Tagarchief: vertellen kleuterklas

VRIJESCHOOL – Sprookjes in de kleuterklas

.

In 1919, toen Steiner de inleidende cursussen voor het vrijeschoolonderwijs gaf, raadde hij voor de 1e klas ‘sprookjes ‘aan. (GA 295 blz. 20, vertaling)

Daarmee bedoelde hij – dat blijkt uit opmerkingen in andere voordrachten – (zie bv. hier  vooral de uit de volksmond opgetekende verhalen, volkswijsheid, waarvan de inhoud (voor een deel) bestaat uit beelden. Geen ‘gewone’ beelden, maar beelden die een ‘hogere’ waarde, waarheid in zich dragen.
Dat zijn dus per definitie geen ‘bedachte’ verhalen, zoals bv. de spookjes die Godfried Bomans schreef. 
Beelden die ‘toen’ nog in het volk leefden, zoals mythen en sagen.
Omdat dit ‘in het volk’ verloren is gegaan m.n. in de westerse wereld – zou je de conclusie kunnen trekken, dat er in deze tijd eigenlijk in die zin geen sprookjes meer kunnen verschijnen.
Tenzij je – door de antroposofische scholingsweg – in de astraalwereld kan waarnemen waar deze beelden- ze heten dan imaginaties – ‘leesbaar, ervaarbaar, kunnen zijn.

Maar wie van ons kan dat. 
En in het algemeen: wie heeft er ‘weet’ van.

De kennis over het bovenstaande is voor het sprookje al zo verdwenen, dat ‘sprookje’, evenals ‘mythe’ tegenwoordig vaak synoniem is aan verzinsel, zelfs leugen.

Vandaaruit is het ook begrijpelijk dat hier en daar de roep om ‘herschrijving‘ klinkt, en daadwerkelijk wordt uitgevoerd, om de inhoud ‘inclusiever’ te maken: waarom mag de prins niet ook een prinses zijn, bv.

Wie zich bezighoudt met de ‘vertaling’ van de beelden en overtuigd raakt van hun eigen werkelijkheid, zal dit niet willen.

In het licht van bovenstaande is het niet vreemd dat mensen zich afvragen waarom er in deze tijd nog sprookjes worden verteld op de vrijeschool – in de 1e klas – en nadat later ook de vrijekleuterklas ontstond, ook in die kleuterklassen.

In het blad ‘Erziehungskunst frühe Kindheit (Opvoedkunst voor het kleine kind) verscheen volgend artikel over de waarde van de sprookjes vanuit taalkundig opzicht.

Kikker of koning?

Sebastian P. Suggate, Erziehungskunst frühe Kindheit, Winter 2016

Hoe sprookjes de taalontwikkeling bevorderen

Sprookjes zouden zowel de taalvaardigheid als het esthetische en morele besef van kinderen ontwikkelen.
Maar in hoeverre is dit idee wetenschappelijk bevestigd?

Sebastian Suggate, pedagoog aan de Universiteit van Regensburg, rapporteert over recent onderzoek naar deze vraag.

Er zijn talrijke manieren om de taalontwikkeling op de kleuterschoolleeftijd te stimuleren: door fonologisch bewustzijn, uitbreiding van de woordenschat,
correcte uitspraak, klemtoon en grammaticaal gebruik, bevordering van de communicatieve vaardigheden in het algemeen, tot en met de eerste leesoefeningen.
De redenen voor deze maatregelen en programma’s zijn even talrijk: naast de volkomen gerechtvaardigde bezorgdheid over het taalniveau van opgroeiende kinderen zijn er ook sociaal-politieke redenen, zoals de na de PISA-schok geformuleerde onderwijsdoelstellingen of de integratie van migrantenkinderen.

De Waldorfpedagogiek wordt slechts half terecht beschouwd als tegenpool van deze “stimuleringswaanzin”. Waldorfkleuterscholen zouden plaatsen zijn waar ruimte wordt geboden zodat kinderen zich vrij kunnen ontplooien, zonder enige ‘stimulering’.
Bij nader inzien blijkt echter iets heel anders, want de Waldorfkleuterscholen bieden al lang hun eigen, zachte, maar zeer effectieve vorm van taalstimulering aan.

Taalstimulering door sprookjes? 

Een uniek kenmerk van de Waldorfpedagogiek is het vertellen van sprookjes. Tegenwoordig worden sprookjes door velen afgedaan als ‘wreed’ of ‘kinderachtig’
en bovendien zouden ze achterhaalde modellen doorgeven.
Verder wordt gezegd dat ze vanwege hun verouderde taalgebruik zowel te opwindend als niet nuttig zijn voor kleine kinderen. In vergelijking met modernere verhalen lijken ze niet meer van deze tijd, net als de manier waarop ze worden verteld: sprookjes in de Waldorfkleuterschool worden niet via cd of dvd verteld, maar vaak door de leerkrachten vrij verteld.

Tegen deze achtergrond is het volkomen gerechtvaardigd om te vragen of deze praktijk van het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool ten eerste nog wel eigentijds is en ten tweede effectief.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet worden nagedacht over
welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of de praktijk de moeite waard is. Hiervoor worden empirisch-wetenschappelijke normen uit de experimentele psychologie gebruikt.

Nieuw ontstaat uit oud

Enerzijds hebben sprookjes een klassieke opbouw, die kinderen snel vertrouwd raakt en die het begrip van de verhalen bevordert. Bovendien bevatten sprookjes steeds weer “magische” getallen en rituelen, bijvoorbeeld moeten er meestal drie pogingen worden ondernomen om betoverde prinsessen of prinsen te redden. Dergelijke ritmes en patronen kunnen een belangrijke rol spelen, zowel voor het begrip als voor het esthetisch gevoel en het inleven in de verhalen.

Als het echter waar is dat sprookjes door hun verouderde taalgebruik moeilijk te begrijpen zijn voor kleine kinderen, kunnen ze niet bevorderlijk zijn voor de taalontwikkeling.

Om dit te onderzoeken heb ik samen met collega’s van de universiteiten van Regensburg en Würzburg daar studies over gemaakt.
In deze studies werden aan in totaal bijna 200 kinderen klassieke sprookjes of moderne, eigentijdse verhalen verteld.
In vergelijking met een controlegroep hebben de kinderen inderdaad veel nieuwe woorden uit beide soorten verhalen kunnen leren, wat pleit voor de taalbevorderende kwaliteit van het vertellen.
Interessant genoeg hebben de kinderen evenveel nieuwe woorden geleerd uit de sprookjes als uit de ‘hedendaagse’ verhalen. Blijkbaar vormt de ‘verouderde’ sprookjestaal op zich geen groot probleem voor de kinderen. Dit laatste gold
ook voor kinderen met een migratieachtergrond.

Levendig vertellen is belangrijk

Zoals gezegd, worden sprookjes in de Waldorfkleuterschool met regelmaat vrij verteld, dus niet voorgelezen of zelfs afgespeeld met een cd.
Speelt de manier van vertellen een rol of, anders gezegd, is het de moeite waard
dat kleuterleidsters sprookjes uit het hoofd leren?

Er zijn al experimentele studies die aantonen dat peuters slechts weinig
nieuwe woorden leren via de televisie of dvd’s. Volgens deze studies werd het leren van nieuwe woorden veel meer bevorderd als er volwassenen bij waren, maar de beste manier leek het leren in de levende relatie met volwassenen. Een dvd is nauwelijks voldoende om taalbevorderende imitatie bij kinderen te stimuleren.

In een experiment aan de universiteit van Würzburg hebben we de woordenschatverwerving van leerlingen uit groep 4 en 6 vrijeschoolklas 2 en 4) onderzocht.
Om precies te zijn wilden we nagaan of vertellen voor kinderen van deze leeftijd
nog steeds een belangrijke rol speelt of dat leesvaardigheid de kunst van het vertellen overbodig maakt.
De verhalen werden op drie verschillende manieren voorgesteld: de kinderen lazen ze zelfstandig, ze werden voorgelezen of vrij verteld.

Hoewel ze allemaal goed konden lezen en ruim de tijd hadden om het gelezene nog eens te bekijken, hadden ze het minste baat bij zelfstandig lezen en het meeste bij vrij vertellen.
In vervolgstudies bij kleuters hebben we echter geen voordeel van het vrij vertellen ten opzichte van het voorlezen kunnen aantonen wat betreft de woordenschatverwerving.
Voor het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool lijkt het belangrijk dat de vertolking van de opvoeders zo levendig mogelijk (maar niet dramatiserend) is. Belangrijk hierbij zou kunnen zijn dat de opvoeders
zich inspannen om de gebeurtenissen in de verhalen te vertellen vanuit
hun eigen innerlijke beelden. Dit beeldende vertellen is eenvoudigweg moeilijk uitvoerbaar onder de gestandaardiseerde omstandigheden van experimenteel
onderzoek, wat onze resultaten zou kunnen verklaren.

Daarentegen is het voordeel van een levendige vertelstijl ten opzichte van een
didactische vertelstijl duidelijk aantoonbaar. In een onderzoek hebben we een ‘klassieke’ vertolking met woorddefinities en begripsvragen vergeleken met een
Waldorfachtige vertelstijl. Bij deze laatste werden de sprookjes levendig verteld met gebaren, verwondering en metaforen, zonder uitleg van moeilijke woorden. Verrassend genoeg heeft het definiëren van woorden in het kader van de klassieke verhalen de woordenschat niet sterker doen groeien dan het vertellen in Waldorfstijl.
De kinderen waren echter onder levendigere omstandigheden meetbaar
rustiger en aandachtiger.

Sprookjes en esthetische vorming

Naast het taalbevorderende aspect van het vertellen van sprookjes, wordt steeds meer erkend dat er rekening moet worden gehouden met de esthetische
vorming van de kleuter.
Hieronder wordt niet alleen verstaan dat de ruimtes in de kleuterschool ‘mooi’ worden ingericht of dat kinderen veel tekenen.
Onder esthetische vorming wordt veeleer verstaan dat via zintuiglijke ervaringen
kennis kan worden vergaard. Esthetiek speelt een belangrijke rol bij het vertellen van sprookjes in de Waldorfkleuterschool. Sprookjes gaan gepaard met rituelen zoals het aansteken van een kaars, in een kring zitten of bezinning en rust. De manier waarop sprookjes zelf is ook heel esthetisch, waarbij de taal correct moet worden gearticuleerd en rijk en metaforisch moet zijn.
Sprookjes bevatten bijna altijd een wijsheid die kinderen emotioneel in contact kan brengen met eeuwenoude menselijke vragen, zoals moed, trouw en het overwinnen van gevaren.
Sprookjes uit alle culturen bestaan waarschijnlijk uit deze universele elementen en hebben daarom een fascinerend effect op kinderen, zodat ze er bijna zonder uitzondering met verwondering en volle aandacht naar luisteren.

 

.15 Grimm Hans en Grietje 3
Grimm: nr. 15 Hans en Grietje

.

Sprookjesalle artikelen

Vertelstofalle artikelen

Vrijeschool in beeld: sprookjes klas 1

.

3473-3270

.

.

.

 

 

Opspattend grind (5)

.

SPELEN

opspattend grind‘Mogen ze eindelijk naar school, moeten ze daar puzzelen en spelletjes doen, terwijl ze ver­der willen met het alfabet en sommen maken’, aldus een woordvoerder van Bekius Schoolma­terialen in Onderwijsblad 1.

Wat een vreselijke uitspraak en wat jammer dat zoveel mensen in Nederland de waarde van het spelen nog steeds onderschatten. Kinderen van vier jaar al met een taakkaart laten werken uit een werkmap? Geef kleuters de gelegenheid om te experimen­teren met materialen waarbij zij al hun zintuigen kunnen gebruiken, zoals zand, klei, en vingerverf. Laat hen spelen in de poppenhoek en de bouwhoek, maar bied ook puzzels aan waar­door zij kritisch leren waarnemen en inzicht krijgen.

Een breed aanbod van activiteiten en materialen, daar leert een kleuter van en niet van het ‘ei van Columbus’ van Bekius Schoolmaterialen.

(Anja Visser, Abcoude in Onderwijsblad Aob, nr en datum onbekend)

 

EEN DAG IN EEN VRIJESCHOOLKLEUTERKLAS

 

RUDOLF STEINER   
‘Was wird heute zum Beispiel für Unfug getrieben mit der Einordnung des Spiels in den Unterricht, in die Kindererziehung. Bei dieser Einordnung des Spiels wird sehr häufig das Allerwichtigste nicht berücksichtigt: Wenn das Spiel streng geregelt wird und das Kind sein Spiel in einer bestimmten Richtung verlaufen lassen muß, ist es kein Spiel mehr. Das Wesen des Spiels besteht darin, daß es frei ist.
[1]

Wat wordt er tegenwoordig* b.v. niet voor onzinnigs uitgehaald bij het organiseren van het spel in het onderwijs, in de opvoeding van het kind. Bij dit organiseren van het spel heeft men heel vaak het allerbelangrijkste niet in de gaten: wanneer het spel strak geregeld wordt en het spel van het kind in een bepaalde richting moet verlopen, dan is het geen spel meer. Het wezenlijke van spel is dat het vrij is.

[1] GA 297 Idee und Praxis der Waldorfschule blz 58  *1919

opspattend grind: alle artikelen

Spel: alle artikelen

.

464-430

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Nederlandse taal – kleuters

.

een kleuter

Een volwassene in zakformaat? Eerder het omgekeerde: een onvolwassene van formaat! Het kleine kind leeft nog helemaal in de wereld buiten hem.

Een driejarig ventje zegt, terwijl hij met zijn moeder ’s avonds in de tuin de planten aan ’t begieten is (het huis ligt vlak bij een militair vliegveld): Allemaal mijn vrienden, Oom Henk, de bloemen, de straaljagers.

De kleuters ontspannen wanneer zij de klas binnenstappen. Haast en verkeersdrukte hadden hen meegesleurd. Nu bloeien zij op, gaan welgemoed hun gang in een voor hen veilige en vertrouwde omgeving. De een stopt een pop in bed, ie ander kijkt of de hijskraan nog werkt, een derde zit met stralende ogen het lokaal rond te kijken naar wat alle vriendjes aan het doen zijn.

Wordt er iets gevierd, dan tovert de feestelijke gebeurtenis zonneschijn op alle gezichtjes. Maar ook een kleinigheid is daarvoor al voldoende: de tuinman heeft zijn hoed vergeten! Daar ligt-ie op een stoeltje bij hen in de klas. De hoed van die aardige tuinman zomaar in hun midden. Een jongetje pakt hem beet en zet hem op, overdwars. De hele klas schatert.

Bij het uitbeelden van een sprookje wil iedereen Sneeuwwitje of een andere mooie rol spelen maar niet de boze koningin. Een meisje rukte eens prinsessenkroon en sluier af en begon tegen juf, die iets opruimde te mopperen: Wanneer je alles rommelig maakt, ga ik hier van school en kom ik nooit meer terug!

De ronde, soms wankele gestalte van de peuter groeit tussen 3 en 6 jaar uit tot het stevige figuurtje van de durf-al. De 5- à 6-jarigen benutten elke kans om te rennen, te springen, te klimmen. Zij zoeken lichamelijke uitdaging. Maar ook zitten ze soms samen met de kleintjes op een kluit tegen juf aan wanneer er iets bijzonders gebeurt.

De kleuterklas
Het ongebonden bestaan van het kind in de kleuterklas krijgt vorm door het dag-, week- en jaarritme.
Iedere ochtend om half negen stromen de kleuters de klas binnen en met ieder kind groeit de kring. Ze vertellen honderduit: er gebeurt zoveel opwindends in een kleuterleven. Juf zit ook in de kring en tracht door een vingerspelletje de krachten te bundelen.

Dan kan het arbeidsspel beginnen. Ineens zijn alle kinderen bijvoorbeeld op de boerderij: ze zeven, ze scheppen, ze bakken. Gedichtjes, liedjes en spelletjes lopen als een rode draad door het arbeidsspel heen.

Als het werk is gedaan leidt een opzegversje, een klein verhaaltje of een melodie het vrije spel in.

Sommigen spelen met de winkel, anderen bouwen huizen en kastelen van blokken. Ze maken tenten van lappen en vertroetelen hun pop. In een uur vrij spel is er heel wat op stelten gezet. Bij een klein verhaaltje wat juf vertelt kunnen ze weer op adem komen. Zingend wordt even later gezamenlijk alles opgeruimd. Duidelijk is het verschil tussen de vier- à vijfjarigen en het schoolrijpe kind. De kleintjes gaan al opruimend toch weer spelen bij het hoopje blokken dat ze vinden.

De grote kinderen zijn vlijtig in de weer en bemoederen daarbij de kleintjes. Kinderen die moeite hebben met opruimen krijgen een kleine overzichtelijke taak. Bijvoorbeeld de winkelier wordt gevraagd zijn winkel te bevoorraden, zo komen met behulp van de trekker alle spulletjes weer op hun plaats. Hoe stimulerend de chaos ook was, als ieder speelgoedje weer op zijn vaste plaats is teruggekeerd, geeft dat een gevoel van veiligheid en gezelligheid.

Een paar kinderen dekken nu de tafel, anderen dragen de tassen aan. Rustig wordt er gegeten en gedronken. Juf wijst de kinderen op allerlei bijzondere dingen, bijvoorbeeld op een vijfster midden in de appel. Het afruimen gaat vlug en vrolijk, de buitenlucht lokt. Jassen aan, schoenen aan en eropuit! Kijken hoe de bladeren vallen, door de plassen stampen, zandkastelen bouwen, stenen verzamelen, sjouwen met takken, kastanjes zoeken.

Na het buiten spelen wordt er, afhankelijk van het weekrooster, getekend, met bijenwas geknutseld of iets anders gedaan.

De ochtend wordt weer in de kring besloten, terwijl de kinderen naar een sprookje luisteren. Soms nog wat vingerspelletjes en dan… tot morgen!

Het jaarritme en de jaargetijden worden gemarkeerd door de jaarfeesten. Lang van te voren begint de voorbereiding met het maken van versieringen en het leren van versjes en spelletjes die bij het jaarfeest horen. Tegen de tijd dat het feest daar is, wordt bevestigd wat de kinderen al tijden voelden aankomen. Een enkele keer duurt het te lang voor het feest komt opdagen. Zo kwam een jongetje in een zachte winter plotseling met dikke wanten, das en muts de klas binnen; het moest nu maar eens Sinterklaas worden!

De kinderen leren de gang van het jaar intensief te beleven. In de herfst worden lampionnen gemaakt voor Sint-Maarten, waskaarsen getrokken voor advent. Voor Sinterklaas maken ze bijvoorbeeld een stoomboot en bakken speculaas. Met Kerstmis knutselen ze kerstboomversieringen en een stalletje. Dan komt de lente met Pasen en de zomer met Pinksteren en Sint-Jan. Ook deze feesten worden uitbundig gevierd. Maar voor de kleuter is eigenlijk iedere dag een feest.

Taal in de kleuterklas (theorie)
Eigenlijk onderwijst de kleuter zichzelf. De hele wereld met al haar vormen en al haar klanken is zijn leermiddel. Door nabootsing maakt hij zich de lichamelijke vaardigheden en de taal eigen. Ook de taal is onverbrekelijk verbonden met handelingen en bewegingen. De creatieve persoonlijkheid van het kind komt tot uiting in de wijze waarop het nabootsend speelt en spreekt. Bij de een is de nagebootste handeling nauwelijks te herkennen, bij de ander ligt deze er dik bovenop. Moeder maakt een foto, het dochtertje grijpt het deksel van de koffiepot, houdt deze voor één oog en knipt. Tante zegt: ,,T-shirt” het kind van anderhalf herhaalt het feilloos.

In de kleuterklas worden de kinderen geen lesjes maar spelen aangeboden. In de echte oude kinderspelletjes oefent het kind al zijn ledematen. Vingerspelletjes, hand- en voetspelletjes, kringspelen enz. vormen de hogeschool van de Taalontwikkeling. Het komt niet aan op de betekenis maar op de bewegingen, de melodie, de klank, de taalmuziek.

Witte Zwanen Zwarte Zwanen
Wie wil er mee naar Engeland varen
Engeland is gesloten
De sleutel is gebroken
Is er dan geen smid in ’t land
Die de sleutel maken kan.

In een vroeg stadium van het kinderleven zijn spreken en zingen niet van elkaar te scheiden. Voor de kleuter liggen zingen en spreken nog heel dicht bij elkaar. Een spelend kind spreekt veelal zing-zangend. Voor hem bestaat er geen „kleuterlied” in de strikte zin des woords. Niet alleen gezongen, ook gesproken spelletjes worden de kleuter aangeboden. Hierin spelen klank en ritme de hoofdrol. Wie kent niet het vingerspelletje:

Naar bed, naar bed, zei Duimelot.

Er zijn ook versjes die als een meer gerichte spraakoefening gebruikt kunnen worden:

Leent je leerde Lotje lopen
Langs de lange Lindelaan
Maar toen Lotje niet wou lopen
Toen liet Leentje Lotje staan

Wij walen wezen wilden wel witte wollen wanten wassen
Wisten wij waar warm water was

Zo is het mogelijk om een kleuter die plat-Amsterdams praat, iets meer vertrouwd te maken met die gekke Z:

,,Ziezo” zou m’n zuster Sientje zeggen, zo ze Zondagsavonds zonder zakcent zat!

en die vreemde V:

Vier vette varkens vochten vreeslijk voor het vlammend vuur. Foei! zei ’t vader varken.

Juist de uitzondering maakt het verschil duidelijk.

Ook worden er sprookjes verteld. De werkelijkheid van het sprookje is dat het goede zichzelf beloont en het boze zichzelf straft, dat de liefde de dood overwint.
De kleuter geniet van het sprookje als het met humor en zonder gruwelijke opsmuk verteld wordt. Door verhalen over prinsen en prinsessen, over heksen en reuzen, leert het kind goed en kwaad onderscheiden terwijl het toch nog beschermd wordt in een wereld van fantasie. De ervaring is dat sprookjes kinderen innerlijke zekerheid geven en dat ze hun minder angstig maken. De juf kiest haar woorden zorgvuldig en zorgt dat ze iedere dag weer op dezelfde plaats staan. De kinderen bewegen na enige tijd hun monden vanzelf met de juf mee. Als zij zich vergist zijn de kinderen diep verontwaardigd: ‘Gister zei je:,, Maar grootmoeder wat heb je een verschrikkelijk grote mond” en juf zei nu ,, vreselijk grote mond”

De kinderen spelen ook zelf toneel of poppenkast. Ze kiezen datgene wat hun onbewust bezighoudt, de ene keer een sprookje, de andere keer een voorval uit het dagelijks leven. Daarbij borduren ze voort op gebaren zoals ze ze gezien hebben en op woorden en zinnen zoals ze ze gehoord hebben.
Op deze wijze vindt in de kleuterklas de taalontwikkeling haar basis in het spel.

Een ochtend in de kleuterklas
Wij hebben kastanjes voor je, juffie.

Het is een heerlijke herfstochtend als juffie de kinderen binnenlaat. Vrolijk komen ze aangestapt, vol van hun eigen verhalen. Eén meisje heeft een kartonnen bakje met blaadjes meegebracht voor juf en ze maakt met de blaadjes een herfstbos op de zandtafel. Als iedereen op een stoeltje in een kring zit, wordt er nog even gebabbeld, dan beginnen ze met de liedjes. Er wordt aangesloten bij het seizoen waar iedereen zo vol van is.

Alle blaadjes van de bomen worden geel en bruin en rood…
Alle blaadjes klein en groot…

zingen ze en met hun handen dwarrelen de blaadjes omlaag. Nu valt er een appel, bom… alle kinderen ploffen op de grond. Daarna pakt juffie gekleurde lappen en ja, ze weten al wat er komt:

wind in ’t woud, waai, waai.

Prachtig waaieren de zijden sluiertjes omhoog en naar beneden. Daarna mogen de kleuters zelf de winden spelen met elk een sluiertje. ‘De blauwe is van mijn schoenenkleur!’, roept een kleintje.

Er komen nog meer spelletjes aan bod. De wasvrouwtjes en het spel van de werkende kabouters, voordat de kinderen vrij gaan spelen.
Twee meisjes gaan met het kartonnen bakje een bedje maken voor de kleine popjes. Slapen! Wakker worden! bevelen ze en trekken het dekentje over de hoofdjes op en neer en schateren het uit.

Een jongetje daarachter wil een huis bouwen met grote planken. Deze rusten aan één kant in een kastje en aan de andere kant op de stoelen van de meisjes.
Verbouwereerd ziet hij z’n huis instorten als één van de dametjes haar stoel weer naar zich trekt. Juf komt hem helpen. Als hij hijgend en zuchtend zijn bouwwerk in orde heeft gemaakt met een groot gordijn, komen twee vriendjes zich meester maken van zijn huis. Weer redt juffie hem en de jongens vragen nu: Mógen we binnen komen? Dat mag en dus kan het spel verdergaan.

Een Russisch jongetje kietelt met veel gekir en weinig woorden een Hollands jongetje. Als hij alleen speelt met het poppenhuis gaat dat in het Russisch maar hij begrijpt alles wat er om hem heen gebeurt en met de spelletjes deed hij ook vrolijk mee.

Twee meisjes hebben een stel puzzels omgekiept waarmee ze nu een enorm sprookjestafereel opbouwen: De wolf en de zeven geitjes. Natuurlijk komen er ook vaders, moeders en kinderen bij.
‘Hier achter het bosje zit de wolf en hier is moeder geit.’
Een jongetje ernaast heeft een boot vol kabouters en gaat ermee uit varen. Daarna moeten de kabouters slapen en zoekt hij zelf een ander plekje. Hij stapt op een stel kinderen af dat met paalkoppen een huis heeft gebouwd. Vrijwel alle meubels, pannen en wiegjes zijn erin overgeplaatst maar de nieuwkomer kan er nog best bij. Van paalkoppen krijgt hij een bed op maat. ‘Ben je op bezoek?’, vraagt de juf. ‘Nee ik logeer’, antwoordt hij vanuit z’n harde rustplaats. ‘De poppen liggen ook in bed’, verklaart de moeder van het gezin.

Het wordt tijd om op te ruimen maar eerst leest juffie het verhaal van Hansje Stoffel voor. Blij schuiven ze aan en vertellen mee. Juf vervangt het woord slechts door alleen. Een jongetje fluistert stralend toch dat moeilijke woord!

Nu wordt er plots een koortsachtige activiteit ontplooid en alles als vanzelf keurig opgeruimd. Zelfs de puzzels zitten zo weer in elkaar. Eén stukje is weg: ‘het komt wel weer boven water’, lacht de vierjarige wijs en ja hoor, onder het taboeretje is het kleinste geitje verstopt. Iedereen pakt z’n boterhammen. Eén meisje heeft geen brood bij zich: meteen krijgt ze van alle kanten iets toegeschoven. Met bolle wangen mompelt ze: ‘Ik wil eigenlijk niets meer.’
‘Attentie, geen eten meer voor Vanessa’, 
roept een jongetje.

Dan gaan ze buiten spelen. Twee jongens duwen de bezem die schokkend over de tegels gaat, wat een plezier, een rilbibberbezem.

Een stel loopt rondjes om de waterbak. De handen glijden over de ronde rand, steeds sneller. ‘Nu stoppen voor het licht’, roept er een. Er komen nog meer kinderen bij, ze beginnen te zingen, het voorste kind is het stoplicht. Die stopt abrupt; boem, botsen de anderen tegen elkaar. Daarna neemt een ander de leiding. ‘Treintje kan wel door’ zingen ze in kleuterdeun. Ineens is het genoeg. Ze waaieren uit elkaar het pleintje op. Op de rand van de zandbak worden taartjes gebakken, hele series.

Een jongetje staat trots op een rollende boomstam: ‘Kijk dan’, roept hij en pakt zich snel aan het schuurtje vast.

Na een poosje gaan ze op de rand van de schuur zitten omdat het bijna tijd is. Binnen wordt er nog even getekend.

Tot besluit vertelt juffie in de kring het sprookje van Wit- en Zwartkipje. Het is heel stil.
.

(Van verhaal tot taal
Werkplan taal Geert Grooteschool Amsterdam
Saskia Albrecht; Dominique Borowski; Aernout Henny; Jannie Möller 1985)

.

Peuters/kleuters: alle artikelen

Nederlandse taal: alle artikelen

VRIJESCHOOL  in beeld: kleuters

 .
461-427

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.