het is goed om met de kinderen zoiets door te nemen, het maakt hun voorstellingen beweeglijk.
We beleven dan ook spontaan-levendig hoe het rund met zijn massieve zwaarte tot de aarde behoort, hoe de adelaar met zijn lichte, onmateriële, je zou bijna kunnen zeggen met zijn door geest doortrokken kop tot de lucht behoort.
Bij hem gaat de lucht tot in de beenderen naar binnen: hij heeft luchtzakjes in de botjes. De longen strekken zich als het ware uit tot in de botten.
Het is interessant in een dierentuin een adelaar te bekijken wanneer hij probeert op de aarde te lopen: hij kan het niet, hij maakt komische onbeholpen huppelpasjes waarbij hij regelmatig de vleugels als hulp gebruikt. Hij heeft geen zwaarte, de aarde wil hem niet hebben, de lucht tilt hem steeds maar weer
omhoog, ze “lift” hem.
Dit koninklijke dier, dat een eindeloos majesteitelijke indruk maakt als het met uitgespreide vleugels in de ijle hoogten over de bergen zijn trotse cirkels trekt, wordt tot een komisch figuur, zo gauw het gedwongen is zijn element te verlaten en op de aarde moet leven.
Door zulke dingen kan men de kinderen direct aanschouwelijk maken, hoe de dieren tot hun element horen waar ze in leven. Lucht en licht zijn de elementen van de adelaar. Bij hem zie je alle eenzijdige uitvormingen die met lucht, adem en lichtheid te maken hebben. Dit in tegenstelling tot de tegenkrachten
van de aarde, de vertering en de zwaarte. De vertering speelt bij de adelaar maar een geringe rol. Hij verteert zogezegd maar oppervlakkig. Dat zie je ook aan de blik van de adelaar. De scherpe blik gaat in tegenstelling tot de doffe blik van de koe, wakker de wereld in. Hij heeft bijna iets priemends; het lijkt alsof de ogen uit zijn kop willen vallen, ze worden naar buiten getrokken.
Wat de zwaarte van de vertering meebrengt, dat het bloed van de ogen wegtrekt en de blik naar binnen, ontbreekt bij de adelaar. De blik van de adelaar is geheel bezield, vandaar de scherpe, koene, vurige blik in zijn ogen. De adelaar is dan ook in staat vanuit oneindige hoogten het kleinste dier op aarde te ontdekken, hij is helemaal ogendier.
De zintuigwaarneming, het zenuw-zintuigsysteem is bij de mens speciaal in het hoofd geconcentreerd.
Onder de zintuigen van het hoofd is dit oogzintuig dat het dichtst bij het intellect staat, weer heel speciaal ‘kopzintuig’.
Het is geen toeval dat de adelaar speciaal in dit kopzintuig leeft: bij mensen is de verbening het sterkst in het hoofd, bij de adelaar is het hele lijf verbeend.
De mens heeft zijn kauwwerktuigen in het hoofd, de adelaar kauwt niet alleen met zijn snavel maar ook met de kauwspieren in zijn maag. Dat wat wij alleen in ons hoofd doen, doet de adelaar ook met zijn lijf.
Als wij ziek, gezond, treurig of vrolijk zijn, rustig of druk, dan zien we dat bij de mensen in zijn gezichtstrekken, bij de adelaar is dat aan het gevederte van zijn hele lijf te zien.
Wij kunnen met onze gedachten vliegen waarheen we willen (de gedachtevlucht), de adelaar doet dat met zijn hele lijf. Bij hem is zijn hele lijf kop en daarom is er maar weinig echt kop aan de adelaar te zien. Daarbij past dat het zien, dat speciaal een hoofdzintuig is, zo goed is uitgevormd. De adelaar is een vliegend hoofd.
Met zijn grootte, zijn gekromde, scherpe snavel, zijn dolkachtige klauwen, zijn vurige ogen, zijn trotse houding, zijn majesteitelijke vlucht, zijn kracht en koenheid is de adelaar de koning van de luchten, die een onbetwist meesterschap uitoefent in zijn jachtgebied. Daarom dragen moedige ridders zijn beeld graag in hun wapen.
Omdat hij de aardse stof en zijn zwaarte overwint en zich in een moedige vlucht naar boven zweept in de hoogste hoogten, gold hij voor de mensen van vroeger als zinnebeeld van de geest.
Wil je de adelaar in de voor hem karakteristieke vertoning laten zien en tekenen, dan moet dat natuurlijk een vliegende adelaar zijn:
“Vroeg in de ochtend, als de zon al behoorlijk hoog boven de bergen staat, verheft de trotse steenarend en zijn wijfje zich uit het eenzame nest, de horst.
Vervuld van koninklijke lust draait hij in majestueuze, rustige cirkels
in de door zonlicht overgoten lucht en volgt dan op gematigde hoogte
de bergketens. Niets ontsnapt aan de scherpe blik van zijn grote, vurige ogen.
Plotseling daalt de vooruitvliegende vogel in spiraalvormige lijnen neer.
Hij heeft een prooi ontdekt en wil deze van dichterbij bekijken. Dan legt hij zijn vleugels tegen z’n lijf en stort zich, met zijn klauwen uitgestrekt en gespreid, hoorbaar suizend, diagonaal naar de grond, recht op het beoogde slachtoffer af
en slaat beide klauwen in zijn lichaam. Daarbij steunt hij op zijn staart en houdt zichzelf in evenwicht met zijn halfopen vleugels. Zo staat hij, de veren plat, de ogen bloedrood en groter dan normaal, met de snavel wijd open, zijn tong naar voren gestrekt, een trotse overwinning op het dier dat sterft in zijn klauwen en hij stoot een rauwe kreet uit.’ (Uit het periodeschrift).
Vrijeschool in beeld: de adelaar
Nadat ik de kinderen het beeld van de koe en het tegenbeeld van de adelaar geschetst had, keken we naar de leeuw.
De leeuw
Als je een leeuw ziet, is het eerste dat opvalt, de borstkas; in verhouding daarmee
ziet het achterlijf er zwakker uit. Aan de figuur van de leeuw kan je van buitenaf al zien dat zijn hart en longen een belangrijkere rol spelen dan de spijsverteringsorganen.
Zoals de koe met heel haar ziel bij haar spijsvertering is, is de leeuw met zijn hele ziel bij zijn hartslag en zijn longademhaling met hun ritme.
De intensiteit van hartslag, bloedcirculatie en – daarmee samenhangend – van de stofwisseling, van de zwaarte, en de intensiteit van de longademhaling, van lucht en lichtheid zijn bij hem even sterk; ze houden elkaar in evenwicht. Hierdoor komt de leeuw in harmonie vanuit de borst.
Zijn vorm is tegelijkertijd massief en gemakkelijk beweegbaar, krachtig en slank,
gedrongen en lenig; het is evenwichtig en harmonieus.
Het is geen toeval dat de leeuw een favoriet dier is van beeldhouwers. Hij vertoont een prachtige harmonieuze plasticiteit.
Dit alles weerspiegelt zich in zijn blik.
Waarop is de ondoorgrondelijke aard van de leeuwenblik gebaseerd? Op het feit dat bij hem het de wereld in gaan en het zich naar binnen terugtrekken, volledig in evenwicht is.
De leeuw kijkt wakker en moedig de wereld in; maar tegelijkertijd heb je ook
de indruk: er is hier een kracht die de blik van binnenuit vasthoudt. In de blik van de leeuw schuilt een kracht die zichzelf in stand houdt, een kracht die in zichzelf rust.
Vandaar de beheerste, krachtig afgemeten, in rust verheven, ondoorgrondelijk majestueuze aard van de blik van de leeuw. Die staat precies tussen de scherpe blik van de adelaar die de wereld in schiet en de doffe, van binnenuit vastgehouden blik van de koe.
Hiermee hebben we nog een mooie ontdekking gedaan:
de koe vertoont haar wezen op de puurste manier door op de grond te gaan liggen herkauwen en zwaar op de aarde te drukken;
kenmerkend voor de adelaar is het zwieren in de zonverlichte lucht, het vliegen; en ook hier staat de leeuw in deze relatie in het midden tussen een koe en een adelaar: het midden tussen het zwaar liggen en het lichte vliegen: het springen.
De leeuw: midden tussen rund en adelaar, tussen het bijna op zichzelf staande spijsverteringsorganisme en de vliegende kop. Hij vormt de borst op een heel bijzondere manier.
De leeuw is een borstdier. Als borstdier beschikt de leeuw over zeer bijzondere hartenkrachten; hij “heeft het hart”, d.w.z. is moedig.
Omdat hij zo dapper is, namen de ridders zijn beeltenis graag in hun wapen op als symbool van moed.
Vorm en beweging van de leeuw maken een gracieuze indruk, beheerst en verheven.
Zijn manen liggen als een koninklijke mantel om zijn schouders. Zijn blik is majestueus, zijn stem dreunt na. Zijn machtige verschijning is ontzagwekkend. Door zijn kracht, zijn behendigheid en zijn moed heerst hij over alle dieren
in zijn jachtgebied. Hij wordt terecht de “Koning der Dieren” genoemd.
Als je in de klas de leeuw op het karakteristieke ogenblik in zijn bestaan wil schetsen, moet je hem laten springen; ook als je hem tekent.
Hoort bij de aard van de koe in de beschrijving de epische breedte, de beschrijving van de leeuw vraagt dramatische spanning:
“De zon is bloedrood ondergegaan achter de rand van de wildernis. De nomade heeft zijn kudde veilig omsloten door een dicht hek van 3 meter hoog en ongeveer 1 meter dik, gevlochten van de stekeligste takken van de mimosa. De duisternis van de vredige nacht daalt neer op het luidruchtige kamp. Het wordt stiller en rustiger. Het geluid verstomt. Geitenmelkers zingen hun nachtliederen onafgebroken uit de dichtstbijzijnde bomen en hoeden als geesten hun slapende
kudden. –
Plots lijkt de aarde te dreunen. Heel dichtbij brult een leeuw. De schapen rennen uitzinnig tegen de doornhaag aan. De geiten mekkeren luid. De runderen dringen onrustig bij elkaar terwijl ze angstig loeien. De kameel probeert los te raken van zijn teugels en de dapperste honden huilen luid en klagelijk en zoeken jammerend hun toevlucht voor bescherming bij hun baas die zelf zit te beven in zijn tent en niet durft, alleen gewapend met zijn lans, op zo’n vreselijke vijand
af te gaan. De leeuw komt steeds dichterbij. Angstaanjagend, in het groenachtige schijnsel, lichten zijn ogen op in de nacht. Met een machtige sprong springt hij over de doornenmuur om een slachtoffer te pakken. Een enkele slag met zijn krachtige voorpoot slaat een tweejarige koe naar de grond. De tanden breken de nekwervels van het dier dat geen weerstand biedt. De overvaller ligt op zijn prooi en gromt dof. De levendige ogen sprankelen van overwinningsdorst en begeerte. Hij zwiept met zijn staart door de lucht. Hij laat het stervende dier even los en pakt het opnieuw met zijn verpletterende gebit totdat het ten slotte niet meer beweegt.
Nu gaat hij terug. Met de twee jaar oude koe in de bek verdwijnt hij over het drie meter hoge hek. Met gemak draagt hij zijn last naar zijn verblijfplaats.
(Uit ons periodeschrift, vrij naar een verslag van Brehm).
Vrijeschool in beeld: de leeuw
Als je de kinderen eerst een ‘momentopname’ van het leven geeft van een dier laat zien in zijn karakteristieke beweging, heb je in één keer de brandende interesse van de kinderen.
(Opmerking: Omdat de kinderen zich tussen de tandenwisseling en de puberteit overwegend in het hart- en longritme van hun borstkas leven, hebben ze op deze leeftijd een heel bijzondere relatie met borstdieren als de leeuw en in het algemeen tot de grote wilde katten.)
Vanaf daar kun je dan geleidelijk overgaan naar een bepaalde beschouwing. –
Toen we hier met de lessen waren, stopten we weer en keken terug.
Wat hadden we behandeld?
De koe, de adelaar en de leeuw.
Is dat geen vreemde combinatie?
De kinderen waren erg verrast toen ze daar – een beetje geholpen – ontdekten dat we in het dierenrijk een hele mens hadden behandeld:
bij de adelaar een vliegend hoofd, bij de koe een zelfstandige spijsvertering, bij de leeuw de borst.
En we ontdekten: elk dier vormt eenzijdig een deel van de mens.
De eenzijdige nadruk op individuele delen van het menselijk organisme maakt dit heel duidelijk bij dieren zoals de giraffe, die zijn nek en de olifant die met zijn slurf zijn bovenlip grotesk overdrijft.)
We zien dus in de dierenwereld een uiteengelegde mens.
Eerst alle dieren bij elkaar vormen een hele mens.
Maar hoe zit dat?
Er zijn dieren die veel beter kunnen springen dan een mens, bv. de leeuw; dieren die veel scherper kunnen zien dan een mens, bv. de adelaar; andere kunnen beter horen etc.
De dieren kunnen van alles wat we niet kunnen; omdat ze eenzijdig ontwikkeld zijn, overtreffen ze mensen in individuele speciale vaardigheden; ze hebben boven al deels veel scherpere zintuigen dan wij ze hebben .
Hoe moet dit worden begrepen?
Een kind gaf mij een mooi antwoord: “Bij mensen is alles in balans.”
Het kind het voelde helemaal goed: het dierenrijk is in de mens geharmoniseerd.
Nu hadden we bereikt waar we heen wilden. De kinderen waren begeleid om te vinden: in het dierenrijk daarbuiten hebben we de wijdverspreide mens, in de mens hebben we het geharmoniseerde dierenrijk; dit betekent dat de kinderen op dit ogenblik van hun leven waar de kloof tussen hen en de wereld begint te ontstaan, zichzelf in de wereld vinden en de wereld in henzelf.
Ten slotte sprak ik er nog met de kinderen over waarom de zintuigen van mensen niet zo ontwikkeld mogen zijn als die van de afzonderlijke dieren.
Ik vroeg de kinderen: ‘Wat doe je als je je iets niet kan herinneren en je wil er heel sterk over nadenken?’ ‘Wij doen onze ogen dicht.’ ‘Waarom sluit je je ogen?’ ‘Om niet gestoord te worden, zodat we rustig kunnen nadenken.”
Op deze manier kan je kinderen gemakkelijk en op natuurlijke wijze laten zien dat mensen zich niet mogen verliezen in de wereld van de zintuigen, zoals de dieren dat doen.
Onder bepaalde omstandigheden moet je je zelfs afsluiten van de zintuiglijke wereld om wakker te worden voor het geestelijke.
Ik heb de kinderen nog eens gezegd dat we in de slaap afgesloten zijn van de zintuiglijke wereld, maar dat wij daarvoor in de plaats in ons in de droom mooie beelden zien of prachtige muziek horen. Op het laatst liet ik subtiel doorschemeren: als iemand sterft, valt hij in slaap voor de zintuiglijke wereld en wordt wakker voor een geestelijke wereld. –
[Dit is op een bepaalde manier antroposofie en we zouden moeten vermijden dat in het onderwijs te laten binnenkomen. Maar ik ken de situatie goed dat je soms ‘als vanzelf’ bij dergelijke conclusies komt. Dan is het beter, denk ik, deze gezichtspunten als vraag aan de kinderen te stellen. Een vraag die ze niet hoeven te beantwoorden. Die wellicht in hun ziel meegroeit naar ‘later‘.]
Toen ik op zoek was naar een mooie afsluiting van deze eerste periode van de dierkunde, was ik zo gelukkig een gedicht van de middeleeuwse dichter Rainmar von Zweter te vinden, waarin iets van de basisideeën van de dierkunde die wij waardevol vinden, al werd gezegd.
Met dit gedicht sloten we het werken in ons periodeschrift af.
Dit is de Nieuwhoogduitse vertaling van Friedrich Rückert
Mensch und Tier
Ein voller Mensch fünf Sinne hat,
Von denen jeder steht an seiner eignen Statt,
Wie sie Gott erschaffen.
Seh’n, Hören, Fühlen, Riechen, Schmecken,
Die Sinn’ auch haben wilde Tiere,
Und je an einem stark den einen finden wir,
Am Luchs, am Maulwurf, nn der Spinn’, am Geier und am Affen:
Scharf sieht der Luchs, der Maulwurf hört im Wühlen,
Die kleine Spinn’ ist flink zum Fühlen,
Der Geier riecht •, der Affe schmecket.
Sie übertreffen an dem Sinne
Den Menschen, daß sein Geist werd inne,
Daß nicht zum Ziel die Sinn’ ihm sind gestecket.
Mens en dier
Een volledig mens heeft vijf zintuigen,
Ieder van hen heeft zijn eigen plek,
Zoals God ze heeft geschapen.
Zien, horen, voelen, ruiken, proeven,
Wilde dieren hebben ook zintuigen,
En één vinden we er,
die heel sterk is.
Bij de lynx, bij de mol, bij de spin, bij de gier en bij de aap:
De lynx ziet scherp, de mol hoort tijdens het graven,
De kleine spin voelt snel,
De gier ruikt, de aap proeft.
In die zin blinken zij uit
over de mens, opdat zijn geest zich bewust mag worden,
dat zijn zintuigen niet als doel hem zijn gegeven.
Deel 1 over octopus, koe, muis en ree
.
Dierkunde: alle artikelen
Rudolf Steiner over dierkunde: alle artikelen
4e klas: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 4e klas
.
3355-3156
.
.
.






