.
GROEI EN WARMTE – EEN ONAFSCHEIDELIJK DUO
Warme kleren, liefst laagje over laagje, en muts op. Dat is het advies van de antroposofische consultatiebureau-artsen meestal geven aan ouders van baby’s en kleine kinderen.
Overdreven gedoe? Of kan je niet voorzichtig genoeg zijn als het om de warmtehuishouding van je kind gaat?
Noor Prent legt uit hoe het eigenlijk zit met dat ‘warmtezintuig’.
Maurits van tweeëneenhalf heeft waterpokken gehad met flinke koorts. Nu gaat het weer goed met hem. Heel goed zelfs, vertelt zijn moeder Marianne. ‘Ik heb het idee dat hij na de waterpokken een sprong heeft gemaakt in zijn ontwikkeling. Hij straalt, hij speelt goed en begint ook in het contact met
andere kinderen een beetje zijn mannetje te staan.’
Maurits is een open kind dat gevoelig reageert op alles wat er om hem heen gebeurt. Hij heeft een ‘dunne huid’ en kan slecht zijn warmte vast houden. Daarom adviseerde ik Marianne om vooral zijn benen en voeten warm te houden en hem regelmatig met olie in te wrijven. Ze vertelt dat ze dat nog steeds drie keer per week doet. Ook trekt ze hem nog altijd een majo aan onder zijn broek met een paar sokken er overheen.
Marianne: ‘Ik weet dat Maurits dat allemaal nodig heeft, hij zit nu eenmaal zo in elkaar dat hij snel warmte verliest. Ik zie dat hij zich er lekker bij voelt. En toch twijfel ik soms aan wat ik doe. Er zijn nogal wat mensen in mijn omgeving die dat allemaal zó overdreven vinden, dat gedoe met laagjes onderkleding van wol. Ik moet dan echt weer even heel goed mijn gesprek met jou in herinnering roepen over het belang van het verzorgen van het warmte-organisme van kleine kinderen, vooral als ze zo open zijn als Maurits. Daarna kan ik die opmerkingen weer wat beter verteren en mijn eigen lijn blijven volgen’.
Warmteverlies
Die onzekerheid van Marianne klinkt wel vaker op het spreekuur van de antroposofische ouder- en kindzorg als het gaat over de verzorging van het warmte-organisme van kleine kinderen. Daarom is het belangrijk dat je als ouder precies weet waarom je daar zo’n aandacht aan schenkt.
In de baarmoeder ontwikkelt een baby zich bij een constante temperatuur. Na de geboorte is zijn warmtezintuig – dat wil zeggen het organisme dat reageert op temperatuurswisselingen van buiten of van binnen – nog niet ontwikkeld. De baby moet warm worden gehouden. Langzaam traint de warmtezin zich in het waarnemen van temperatuursverschillen en leert het de reacties daarop te regelen. Na een aantal weken kunnen de meeste baby’s hun lichaamstemperatuur stabiel houden. Maar dat betekent nog niet dat ze geen hulp van gepaste kleren en warmte van buiten af meer nodig hebben.
De babyhuid is nog dun en laat veel warmte door. Bovendien is de oppervlakte van de huid bij een baby relatief groot ten op zichte van de inhoud. Daardoor is het warmteverlies bij hem groter dan bij oudere kinderen en volwassenen. Een baby verliest zijn warmte vooral via het hoofd, in totaal 60% van zijn lichamelijke warmte-uitstraling. Als je je hand op het hoofdje van je baby legt zul je dat kunnen voelen. In plaats van die warmte-energie via het hoofd verloren te laten gaan, kun je hem met een dun mutsje heel eenvoudig wat terugleiden naar zijn lichaam waar het kan worden gebruikt voor de opbouwprocessen en de groei. Bij premature baby’s geeft een schapenvachtje vaak een positief resultaat op de groei omdat de eigen warmte-huishouding dan wat economischer verloopt.
Luchtlaagje tussen huid en kleren
In de eerste drie levensjaren van een kind wordt zijn zenuwstelsel nog voortdurend verfijnd en uitgebouwd. In het hoofd, het centrum van het zenuwstelsel, is dan sprake van een intensieve stofwisseling. Daar is energie en warmte voor nodig is.
Behalve het warm houden van het hoofd, adviseer ik ouders daarom hun kinderen gedurende die eerste jaren ‘in laagjes’ te kleden: direct op de
huid een liefst wollen hemdje met lange mouwen, een majo en een muts en daar overheen de gewone kleren. Zo kan zich tussen de huid en de eerste laag kleren een dun, stilstaand luchtlaagje vormen. Dit laagje isoleert en vormt een buffer in de uitwisseling van warmte tussen binnen en buiten.
De huid produceert zelf een olielaagje (talg) dat ook warmte isoleert en bovendien bacterieafstotend is.
Dit olielaagje lost gedeeltelijk op in warm water en nog meer bij het gebruik van zeep. Behalve als je kind vuile handen en voeten heeft, kun je zeep dan ook maar het beste vermijden.
Breng na het bad op de huid van zijn hele lijfje dunnetjes een natuurlijke, dus huidverwante, baby-olie zoals Weleda verzorgende olie aan. Zo geef je als het ware weer terug wat je eraf hebt gehaald. Het masseren van zijn huid is een weldaad voor je kind en tegelijkertijd voelt hij daardoor hoe zijn huid zijn lijfje begrenst. Dat helpt hem bij het opbouwen van een gezond zelfgevoel.
Kruipbroek
Als je kind gaat kruipen, vraagt dat weer wat extra aandacht voor de warmtehuishouding. Over de grond stroomt altijd koude lucht. Ga zelf maar eens een poosje op de grond liggen en je zult merken hoe je dan afkoelt. Die kou kan optrekken tot in de buik en lichte stofwisselingverstoringen veroorzaken. Als je een beetje handig bent kun je voor die fase een kruipbroek maken.
Neem daarvoor een broek die over de andere kleren kan worden gedragen en zet er kniestukken op van leer of stroeve stof, zodat dan de kou niet kan optrekken via de knieen naar boven.
Als je kind eenmaal loopt, kan hij zichzelf door de spierarbeid (die warmte produceert) al beter warm houden, maar ook dan blijft het goed om hem in laagjes te kleden. Als je kind in zijn nek transpireert, dan heeft hij het te warm. Trek dan liever een vest of trui uit dan dat je een laagje van zijn beentjes afhaalt. Zijn voetjes moeten altijd aangenaam warm en droog aanvoelen.
Ook grotere kinderen geven meestal niet aan dat ze koude voeten hebben. Dat moet je dus zelf blijven controleren. Pas als een kind een jaar of acht is, kun je de regie over de verzorging van het warmte-organisme aan het kind zelf beginnen over te laten.
Weerstand
In de babyleeftijd vormt je kind zijn warmtezintuig vooral door het omgaan met temperatuurswisselingen via de huid van gezicht en handen. Je baby kan de activiteit van dat zintuig oefenen als je hem – adequaat aangekleed – mee naar buiten neemt bij allerlei verschillende weersomstandigheden. Alleen bij een ferme noord-oostenwind zou ik liever binnen blijven. Zo’n wind brengt altijd te heet, te koud, te fel of te droog weer met zich mee. En wanneer het kouder is dan – 4 graden heeft een baby onevenredig veel moeite om op temperatuur te blijven.
Vanaf een maand of tien kan je de warmtezin iets extra’s te doen geven door na een warm bad of douche een beetje koel water met kopjes tegelijk over het kind heen te gieten. Gebruik geen koud water en maak er met een rijmpje of een liedje een spelletje van. Want het is niet de bedoeling om hem te laten schrikken, maar om hem op een plezierige manier wakker te maken voor temperatuurverschillen.
Zoals een getrainde spier meer arbeid kan verrichten, zo kan ook een geoefend warmteorganisme sneller en beter reageren. Je kind zal minder worden overrompeld door temperatuurs- en weersveranderingen en minder kouvatten omdat hij een betere weerstand heeft kunnen opbouwen.
Noor Prent, arts, in Puur kind, Weleda lente 2004 (13)
(met toestemming van de auteur)
.
voor consultatiebureaus: www.kinderspreekuur.nl
Michaela Glockler en Tomas Goebel: Kinderspreekuur
Edmond Schoorel over warmte.
Menskunde en pedagogie: warmte (nr.11)
Ontwikkelingsfasen: alle artikelen zie ook [1-5]
Opvoedingsvragen: alle artikelen
.
1538
.
.