Tagarchief: St. Nicolaas

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (5)

.

SINT-NICOLAAS

Sinds 16 november* is Sint-Nicolaas weer in ons land. Volgens de officiële geschiedenis was hij ooit bisschop van Myra. Op vele plaatsen in Europa wordt hij nog steeds als heilige vereerd. In Nederland krijgt hij in de loop der tijd een Hollandse naam, Sinterklaas. En ieder jaar brengt hij ons samen met zijn zwarte knecht Piet een bezoek.

Als je gevraagd wordt eens over Sint-Ni­colaas te spreken of te schrijven, kan het ge­beuren dat je eerst over een drempel van tegen­zin heen moet stappen. Deze hindernis wordt jaarlijks met frisse ijver opgeworpen door de neringdoenden, die vanaf begin november onze brievenbus verstoppen met lijvige en veelkleurige catalogi, waarin met een over­vloed van velerlei en soms vergezochte zaken gesuggereerd wordt dat we het komende feest vooral niet sober dienen aan te pakken en waarin Sint als promotor van het zakenleven vaak op een irritant oubollige wijze wordt afgebeeld.
Wanneer je echter dit dikke verguldsel op ons alom verbreide
volksge­bruik afkrabt en zoekt wat daaronder ligt, ontdek je dat je niet met kitsch bezig bent, doch met een prachtig stuk antiek, ja, wel­licht nog veel meer dan dat. Daarna wil je je betoog onderbouwen met een handvol historische waar- en zekerheden.
Wat de historische feiten betreft loop je dan al direct vast, wanneer je voor onze Sint be­trouwbaarder papieren wilt opduiken dan die van ‘een legendarische bisschop van Myra in Klein-Azië, die op grond van niet-historisch gebleken legenden… als heilige wordt vereerd’ (Encyclopedie van Het Spectrum).
Nu kunnen ook legenden, historisch of niet, veel belangrijks onthullen, doch in het mo­derne bewustzijn woelt de vraag hoe het nou echt was en neigt er toe, hem op grond van plaats- en tijdsaanduidingen in het licht van de toenmalige levensomstandigheden te be­zien: bisschop van Myra, bij de zuidwestkust van wat nu Turkije heet, toen deel van het Romeinse rijk, eerst als christen vervolgd on­der andere door Diocletianus, dan door Constantijn welhaast tot staatsambtenaar gebom­bardeerd. Constantijn, ‘de Grote’, erkende na een visioen de waarde van het christen­dom. De waarde wel te verstaan, het begrij­pen en doorvoelen van zijn waarheid schijnt hij aan zijn echtgenote te hebben overgela­ten. Zelf beschouwde hij de nu getolereerde godsdienst als ‘een belangrijk cement voor de eenheid van zijn rijk’. Hij maakte het min of meer tot staatsgodsdienst. We kunnen ons af­vragen of dit voor zijn politieke karretje spannen van de kerk minder ernstig was dan het vervolgen der christenen. In elk geval kwam nu innerlijke verdeeldheid duidelijk aan het licht, met name uitte zich dit op het concilie van Nicea in 325.
Tot zover de officiële geschiedenis. Proberen we in de vele legenden Sint-Nicolaas in het spanningsveld van die voor het christendom zo belangrijke overgangstijd, dan wel in ons huidige beeld van hem terug te vinden, dan lukt dit eigenlijk alleen in het verhaal van de drie huwbare dochters die hij achtereenvol­gens door middel van een via een raam gede­poneerde beurs met goudstukken aan de bruidschat helpt, om hen voor een afglijden in leven in zonde te behoeden. Maar verder is hij een wonderdoener, die door gebed stor­men bezweert, in de droom van autoriteiten verschijnt om hen van onrechtvaardige exe­cuties af te houden. De beschrijving van hem als wonderkind dat naast devotie en intelli­gentie zeer vroeg vermogen tot zelfbeheer­sing vertoont, spreekt ons wat meer aan, maar van de diverse legenden waarin hij als redder met toverkrachten optreedt is het meest aannemelijk dat de opstellers daarvan met beeldende situaties en dramatische ont­knopingen de werking van een sterke, gelou­terde geest hebben willen weergeven.
In zijn waardevolle boekje Sint-Nicolaas, le­ven en legende, dat een schat van gegevens heel leesbaar samenbrengt, stelt Martin Ebon tegen het eind de mogelijkheid, dat Nicolaas wellicht nimmer echt heeft geleefd en legt daarnaast de vraag of dit er eigenlijk voor ons veel toe doet. Feit is dat zijn invloed juist vele eeuwen na zijn dood, enorm was en is. In Rusland wordt hij als Nicola de Barmhartige een heilige van de eerste rang. Maar ook in Zuid- en West-Europa leeft hij zo sterk, dat bijvoorbeeld de inwoners van Bari, een havenplaats op de hiel van Italië, het no­dig vinden om zijn gebeente uit de grafkelder op de Kleinaziatische kust te ontvreemden, tijdig uit de handen te houden van de steeds dichter bij komende mohammedanen, en dit in hun kerk bij te zetten. In talloze andere steden worden kerken aan hem gewijd, hij is de beschermer van zeelui, reizigers, studenten. Dat is ook in de Neder­landen het geval. En juist hier kan het span­nend worden. De Hervorming is oorzaak van felle uiteenzetting, oorlog en afscheiding van de Republiek (van de noordelijke zeven deelstaatjes). Daar wordt de beeldenstorm het sein voor uitbanning van wat katholiek is. Ook de roomse bisschop Nicolaas kon niet langer gedoogd worden en de autoriteiten hebben gepoogd de aan hem gewijde festivi­teiten te verbieden. Volkomen vergeefs. Sin­terklaas, hij heeft intussen een Hollandse be­naming gekregen, blijft. Een Jan Steen beeldt weliswaar niet hemzelf, doch alleen de gevolgen van een zijner bezoeken af, doch hij leeft bij het volk, ja, hij groeit zelfs in de loop der tijden uit tot een boven de polarisa­tie der religies verheven volksheilige wiens ri­ten verrassende ontwikkelingen te zien ge­ven.

Hij verplaatst zijn domicilie naar Spanje, meet zich een zwarte knecht aan en maakt zijn jaarlijkse reis naar ons per stoomboot. Dat laatste kan niet voor het midden der vorige eeuw begonnen zijn maar, laat het simpelweg uit de vondst van een liedjesdich­ter stammen, het beeld leeft in de voorstel­ling van elk kind. Na zijn aankomst, ruim op tijd voor zijn naamdag, 6 (niet 5) december, fluks aan de slag, stijgt hij op zijn witte schimmel en rijdt bij nacht over de daken de talloze schoorstenen langs om via deze, klei­ne attenties in de klaargezette schoentjes van kinderen te deponeren. Zijn knecht, Piet, benut deze gelegenheid om overal te luiste­ren en pregnante wetenswaardigheden om­trent het gedrag der kleinen aan zijn meester door te geven ter notatie in diens grote boek. Welke besteldienst zou zo inefficiënt en ge­vaarlijk te werk gaan? En trouwens, wat doen we bij de vele centrale verwarmingen? En dat boek! Wil er voor elk Nederlands kind iets substantieels in staan, dan is het toch zeker uitgegroeid tot zo’n 20 a 30 dik­ke delen. Meen niet dat in 1985 peuters in de gelovige leeftijd niet in staat en slim ge­noeg zouden zijn om met kritiek, als opge­somd in de vorige alinea, een heel eind op dreef te komen. Maar ze doen dat niet, ze zijn nog slimmer. Er is in hen nog de wijs­heid die weet dat het hier, net als in sprook­jes, om betekenisvolle beelden gaat.
De schoorsteen bijvoorbeeld is heel wezen­lijk, daarbij gaat het om de vertikale warmtekolom, die te vergelijken is met de mens. Zonder de eigen warmte kan een mens niet als individualiteit op aarde zijn, evenmin als er in een vertrek met alleen cv zonder gloei­ende kachel of open haard echt sfeer kan ontstaan.
Sint gaat over de daken: hij is in een hoger gebied, pakt ons in onze eigen per­soonlijkheid en helpt ons bij onze reis door het leven en over de wereld, mogelijk door de schoenen. Zo vertaalt het kind innerlijk de Sint-ritus. Zijn schenken behoort door ge­heimzinnigheid te zijn omgeven. Hevig gebonk op de deur, daarheen gerend, niets of niemand te zien behalve tobbe, doos of zak met ge­schenken.
In de legende van de drie dochters is het tekenende, dat Sint-Nicolaas anoniem wil blijven. Wanneer de vader hem bij de der­de schenking betrapt, smeekt hij hem, dit aan niemand te vertellen. Dit element speelt tot in onze dagen. Als volwassen schenkers onder elkaar verdraaien we ons handschrift om maar onbekend te blijven. Maar met dat veranderde schrift pogen we wel in onze rijm, goedaardig weliswaar, een zwakheid van de ander aan te duiden. Daarmee komen we op het thema van de er­gens in de historie zo geheimzinnig opgedo­ken zwarte knecht. Spanje ligt al een eind in de richting van het Morenland waaruit Piet zou stammen. Wezenlijk is die verklaring niet. Het gaat er om dat hij zwart is, tegen­beeld van het overvloedige wit, dat Sint met baard, haar en onderkleed vertoont. Het ide­aal van de mens mag blank, edel, gelouterd zijn, op aarde faalt hij onvermijdelijk.* Alles wat hij slecht, verkeerd doet, volgt hem als een schaduw, hoort bij hem, hij moet er mee klaar komen. Piet sjouwt zich dan een onge­luk en de roe is zijn attribuut. Leven we ge­woonlijk met de voorstelling over onszelf als toch wel aardig geslaagd en in elk geval tot het betere deel van de mensheid behorend, confrontatie met onze donkere zijden zou ons verder helpen.
In dit verband kan ook de legende van de drie ingepekelde kinderen (in een andere versie studenten) licht brengen. Nicolaas, op reis, weet van deze afschuwelij­ke misdaad en dwingt de dader, de waard bij wie hij zal overnachten, tot bekentenis. En… hij brengt de drie weer tot leven! Ook hier weer beeld, geen fysieke werkelijkheid. Het conserverende zout beduidt hier stagnatie, stilstand in de ontwikkeling. Wie tevreden is met zichzelf zet z’n ontwikkeling stil. Sint met z’n donkere knecht kan een jaarlijkse maning zijn om steeds weer iets aan jezelf te doen. Sint-Nicolaas was reeds in de mid­deleeuwen de schutspatroon van reizigers, zeelui, kortom mensen onderweg en kan ge­zien worden als helper speciaal voor een ieder die in ontwikkeling is, vandaar ook in de eerste plaats kindervriend.

Laten we de Sint tegenover kinderen het we­zenlijke van zijn rol goed vervullen?
De klas­sieke schooljuffrouw, die haar taak serieus opvat, doet eigenlijk al een heleboel, wan­neer ze eind november haar bordgrote kleurkrijttekening voor de klas zet: Sint, rijdend op een schimmel. Het paard doet ons sterke, vurige wilskracht zien, door het verstand in zinvolle banen geleid. Zijn meester houdt een staf in de hand, die met zijn krul ons vermogen tot inkeer aangeeft, specifiek mens­eigen.
Daarachter lopend Piet, diep gebogen onder de grote volle zak, die onherroepelijk is mee te torsen. In een hoek schijnt de maan door een boom, jong groeiend leven wordt even aangetipt. Dat Sint en Piet op 5 decem­ber ook in levende lijve in de klas komen, in onze traditie onontkoombaar hoogtepunt, werkt alleen bij verstandige opzet goed. Allereerst is het dagenlang wekken van ver­wachting al een waardevolle component.
Schrijver dezes ging als jochie de koningin (Wilhelmina) zien als ze in Amsterdam (één keer per jaar) was. Tijdig klaar staan aan de kant van de route. Wanneer dan na aanzwel­lend gehoera een ritmisch knikkende en wuivende dame in open koets voorbijgleed, (het stelde eigenlijk niet zo veel voor) was de wens vervuld en ging hij bevredigd naar huis. De spanning van het wachten en het verlan­gen naar de sprookjesdroom, dat deed al veel.

Het gevaar loert, dat we het feest van Sinter­klaas, bijvoorbeeld op school, te mooi willen maken. De voorbereiding vergt heel wat en wanneer dan de Sint en Piet na alle zorgen voor kostuum, omkleedpartij, baard plak­ken, pruiken passen, schminken, zwart ma­ken, waar is nou de roe weer?, is er wel ge­noeg strooisel?, eindelijk opkomen en dan al na tien minuten klaar zijn, vinden we dat wel wat mager. En toch zouden we dat moeten kunnen aanvaarden. Sint kan wel een kind of wat bij zich roepen en de goede informatie uit zijn boek laten blijken, alles met takt en positiviteit, en vooral niet moraal-predikend: Denk er om dat ik het volgend jaar nu eens een heel flinke Wim hier vind… maar hij mag toch niet de gezellige opa worden, bij wie je op schoot klimt en die je eens aan z’n baard trekt. Als in een droom en sprookje moet alles voorbijgaan. Terwijl nog naar de gestrooi­de pepernoten wordt gegrabbeld, zijn de ho­ge gasten al weer op terugweg naar Spanje. Belangrijk zijn voor onze jonge kinderen ech­te, van levenswijsheid vervulde beelden, waardevol voor ieder, die in een tijdperk van vele surrogaatbeelden een jaarfeestcultuur als tegenwicht wil opbouwen. En de levens­wijsheid van onze nationale 5-decemberheilige is van voldoende gewicht: naamloos schen­ken en steeds geneigd tot inkeer en zelfken­nis. Wanneer we deze tendensen doortrek­ken in het sociale en politieke vlak, zouden we kunnen stellen: Sint is niet antiek, hij is van onze tijd, ja, onze tijd vooruit. En hij be­staat! Dat houden we niet alleen vol tegen­over de kleintjes die ‘er nog in geloven’.
Zou het mogelijk zijn dat een vereerde persoon, wiens naam van Rusland tot Amerika wijd en zijd bekend is, alleen maar een fantasieproduct van wensdromen is? Wie alleen het materiële bestaan acht en al het geestelijke als product van onze hersenen, kan daarmee leven. Doch wie overtuigd is dat al het we­zenlijke stamt uit de inspiratie en werking van wezens, al of niet op aarde levend, re­kent Sint-Nicolaas daaronder. Hij kan als inspirator vanuit een hoger gebied de Sint-Nicolaasvoorstelling bij mensen door vele eeu­wen heen niet alleen levend houden, doch ook verrassende vernieuwingen doen onder­gaan.

(Frans Everga, Jonas 7, *29-11-1985*)

*Een racistpurist meent hierin te kunnen lezen dat hier gepropageerd wordt dat het blanke ras het ideaal is. Dit ‘blanke’ doet ons veel meer denken aan de ‘blanke pit’: je kan menen dat het allemaal wel goed zit met je, maar uiteindelijk….’

Dat heeft met racisme natuurlijk niets van doen, alleen met de ziekelijke instelling van deze purist.

Op deze blog geldt in ieder geval:

Als eigenaar van deze blog neem ik afstand van iedere racistische tekst en laat het oordeel ‘obscuur’ voor rekening van de purist(en).

Een motief daarvoor is o.a.
“Wie het tegenwoordig heeft over rassen, naties en stamverbanden als idealen, die spreekt vanuit impulsen die de mensheid ontredderen. En als hij meent met deze zogenaamde idealen de mensheid te dienen, dan is dat onwaar. Want niets zal de neergang van de mensheid meer bevorderen, niets de vooruitgang meer belemmeren, dan het zich beroepen op en het vasthouden aan idealen van ras, volk en bloed,” aldus Rudolf Steiner in een voordracht op 26 oktober 1917 te Dornach in Zwitserland.

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

310-290

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (7)

.

SINT-NICOLAAS

Nikóla de Barmhartige, de wel- en wonderdoener van heel de Russische wereld, de machtige heilige, wiens invloed zo groot is, dat zelfs de Tartaarse Moham­medanen kaarsen voor hem branden.
St.-Nicolaas, die ook in het westen van alle heiligen als hyperhagios de meeste verering geniet, die zo ver boven alle anderen uitsteekt, dat zelfs het protes­tantisme hem niet heeft kunnen verdrijven, wie is hij, de ons allen zo intiem vertrouwde gestalte, die ons zoveel raadsels opgeeft?

Hij is de eerste en universeelste onder de heiligen, die hoger dan de engelen staat; als Nikóla van Mozjajsk wordt hij zelfs als aartsengel met het zwaard in de ene en de kerk in de andere hand af­gebeeld.
De Rus beschouwt hem als de gelijke van de maagd Maria; zo als zij de hoop is van het christelijke volk, is hij de voorspraak en de bemiddelaar. Zelfs het communisme kan hem niet deren.
Toen God door de atheïsten, of beter gezegd de anti-theïsten, werd afgeschaft, zeiden de een­voudige mensen “en zelfs als dat waar zou zijn, wat dan nog? Dan is er nog steeds Nikóla!!
Ook in het westen echter, dreigen voor hem gevaren. Een steeds bedenkelijker vorm van mercantilisme tracht zijn beeld te banaliseren en zij die hem liefhebben moeten zich te meer inspannen om dit zo rein en edel te bewaren als het ons verschijnen wil.
Maar wat is het, dat ons daaruit tegenschijnt. . . . . de schijn van wie of wat?

Hoewel wij haast niets van hem afweten is hij een historische gestalte. Hij kwam in het jaar 270 op de wereld in de stad Patera in Lykië in Klein-Azië als het kind van zeer jonge, rijke ouders. Toen hij na de geboorte zou worden gewassen, stond hij rechtop in zijn badje.
Fra Angelico en Massacio hebben dit eerste wonder geschilderd. Toen hij 5 jaar oud was wijdde hij zich geheel aan God en speelde niet met andere kinderen. In tegenwoordigheid van volwassenen zweeg hij en bracht de nacht door in gebed. Er wordt van hem verteld, dat de engelen uit de hemel daalden en hem dienden. Toen hij 14 jaar werd trok hij zich terug in de woestijn. Daarna ging hij te voet naar Caesarea en bracht daar drie jaren door met vasten en gebed. Toen verrichtte hij het eerste wonder en trok verder naar Armenië en Syrië. Waar hij kwam deed hij wonderen. Als man van 30 jaar keerde hij terug in Lykië en begaf zich naar Myra. Van zijn gezicht en handen druppelde mirre en de gehele stad werd vervuld van zijn geur. Het was een wonderdoende geur, die maakte dat de mensen hun twisten vergaten en er alleen maar aan dachten hun medemensen te helpen en van dienst te zijn. De heilige ging zwijgend door de stad, maar door zijn blik en de aanraking zijner handen, genas en troostte hij op wonderbaar­lijke wijze.
Nu trof het zo, dat in die tijd de bisschop van Myra gestorven was en dat vele bisschoppen bijeen waren om een nieuwe te kiezen. Op aanwijzing van een ster in de nacht werd toen deze jongeling die ‘in de geuren van heiligheid’ stond, tot bisschop van Myra gewijd.
Vele wonderen heeft hij verricht. Bij ons is wel het meest bekend de geschiedenis van de verarmde edelman die zijn dochters aan de schande wil prijs geven omdat hij geen bruidsschat voor ze heeft.
Nicolaas, die van zijn ouders een groot fortuin heeft geërfd, hoort hiervan en werpt ‘s nachts een zak met goud door het venster van de maagden. Zo krijgt de oudste dochter haar bruidsschat. Als in de tweede nacht weer een zak met goud naar binnen wordt geworpen, besluit de vader te waken om de goede gever te kunnen danken. In de derde nacht werpt Nicolaas een zak, die dubbel zo groot is, in het vertrek, waar de vader bij de dochters waakt. Door het geraas schrikt hij op en snelt de jongeling achterna, om hem in het gelaat te zien. Deze evenwel gebiedt hem zo lang hij leeft, over deze zaak te zwijgen.

Dat juist deze geschiedenis, die men licht als een eenvoudig verhaal van een weldoener zou kunnen be­schouwen, in haast alle hymnen voorkomt en oneindig dikwijls werd afgebeeld, wijst erop, dat al die wonderverhalen beelden zijn van iets, dat zich op een hoger plan voltrekt. Het jonkvrouwenwonder heeft haast altijd als pendant de legende van de scholieren, die eerst in de 12e eeuw is ontstaan in Noord-Frankrijk, waar Nicolaas de schutspatroon der kloosterscholen was.
Het is het verhaal van drie “klerken”, die ‘s nachts in het woud onderdak
vra­gen bij een waard. Deze vermoedt, dat zij schatten bij zich hebben en vermoordt hen op aanstichten van zijn vrouw. Later komt St.-Nicolaas en onder het voorwendsel vers vlees te verlangen, brengt hij de zaak aan het licht. Door zijn gebed komen de knapen weer tot leven. Eerst later is hieraan toegevoegd, dat de waard, die ook slager was, hen eerst in stukken snijdt en dan inpekelt. Hierdoor werd, speciaal in Noord-Frankrijk, het zultvat hét attribuut van St.-Nicolaas.
Ook in de Italiaanse schilderkunst vinden wij deze geschiedenis dikwijls terug: bij Masaccio, Fesellino, e.a. In de kerk Santa Croce in Florence vinden wij de knapen ieder in hun eigen tobbe.
De legende werd in de kloosterscholen als mirakel­spel opgevoerd door de oudere leerlingen en de priesters en hoe eerbiedwaardig de heilige ook werd voorgesteld, er was steeds een vleugje humor bij! Juist hier, waar het erom ging de jonge krachten van de verstandscultuur, die in deze eeuw in Clairvaux, in Noord-Frankrijk, een bloeiend centrum had, te behoeden voor de ontledende, “zerstückelnde” invloed van het verstarrende intellect, dat inder­daad ieder in zijn eigen tobbe dreigt te conser­veren,  juist in dit gebied kon zulk een legende ontstaan.
Evenzeer in onze tijd moet Sinterklaas helpen ons, “Schüler” uit de pekel te redden. Hoe dringend vermaant ons dr. Steiner: ‘Wir müssen aus dem Salze,  aus der Erstarrung heraus. Wir müssen Lebenselixer auch gerade in Bezug auf die Seelenmumie, die abstrakten Begriffssysteme, anwenden. Das ist es, was uns nötig ist’
Wij begrijpen dan ook de connectie met de jonk­vrouwenlegende, die schildert, hoe de drie men­selijke zielenkrachten te gronde dreigen te gaan, als het IK verarmt. Dante looft in zijn “Purgatorio”:

“……. het milddadige verstrekken
van hulp door Nicolaas aan de drie maagden
wie armoe dreigt in oneer neer te trekken”.

Het spreekt haast vanzelf, dat hij door deze legende ook de patroon van het huwelijk is geworden.
“Sint-Niklaas goedheilig man” is een verbastering van “goed hylik (huwelijk) man”, dus huwelijks­makelaar. Speciaal in Noord-Frankrijk kreeg hij in dit opzicht veel te doen, maar ook in Parijs; daar vindt men nog in onze tijd o.a. in de kerk St.Nicolas du Chardonnet votieftafeltjes als “reconnaissance à St. Nicolas pour le mariage de Cardita” en de Franse meisjes zingen:

St. Nicolas ce bon patron
marie les filles avec les garçons,

maar de jongens geven de voorkeur aan:

O grand St. Nicolas, patron des écoliers
apporte moi du sucre dans mon petit soulier.

Door zijn wonderbaarlijke redding der schipbreuke­lingen is Nicolaas de schutspatroon der zeelieden. Overal waar Hanzesteden waren, vindt men zijn kerken: te Visby en op IJsland, waar men 40 Klaaskerken telt, tot in Zuid-Spanje en Sicilië. Alleen al rond de Zuiderzee, afgezien van Amsterdam, bevond zich in 16 steden een Klaaskerk. Dat is te begrijpen, want als de schippers zijn hulp inroepen, helpt hij eigenhandig mee bij het hanteren van tuig en zeilen. Moeten wij evenwel bij dit verhaal, dat eindigt met een ernstige vermaning aan de geredden om een deugdzaam leven te leiden, daar zij steeds aan zoveel gevaren bloot staan, niet terstond denken aan het oude lied van “het hemelse Casteel”?

,,Die wilde zee, vlak ende diep,
die moeten wi over liden.
De booze geesten komen ons aan,
met temptatiën willen zi ons verladen…”

Zo verschijnt in een andere legende de boze godin Diana op zee, die de schippers een mydiacon, een toverolie meegeeft voor de lampen  in de kerk van St.-Nicolaas in Myra. Maar dan verschijnt een ander schip en het wordt zo beschreven, dat wij even herinnerd worden aan Straders* gezicht van de twee schepen, maar dan in andere volgorde – en daarop staat Nicolaas, die een grote ramp verhindert.
Zo is ook hier de zee een beeld van die astrale wereld, waar het zo moeilijk navigeren is. Het is opvallend hoe in al deze verhalen het getal 3 zo’n grote rol speelt, vooral in de legende der drie veldheren, het z.g. stratelatenwonder, die tot de oudste behoort (6e eeuw):

Drie veldheren die door keizer Constantijn worden uitgezonden wegens een opstand in Phrygië, raken door storm aan de kust van Myra verzeild. Terwijl de heilige Nicolaas hen bij zich heeft opgenomen wordt gemeld, dat de landvoogd door omkoperij drie onschuldige ridders laat onthoofden. Hierop snelt de heilige met zijn gasten naar de plaats des onheils. Hij rukt de beul het zwaard uit de hand en slingert het ver weg. Daarop ontlaadt zich zijn toorn over de landvoogd, die hem eerst glimlachend  tegemoet wil treden, maar dan volkomen verpletterd berouwvol zijn misdaad bekent, waarop de drie veld­heren voor hem om genade vragen. Hierop vertrekken zij naar Phrygië en nadat zij de opstand zonder bloedvergieten hebben bedwongen, worden zij in Byzantium met grote eer ontvangen. Dit wekt de af­gunst van ’s keizers raadgever, de pretor Ablavius, die hen van hoogverraad beticht, zodat zij zonder verhoor in de kerker worden geworpen en ter dood veroordeeld. In hun nood herinneren zij zich, hoe de heilige Nicolaas de drie mannen in Myra gered heeft en zij smeken hem om zijn bijstand. In deze nacht verschijnt aan de keizer in zijn droom een man, die zich Nicolaas, bisschop van Myra noemt en hem onder vreselijke bedreigingen beveelt, de drie onschuldig smachtende stratelaten terstond uit de kerker te bevrijden.
Ook Ablavius beleeft zulk een verschijning. De volgende dag laat de keizer de gevangenen voor zich brengen en verwijt hun, met hun toverkunsten zijn nachtrust te hebben gestoord. Als hij hun verbazing ziet en vraagt, of zij dan soms een bisschop Nicolaas kennen, begrijpen zij de toedracht en hun onschuld wordt aan het licht ge­bracht, waarop de keizer hen met geschenken naar Myra stuurt met het verzoek aan de heilige om hem niet meer te bedreigen, maar voor hem en zijn rijk te bidden tot God.

Het is aan deze legende, dat St.-Nicolaas zijn grote verering dankt, want niet vanuit de hemel, levend in gelukzaligheid, grijpt hij in, maar in levende lijve blijkt hij het vermogen te bezitten zulk een wonder te bewerken.

Toen kooplieden in 1087 zijn gebeente heimelijk naar Bari wilden overbrengen, daar de stad Myra in handen van de Turken was gevallen en gedeeltelijk was verwoest, sloeg een matroos ’s nachts in de kerk een sarcofaag kapot. Daar ontwaarde men het gebeente zwevend in olie, manna genaamd. Zo is het afgebeeld aan het oostelijk portaal van de kathedraal van Chartres. Van deze olie stroomde een heilzame en genezende kracht uit, die ook later in Bari bleef vloeien. Het was de tegenkracht van het decadent geworden mydiacon der “duivelin” Diana, dat de eigenschap had ook op steen en zelfs in het water te branden en waarmee zij de kerk in Myra had willen verwoesten.

Manna hangt samen met Manas. Wilde men met deze terminus technicus aanduiden, dat de heilige vanuit deze krachten leefde?
Men heeft hem wegens het stratelatenwonder epigeos aggelos = aardse engel en ook ouranios anthropos = hemelse mens genoemd. Het wonder van de veldheren openbaart een menselijk vermogen, dat in onze tijd een soortgelijk wonder heeft verricht: het is de geschiedenis van een oude Franse vrouw, die tijdens de Duitse bezetting met haar dochter gevangen was genomen en op transport zou worden gesteld naar een concentratiekamp. In de nacht tevoren trachtte de dochter in de cel een eind aan haar leven te maken. De moeder merkte het, kon het verhoeden en sliep weer in. Na midder­nacht werd zij door een engel wakker geschud, die haar beval nu niet te slapen maar te bidden om redding uit een heel groot gevaar. Zij bad toen de verdere nacht om de redding van haar kind. De vol­gende dag, 5 minuten voor de vertrektijd, werden zij uit de cel geroepen. In een gang stond de ge­vangenisdirecteur, die hen dikwijls mishandeld en gekweld had. Hij stopte de moeder haastig valse identiteitskaarten toe en zei, dat hem ’s nachts een stem had bevolen haar en haar dochter te redden; “……j’ai senti comme un poids sur mon coeur.” (Das Goetheanum, 1961, no.47,  “Il reste encore cinq minutes”, Edith Spörri-Rotmann.)
Eigenlijk verbaast het ons niet, als wij horen, dat er twee bisschoppen Nicolaas geleefd hebben. Van de eerste is historisch alleen bekend, dat hij als bisschop van Myra, heeft deelgenomen aan het concilie van Nicea in 325, waar hij zijn tegenstan­der, een Ariaan, een klinkende oorvijg zou hebben toegediend (een stijl, die ons niet vreemd is!), dat hij op 70-jarige leeftijd in 341  (343?) is ge­storven en in Myra, sommigen zeggen in Pharrao, is begraven.

In de zesde eeuw leefde niet ver van Myra een heilige abt in Sion, de zgn. Nicolaas Sionites, die vele genezingen deed en de duivel uitdreef. Hij werd later bisschop van Pinora en stierf in 564. Deze Nicolaas nu had een “oom”, ook Nicolaas geheten, die zijn raadsman en geestelijk leider was. Was dit inderdaad, zoals aangenomen wordt, een derde Nicolaas, of zien wij hier de inspirerende invloed van de eerste ‘aan wie hij alles te danken had’?

Van Nicolaas van Myra wordt verteld, dat toen hij ge­storven was, aan zijn hoofdeinde een stroom van olie ontsprong en aan zijn voeten een bron van water. Is het te verwonderen, dat zulk een heilige kracht nog eeuwen lang ter plaatse verder werkt? Was het misschien door dit wonder dat hij “Aitherios anthropos” genoemd werd?
Geheimzinnig is de haast explosief te noemen verbreiding van zijn cultus tussen de 7e en 10e eeuw. Al gauw werd Constantinopel daarvan het middelpunt en overal in de byzantijnse wereld bouwde men kerken voor zijn dienst. Alleen al in Calabrië telde men er 200. De culminatie viel in de 9e eeuw, dus juist in die tijd, waarvan Rudolf Steiner op­merkt, dat Europa werkelijk christelijk was geworden, waar “das Abendland verchristet uns entgegentritt”. Het is de tijd van de graal. Het is eveneens de eeuw van paus Nicolaas I.
Behalve in de byzantijnse wereld is ook in Europa in die tijd (7e-10e eeuw) de verering van St.-Nicolaas in opkomst. Bari werd een bijzonder centrum en was, ook door zijn ligging, de aangewezen stad om de relikwieën op te nemen. Na de translatie bleef het mannawonder van kracht en hierop breidde zich de cultus met een haast ongelofelijke snelheid over Europa uit, vooral onder invloed van de Noormannen, die in Bari heersten.

Zo is het bekend, dat Willem de Veroveraar op weg naar Engeland op zee in een hevige storm raakte en de bijstand van Nicolaas inriep, wiens feestdag juist gevierd werd, waarop de storm ging liggen. (Op zijn feestdag is de kracht van een heilige het grootst). In deze tijd komen ook in Frankrijk de eerste wonderen voor.

Toen bleek de paus een zeer bijzondere belangstelling te ontwikkelen voor deze heilige. Het was Urbanus II, die, toen hij in 1089 in Zuid-Italië vertoefde, naar Bari kwam om daar het altaar met de kostbare zilveren relikwieënschrijn in de krypta van de nieuwe St.-Nicolaaskerk te wijden.
Zes jaar later hield hier Peter van Amiens zijn vurige oproep tot de eerste kruistocht. Hij en de paus hoopten nl. hierdoor een hereniging der beide kerken tot stand te brengen.
Rudolf Steiner zegt van deze oproep: 
“was rein politisch geworden war, hatte nötig einen künstlichen Enthusiasmus zu erzeugen”.
Naast dit streven voor de bevrijding van het Heilige Land beschouwde Peter van Amiens de verbreiding van de St- Nicolaascultus, die hij o.a. in de Elzas introduceerde, als zijn bijzondere missie, zodat hij ook hierdoor zeer in de pauselijke gunst stond. Toen in 1105 de Nicolaaskerk van het episcopaat van Bari werd losgemaakt en direct onder toezicht kwam van de pauselijke stoel, evenals dit het geval was met de St.-Pieter en het Lateraan, toen leek het er bedenkelijk op, dat de grote Zeeman uit het vaar­water van een waarachtig Christendom in dat van de kerkelijke politiek verzeild was geraakt. Maar neen, hij was en bleef de volksheilige, verheven boven alle kerkelijke manipulaties. Dat bleek, toen eeuwen later zij, die juist met de echte spiritualiteit van het volk nog diep verbonden was, de zendbode, de genius van deze volksmassa, zoals Rudolf Steiner haar noemde, Jeanne d’Arc, nadat zij Domrémy had verlaten om haar roeping te volgen, zich eerst naar het beroemde heiligdom van Lotharingen begaf, St. Nicolas du Port, aan de Meurthe, om voor haar zending de zegen af te smeken van hem, die daar als “hyperhagios” werd vereerd.

Reeds in de tijd van de eerste kruistocht zien wij deze merkwaardige tweeledigheid zich in de St.-Nicolaascultus aftekenen. Aan de ene kant de verering van kerkelijke zijde, culminerend in de triomf waarmee in 1204 een groot aantal nieuwe relikwieën naar Bari werd gebracht, buit gemaakt bij de beruchte plundering van Constantinopel, welke stad de Kruisvaarders onder leiding van de doge Dandolo op Alexius III veroverd hadden, in plaats van naar Jeruzalem te trekken. Maar ook heel andere elementen leefden in die drang naar het Heilige Land.
Zo spreekt Rudolf Steiner in de laatste voordracht van “Die Grundimpulse des weltgeschichtlichen Werdens der Menschheit” van het “ungeheure Feuer, das dazumal durch Europa brannte. Als dann aus der ganzen Innigkeit und dem Feuer seines Seelenwesens heraus etwa ein Bernhard von Clairvaux oder andere……, diese Strömung angefacht haben”. Dan schildert hij, hoe daar een stroming opkomt uit het Oosten, over Griekenland, Italië, Afrika en Spanje naar het Westen zich bewegend, die de geheimen van een kosmisch eso­terisch Christendom verborg in het beeld van de Graal die door engelen zou zijn gedragen naar de Spaanse berg Montsalvatsch.
Aan de andere kant leeft in de Grieks-byzantijnse Kerk een bewustzijn, niet zozeer van de kosmisch-etherische geheimen der mensheid, maar van die der eigen etherorganisatie, die zich openbaren in het cultische en in de sacramenten. Dit beleven culmineerde in de drang, die plaats op aarde te aanschouwen, waar de cultus zijn oorsprong heeft gevonden: Jeruzalem. Zo werkt door de kruis­tochten tot ver in West-Europa deze oosterse pelgrimsstemming, deze typisch oosterse zielenconfiguratie door, waarvan Nicolaas, de Aitherios Anthropos, natuurlijk de ideale representant was.  Maar nu blijkt, hoe een van de wegen, waarlangs zijn vere­ring zich uitbreidt, afgezien van Afrika, precies het spoor volgt van de Graal, over Griekenland en Zuid-Italië en verder over Spanje. De Pyreneeën en Frankrijk, met het belangrijkste centrum in Normandië, naar Zuid-Engeland. Het is alsof deze Athanasier zich hierdoor met de wijsheid over de kosmische Christus heeft willen verbinden. En juist in Bern­hard van Clairvaux, die Sint-Nicolaas zo diep vereerde, zien wij deze twee Christelijke elementen innig verbonden, wat Rudolf Steiner in zulke aan­grijpende woorden beschrijft:
“Wer die Reden Bernhard von Clairvaux liest, kann heute noch fühlen wie aus ihm heraus das inbrünstige Hängen an dem Kultus spricht, an dem äusserlich-sinnlichen, in welchem Esoterik lebt, und wie andererseits sein Herz durchglüht ist von dem, was einmal in jener esoterischen Stimmung des Westens gelebt hat”.

Weliswaar woont Bernhard von Clairvaux in 1137 in Bari de plechtige Pinkstermis bij, die door paus Innocentius II in tegenwoordigheid van keizer Lotharius niet in de bisschoppelijke kathedraal, maar in de St.-Nicolaaskerk wordt opgedragen, maar wij moeten ook bedenken dat zeer nabij Bari in Monte Gargano het Michaëlheiligdom zich bevond, dat in een levendige ver­binding stond met Mont St. Michel in Frankrijk! En ook in Monte Gargano was een Sint-Nicolaaskerk!
Kijken wij nu terug in die eeuw, waarin zowel het Byzantijnse christendom als de Graalsstroming hun hoogtepunt bereiken, dan vinden wij daar de
persoon­lijkheid van een paus, die deze twee invloeden op Europa dan reeds bewust onderkent en, hoewel zelf door bloedsbanden met de esoterische stroom verbonden, in beide zulke gevaren ziet voor het Europese gees­tesleven, dat hij uit innerlijke overtuiging ernaar streeft, ze uit Europa, vooral uit Midden-Europa, te weren, te verdrijven. En juist deze persoonlijkheid heeft zich, als eerste onder de pausen, naar de hei­lige Nicolaas genoemd!

Geen heilige is in zulk een omvang vereerd geworden als Nicolaas van Bari, zoals hij nu genoemd werd: als beschermer van de jeugd en als schutspatroon van ontelbare beroepen en broederschappen. Geen is er “wiens wonderen in zó talrijke hymnen, drama’s, mi­rakelspelen en verdere gedichten zijn bezongen en zó veelvuldig werden weergegeven in de beeldende kunsten. Geen feest ook is zo vergroeid geraakt met het volk, los van alle kerkelijke bindingen, politiek of natio­naliteit, als juist het zijne, dat behalve bij ons ook in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk en België van zo’n betekenis is gebleven. Hoe sterk bleek dit tijdens de reformatie!  In Duitsland en
Zwit­serland was de Sint in het geheel geen probleem: in 1535 noteert Luther in zijn kasboek “Geschenke des S.Niclas” voor de kinderen en de dienstboden en Heinrich Bullinger, de opvolger van Zwingli in Zürich, dicht met Kerstmis voor zijn kinderen St.-Nicolaasspreuken. De keurvorst van Saksen, een heftige vijand van de katholieke leer, kreeg in 1553 van zijn vrouw 6  granaatappels toegestuurd. Zij loste tactvol alle problemen op door erbij te schrijven:”………”die der liebe Gott ihr zum lieben Niklaus beschert habe”.

Later evenwel ried Luther zeer af om Sint-Niklaas te vieren en tot in de 18e eeuw toe vocht men tegen dit gebruik. Zo kon men na een felle preek in Straatsburg aan het portaal van het Munster lezen:

O Ihr lieben Kinder
Schlaget alle auf den Flinder.
Der will euch verwehren
Dass euch der St. Niklaus nicht mehr soll bescheren.

In deze geest dachten ook de Amsterdammers toen op 3 december 1638 dringend klokgelui hen deed samen­stromen voor het stadhuis. Vanaf de pui werd een decreet afgekondigd, dat het streng verboden was St.-Nicolaas te vieren, op straffe van verbeurdver­klaring en boete van 30 stuivers. Het gejoel van de menigte liet de bode echter nauwelijks uitspreken en het verbod had een averechtse werking. In Arnhem en Grave was het verboden de schoen op te zetten en speculaas te bakken op straffe van een hoge boete. Speculaas ontleent zijn naam aan het latijnse woord voor bisschop, speculator = hij die toeziet. Deze “pauselijke superstitie” bleef evenwel voortgang vinden, want “dat gebruik van snoeperijen en slickerdemickjes was veel te genoeglijk om daarvan geen navolgers te blijven!”
In Alkmaar, Enkhuizen en Amsterdam werd de Sinterklaasmarkt verboden, alles vergeefs, want toen in 1661 de kramen op de Dam omver werden geworpen en de kopers en bezoekers ver­jaagd, “maakten de kooplui, wevers, schippers, kleermakers en marktventers zo’n ontzettend kabaal, dat de stadsregering haastig bakzeil haalde”. (J.W.A. van Soest), terwijl de matrozen met hun vrijsters rondzwierden, al zingend:

“We zullen ons scheepken wel stieren
al over die wilde zee
al op die Sint Her Claes manieren
soo gaet er ons soetelief mee!”

zodoende enige patronaten van de heilige onbewust aan elkaar koppelend! Het werd een glorieuze ‘happening” en de markt bleef bestaan tot 1836. Wonderbaarlijk is de levende kracht waardoor de steeds zich wijzigende gestalte van St.-Nicolaas zich openbaart. In de middeleeuwen komt meer en meer zijn tegenspeler, de duivel, op het plan, wat zeker een herinnering is aan zijn vermogen deze uit te drijven, maar wat ook direct samenhangt met de tijd van het jaar, waarin zijn feest wordt gevierd. Daar waren de beruchte St.-Niklaasommegangen, wan­neer hij omgeven door hele horden van duivelse per­sonen, onder een waarlijk hels spektakel door de dorpen trok, zoals nog op onze Waddeneilanden voor­komt en waar het “makkers staakt uw wild geraas!” werkelijk nog van pas is. Zulke schrikaanjagende optochten, zelfs met dierenmaskers, zijn ook in Beieren, Salzburg, Zwitserland (het Klausjagen), Bohemen en Stiermarken nog steeds in zwang. Zij zijn een herinnering aan de Germaanse wilde jacht van Wuote Wude of Wode (de woedende) die de onverloste zielen aanvoerde, en onheil trachtte te brengen over het in de akkers slapende zaad.

In de verwarring, die de reformatie meebracht, ging de gestalte van St.-Niklaas zelf onder in deze woeste drom en zijn naam werd zelfs op de duivel overge­dragen. Zo kennen wij in Engeland Old Nick, in Oos­tenrijk de Nicolò en in Vlaanderen Klaai den duvele. Bij ons was  zulk een kwalijke vergissing niet mogelijk maar wel zag men in zijn knecht, die oorspronkelijk zelf in de ketting was geklonken, waarmee hij nu zo gaarne vervaarlijk rammelt, Pieterman of Pietje Pek, de duivel. In dit overwinnen en dienstbaar maken van de duivel, die nu als Piet-de-knecht vol ijver en toewijding dient, verrast ons in de ‘Hollandse” St.-Niklaas een merkwaardig Manichaeïsch element. In Zwitserland zegt men: “bei jedem Chlaus muss ein Tüfel drin” (in elke kerk heeft de duivel zijn kapel) en het zwart is niet zozeer het roet van de
schoor­steen, dan wel dat van de hel. In onze streken echter zijn Chlaus en Pieter, ondanks Spaanse invloeden, de beste vrienden geworden.

Zo verschijnt ons  St-Nicolaas, vanouds her met de elementen verbonden, hetzij op de stoomboot over het water, hetzij hoog in de lucht op de daken, aan het vuur van de huiselijke haard waar, mocht dit ont­breken, de schoorsteen nog steeds die bijzondere rol speelt, of hij verschijnt in de straten, hoog op zijn witte schimmel, het traditionele rijdier der pausen en prelaten. Zo staat hij daar, aan de drempel van de adventstijd, groot en stralend, in een glans van goedheid, maar ook streng vermanend, met zijn boek, waarin hij alles,wat er gebeurd is, kan lezen. Naast hem de kleinere, donkere gestalte: Piet, zijn zwarte knecht. Eigenlijk spreekt het vanzelf die aan zijn zijde te vinden, want de hoge heren in Spanje hadden altijd negerjongens als bedienden. Maar vroeger noemde men ieder, die een donkere huid had een Moor, ook de Arabieren waren “Moren”.

Nu was het juist in de eeuw van Thomas van Aquino, toen het Arabisme zijn grootste macht ontplooide, dat ook de Sint-Nicolaascultus zijn hoogtepunt be­reikte, vooral door het patronaat der kloosterscholen. Het nog steeds wat strenge, examinerende karakter van zijn bezoeken,  zoals wij die nu nog beleven, da­teert uit de tijd, dat hij op precies dezelfde manier de kloosterscholen bezocht, de jongens het Onze Vader liet opzeggen, veel lekkers bracht en geschenken, en de catechismus overhoorde naar schoolgebruik. In deze eeuw werd hij ook langzamerhand de patroon van de kleine kinderen en van het gezin. Zo kunnen wij, juist omdat hij bij ons Sint-Niklaas-uit-Spanje is, in de hem nu dienende knecht, die vroeger zelf geketend was, een symbool zien van het overwonnen Arabisme-een beeld, dat naar de toekomst wijst. Interessant is in dit verband, dat Sint voor de kinderen drie speciale prentenboeken meebracht om in de schoen te stoppen: “Fortunatus’ beursjen”, natuurlijk in verband met de jonkvrouwenlegende, “de amadysche grouwelen” (een Spaanse ridderroman over de koningszoon Amadys en de Engelse prinses Oriana) en verder “Blancefloer”, die dus uit haar vaderland Toledo ook was meegekomen! Flos wordt niet vermeld, maar de toespeling op deze graalslegende, die in de eerste helft van de 13e eeuw in het Nederlands werd vertaald, werpt een nieuw licht op onze bisschop uit Spanje!

Gelukkig hebben wij in Nederland hem niet, onder invloed van de Hervorming, als Santa Claus of Kerst­man verwikkeld met het eigenlijke Kerstfeest. Nee, hij hoort daar, aan het begin van december, als de stormen heersen op zee en in de lucht, want in onze tijd jagen de Wuotisscharen der gestorvenen wilder en radelozer dan ooit en ook “de boze geesten comen ons aan,….zij zouden ons geerne verdrincken”, maar juist dan, in die tijd van chaos en tegenstand, die zo kenmerkend is voor het begin van advent, komt hij ons te hulp, die zowel de elementen in de natuur als de zielenstormen van oudsher weet te bedwingen. Daartoe heeft hij in onze tijd zijn witte paard van node. Is het een Arabische hengst? Het voert ons niet in een barre woestijn, het heeft de kracht zich te verheffen in een hogere wereld.
Men wil in het klaar­zetten van haver en brood een reminiscentie zien aan het Germaanse offer van de laatste schoof, evenals in het bakwerk, dat in de vorm van de godheid gebracht werd en nu, als speculaas, de afbeelding van de Speculator is geworden.
Wij willen hier niet verder op ingaan, ons aan het heden houden en bekennen, dat het ons innigste streven is in nieuwe zin haver en water bij de schoorsteen te offeren, in de hoop, dat ons eigen nog zo Arabische paard zal leren zich te ver­heffen boven ons eigen (schedel)dak.
Met hoeveel vreug­de werpt Sint bij zulk een poging, zo niet een volle zak, dan toch minstens een paar goudstukken uit zijn “heilige rijkdom” door die donkere schoorsteen in onze schoen! Hij wil immers, dat wij mensen langzamerhand zijn medewerkers worden, zelfs dat wij zijn ambt van rechter overnemen, waardoor wij in de donkerste tijd van het jaar, waar wij zo graag in ons zelf kruipen, gedwongen worden nu zelf Speculatores te worden en met een echte, innige belangstelling onze medemensen gade te slaan, “toe te zien” én hierdoor veel te ontdekken, goede en zwakke zijden, die wij hem dan met genoegen onder de neus wrijven, maar steeds met dat kenteken der bewustzijnsziel, met humor en….nooit anders dan in rijm en ritme.

Het zou geen zin hebben elkaar in proza de waarheid te zeggen, wij moeten haar verdichten….dichten!
Wat een verrijking en verinnerlijking van het feest, al die surprises en rijmen! Wat een fantasie en warmte roepen zij in ons wakker, een reinigende kracht, die tot een werkelijke voorbereiding van het Kerstfeest kan worden.Veelal wil men het Sint Nicolaasfeest uitsluitend zien als een feest voor kinderen, maar juist deze plagerijen wijzen er op, dat Sint Nicolaas, de kindervriend, ook ons volwassenen de weg kan wijzen naar het Kind.

Natuurlijk kan men nu vragen, wat heeft dit alles nog van doen met de Byzantijnse bisschop uit de vierde eeuw? Het is immers allemaal schijn geworden, er zit niets meer achter!  Inderdaad is “de Sint” bij ons volkomen identiek geworden met zijn feest, maar dat hebben feesten met kunstwerken gemeen, dat zij léven in de schijn.

Wij doen er goed aan, niet te veel te filosoferen over wat dat feest nu eigenlijk betekent, het zou abstracte wijsheid worden. Het staat allemaal veel duidelijker en beter in dat grote boek, waarin hij alleen kan lezen. Wij doen er ook goed aan niet te veel te moraliseren. Sint zou daardoor te menselijk worden, misschien zelfs….met de trekken van een schoolmeester, en dat zou hem beledigen.
Nee, hij is precies dat wat hij schijnt….en daardoor is hij van een zo betoverende schoonheid! Er zit inder­daad niets meer achter, heel zijn wezen leeft zich uit in zijn verschijning en door die verschijning voelen wij een diepe bevrediging. Een bevrediging, die de mensen altijd hebben gevoeld als ze iets mochten benaderen van de oeroude, heilige drie-­eenheid, die wij kennen als Wijsheid, Schoonheid en Deugd.

In deze zin, meen ik, moeten wij hem hoog in ere houden.

(Johanna Knottenbelt. Met toestemming overgenomen uit: “Mededelingen” nov. 1966. in een schoolkrant van de vrijeschool Den Haag)

*figuur in Steiners ‘Mysteriedrama’s’

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen
.
Jaarfeesten: alle artikelen

.

309-289

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (4)

.

OP HET SPOOR VAN SINT-NICOLAAS

De elfde eeuwse crypte van de kerk van Sint-Nicolaas in Bari is zoals een crypte hoort te zijn: koel, donker en stil, met blanke Romaanse zuiltjes onder lage booggewelven, ge­blakerd door de lampolie van vele eeuwen. Een rood mar­meren zuil staat apart: volgens een middeleeuwse legende gaat het om een overblijfsel van een antieke Romeinse villa dat door de goedheiligman zelf uit zee was opgedoken en in de bouwput van de nog niet voltooide kerk geplaatst. Tegenwoordig geloven nog maar weinigen dat. Maar dat onder het altaar in de crypte, aan het oog onttrokken door marmerplaten en iconen, zich het graf van Sint-Nicolaas be­vindt, daarvan zijn de inwo­ners van Bari heilig overtuigd. Weliswaar verklaren ook ste­den als Venetië en het Franse Saint-Nicolas-de-Port zich tot laatste rustplaats van Sint-Ni­colaas, maar hun papieren zijn toch beduidend minder sterk dan die van Bari, dat negen eeuwen geleden door een spectaculaire commando-actie zich het gebeente van de heili­ge wist toe te eigenen.

In het Vaticaan is men absoluut niet overtuigd. Toen ruim twintig jaar ge­leden* de overvol geworden roomse santenkraam eens flink werd opge­schoond, werd de populaire Sint-Nicolaas, aan wie in de wereld zesduizend – katholieke, orthodoxe en protestant­se — kerken zijn gewijd, van de heili­genkalender geschrapt, omdat ‘er gere­de twijfel bestaat of hij inderdaad heeft geleefd’.
Zijn verering wordt nog wel gedoogd, maar is niet meer officieel.
De Vaticaan­se gestrengheid valt wel te begrijpen, omdat Sint-Nicolaas inderdaad een wat wonderlijk soort heilige is.
Hij was geen martelaar, geen paus en heeft ook geen diepgravende theologische geschriften op zijn naam staan. Bovendien stond hij model voor een huiselijke figuur als Sin­terklaas en een koddig kereltje als de Kerstman, dat al helemaal niets vrooms meer heeft. Maar het officiële argument dat er geen historische bewijzen van het bestaan van de bisschop van Myra zou­den zijn, is onzin, althans volgens de Barese pater Gerardo Cioffari die alge­meen als de grootste nicolaaskenner ter wereld wordt beschouwd.

Historisch
‘De beslissing is genomen door mensen die latere teksten hebben geanalyseerd, zonder de ware historische bronnen te kennen. Maar wanneer we teruggaan tot de alleroudste teksten over Sint-Nico­laas, dan moeten we wel tot de conclu­sie komen dat hij inderdaad een histori­sche figuur is geweest’, betoogt de 51 —jarige dominicaan die in Bari Rus­sische en Byzantijnse theologie doceert en meer dan tien publicaties over Sint-Nicolaas op zijn naam heeft staan. Cioffari heeft drie in het Grieks geschre­ven kronieken uit de zesde eeuw opge­spoord, waarin wordt verwezen naar een zekere Nicolaas, die rond het jaar 300 bisschop was van het stadje Myra in Klein-Azië (het huidige Turkse Demre). Daaruit blijkt tevens, dat Nicolaas twee eeuwen na zijn dood al het object was van plaatselijke verering. De oudste tekst, de Historia Tripartita (Driedeli­ge Geschiedenis) van Theodorus van Constantinopel, beschrijft hoe de bis­schop drie onschuldig ter dood veroor­deelde Byzantijnse officieren op het laatste moment van het beulszwaard weet te redden: die daad zou de basis gaan vormen voor de latere roem van de Sint.

De kroniekschrijver maakt op zijn beurt weer gebruik van verloren gegane bron­nen uit de vierde eeuw (dus minder dan een eeuw na de dood van Nicolaas) en is bovendien zeer nauwkeurig, zodat vol­gens Cioffari dit verhaal zonder meer als waar kan worden beschouwd. Alle overige feiten uit zijn leven zijn door latere kopieerders zo verfraaid en verdraaid, dat de betrouwbaarheid ervan gering is.
Zo nam Nicolaas volgens sommige schrijvers in 325 deel aan het door keizer Constantijn voorgezeten Concilie van Nicea (waar de Ariaanse ketterij in de ban werd gedaan), maar volgens andere weer niet. Het eerste aan hem gewijde heiligenleven, dat van  de Archimandriet (opperabt) Michaël uit de achtste eeuw, meldt dat Nicolaas de heidense tempel van jachtgodin Diana in Myra had vernietigd. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen, dat dat in die tijd inderdaad is gebeurd, maar op zich is dat niets bijzonders: bij  de kerstening van het Romeinse Rijk werden heidense godshuizen overal aan puin geslagen, als ze tenminste niet tot kerk werden gewijd.

Ook zou Sint-Nicolaas zijn stad voor hon­gersnood hebben behoed door een By­zantijns schip met graan te praaien en zou hij van de keizer voor zijn kudde be­lastingverlaging hebben bedongen, iets dat ook toen al als een wonder werd beschouwd.

Zeelieden
Een terloopse opmerking in het verhaal van Michaël dat Nicolaas zeelieden had gered uit de storm, maakte hem al in de negende eeuw tot patroonheilige van deze beroepsgroep. Daarom staan veel nicolaaskerken — onder meer die van Bari, Amsterdam en Novgorod — vlak aan het water.

Eén verhaal over Sint-Ni­colaas komt al vóór het jaar 900 steeds terug in verschillende bronnen, tot in Ethiopië toe: Sint-Nicolaas die drie arme meisjes ervan weerhoudt om zich te prostitueren, door hen van boven uit het raam bundeltjes geld voor de bruids­schat toe te werpen. Of dat waar ge­beurd is, staat zeker niet vast, maar wel dat uit deze legende de goedgeefse Sint is voortgekomen die met pakjes strooit vanaf de daken.

‘Tot in de achtste eeuw was Nicolaas een gewone heilige, die plaatselijk werd vereerd in en rond Myra. Maar aan het begin van de negende eeuw komt daar verandering in. De mohammedanen veroveren steeds grotere delen van Turkije en Noord-Afrika. Veel christenen vluchten naar Oost- en West-Europa en ne­men de cultus mee. Bovendien wordt Sint-Nicolaas, die naar aanleiding van het verhaal van de drie veroordeelden al werd vereerd als beschermheilige van de gevangenen, steeds belangrijker omdat duizenden familieleden van door de muzelmannen slaaf gemaakte christe­nen zich tot hem wenden om steun.
Ten ­slotte trouwt de Duitse keizer Otto II in 972 met de Byzantijnse prinses Theophano, die de nicolaasverering ook aan het hof brengt’, legt padre Cioffari uit.

Nicolaas van Sion
Sint-Nicolaas wordt in de elfde eeuw de meest geliefde heilige van Europa, tot in IJsland toe en komt in populariteit on­middellijk na Maria en in nauwe concur­rentie met Sint-Maarten. Zijn geboorte­dag 6 december wordt een feestdag, die — zoals de antropoloog Claude Levi-Strauss heeft beschreven — net als het kerstfeest zelf op de plaats komt van de voorchristelijke vieringen van het begin van de winter en de zonnewende.

Overal worden Nicolaaskerken gebouwd en het ene heiligenleven na het andere ziet het licht. In een daarvan ontrukt de Sint een icoon uit de handen van een heiden,  waardoor hij schutsheilige wordt van dieven en handelaren. In een ander wordt de bij zijn status passende versterving nog wat aangedikt door de mededeling dat hij als baby slechts één­maal per dag de moedermelk wenste te gebruiken.

En in hun ijver om de gelovigen zo veel mogelijk voorbeeldige vroomheid voor te schotelen, schrikken de hagiografen er ook niet voor terug om de oude teksten die betrekking hebben op Nicolaas van Myra samen te voegen met de berichten over een hele andere persoon, de mon­nik Nicolaas van Sion, die twee eeuwen later leefde. Daardoor scheppen zij een stichtelijke brij van feiten, verdichtsels en anachronismen, die later aanleiding zal geven tot de twijfels over de echtheid van de Sint.
Rond het jaar 1000 verwerft Sinterklaas de faam van kindervrind, die hem sindsdien steeds is bijgebleven. In de Byzan­tijnse wereld verspreidt zich het verhaal dat door tussenkomst van de heilige het christenkind Basilius uit de handen van de Saracenen werd gered. En in het westen heeft de mythe zich ontwikkeld dankzij een vertaalfout in de eerste be­langrijke Westeuropese Nicolaastekst, waarvan padre Cioffari in de Nationale Bibliotheek van München het origineel heeft opgespoord.

Drama
In 960 schreef de Duitse bisschop Reginhold een liturgisch drama op de wonderen van Sint-Nicolaas. Maar in de ver­taling (vanuit het Grieks in het Latijn), gebruikte hij bij de episode van de drie veroordeelden niet het woord innocen­tes (onschuldigen), maar pueri (kinde­ren). De bisschop was vermoedelijk op het verkeerde been gezet door het bij­belverhaal van Herodes’ ‘moord op de onnozelen’ waarin met de onschuldige slachtoffers inderdaad kinderen worden bedoeld.
Binnen korte tijd was daardoor in preken, abele spelen en volksverbeelding het beeld van de drie mannen en de beul vervangen door dat van drie kinde­ren en een boze waard in een ouderwets gruwelverhaal.
De kinderen komen eten in de taveerne, maar worden in plaats daarvan door de inhalige uitbater geslacht, aan plakjes geneden en in het zout gezet voor toekomstige consumptie. Maar dan komt de Goede Sint voorbij, die het vat zegent waaruit de kinderen dan weer geheel intact uit oprijzen, een scène die tientallen mirakelschilders heeft geïnspireerd.
Uit de combinatie van de oude nicolaaslegende van de drie jonge vrouwen en de nieuwe ontstond het beeld van de Sint als brenger van cadeautjes aan kinderen. In de twaalfde en dertiende eeuw, vermoedelijk het eerst in Frank­rijk, leidde dat tot het gebruik om op sinterklaasavond koekjes en fruit voor de deur te leggen als geschenk van Sinterklaas.

Wonder-manna
Sinds zijn dood werden de (vermoedelij­ke) resten van Sint-Nicolaas bewaard in de nog steeds bestaande basiliek van Myra, waar ze jaarlijks tienduizenden pelgrims trokken, die onder meer afkwa­men op een welriekende olieachtige substantie met heilzame werking, manna of myron genaamd, die het heilige gebeente zouden uitscheiden.
Het ‘wonder’ van de manna heeft zich tot op de huidige dag herhaald. Vele families in Bari bezitten er nog een zorgvuldig verzegeld flesje van en voor goedgelovigen is het een bewijs van de heiligheid van Nicolaas.

Pater Cioffari is echter skeptischer: ‘Het fenomeen bestaat: de tombe wordt nat van binnen. Maar een degelijk wetenschappelijk onderzoek zou geen kwaad kunnen. Persoonlijk geloof ik niet zo aan dit soort wonderen.’
In het jaar 1087 besloten de bewoners van Bari om zich van de
benijdenswaardige relieken meester te maken. De stad was enkele jaren daarvoor door de Normandiërs, met steun van de paus veroverd op het (orthodoxe) Oost-Romeinse Rijk en daarbij van een belangrijk regionaal bestuurscentrum teruggebracht tot een onbeduidende provinciestad. Het bezit van Nicolaas’ resten zou het geslonken prestige van Bari flink doen stijgen. Ook de plaatselijke middenstand zag het wel zitten, vanwege de te verwachten inkomsten uit het pelgrimtoerisme. Scrupules waren overbodig, want Myra was tenslotte orthodox en zou binnen afzienbare tijd wel in handen van de Moren vallen.
Uit een gedetailleerd journalistiek verslag van de kroniekschrijver Niceforus blijkt dat de Barezen zich met Italiaanse geslepenheid van hun vrome taak kweten. Na snel te hebben gevaren om de Venetianen voor te zijn die hun begerige ogen ook al op de heilige knekels hadden laten vallen, legden drie handelsschepen uit Bari aan op drie kilometer van Myra. Vervolgens begaven twee priesters en een groep bemanningsleden zich naar het buiten de stad gelegen heiligdom, zogenaamd om eer te betuigen aan de overblijfselen van Nicolaas.
Maar eenmaal binnen zetten ze de monniken die het graf bewaakten gevangen, braken de tombe open en sleepten het geraamte in allerijl naar hun schepen. Net op tijd, want toen zij afvoeren had op de kade een menigte burgers van Myra, weeklagend en verwensingen slakend, het nakijken.

De schaarse botjes die de Barezen in de haast hadden laten liggen, bleven over voor de Venetianen die twaalf jaar later, aan het einde van de Eerste Kruistocht, Myra ook met een bezoek vereerden. Ook Venetië heeft sedertdien zijn Nicolaasrelieken, die nu zijn ondergebracht in de kerk van San Niccolò del Lido.
Onder de naam Translatio Sancti Nicolai (de overbrenging van Sint- Nicolaas) werd de reliekendiefstal als een edele heldendaad te boek gesteld.
Nicolaas zelf werd tot beschermheilige van de stad uitgeroepen, en staat se­dertdien in Italië bekend als San Nicola di Bari, en werd passend gehuisvest in een gloednieuwe kerk, een indrukwek­kend Normandisch bouwwerk met lage vierkante torens die ook als veste ge­bruikt konden worden.
De crypte waarin de Sint werd onderge­bracht, was al in 1089 klaar, en reeds negen jaar later kon ook de Chiesa di San Nicola zelf door paus Urbanus II worden ingewijd. Sedertdien is het nu 400.000 inwoners tellende Bari de stad van Sinterklaas. 6 december en 9 mei (de dag van de Translatio) zijn plaatse­lijke feestdagen, waarop een beeld van de Sint in processie door de stad wordt gevoerd.

Geraamte
Het geraamte van Nicolaas (die 166 cen­timeter lang was en tenger van postuur, zoals het een asceet betaamt) wordt met lange tussenpozen te kijk gezet. Restaurants, bakkerijen, garages en ho­tels dragen zijn naam en veel automobilisten hebben zijn beschermende beel­tenis op de voorruit geplakt. In vrijwel alle winkels hangen bidprentjes van de Sint en in de kerken van de stad wordt hij in gebed aangeroepen om de plaatse­lijke zondaars voor de verdoemenis te behoeden:

„Machtige Herder van Myra,
Trots van Bari,
Heer der Zeeën,
Troost en Deugd, enz.”

In het dertig kilometer noordelijker gelegen Molfetta wordt voor de kinderen nog een sinterklaasfeest gevierd dat vrijwel identiek is aan het Nederlandse. En naast de duizenden pelgrims die jaarlijks het graf van Nicolaas komen be­zoeken, ontvangt de kerk van San Nicola elk jaar nog honderden brieven gericht aan de Kerstman en soms zelfs aan Sinterklaas.

Elders in de westerse wereld ontwikkel­de de nicolaasverering zich op heel ver­schillende wijze. In katholieke streken werd de volksheilige steeds meer ver­drongen door het Kindeke Jezus en in de protestantse Nederlanden verboden de Staten-Generaal het openbare optre­den van deze ‘paapse’ figuur, zodat de Sint als een soort wereldse hageprediker naar de beslotenheid van de huiska­mer werd verbannen.

Onrecht
Sommige Zwitserse hervormers waren beduidend minder strikt in de leer: zij vonden dat het sinterklaasgebruik wel gehandhaafd mocht blijven omdat het anders zo sneu was voor de kinderen.
Maar na eeuwen van verdrukking is overal in de wereld Sinterklaas, in Amerika getransformeerd tot Father Christmas en met de enthousiaste steun van de winkeliers aller landen, weer aan een triomfale terugtocht bezig. Vooral in de Oost-Europa is Sint-Nicolaas echter een populaire heilige, een van de belangrijkste die de katholieke en orthodoxe kerken met elkander gemeen hebben. Volgens Cioffari, in wiens kerk ook een altaar voor de orthodoxen is gereserveerd, zou de nicolaasverering een goede basis vormen voor een nieuwe oecumene tussen de twee takken van het christendom, maar het Vaticaan heeft dat verijdeld door Nicolaas zijn roomse heiligheid te ontnemen.
Dit is echter volkomen ten onrechte, vindt de geleerde dominicaan: ‘De declassering van Sint-Nicolaas is een groot onrecht. Er wordt zo vaak kritiek geleverd op de katholieke kerk, waarom dan niet hierop?’

St.Nicolaas 1

St.-Nicolaas als patroon der zeelieden. Let op de huidskleur van de schepelingen.

St.Nicolaas 3

St-Nicolaasicoon, daterend vóór het jaar 1000. Klooster van Sint-Catherina, Berg Sinaï, Egypte

St.Nicolaas 4

bidprentje uit Bari

(A. Heering, De Gelderlander, 03-12-1994)

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: Sint-Nicolaas

.

306-286

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (3)

.

 SINT-NICOLAAS/ADVENT

       

Confrontatie met ons eigen oerbeeld

Advent is een raadselachtige tijd, bijna even populair als Kerstmis en even problematisch als Kerstmis, als we het wezenlijke ervan proberen te ervaren door alle veruiterlijking heen. Het karakter van de adventstijd treedt misschien wel het meest volledig aan de dag bij het St.-Nicolaasfeest, dat meestal in de eerste adventsweek valt en soms in het begin van de tweede week. Het geschenkenfeest, met alle daaraan verbonden winkelactiviteiten, overstroomt het begin van advent.
Over het algemeen hebben de bloemenhande­laren pas na 6 december dennengroen in huis. Wie het op de eerste adventszondag hebben wil, krijgt het op speciale bestelling in een wat grotere hoeveelheid. Binnen de handel zelf is er voor de voorbereiding van advent geen plaats. Men kan zich indenken hoe dit doorwerkt in de gezinnen die binnen de productie- en handelssfeer hiermee te maken hebben – en dat zijn er heel wat – maar even­zeer binnen de consumptiesfeer – dat zijn we allemaal -.
Het zo belangrijke ritme van vier zondagen wordt doorbroken en tot drie of twee gereduceerd en daarmee ontkracht. Dit is weliswaar een specifiek Nederlandse si­tuatie, maar is in zijn tendens algemeen gel­dig. Deze veruiterlijking verbergt ook de ware gestalte van St.-Nicolaas als adventsheilige.

St.-Nicolaas vraagt ons immers rekenschap van onze daden. Hij is als ‘oude van dagen’ (meer dan honderd jaar oud) de vertegen­woordiger van de eeuwigheid. Aan de eeuw­igheid worden onze daden gemeten. De eeuwigheid (het boventijdelijke) is heilig, dat wil zeggen een uitzonderingstoestand, ‘norm’ in de goede zin van het woord.
Zwarte Piet hoort er noodzakelijk bij; hij is de wreker, maar wel in dienst van St.- Nicolaas, het beeld van de goede lichtmachten (het witte haar) en liefdekrachten (de rode mantel). De geschenken die St.-Nicolaas geeft, zijn geen geschenken zonder meer, maar in hun ware zin een correctie op onze tekortkomingen. In de zak gaat iemand slechts in het uiterste geval en humor behoort het zware gewicht van de ernst dragelijk te maken. De huivering van het kind voor Sint én Piet zijn gezond omdat ze de huivering voor echte mensheids­waarden zijn. De volwassene kan zich heel aan het begin van de adventstijd afvragen in hoeverre hij kan staan voor datgene wat hij in wezen is.

Het evangelie dat sinds vele eeuwen op de eerste adventszondag in de christelijke mis gelezen wordt, is Lukas 21 en het eindigt met de woorden: ‘Hemel en aarde zullen ver­gaan, maar mijn woorden zullen niet vergaan’. In de verzen 25-33 die in de mis gelezen wor­den, worden catastrofen in de kosmos en op aarde beschreven en wordt gemaand daarop te letten opdat men wakker kan zijn wanneer het gebeurt.
In de Mensenwijdingsdienst (de godsdienstoefening van de
Christengemeen­schap) wordt verder gelezen tot vers 36 en dat betekent dat er iets zeer wezenlijks aan toegevoegd wordt: ‘Zorgt ervoor dat uw har­ten niet afgestompt worden door roes, be­dwelming en zorgen voor het dagelijks leven… opdat gij de kracht zult hebben zonder schade door dit alles heen te gaan en te kunnen staan voor de Mensenzoon’.
Aan de mens wordt dus de taak gegeven zo met de verleidende en boze machten om te gaan dat hij sterk wordt en rechtop kan staan voor de Mensen­zoon, het oerbeeld van de mens, zoals hij in wezen is.
De adventstijd brengt de confrontatie met diegene die we eigenlijk zijn in ons eigen oerbeeld. We kunnen de vraag stellen in hoeverre we daaraan beantwoorden.

Het verschil in het beleven van hetgeen in de rooms-katholieke kerk gebeurt en dat wat door Rudolf Steiner werd bemiddeld ont­staat daardoor, dat het oude Christendom (de rooms-katholieke kerk) wel een feestdag van de aartsengel Michaël kent op 29 septem­ber, maar geen daarop volgende echte feest­tijd, waarin een beroep wordt gedaan op de krachten van de mens, die zich weer kunnen gaan richten op de wereld van de geest. De roep die uitgaat van Michaëls naam: ‘Wie is als God’ klonk vroeger als een waarschuwing tegen hoogmoed, maar kan nu als een oproep tot innerlijke activiteit klinken, die in alle deemoed wordt voltrokken. Daardoor krijgt de maand november, waarin de doden wor­den herdacht, een ander karakter. De doden zijn immers degenen, die ons zijn voorgegaan en die ons blijven voorgaan in een louterings­proces, dat de rooms-katholieke kerk beleef­de als straf, het vagevuur, waar de ziel zo kort mogelijk moest verblijven. Voor het volksgeloof kon men het verblijf daar bekor­ten door voorbede en zielenmissen. Men kan deze eerste tijd na de dood ook an­ders beleven: als een ontwikkeling aan de hand van de ervaringen, die in het aardse le­ven zijn opgedaan. Die ontwikkeling maakt men door doordat men zichzelf in zijn ware gestalte beleeft, positief en negatief. Steiner noemt deze periode met een oud Indisch woord het kama-loka. Het verblijf in dit kamaloka is wel pijnlijk maar kan positief er­varen worden als een hulp op de verdere ont­wikkelingsweg *)

De moed die Michaël geeft, stelt ons in staat met de gestorvenen in deze zin mee te leven door positief helpend aan hen te denken en hen in vrijheid over te laten aan de eigen ont­wikkeling. Er ontstaat door Michaël een an­dere verhouding tot de dood. De zogenaam­de doden zijn immers geestwezens die met hun eigen oerbeeld geconfronteerd worden, doordat daden en ervaringen gemeten wor­den aan geestelijke moraliteit. Dat zet zich nu voort in de adventstijd. Om dit te begrij­pen moeten we naar een andere kant van ad­vent zien. Het is een tijd van verwachting, verwachting van het kerstfeest. Verwachting kan zich – naar zijn aard – niet op het verle­den richten; dan is het herinnering. Verwachting richt zich op de toekomst, op iets wat wil komen. Misschien is de adventstijd wel zo veruiterlijkt omdat de mensen zich gingen richten op de herdenking van hoe eens de Christus verwacht werd en niet meer op de verwachting naar de toekomst vanuit het nu. Dan krijgen we een leegte die om vulling vraagt. Wanneer er geen geestelijke inhoud aan gegeven kan worden, dan wordt de leeg­te gevuld door de commercie, die precies weet waar onbevredigde behoeften leven. De verwachting kan ook een andere vervulling krijgen, die van een heiland, een messias, een profeet in uiterlijke gestalte. Daarvan kennen we er ettelijke, de laatste tientallen jaren in allerlei variaties, van Lou de Paling­boer tot Moon en de opdrachtgever van Ben­jamin Creme. Merkwaardig is dat deze ver­wachtingen wel allemaal aanknopen aan het algemene verwachtingskarakter van onze eeuw, maar niet direct aan de adventstijd van het jaar.

De adventstijd vindt zijn plaats in de loop van het jaar en wel in de tijd dat de dag steeds korter wordt en de nacht steeds langer. Rondom Michaël kan het korter worden van de dag drie à vier minuten per etmaal bedra­gen, rondom 21 december gaat het om se­conden per etmaal. Dat is een zich verlang­zamend proces. Je merkt dat het met het donkerder worden op zichzelf al stiller wordt, maar dat het als het ware langzamer verlopen van het tijdsproces deze stilte nog eens extra nadruk geeft. De beide zonnewen­des, in de winter en in de zomer, kennen dit verschijnsel. En in de stilte kunnen de zielen ontvankelijk worden voor het komende. Wat blijft er over van een muziekstuk dat tijdens gepraat begint? Is de stilte niet absoluut noodzakelijk om de eerste zo belangrijke toon op te nemen?

Deze stilte is in zijn meest volmaakte vorm in de dood te vinden. Wie beleeft het niet als een storing als er bij een opgebaarde gestor­vene zelfs maar het gebrom van een ventila­tor hoorbaar is? Maar in de stilte van de dood komt het wel op onze geestkracht aan. Wie er ervaring mee heeft, weet dat het vaak moeilijk is een gestorvene in huis te hebben, maar ook dat je er sterker aan wordt.
Wie het verhaal van Parcival kent, kan hier aan Sigune denken die vele jaren waakt bij het lijk van Schionatulander en daardoor de gees­telijke leidsvrouw kan worden voor Parcival op de meest kritieke momenten van zijn le­ven. Dit kunnen ‘staan’ voor de dood kan een voorbereiding zijn op het ‘staan’ voor de Mensenzoon. Als oerbeeld voor de mens is de Mensenzoon norm voor en oordeel over ieder mensenwezen.

Elke dood is ook een catastrofe, ook een voorlopig oordeel (geen ‘laatste’ oordeel). Sterven wil zeggen: deze uiterlijke wereld los­laten en helemaal alleen op het innerlijk ver­trouwen. Het wegvallen van het uiterlijke kan catastrofaal zijn. Deze catastrofe kan het innerlijke leven versterken als we reeds tijdens het leven de betrekkelijke waarde van de uiterlijke wereld doorzien. Dat kan ons een hulp zijn om ondanks de tegenwoordige ‘viering’ van de adventstijd tot een verinner­lijking te komen van deze periode, die ons leidt naar Kerstmis.

.

(Jacobus Knijpenga, Jonas 7, 27-11-1981)
.

*)Literatuur: R. Steiner:
De dood, een andere vorm van leven
Mens, lot en ont­wikkeling

F. Husemann:
Het gezicht van de dood (Christofoor),
S. Drake:
Over de dood zwijgen? (Christofoor)
.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 

.

304-284

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Sint-Nicolaas (2)

.

SINT-NICOLAAS: EEN GESCHENK

Nog is het herfst, maar de gloeiende kleuren aan de bomen zijn verdwenen. De laatste herinnering aan de zomer­zon is met de winden weggeblazen. De avonden worden langer en we ma­ken het gezellig in huis. Een eerste po­ging om licht en warmte van binnenuit te laten ontstaan, was het sintmaartenslampje.

Uit de knol werd materie weggehaald om ruimte te scheppen voor het licht. In de wand rondom sneden we figuren ‘zon ende maan ende sterren’, als ven­sters waardoor het licht naar buiten kan stralen.

In de ‘donkere’ middeleeuwen zoals ze later in de Renaissance werden ge­noemd, in drie eeuwen tijds van onge­veer 1050 tot 1350, ontstonden die machtige bouwwerken die wij nu in deze chaotische tijden ervaren als oasen van rust en concentratie, van or­dening en strenge vorm: de grote kathedrale kerken. Ze ontstonden door het werk van vele, vele vlijtige handen, en vaak ten koste van ontzag­lijk veel moeite en zorg en leed. Steeds hoger rezen de geweldige muren op, steeds gewaagder werd de overspan­ning van de gewelven.

Als je er vanbuiten tegenaan kijkt en er tegenop, dan lijkt het een te groot, onoverzichtelijk brok steen dat stevig op de aarde is gegrondvest. Zodra je binnen gaat in dat onmetelijk grote bouwwerk, is het of je uit jezelf wordt getild. Je moet gaan zitten op een stoel om het contact met de aarde niet te verliezen. Je wordt
meegetrok­ken tussen al die omhoogstrevende lij­nen van zuilen en muren. Je wordt duizelig van de hoogte. Maar als je rondkijkt, dan vind je een rustpunt: de vensters die het hemellicht doorla­ten, gebroken in fonkelende kleuren. De glazeniers van de middeleeuwen ge­bruikten het vuur om hun glasplaten die prachtige kleuren te geven. Zij mengden zuiver rivierzand met as van verbrand beukenhout en verkoolde va­rens en wat keukenzout. Dat mengsel werd langzaam verhit en tot smelten gebracht, urenlang. Door het toevoe­gen van metaaloxyden ontstonden de hoofdkleuren: rood, groen, geel en blauw.

Die oude, gebrandschilderde kerkra­men zijn van zo’n adembenemende schoonheid, dat ze je kunnen ontroe­ren tot in het diepst van je ziel. Als de zon op de ramen schijnt, worden ze transparant, en de kleuren gaan glan­zen en gloeien. Je voelt je licht en warm worden als je ernaar kijkt. Het is of ons door die vensters heen iets tegemoet straalt van het innerlijk vuur, dat de mensen van toen verwarmd moet hebben, en waardoor zij zulke machtige bouwwerken met elkaar tot stand konden brengen.

In die tijd van de bouw der kathedra­len leefden de heiligen. Sommige van hen begeleiden ons op weg door het jaar heen. Juist in deze maanden, als het buiten sneller donker wordt, de uiterlijke warmte en het licht afnemen, is het of steeds meer lichtende gestal­ten om ons heen komen staan. Heiligen zijn als de vensters van een middeleeuwse kathedraal. Zij zijn ‘doorschijnend’, transparant voor een licht dat niet van deze aarde is. Het is dit licht, dat de schilders uit die tijd hebben getracht weer te geven door de gouden stralenkrans om het hoofd van de afgebeelde heilige, de aureool. Alle heiligen hebben hun leven in dienst gesteld van het licht. Dat hebben zij ieder op hun eigen wijze gedaan. Toch is er dat ene gemeenschappelijk: wat zij aan hoon, laster, armoede, ziekte, pijn, verdriet, twijfel en wanhoop doormaakten, werd gelouterd door het innerlijk vuur van hun streven. Het is of door dat vuurproces de rijke, glanzende kleuren ontstonden van de heiligenlegenden.

Een rij stralende gestalten die ons als door een venster uitzicht geven op een hemels gebied. Degene die ons een eind weegs begeleidt in de adventstijd, is Sint-Nicolaas.

Hoe komt het dat in ons calvinistische land de naamdag van deze heilige zo algemeen wordt gevierd? Dat hangt sa­men met gebeurtenissen in het 17e eeuwse Amsterdam. Toen eindelijk de vrede kwam na de Tachtigjarige Oorlog, werd alles wat Spaans en Rooms was, het land uitgejaagd. Op 3 december 1638 werd de
bewo­ners van Amsterdam vanaf het stad­huis meegedeeld, dat het voortaan streng verboden was Sinterklaas te vie­ren op straffe van verbeurdverklaring en boete van 30 stuivers. De nieuwe calvinistische regering wilde ook die laatste bisschop verbannen! De bode was echter nog niet eens uitgesproken of een woedend gejouw klonk op. En na dit incident ging iedereen rustig door met ‘Klaesjes’ bakken, en met al­lerlei andere heerlijke gewoonten die bij het feest hoorden. In 1661 ging de regering over tot kras­sere maatregelen. De kramen van de sinterklaasmarkt werden omgegooid, verkopers en bezoekers werden wegge­jaagd. Maar toen hebben de Amsterdammers zo’n ontzettend kabaal ge­maakt, dat de stadsregering haastig bakzeil haalde. Sint-Nicolaas werd heroverd en vanuit Holland begon de victorie! De wijde rode mantel van de goede Heilige betekende voor het volk meer dan een formeel kerkelijk ge­waad.

Hoe kwam Sint-Nicolaas uit het verre, warme Klein-Azië hier in het hoge, koude Noorden? Hij was schutspa­troon van de zeelieden en de reizigers, en zo vindt men langs alle handels­wegen te land en ter zee kerken en ka­pellen ter ere van Nicolaas. Via de bond van handelssteden, de Hanze, is de verering van Sint-Nicolaas wijd verspreid, van het kleine handeldrijvende Holland tot in het uitgestrekte Rus­land.

De Nikola in Rusland lijkt voor ons Nederlanders nauwelijks meer herken­baar. Hij waart rond door het land als een oude zwerver met een zak op de rug en een stok in de hand. Hij helpt waar de nood hoog is, niemand ziet hem komen of gaan, hij is er ineens. Hij helpt zonder te willen weten dat hij helpt. Hij weet precies wat iemand nodig heeft. Hij kijkt niet zozeer naar wat je hebt, maar meer naar de manier waarop je ermee omgaat. Hij is barm­hartig, maar kan zeer streng zijn als het moet.

In Rusland is Nikola uitgegroeid tot een nationale heilige, een personificatie van alle geheime wensen, gevoelens en verlangens van de Russische mens. Zolang Nikola er is, zal alles goed ko­men.

Het reizen en trekken, het overal en nergens zijn, het geven in het geheim, – het zijn karaktertrekken die wij ook kennen van onze Sinterklaas. Hij rijdt niet meer op een ezel zoals in Klein-Azië gewoonte was, maar op een paard, hetgeen meer in deze streken past. Ook de schoorsteen als verbin­ding tussen het binnenste van het huis en de hemel is een toevoeging die uit ons Germaanse verleden stamt. In Rusland is de heilige Nicolaas niet meer aan plaats en tijd gebonden. In de andere Europese landen heeft de kerstman het ‘cadeautjes-geven’ over­genomen en van de edele Nicolaasgestalte is een wat onduidelijke figuur overgebleven, waarbij vaak de donke­re kant de boventoon voert, zoals men in de 17e eeuw hier ook de ‘Swarte Klaezen’ kende. Angst voor straf, kettinggerammel, boe-geroep en allerlei gebruiken uit oude heidense tijden. Onze eigen Sinterklaas, zoals we hem nu hier kennen en vereren, de vriend van jong en oud, heeft een unieke plaats temidden van de omringende landen.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe dank­baarder ik ben voor dat geschenk: Sinterklaas. Het geven en ontvangen is al éven geoefend met Sint-Maarten. Maar in welk een grootse vorm komt dat terug rondom 5 december! Eén groot feest van heimelijk schenken en in stilte genieten van het blijde gezicht van een ander; het werkelijk proberen te ontdekken wat een ander nodig heeft en hem daarmee verrassen. En dan die andere kant: de stille verma­ningen met milde humor gebracht. Want alles staat geschreven in dat grote gouden boek, al je daden en gedach­ten. Anderen mogen, in naam van Sint-Nicolaas, jou bewust maken van aller­lei eigenschappen en gewoonten waar­in je vastzit. Een ander houdt je een spiegel voor en laat je zien zoals ande­ren je zien. Het is niet altijd even pret­tig om zo gedwongen te worden naar jezelf te kijken. Het is een soort loute­ringsproces waar we met z’n allen doorheen gaan. En deze loutering valt in de eerste adventsweek. Aan de kinderen brengt Sint- Nicolaas speelgoed, opdat zij straks met het Kerstkind kunnen spelen. Aan de ou­deren vraagt hij: ‘Ben je klaar om het Kerstkind te ontvangen?’ Er komen nog enige weken om je erop voor te bereiden, maar dan is het zover. Maak je gereed!

Ieder jaar ervaar ik het als een ge­schenk, dat de drukte en het kabaal dat hoort bij pakjes geven en ontvan­gen, uitgeleefd kan worden op de sinterklaasavond. In de volgende weken ebt het lawaai weg, en dan wordt het mogelijk om in alle stilte met open oren te luisteren naar de Kerstbood­schap, niet meer afgeleid door het geknisper van pakpapier. Geven is dan misschien zaliger dan ontvangen, maar op de goede wijze ontvangen blijkt meestal veel moeilijker te zijn!

(Marieke Anschütz, Jonas, 7, 01-1978)

 .

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 

.

303-283

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.