Tagarchief: klas 7 voedingsleer

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer – suiker (3-2/3)

.

In de 7e klas wordt in een periode over de samenhang mens-voeding gesproken.
Daarbij komen ook de zgn. voedings- en genotsmiddelen aan de beurt.
Daaronder valt de suiker.
Suiker speelt in de voedings- en genotmiddeleninustrie een grote rol.
Eb is ook van grote invloed op onze gezondheid.
Telkens worden er weer nieuwe gezichtspunten ontwikkeld. Een van de laatste is de samenhang met de koolhydraten en diabetes 2. 
Veel kinderen blijken te dik te zijn. Ook vanuit dit hygiënische standpunt zal er in de periode aandacht aan moeten worden besteed.

Voor de leerkracht is ook de ‘geschiedenis’ van de suiker interessant.
In het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’ staan daarover artikelen van A.C.Henny.
Deze schreef er ook over in het blad Jonas:

A.C.Henny, Jonas 06-07-1973
.

suiker tussen oost en west

Werner Sombart, een bekende geleerde in de dertiger jaren van de vorige eeuw, op het gebied van de economische en sociale geschiedenis, heeft de algemene mensheidsgeschiedenis in drie grote tijdperken onderscheiden die hij kwalificeerde als volgt:

1. Het magische tijdperk.

2. Het politieke tijdperk.

3. Het economische tijdperk.

Het eerste tijdperk omvat die culturen waarin het sociale leven op aarde nog geheel in dienst stond van het religieuze leven, waarbij religio kan worden gezien als verbinding tussen de mens en de in de kosmos werkende goddelijke moraliteit.

In het tweede tijdperk, het politieke tijdperk, verliest de structuur van het sociale leven langzamerhand zijn samenhang met de kosmos. In dit tijdperk valt de geboorte van de moderne staat — in Griekenland en in Rome —, die zich pas in de na-christelijke tijd tot een volledig zelfstandig organisme begint te ontwikkelen en als zodanig zijn meest absolute vorm aanneemt na de ontdekking van Amerika. In dit tijdperk staat het economisch leven nog geheel in dienst van de staat. Naarmate echter het staatsleven meer en meer zijn religieuze verbondenheid met de kosmos gaat verliezen, ontwikkelt zich ook in het economisch leven een tendens tot verzelfstandiging.

Na de Frans revolutie — dus na de grote crisis van de absolute monarchie— voltrekt zich dit emancipatieproces van het economisch leven in snel tempo.

Daarmee is het derde tijdperk, het economisch tijdperk aangebroken. Het economisch leven is zelfstandig geworden, zelfs in die mate, dat economische belangen meer en meer politiek en cultuur gaan overheersen.

Deze visie vertoont in vele opzichten een overeenstemming met de visie van Rudolf Steiner op de geschiedenis, die vanaf de Egyptisch-Babylonische cultuur eveneens drie grote tijdperken, als ontwikkelingsfasen van het menselijk bewustzijn onderscheidt: het tijdperk van de gewaarwordingsziel, het tijdperk van de verstandsziel en het tijdperk van de bewustzijnsziel. Daarbij is sprake van een geleidelijk sterkere verbinding van de mensenziel met de aarde, een afdalingsproces van de kosmos. De aarde wordt daarbij niet gezien als een klomp materie, of als een onnoemelijk klein stofje in de ruimte van het heelal, maar als een levenskiem in een evolutieproces. Overal waar de mens, via zijn wilsleven zich met deze aarde verbindt, schept hij vanuit zijn eigen vrijheid, mee aan de aarde-ontwikkeling, die door het offer van Christus op Golgotha een nieuwe bestemming heeft gekregen.

Het is duidelijk, dat vanuit deze visie van de mensheidsontwikkeling, het economisch leven een andere functie krijgt dan vanuit de gangbare
materialischtische evolutievoorstellingen.

Ook voor ons onderwerp — de suiker tussen West cn Oost – is een dergelijke onderscheiding van belang. Veranderingen van voedingsgewoonten worden niet slechts door economische en politieke factoren bepaald. Wanneer men de geschiedenis van voedingsmiddelen — en speciaal die van de genotsmiddelen, zoals suiker, koffie, thee, tabak — bestudeert, krijgt men te maken met veranderingen die niet alleen kunnen worden verklaard door veranderingen in allerlei machtsverhoudingen, zoals de opkomst en ondergang van handelssteden — Venetië, Antwerpen, Amsterdam, London. Speciaal bij de geschiedenis van de suiker ‘tussen West en Oost’ gaat men ontdekken dat er een merkwaardige samenhang bestaat tussen het gebruik van honing, rietsuiker en bietsuiker, en de drie, zoëven vermelde bewustzijnsfasen van de mensheid.

Wij zagen reeds dat tijdens de Oudheid slechts het gebruik van honing bekend was. Door de Arabieren werd de rietsuiker als genotmiddel naar Europa gebracht. De behoefte hiernaar breidt zich uit, naarmate het denken van de mens zich zelfstandiger gaat ontwikkelen, naarmate de mens zichzelf meer en meer als individu gaat beleven, en naarmate de maatschappijstructuur daar steeds meer door wordt beïnvloed.

In dit opzicht is het interessant, dat tijdens de z.g. industriële revolutie in de 18e en 19e eeuw de overgang plaatsvindt van rietsuiker naar bietsuiker, van genotmiddel naar voedingsmiddel. Vanaf 1847 nam de productie toe van 1 miljoen ton tot 67 miljoen ton (1969).

Deze veranderingen voltrekken zich in drie verschillende fasen:

1. de honing.
2 de rietsuiker.
3. de bietsuiker.

Een geleidelijk afdalingsproces naar de aarde! Want de honing is een product van de bloem van de plant, de rietsuiker is een product van de stengel en de bietsuiker een product van de wortel.
Met dit afdalingsproces voltrekken zich tevens de grote metamorfosen van het menselijk bewustzijn.

De behoefte aan suiker is toegenomen, naarmate in de loop der geschiedenis het menselijk bewustzijn zich sterker met de aarde gaat verbinden. Met zulk een diep ingrijpende kracht in alle aardse verhoudingen heeft dit afdalingsproces tot de aarde plaats gehad, dat zowel in de kwantiteit als in de kwaliteit der voedingsmiddelen dit proces zijn sporen heeft achtergelaten. De toenemende behoefte aan suiker is een der begeleidende verschijnselen van onze nerveuze, intellectualistische tijd. Merkwaardig is, dat in de steden deze behoefte sterker is dan op het platteland, en dat is niet alleen een aangelegenheid van meerder of mindere koopkracht. Zij die de gehele dag op hun bureau of in de fabriek min of meer mechanische arbeid verrichten, daarbij ’s avonds ‘relaxen’ aan het schaakbord, de bridgetafel, of de kruiswoordpuzzel, hebben een sterkere behoefte aan suiker dan zij, die, nog natuurlijker verbonden met de grote kosmische ritmen van de dag, van de maand, van het jaargetijde, op het platteland hun werk verrichten. Deze tegenstelling tussen stad en platteland is aan de hand van het suikerverbruik o.a. zichtbaar te maken aan de volgende statistische gegevens uit de tijd — 1929/30 — waarin Rusland nog voor een groot deel agrarisch gestructureerd was:

Suikerverbruik per hoofd van de bevolking in 1929-30

Rusland 7.1 kg
Duitsland 25.3 kg
Engeland 43.6 kg
Ver.Staten 51.7 kg

Vanuit hygiënisch gezichtspunt zou daarbij nog de volgende vraag kunnen worden gesteld:

Welk verschil maakt het uit voor de lichamelijke en geestelijke constitutie van de mens of rietsuiker of bietsuiker als voedingsmiddel wordt gebruikt? Gaat men van een Goetheanistische visie op mens en natuur uit, dan kan men aannemelijk maken dat er een samenhang bestaat tussen mens en plant. Dan wordt duidelijk, dat de wortel als voedingsmiddel een andere uitwerking heeft op het organisme van de mens dan de bloem.
De wortel werkt sterk op die processen die in het hoofd van de mens werkzaam zijn: de zenuwzintuigprocessen; de bloem en de vrucht van de plant werken daarentegen meer op de stofwisselingsprocessen.

Van dit gezichtspunt uit wordt duidelijk, dat iedere eenzijdigheid op het gebied van de voeding — in dit geval het gebruik van de wortel of de wortelproducten als voedingsmiddel — een bepaalde eenzijdige werking in het menselijke organisme oproept — in dit geval een eenzijdige beïnvloeding van het zenuw-zintuigstelsel. Daarmee krijgt de keuze tussen riet en biet nog een ander aspect dan het sociale en het politieke aspect.

Sociaal is deze keuze van belang voor het lot van de Derde Wereld. Vandaar de verschillende acties die gevoerd worden vanuit de wereldwinkels, om hiervoor bewustzijn te wekken: consumentenbewustzijn voortgekomen uit verantwoordelijkheid ten opzichte van de ontwikkelingslanden (zie deel 1)

Politiek is deze keuze beslissend ten opzichte van de vraag: moeten nationale belangen prioriteit hebben ten opzichte van mondiale belangen? Zijn wij, ter wille van deze prioriteit, bereid hiervoor een hoge prijs te betalen?

Hygiënisch krijgt deze keuze een meer individualistisch aspect: wat hebben wij ervoor over om tot een minder eenzijdige voeding te komen als consumenten van riet of biet?

Deze laatste vraag wordt op het ogenblik nog nauwelijks gesteld. Stelt U zich eens voor, dat dit het geval zou zijn bij de a.s. onderhandelingen te Brussel tussen de E.E.G. en de 19 Britse Gemenebestlanden (zie JONAS no.21).

Of bij de overwegingen die tot een fusie moeten leiden tussen de Suiker Unie en de Centrale Suiker Maatschappij in o n s land?

.

deel 1    deel 2 

Over voedingsleer in de 7e klas: 7e klas alle artikelen onder voeding

.

Artikelen van A.C.Henny, o.a. de koffie, de thee tussen Oost en West in het archief van V.O.K.

.

1886

.

Advertentie

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer – suiker (3-2/2)

.

In de 7e klas wordt in een periode over de samenhang mens-voeding gesproken.
Daarbij komen ook de zgn. voedings- en genotsmiddelen aan de beurt.
Daaronder valt de suiker.
Suiker speelt in de voedings- en genotmiddeleninustrie een grote rol.
Eb is ook van grote invloed op onze gezondheid.
Telkens worden er weer nieuwe gezichtspunten ontwikkeld. Een van de laatste is de samenhang met de koolhydraten en diabetes 2. 
Veel kinderen blijken te dik te zijn. Ook vanuit dit hygiënische standpunt zal er in de periode aandacht aan moeten worden besteed.

Voor de leerkracht is ook de ‘geschiedenis’ van de suiker interessant.
In het tijdschrift ‘Vrije Opvoedkunst’ staan daarover artikelen van A.C.Henny.
Deze schreef er ook over in het blad Jonas:

A.C.Henny, Jonas 06-07-1973
.

SUIKER TUSSEN OOST EN WEST 

Nu het conflict tussen ‘riet en biet’ continentale afmetingen gaat aannemen (zie suiker 3-2/1) in verband met de a.s. besprekingen te Brussel willen wij een korte historische beschouwing inlassen over de suiker tussen West en Oost. Daarbij gaan wij ervan uit dat veranderingen van voedingsgewoonten zoals dit het geval is geweest bij de overschakeling van rietsuiker naar bietsuiker — een cultuurhistorische achtergrond hebben, en niet alleen zijn te verklaren vanuit economische en politieke gezichtspunten. Voor het vormen van een Europees consumentenbewustzijn is dit wel van belang.

Europa is dankzij de Arabieren met de rietsuiker in aanraking gekomen.
Dat blijkt al uit het woord ‘suiker’ dat van Arabische oorsprong is. In de tijd waarin in Europa de mens zich tevreden moest stellen met honing – de vroege Middeleeuwen – werden te Bagdad aan het hof van de kaliefen feestgelagen gehouden, waarbij banketbakkerskunst voor steeds nieuwe verrassingen zorgde: dieren, vruchten, bloemen, gehele kastelen van suikerwerk.

De Arabieren haalden de rietsuiker uit het Oosten. Waarschijnlijk zijn zij door Griekse geschriften erop op merkzaam geworden. Want reeds Alexander de Grote trof bij zijn tochten het suikerriet aan. Door zijn veldheren Nearchos en Onesikritos wordt het eerst de suiker vermeld: ‘in Indië moet een rietsoort honing vóórtbrengen zonder de hulp van bijen’. Niettegenstaande deze vermelding duurde het nog duizend jaar voordat Europa voor het eerst de suiker leerde kennen. Onder het bleke schijnsel van de halve maan werd zij door de Arabieren naar het Westen gebracht, met nog zoveel andere zegeningen van de Arabische cultuur: Griekse natuurfilosofie tot natuurwetenschap omgevormd en bruikbaar gemaakt ten behoeve van meer confort en zelfs technische perfectie. Wie de beschrijvingen leest van de Arabische steden in Spanje — omstreeks de negende en tiende eeuw — waant zich niet meer in de duistere middeleeuwen maar in de eigentijdse welvaartsstaat, met haar collectieve voorzieningen betreffende studie aan de universiteiten en medische verzorging in de ziekenhuizen.

Tijdens en na de kruistochten wordt Venetië de belangrijkste suikermarkt van Europa. Van hieruit werd de Arabische suiker in geraffineerde vorm als handelswaar geëxporteerd naar Noord- en West-Europa. Een volgende stap voor de verbreiding van de suiker in de wereld is de ontdekking van Amerika. Reeds bij zijn eerste reis nam Columbus suiker mee van de Canarische eilanden en plantte deze in San Domingo. Van hieruit verbreidde zij zich in snel tempo naar Mexico, Brazilië, Peru, Paraguay, Argentinië, Cuba en de Antillen.

Sinds door Karel V aan de Vlaamse kooplieden het privilege gegeven was Afrikaanse slaven naar Amerika te verkopen, ontstond een levendig
driehoeksverkeer tussen Europa, Afrika en Amerika. Vanuit de Zuid-Nederlandse handelssteden voeren de schepen eerst naar Afrika om slaven te halen. Deze werden afgezet op de West-Indische plantages. Van hier keerden de schepen terug naar Europa, volgeladen met de tropische producten.

Na de val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam een belangrijke suikermarkt. Met de oprichting van de Oost-Indische Compagnie werd nu ook de Oost- Indische suiker hier verhandeld, hoewel gedurende de gehele 17e en 18e eeuw de betekenis hiervan niet in de schaduw kon staan van die van de West-Indische suiker.

Ondertussen was de Europese beschaving onder invloed gekomen van het suikergenot. In Venetië — dat nu uit Portugal zijn suiker ging invoeren – bood in de eerste helft van de 16e eeuw ieder feestmaal dezelfde overdaad aan versuikerde pronk als de feesten van de kaliefen te Bagdad: suiker werd verwerkt in de vis, in het vlees, in de eieren; men dronk suiker in het water en in de wijn.

Evenzo in Frankrijk: in 1560 constateerde de lijfarts van Frans 1 „dat de zeden zodanig zijn geworden, dat suiker onontbeerlijk is, omdat lieden van enigszins culturele verfijning niets meer nuttigden, wanneer het niet met suikerpoeder bestrooid is”.

En over koningin Elisabeth van Engeland schreef een tijdgenoot: „haar handen zijn zwart, een gebrek, waaraan vele Engelsen schijnen te lijden omdat zij te veel suiker eten.” Zelfs haar voorliefde voor de klassieken liet deze koningin blijken door de keuze harer koks en pastijbakkers, die iedere plumpudding of cake wisten te herscheppen in een kunstwerk, gewijd aan de verwoesting van Troje of de liefde van Amor en Cupido.

Het genot van rietsuiker werd daarmee een verfijnd genoegen dat dikwijls gepaard ging met de studie van de ‘onsterfelijke’ klassieken en hoofdzakelijk Brazilië de grote suikerlanden geworden, in het Oosten de Philippijnen en Java.

Dan verschijnt — in 1747 – in de Berliner Akademie der Wissenschaft een geleerde verhandeling waarin wordt vastgesteld dat in een bepaalde knolsoort suiker aanwezig is, die volkomen gelijk is aan de suiker die uit het suikerriet wordt getrokken, zodat dit ‘zoete zout’ even goed uit onze planten te maken is als uit uitheems suikerriet.

De schrijver van dit stuk, Andreas Sigismund Marggraf, heeft nooit beseft welke revoluties niet alleen op economisch gebied maar ook op politiek gebied – dit geschrift eens zou teweeg brengen. Hij kon dit ook niet vermoeden, want bij zijn dood reeds was het geschrift in de veilige hoede van een Pruisisch archief aan de menselijke vergetelheid prijsgegeven.

Pas 42 jaar later, 1789 – het jaar van de Franse revolutie — worden door Achard, die een leerling was van Marggraf, de eerste proeven genomen die de beweringen van Marggraf bevestigden, en die in 1802 hebben geleid tot de eerste oogst van de bietsuiker. Wij zagen reeds – (zie suiker 1-1) – hoe Napoleon deze uitvinding gebruikt heeft om hiermee Frankrijk onafhankelijk te maken van de overzeese import en daarmee – d.m.v. het Continentaal Stelsel — Engeland economisch te verzwakken.

In 1847 werd door de nieuwe proeven van Valmorin betreffende de verbetering van het suikergehalte in de bietwortel, de economische grondslag gelegd van de ontwikkeling van de bietsuikerindustrie.

De wereldproductie van suiker is sindsdien — 1847 — gestegen van 1 miljoen ton tot 67 miljoen ton (1969).(2018: 195 miljoen ton)  Daarvan (1969) is thans 54 procent rietsuiker en 46 procent bietsuiker. Vóór wereldoorlog II — 1938 — was de wereldproduktie 27 miljoen ton, waarvan 63 procent rietsuiker en 37 procent bietsuiker. In de laatste 125 jaar is dus de productie van de bietsuiker sterk toegenomen in verhouding tot die van de bietsuiker. Daar hebben de protectionistische maatregelen van het ‘continent’ Europa aanzienlijk toe bijgedragen.

deel 1       deel 3

Over voedingsleer in de 7e klas: 7e klas alle artikelen onder voeding

.

Artikelen van A.C.Henny, o.a. de koffie, de thee tussen Oost en West in het archief van V.O.K.

.

1885

.

VRIJESCHOOL – Voeding

.

In de 7e klas (1e klas middelbaar onderwijs) staat een periode voedingsleer in het leerplan. 
Over ‘voeding’ is oneindig veel geschreven. 
Voor de leerkracht is het belangrijk om de uiteenlopende opvattingen te kennen. Het gaat er in de periode niet om een of andere opvatting aan de leerlingen op te dringen. Wel om te onderzoeken wat voedsel ‘zo al doet’.

Ook Rudolf Steiner heeft het nodige over voeding gezegd. En op basis van zijn gezichtspunten schrijven anderen dan weer nieuwe artikelen.

voeding

Een levensbelangrijke ontmoeting 

Als u deze* zomer het geluk gehad hebt met uw kinderen te logeren op een boerderij, hebt u gewandeld langs de gloed van de gouden tarwevelden; u hebt misschien gestaan in de rust van een blauw-paars lavendelveld en geroken aan de hoog boven de bladeren zich verheffende bloementrosjes; u wreef de blaadjes kruizemunt tussen uw vingers fijn en berook ze; u trok een peentje uit de grond en beet erin; in de nazomer plukt u een goudreinet en proeft hem. U hebt dan een ontmoeting met een rijk geschakeerde wereld van kwaliteiten, waarin je je thuisvoelt, die je beleeft als een wereld waar je een innerlijke relatie mee hebt, die ons niet alleen maar begeerlijk voorkomt, maar die ons ook iets toe fluistert van een boodschap, die ons iets wil openbaren.

Deze boodschap, die ons kan bereiken op grond van de verborgen relatie tussen mens en plant, is niet een romantische versiering van ons leven: met haar woorden wordt aan de dragende grond van ons bestaan gebouwd.

Laten we daar tegenover eens het beeld in onze herinnering halen van een autoloze zondag in winter 1974, in de wereld van steen, waar de meesten van ons het grootste deel van het jaar doorbrengen en laten we dan eerst kijken naar een groep oude huizen die aan hun lot worden overgelaten omdat ze moeten wijken voor de metro: dan worden we geconfronteerd met de wetten van de dode natuur: hout verrot, daken komen naar beneden zetten. Alles gehoorzaamt aan de wet van de zwaartekracht; gecompliceerde structuren gaan over in steeds eenvoudiger structuren.

Een derde grondwet in de dode natuur is, dat energierijke verbindingen ertoe neigen over te gaan in verbindingen, die minder energierijk zijn. Zo neigt bijvoorbeeld ongebluste kalk ertoe over te gaan in gebluste kalk, waarbij warmte vrijkomt, deze was tevoren als het ware opgespaard in de ongebluste kalk en is na de overgang in de gebluste kalk niet meer beschikbaar. Op zo’n autoloze zondag werd ons hele volk met kracht aan de eindigheid van onze energievoorraad en daarmee aan het bestaan van deze derde grondwet van de dode natuur herinnerd.

Op onze zomerse wandeling langs akkers en velden ontmoeten we een heel andere wereld waarin volkomen tegengestelde krachten werken: de halmen van de tarwe rijzen omhoog alsof de wet van de zwaartekracht niet bestaat; in zijn aren zwellen de korrels aan tot een steeds grotere concentratie van wat in ons dagelijks brood onze energiebron is; de gecompliceerde gestalte van lavendel of kruizemunt met hun heel eigen kwaliteit van aroma ontwikkelt zich uit eenvoudige zaadkorrels.

Heel andere krachten dan die van de dode natuur werken hier, vormende krachten bouwen vanuit een onzichtbaar bouwplan de substanties van aarde, water en lucht met behulp van uit de kosmos instralende krachten waarvan wij met die van de zon het meest vertrouwd zijn, op tot de gestalte van een plant, zoals die zich door een jaar of door jaren heen ontplooit.

Achter de zichtbare verschijning van elke plant staat een heel eigen samenstel van vormende krachten die zozeer één geheel vormen, dat we het een organisme of een lichaam, een “vormkrachtenlichaam” kunnen noemen.

Op onze zomerse wandeling ontmoeten wij kwaliteiten van plantenwezens die zich door de gestalte van de planten aan ons openbaren. Na zo’n wandeling kunnen we door deze ontmoeting een gevoel van intense bevrediging, verzadiging, beleven.

Maar om onze wandeling te kunnen voortzetten, om als mens vol tegenwoordig te kunnen zijn op aarde, is toch nog een andere wijze van ontmoeten met deze wereld van kwaliteiten nodig: de intense wijze van ontmoeten, die het kleine kind ons voordoet, die alles in zijn mond stopt.

Iedereen weet, dat je als je een tijd lang niet gegeten hebt, flauw, geeuwerig, zweterig, duizelig wordt, en dat je dan zelfs het bewustzijn kunt verliezen. Je dreigt als het ware uit je lichaam te vliegen, Het eten van voedsel vormt het plechtanker, waarmee we ons weer stevig kunnen verankeren in de aardse werkelijkheid.

Om de betekenis van het eten duidelijk te maken, gebruikte Rudolf Steiner eens het volgende beeld:

Een man ziet als hij opstaat een berg aarde voor zijn huis liggen. Hij gaat scheppen om de berg weg te krijgen. Als het avond wordt is dat gelukt. Als hij ‘s-morgens weer opstaat, ligt er weer zo’n berg aarde voor de deur. Blijkbaar heeft een onbekende ‘s-nachts weer aarde voor zijn deur opgehoopt. En de man is de hele dag weer aan het scheppen. Zo gaat het elke dag door, tot op een dag de berg aarde er niet meer ligt: dan is het met de man gedaan en hij sterft.

Hier wordt in een beeld aangeduid, wat Rudolf Steiner ergens anders in de volgende woorden uitdrukt: °Wij eten niet om dit of dat voedsel binnen te krijgen, maar om de krachten te ontwikkelen, die dit of dat voedsel, gerecht, overwint. We eten om weerstand te bieden tegen de krachten van de aarde, we kunnen op aarde alleen leven, doordat we weerstand bieden’.

Ook achter de fysieke lichamelijkheid van de mens staan vormkrachten, die onderling zozeer één geheel vormen, dat we ze kunnen aanduiden als een “vormkrachtenlichaam” waardoor ons stoffelijk lichaam opgedouwd wordt. Maar dit vormkrachtenlichaam kan niet in afzondering van de rest van de wereld functioneren.

We weten allen uit ervaring, dat de mens als sociaal wezen niet op zichzelf “los van de andere mensen”, kan leven: hij heeft de stimulans nodig van de ontmoeting met de andere mens, in vriendschap, of ook in een uiteenzetting met een tegenstander.

Meer aan ons bewustzijn onttrokken, maar daarom niet minder belangrijk, is de geestelijke verkwikking, die een goede nachtrust ons brengt. Als je die een paar nachten moet ontberen, verdwijnt alle geestelijke creativiteit: je kunt dan alleen nog maar vanuit een soort automatisme handelen, vanuit je ruggenmerg: je sleept je als een soort robot door de dag heen.

Alleen als de afzondering van het ik, waarin de mens als individueel wezen overdag leeft, elke nacht onderbroken wordt door een andere bewustzijnstoestand, waarin de mens gelaafd wordt aan de bron van geestelijke creativiteit, kan een mens überhaupt als creatief geestelijk wezen bestaan.

Deze zelfde wetmatigheid geldt voor de mens als geestelijk wezen: onze vormkrachten, ons “vormkrachtenlichaam” moet steeds versterkt worden, “gevoed”, met de vormkrachten, die de plantaardige en eventueel dierlijke voeding ons tegemoet brengen uit de grote wereld om ons heen, en die we moeten overwinnen.

Dit inzicht vinden we al bij Aristoteles, die schreef: “niet de voeding voedt, maar de ziel”.

Het gaat dus niet, of althans niet alleen om het naarbinnen werken van de benodigde hoeveelheid koolhydraten, eiwitten en vetten enzovoorts: het gaat erom, dat de mens het voedsel overwint.

Wat is dat: overwinnen? We kunnen dat het beste begrijpen, als we kijken naar een geval, waarbij dat overwinnen niet geheel gelukt: b.v. een kind eet een aardbei, en krijgt erna een uitslag van galbulten: het gaat eruit zien als een aardbei, het heeft de aardbei niet overwonnen maar de aardbei wint het: hij drukt zijn stempel op de mens. De ontmoeting met de aardbei begint al als u een schaaltje aardbeien krijgt voorgezet: dan loopt je bij het zien en ruiken al het water in de mond. Als u gaat kauwen en proeven, wordt er in de mond nog meer speeksel afgescheiden, en mits u goed proeft, worden ook verderop in de darmen de nodige spijsverteringssappen afgescheiden. Ook maag en lever doen later aan dit proeven mee. Door het kauwen wordt de aardbei in kleine stukjes verdeeld, en door de spijsverteringssappen wordt hij verder ontleed en of we nu aardbeien, brood of vlees eten, door het spijsverteringsproces worden alle eigen vormen vernietigd, en de substantie in de chaos gevoerd.
Pas als het voedsel van al zijn plantaardige en dierlijke eigenschappen is ontdaan, kan het via de darmwand worden opgenomen en tot menselijke substantie worden opgebouwd. Ook al eet de mens nog zoveel aardbeien of rundvlees, hij wordt, als het hem lukt om het aardbeiïge of runderige te overwinnen, geen aardbei en geen rund.

Het belangrijkste, wat de mens in de ontmoeting met het voedingsmiddel aan voedingswaarde opdoet, is niet het gehalte aan koolhydraten, eiwitten of vetten, maar de mogelijkheid, die een voedingsmiddel hem biedt om kracht te ontwikkelen aan het overwinnen van dit voedingsmiddel.

Dat chemisch min of meer gelijkwaardige voedingsmiddelen in voedingswaarde sterk kunnen verschillen b.v. ten gevolge van bepaalde conserveringsmethoden, en welke vérstrekkende gevolgen dit kan hebben, wil ik met een voorbeeld illustreren.

Men heeft gedurende 10 jaren 4 groepen katten (die qua erfelijkheid dezelfde eigenschappen bezaten) met melk gevoerd. De eerste groep kreeg rauwe melk, de tweede groep gepasteuriseerde melk, de derde groep kreeg melk uit melkpoeder bereid en de vierde groep kreeg melk uit gecondenseerde melk bereid.

De eerste groep bleef gezond; de met gepasteuriseerde melk gevoede katten kregen na enige generaties in toenemende mate miskramen, botmisvormingen en andere degeneratieve ziekten; de met melk uit melkpoeder gevoerds katten kregen dit in nog ergere mate; het slechtste verging het de met gecondenseerde melk gevoerde katten.

Wat blijkt hieruit? Dat een gezonde ontwikkeling niet gewaarborgd is door voldoende toevoer van voedingsbestanddelen, maar dat nog iets anders nodig is, wat de rauwe melk wel geeft, maar de gepasteuriseerde en de op andere wijze geconserveerde melksoorten niet of in onvoldoende mate geeft.

Wat is dit andere? Met een bepaalde onderzoekmethode, de koperkristallisatie-methode kan men het verschil in kwaliteit zichtbaar maken: De rauwe melk geeft een krachtig, doorvormd levendig beeld, terwijl de gecondenseerde melk een doods beeld vertoont.
Wat hier tot een zichtbare afdruk komt, zijn de vormende krachten, die werkzaam zijn in de vorming van de gestalte van de plant, maar ook in het dierlijk organisme, en ook in de melk werken.

Alleen een voeding, die een zodanige kwaliteit heeft, dat ze ons deze krachten toevoert, kan onze levende lichamelijkheid goed doen functioneren. Maar het belang hiervan reikt nog verder.

Ehrenfried Pfeiffer, pionier op het gebied van de biologisch-dynamische landbouwmethode, vroeg eens aan Rudolf Steiner, hoe het komt, dat ondanks alle inspirerende inzichten en raadgevingen, die hij heeft gegeven, om als mens een innerlijke ontwikkeling en rijping door te maken, de weg van het inzien van de juistheid en vruchtbaarheid van een idee naar het verwerkelijken in de praktijk brengen ervan, zo moeilijk is. Rudolf Steiners verrassende antwoord was: “Dit is een voedingsprobleem. Onze huidige voeding geeft de mens niet meer de kracht, om het geestelijke in het fysieke, aardse te verwerkelijken, om de brug van het denken tot handelen te slaan’.

Als factoren van de kwaliteitsvermindering kunnen we o.a. denken aan bederf van de akkerbodem door eenzijdige, vanuit chemische gezichtspunten met kunstmest en insectenbestrijdingsmiddelen bedreven landbouw, en aan conserveringsmethoden, die vormkrachten tot een minimum of totaal reduceren.

Zonder een kwalitatief goede voeding blijft het geestelijk streven van de mens zonder uitwerking in de aardse werkelijkheid; en bouwt een pedagogie, die het kind wil helpen, een wezenlijke relatie aan te gaan met de wereld om hem heen, met dat wat als geestelijke werkelijkheid erachter staat, en om dat wat als geestelijke mogelijkheid in hem leeft, te verwezenlijken, op drijfzand.

Dit is de reden, dat vanuit de vrijeschool gegeven opvoedingsadviezen vaak gepaard gaan met voedingsadviezen als belangrijke ondersteuning.

.

J.S. van Dam, schoolarts, vrijeschool Rotterdam, *datum onbekend (najaar 1972?)

.

7e klas: alle artikelen

Over verschillende voedingsplanten: Grohmann o.a. 41, 42

Eetproblemen bij kinderen: opvoedingsvragen

.

1544

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer – tabak (3-1)

.

In de 7e-klasperiode voedingsleer komen ook de in één adem genoemde ‘genotmiddelen’ aan bod, o.a. alcohol, tabak, koffie e.d.
Daar is de laatste twintig jaar de categorie van de drugs nog bij gekomen. Als leerkracht moet je goed weten waarover je het hebt en  vele gezichtspunten kunnen tot weloverwogen uitspraken leiden.

Hier iets over tabak, bedoeld als achtergrond voor de leerkracht.
.

HET ROKEN VAN TABAK
.

Eerst enige gegevens over de tabak: het hoofdbestanddeel nicotine is een der snelstwerkende dodelijke vergiffen: 2-3 druppels doden een volwassene op slag!

De economische waarde van tabakscultuur – fabricage en handel overtreft die van elk genotmiddel. Het is overbekend, dat het gebruik van tabak vele ziekten veroorzaakt of bevordert, zoals longkanker, chronische bronchitis, hartinfarct, afsluiting van de beenslagaderen, en het leven bekort.

Desalniettemin blijft ’t het aantrekkelijkste genotmiddel, maar waarom? – dat is wetenschappelijk allerminst opgelost.

De tabak is een nachtschadegewas, lid van een familie, die vele giftige soorten omvat, o.a. wolfskers, bilzenkruid, doornappel, die een roes met visionaire beelden en hallucinaties kunnen veroorzaken. De tabak doet dit niet. Zijn gif, de nicotine, doortrekt de hele plant en verdampt via het blad, zodat een gifsfeer om de plant hangt (en een wolk over een tabaksveld). De plant zelf is heel harmonisch gebouwd met mooie, vaak witte bloemen en wordt ook als sierplant gekweekt. Zoals vele gifplanten is hij gepotentiëerd (homeopathisch) een krachtig geneesmiddel.

De tabak komt uit Amerika. Van de Indianen leerden wij het roken, tabak kauwen en snuiven. Het wezenlijke gebruik was daar echter cultisch. Na psychische voorbereidingen werd de inwijdeling door het drinken van een tabaksaftreksel dicht bij de dood gebracht. Ziel en geest lieten het levende lichaam al enigszins los en daardoor kon de betrokkene een blik in de wereld na de dood, de geestelijke wereld, slaan. Men kwam in verbinding met de geesten der voorvaderen.

De tabak werkt zó alleen maar bij een bepaalde constitutie en na de nodige voorbereiding.

Dit zoekt de roker van vandaag niet.

Wat dan wel?

Wij ontdekten de tabak “gaande van het Oosten naar het Westen”. Vanuit het Oosten kwamen vroeger geestelijke impulsen; “ex orienta lux” (lux = licht). Rond de ontdekkingsreizen wendden wij ons steeds meer “van het Oosten naar het Westen”, naar de materiële aardse wereld – ontdekten en veroverden haar, doorgrondden haar wetten en krachten, werden steeds materialistischer en daardoor psychisch en spiritueel armer.

Uit het Westen haalden we de tabak. Wellicht willen wij, door ons in rookwolken te hullen, de gevolgen van deze weg een tijdje verbergen voor onszelf en onze medemens.

Velen van ons voelen zich weinig aangesproken door de doelstellingen van onze samenleving. Het verstand en de zintuigen alleen worden gestimuleerd, maar onze ziel in haar diepten niet.

Wellicht zoeken wij door het roken een stimulans. Het roken versnelt de polsslag zonder de ademhaling te versnellen – het gezonde 4 op 1 ritme wordt verstoord. Psychologisch kunnen wij in bloed en circulatie nog iets van de diepere lagen van onze existentie beleven. De volksmond bijvoorbeeld zegt: het bloed stolde in mijn aderen, mijn hart stond stil, mijn hart klopte in de keel, enz., alles bij psychisch dramatische situaties.

Via het surrogaat roken zoeken wij een stimulatie van deze diepere lagen van ons zijn. Niet via eigen bewuste krachtsinspanning, die wij zouden moeten opbrengen, als wij ons bewust willen worden van onze eigen spirituele kern. Als ons dit wel lukt, behoeven we niet meer de stimulans van de tabak te zoeken, noch ons in rookwolken te hullen. Rookwolken, die ons bovendien, al roken we samen, in wezen van onze medemens afsnijden. Rookwolken, die fysisch de grootste luchtverontreiniging zijn, waaraan we zijn blootgesteld.

Voor kinderen geldt; hoe vroeger begonnen, hoe sneller de krachten gewonnen.

Voor ouders en leraren geldt bovendien; goed voorbeeld ……. enz.!
.

H.J.Ogilvie, Geert Grooteschool A’dam, nadere gegevens onbekend, wrsch. dec.1975 of jan. 1976
.

De tabakslobby doet er veel aan om de omvang van het sigarettengebruik groot te houden.
Deze reportages doen een paar verontrustende onthullingen.

7e klas voedingsleer  [1]    [2]

V.O.K.-archief: tabak

7e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 7e klas

.

1401

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – Menskunde – voedingsleer (2)

.

Uit een brochure van de Geert Grooteschool, Amsterdam, blz. 88 t/m  97, nadere gegevens ontbreken
.

Over voedings- en gezondheidsleer In de zevende klas

Een van de doelen van het biologie-onderwijs op de vrijeschool is dat het kind ontdekt dat alles wat in de dierenwereld in het groot te vinden is, in de mens in het klein geconcentreerd aanwezig is. De werking van de maag bijvoorbeeld wordt het meest indrukwekkend geïllustreerd door de maag van een koe.[1]

Deze ontdekking zou ” een groots moment” in het kinderleven kunnen zijn. Van de zevende tot en met de tiende klas komt in elke biologieperiode een bepaald menskundig orgaansysteem of stelsel aan bod. [2]

Voedings en gezondheidsleer

In de eerste lagereschooljaren is het kind zich nog niet bewust van zijn lichaam, zoals pubers en volwassenen. Tegelijk heeft het, als het tenminste niet verwend is, net als de dieren nog een gezond “instinct” voor wat goede voeding voor hem is en wat niet. Wanneer de puberteit naderbij komt, gaan andere dingen in plaats van het natuurlijke gevoel een rol spelen in verband met de voeding: overdreven eigen voorkeuren, reclame, groepsgedrag. Wat tot nu toe door het instinct op een goede wijze werd geregeld, dreigt nu in een sfeer van egoïsme te komen. Daarom kunnen in de zevende klas, nog net op de valreep, de natuurlijke voedings- en gezondheidsinstincten worden aangesproken. In een later stadium zouden de kinderen door de gezondheidsleer te sterk op zichzelf gericht worden.

Leg nu de klas drie voedingsmiddelen voor: één substantie die in hoofdzaak uit zetmeel of suiker bestaat, één die in hoofdzaak vet is en één die voor het grootste deel eiwit bevat. Natuurlijk kennen de kinderen deze voedingsmiddelen, maar ze weten nog niet dat het functioneren van het menselijk organisme voornamelijk afhankelijk is van deze drie stoffen. Hiervan uitgaande komt men tot de
“geheimen” van de voedingsleer. Eiwitten, zouten, koolhydraten en vetten: zonder deze stoffen kan de mens niet leven. Welke betekenis heeft nu elk van deze stoffen voor onze gezondheid?

Het eiwit is verbonden met de oorsprong van het leven.
In het Finse epos Kalevala [3] ontstaat de wereld uit een ei en een Oud-Indische sage vertelt dat Brahma, de vader aller wezens, hemel en aarde uit het Wereldei vormt.
Vóór het menselijke of dierlijke embryo ontstaat, is er in het ei al eiwit aanwezig. Uit het eiwit moet alles aan het lichaam gevormd worden. Is het lichaam eenmaal gevormd, dan nog is er voortdurend eiwit nodig dat in granen, groenten, melkproducten en uiteraard in eieren te vinden is.

Zout is een buitengewoon belangrijk voedingsmiddel. Niet alleen omdat het de smaak van het voedsel pittiger maakt, maar ook vanwege de werking op het denkvermogen. Zonder een minerale basis kunnen de hersenen hun werk niet verrichten, mist de geest het aangrijpingspunt. Het zout wordt door de mond, maag en darmen uiterst fijn opgelost en heeft via de vloeistofcirculatie invloed op de hersenen. Wanneer het zout in maag of darmen blijft steken en niet bij de voorste hersenen kan komen, heeft dit geestelijke “dofheid” tot gevolg, het vermogen om scherp te denken ontbreekt dan. Wanneer we het over zouten hebben, bedoelen we niet alleen het keukenzout dat we tijdens het koken toevoegen, maar ook de zouten die van nature in de voedingsmiddelen aanwezig zijn.

De koolhydraten verschaffen het lichaam kracht. Allerlei misvormingen treden op wanneer wij koolhydraten moeten missen. Wanneer er helemaal geen koolhydraten bij de hersenen komen, wordt de mens zo zwak, dat hij zijn lichaam niet meer overeind kan houden en in elkaar zakt.
Zou je koolhydraten de beeldhouwers van onze lichamelijke gestalte noemen, dan behoren de vetten tot de materialen waarmee deze werken. Wanneer wij wakker zijn, wordt het vet voortdurend verbruikt, maar wanneer wij slapen, wordt het opgeslagen en vormt het een beschermende laag onder de huid die ons op temperatuur houdt. Vetten ontwikkelen warmte in ons organisme. Wanneer we een tekort aan vetten hebben, onttrekt het organisme de warmte die het nodig heeft aan de organen zelf, zodat ziektes het gevolg kunnen zijn, Wie zoveel vet eet als hij verbruikt, leeft gezond. Wie echter veel vet eet en weinig beweegt, wordt dik. Uiteraard mag de voedings- en gezondheidsleer zich niet tot de biologielessen beperken. Ook bij vakken als natuurkunde, scheikunde, aardrijkskunde en geschiedenis gaat men in op vragen over de voeding en de gezondheid.

Een periode voedings-en gezondheidsleer in de zevende klas

De periode bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte die elkaar om de dag afwisselen. Tijdens het praktische gedeelte krijgen de kinderen kookles.

Eerst over de theorie:
Hoewel de leerstof waarmee de lerares begint, erg moeilijk is voor een zevende klas, wil zij het toch proberen. Voor zij begint te vertellen, vraagt zij de kinderen alleen goed te luisteren en geen aantekeningen te maken.
Je zou de plant [4] kunnen vergelijken met de mens. Niet met de bloem omhoog gericht, zoals je zou verwachten, maar juist omgekeerd. De wortel komt dan overeen met het hoofd, het blad met de borst en de bloem of vrucht met de stofwisselings- en voortplantingsorganen en de ledematen. Een tekening op het bord laat deze hoogst eigenaardige vergelijking zien.

voedingsleer 1

We zullen nu dieper op elk der delen ingaan.
Ritme [4] is het kenmerk van de bladeren van de plant: de afwisselende ademhaling van dag en nacht. Bij de mens is het ritme niet alleen in de ademhaling te vinden, maar ook in de hartslag. Ook rangschikking van de bladeren is te vergelijken met de ritmische opbouw van de borstkas.

Na het inspannende luisteren verdienen de kinderen even een adempauze. Zij zoeken voorbeelden voor stengel- en bladgroenten: spinazie, sla, andijvie, kool, tuinkers, rabarber, prei, asperges, raapsteeltjes en witlof- Zij vinden het geen gek idee dat deze groenten het hart en de longen ondersteunen.

De wortelen van een plant tasten in de aarde af waar zouten en mineralen in het water zijn opgelost. Je zou kunnen zeggen dat ze net als ons hoofd zintuigorganen hebben waarmee ze kunnen waarnemen. De wortelprocessen worden bepaald door het zoutachtige, de processen in het zenuw- zintuigstelsel van de mens gaan ook gepaard met zoutprocessen. Er zijn niet alleen overeenkomsten, maar ook tegenstellingen tussen plantenwortel en mensenhoofd. Bij de wortel wordt het dode in het levende opgenomen; de wortel is het meest vitale deel van de plant. Wie ooit geraniums in een donker hoekje heeft laten overwinteren en in de zomer hun glorieuze bloei heeft meegemaakt, zal weinig moeite hebben dit te beamen. Hersenbeschadigingen daarentegen zijn ongeneeslijk: de zenuwen hebben weinig regeneratievermogen en levenskracht.

Met veel aandacht, maar met soms gefronste voorhoofden van het denken, hebben de kinderen geluisterd. Ze zijn blij als ze weer bij het dagelijkse terug zijn. Wortelgewassen stimuleren het denken. Terwijl zij naar voorbeelden zoeken, zijn de grapjes over wortelen eten (als je veel wortelen eet, hoef je niet meer naar school!) niet van de lucht.
Zij noemen: worteltjes, winterpeen, radijs, rode bieten, uien, aardappels, schorseneren en mierikswortel.

De bloem en de vrucht van de plant komen op drie gebieden overeen met ons stofwisselingstelsel: de omzetting van stoffen ( zetmeel in suiker ), de afscheidingsprocessen en de voortplanting. Dit zijn warmteprocessen.
Ter illustratie: bij buikpijn helpen warme compressen.

Behalve alle gewone vruchten noemen de kinderen ook die vruchten, die meer als groenten worden gegeten: komkommers, tomaten, doperwten, paprika’s en bonen. De vruchten stimuleren de lever; de bloesem ondersteunt de nieren en de zweetvorming in de huid. Keukenkruiden brengen de stofwisselingsorganen op gang.
Wanneer de lerares de kinderen de volgende dag vraagt wat ze hebben onthouden van dit verhaal, blijken ze er samen wel uit te komen ( ieder vertelt wat hij nog weet ), maar niet alleen. Om ze behulpzaam te zijn, maakt de lerares een schema op het bord waarin zij weer de drie delen naast elkaar zet en schrijft daarin de trefwoorden die de kinderen noemen. Nu hebben zij een kapstok waaraan zij een logisch verhaal kunnen hangen. De meeste geven aan dat ze het nu wel snappen, maar zij krijgen pas een dag later de opdracht om een verslag te schrijven. Bij het nalezen van de teksten blijkt, dat iedereen deze ingewikkelde vergelijking heeft begrepen.

Elk van de plantendelen wordt ondersteund door de aarde, het water, de lucht (licht) of vuur (warmte). De aarde ondersteunt de wortels, het water de bladeren – bij gebrek aan water gaan de bladeren slap hangen – , het licht de bloemen – kijk maar naar de madeliefjes, die gaan open wanneer de zon opkomt en sluiten zich bij zonsondergang – en de warmte helpt bij de rijping van de vrucht.

De kinderen moeten vier tekeningen maken waarin zij proberen de verhouding tussen elk van de elementen en de plantendelen met behulp van kleurgebruik te laten zien. Onder elke tekening schrijven zij een verduidelijkende tekst.
Het is jammer dat de tekening niet in kleur kon worden afgedrukt.

voedingsleer 2

Hoe gaat de boer met de vier elementen om? We zoeken het antwoord op deze vraag in theorie in de biologisch-dynamische landbouwmethode. Voor de praktijk gaan de kinderen meteen na deze periode op werkweek naar een biologisch-dynamische boerderij waar zij zullen helpen de stallen uit te mesten, te hooien en te wieden.
De boer is voortdurend bezig voorwaarden te scheppen om de grond levend te houden. Hij gebruikt daarvoor organische mest. Plantenafval, onkruid, gras en keukenafval worden het hele jaar door op de composthoop gegooid. In het najaar brengt de boer de compost naar zijn land en hij ploegt de aarde. Gedurende de winter kan de aarde hier nieuwe krachten uit putten. De afgestorven planten moeten met behulp van schimmels en bacteriën weer bodemsubstanties worden. Door regenwormen worden deze stoffen, zand en klei opgenomen en deze componenten samengevoegd. Onder toevoeging van kalk en slijm wordt het geheel als “stabiele humus” uitgescheiden. Deze humus is een eiwitrijke substantie die een lichte vorm van leven in zich heeft. De organische mest zorgt ervoor dat de regenworm zich optimaal ontwikkelt. Torren en wormen woelen de aarde om en maken deze luchtig. Wanneer sneeuw en ijs verdwenen zijn, staat de boer te popelen om aan het werk te gaan: de grond moet voorbereid worden om het zaad zo goed mogelijk in zich op te nemen. Voor het zaaien spuit de boer koemestpreparaat over de aarde, hij ploegt en hij spit. Het koemestpreparaat ondersteunt de ontwikkeling van het zaad en de plant in de aarde. In het voorjaar is behalve de aarde vooral de vochtvoorziening voor de plant van belang. In de zomer moet de boer ervoor zorgen dat er genoeg lucht in de aarde kan komen en dat voldoende vocht wordt vastgehouden. Hij schoffelt de aarde en hij wiedt het onkruid. Wanneer het groen zijn hoogste punt bereikt, gaan de bloemknoppen onder invloed van het licht open. De kleur van de plant verandert van donkergroen naar lichtgroen naar geel. De warmte van de zon laat ten slotte de vrucht rijpen.
De boer strooit nu een kiezelpreparaat over zijn land dat de afronding van het rijpingsproces ondersteunt. Door het bergkristal wordt de lichtwerking voor honderd procent benut.

Wanneer de kinderen een dag later deze leerstof hebben teruggehaald, krijgen zij de keuze uit twee opdrachten: het verhaal schriftelijk verwoorden of in een reeks kleine tekeningen het werk van de boer, de weersinvloeden en de verschillende groeistadia te laten zien.

voedingsleer 3

Kort komt ook de gangbare landbouwmethode aan de orde. Veel boeren analyseren welke voedingsstoffen een plant nodig heeft en hoeveel er in de bodem zit. Zij voegen dan die elementen toe die ontbreken, bijvoorbeeld fosfor, kalium of magnesium. De plant krijgt dan in één keer net zoveel kunstmest toegediend als hij voor zijn hele ontwikkeling nodig heeft. Daardoor schiet de plant vooral in de beginfase erg uit. De boer kan dan wel een groter aantal kilogrammen oogsten, maar met vooral “lente”-kwaliteit, dus met veel vocht. Het gewas heeft weinig tijd gehad om af te rijpen, waardoor de smaak, die juist door licht en warmte verstrekt wordt, minder is. Afgerijpte producten bederven ook minder snel dan de producten die midden in hun ontwikkeling geoogst worden. Een “voordeel” van kunstmest is dat dit het werk minder arbeidsintensief maakt.

Van de planten keert de klas weer terug naar het menselijk lichaam Op het bord staat een grote kleurige tekening van het spijsverteringskanaal
De kleuren van de organen hebben betrekking op de mate van activiteit, het zijn dus niet de natuurlijke kleuren.

Ernstig luisteren de kinderen naar de weg die ons voedsel moet gaan. Zij zijn nieuwsgierig naar het binnenste van hun lichaam. Sommige vinden dit pas echt leren.

De laatste theoriedag nemen de kinderen verpakkingen van pudding, snoepjes, chocoladekoeken, margarine en dergelijke mee naar school om een klein onderzoekje te doen naar moderne toevoegingen zoals conserveringsmiddelen, emulgeerstoffen, stabilisatoren en smaak—, reuk- en kleurstoffen.
Op verzoek van de scheikundelerares werd niet ingegaan op eiwitten, koolhydraten en vetten omdat deze lichaamssubstanties van de plant later ruimschoots in de scheikundeles aan bod zouden komen.

De dagen waarop de kinderen kookten waren zonder uitzondering de hoogtepunten van deze periode. Van te voren hebben zij zelf vaste groepjes van vier gevormd. De conciërge installeerde met behulp van een paar leerlingen acht gastoestellen in het handwerklokaal, zodat elke groep twee gaspitten tot zijn beschikking kreeg. De kinderen leerden specifieke gerechten koken van enkele Europese volkeren waarover ze in de aardrijkskundeperiode geleerd hadden: Russische bietensoep, Griekse salade met geitenkaas en olijven, Italiaanse spaghetti, Zweeds smorgasbord en ook luchtige kwarktoetjes en een stevig Zwitsers müsli-ontbijt.

Een kookles

Wanner de kinderen het lokaal binnenkomen, zetten zij hun tas op de tafel en halen er allerlei keukengerei uit: een pan, een snijplank, een aardappelschilmesje, een rasp een koekenpan, een soepkom en een lepel. Een enkeling heeft ook een theedoek en een tafellaken meegebracht. Op het bord staat het recept van Russische bietensoep. De doos met boodschappen, die al op een tafel staat, wordt aan diverse nieuwsgierige blikken onderworpen. Als de les begint, worden er eerst kranten uitgedeeld. Hierin moeten straks de schillen komen. De uien, de wortelen, de bieten, de tomaten, de kool en de bouillonblokjes worden onder de groepjes verdeeld. De kruiden moeten de kinderen tijdens het koken zelf pakken.
In de meeste groepen slaat iedereen tegelijk aan het schillen en snijden. In een groep heeft slechts één jongen een plankje en een mes meegebracht, zodat de anderen toekijken hoe hij uien snijdt. Hij is niet zo handig, dus hij krijgt heel wat commentaar en ” goede raad ” te verduren. Wanneer hij klaar is met zijn uien, mag een ander laten zien hoe hij schillen kan. Zo wordt het werk toch eerlijk verdeeld, al gaat het erg langzaam. De koekenpannen gaan op het vuur en even later stijgt de uiengeur op. Niet alleen het lokaal, maar het hele schoolgebouw wordt in dampen gehuld. Het is een en al bedrijvigheid rondom de pannen. Kletterende deksels op de granieten vloer veroorzaken nu en dan een lawaai van jewelste. De pollepels staan niet stil, natuurlijk moet er steeds geproefd worden: een schepje zout erbij, een beetje peper, nog wat havervlokken toevoegen. Terwijl de een in de soep staat te roeren, houdt de ander nauwlettend de gaspit in de gaten en draait het gas op alle standen tussen hoog en laag, de derde loopt luidkeels naar de tomatenpuree te zoeken en de vierde ruimt alvast de rommel op om de tafel te kunnen dekken. Hoewel het pas kwart voor tien is, eten de meeste kinderen hun soep met smaak. Een enkeling vindt het “niet te eten”, maar uit solidariteit met de groep eet hij toch mee. Wanneer de pannen leeg op de tafel staan, is het tijd voor de afwas en de schoonmaak.
Per groep hebben de kinderen taken afgesproken. Rondom enkele grote wasteilen met sop – er is slechts één gootsteentje in het lokaal – staan kinderen met afwas op hun beurt te wachten. Anderen vegen de verdwaalde schillen van de grond. Hoewel de ramen wagenwijd openstaan om de luchtjes te verdrijven, komt de handwerklerares na de pauze haar lokaal binnen met opgetrokken neus.

Het koude buffet

De kinderen hadden gevraagd of zij een keer een eigen recept mochten koken. Afgesproken werd dat de laatste kookles Smörgasbord zou worden gemaakt. Iedere groep kreeg hetzelfde bedrag tot zijn beschikking en moest daarmee zijn eigen boodschappen betalen.
Die ochtend komt een van de jongens op school met achterop zijn bagagedrager een sinaasappelkistje vol met groenten.
Uit zijn tas haalt hij het dikke kookboek, waarmee hij al een paar dagen de andere groepsleden probeerde over te halen om een Amerikaanse selderijsalade te maken. Uiteindelijk is hem dat gelukt. Tijdens de les neemt hij, die anders zo verlegen is, de leiding op zich. Een groepje meisjes is naar de Albert Cuypmarkt gegaan en heeft daar allerlei soorten fruit gekocht. Twee jongens zijn te rade gegaan bij de visboer en rollen die ochtend een krant open waarin twee vette makrelen liggen te glanzen. Wanneer de schotels aanlokkelijk zijn opgemaakt, worden ze zorgvuldig verspreid op een lange tafel. De kinderen staan er watertandend omheen. “Kunnen we beginnen?”, roept een meisje ongeduldig. Zij gaat alvast haar bord pakken. Even later staan de kinderen net als bij echt smörgasbord met hun borden in de rij om van elke schotel een schep te nemen. Het menu bestaat uit: gevulde eieren, Amerikaanse salade, vruchtensalade in meloen, gevulde tomaten, makreelsalade en augurkensalade. Spontaan worden recepten uitgewisseld.

Tijdens de werkweek zullen alle kinderen een goed verzorgde maaltijd voor elkaar kunnen klaarmaken.

voetnoten van mij:

[1] Het rund
[
2] Of dit in 2016 nog mogelijk is i.v.m. inspectie-eisen?
[3] Kalevala
[4] De plant
[5] Ritme

7e klas voedingsleer [1]   tabak

7e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL  in beeld: 7e klas: sterrenkunde; tekenen  (arceren)

1048

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – Menskunde – voedingsleer (1)

.

F.H.v.d. Hoek, nadere gegevens ontbreken
.

Mens en voeding: periode uit de 7e klas

Een van de periodes die in een zevende klas wordt gegeven is de combinatie menskunde – voedingsleer.
Het is in het kader van de vrijeschoolpedagogiek een logisch vervolg op de periodes uit de 4e, 5e en 6e klas, nl. dier- en plantkunde en mineralogie.

In de 7e klas komt dan de mens aan de orde en ook hier is het evenals in de lagere klassen de bedoeling het kind in de aanbieding van de leerstof in zijn denken, gevoels~ en wilsleven aan te spreken. Vandaar dat er niet wordt uitgegaan van het “doodse” element, de botten, het geraamte met de bekende vragen die wij als volwassenen uit onze biologieles wel herinneren: ‘Wat is het doel van het geraamte? Het geraamte dient ter versteviging van ons lichaam, het geraamte dient als aanhechtingsplaatsen voor- pezen en spieren….. enz.”

Uiteraard kunnen dergelijke zaken wel aan de orde komen, maar dan toch wel meer met betrekking tot bepaalde processen die zich in ons lichaam afspelen. Vandaar dat er – ik meen dat dit typerend is voor het gehele vrijeschoolonderwijs – veel meer van kwaliteiten dan van kwantiteiten wordt uitgegaan.

Bij het 12/13-jarige kind gaat het verstandelijke leven een steeds grotere plaats innemen. De drang om bepaalde processen te willen ontdekken ontwaakt. Dit speelt dan ook in de behandeling van de menskunde duidelijk een rol. Het gevoelsleven van het kind speelt hier echter nog steeds heel duidelijk op in, (op een manier van: “Wat doet deze kennis met mij”, kan het kind bepaalde processen die zich in de menskunde, dus ook – en misschien wel juist – in zich zelf voordoen, trachten te verwerken.

Vandaar ook dat het element – voedingsleer – in het kader van de menskunde zo’n buitengewone invloed kan hebben op het gevoel van kwaliteit, dat de kinderen juist op deze leeftijd kunnen ontwikkelen.

Vanaf de eerste dag in deze periode proberen we het “mens-zijn” zoveel
mogelijk op onszelf te betrekken. Een eenvoudige vraag als “Hoe blijven wij als mens in leven” is nl. lang zo eenvoudig niet, als op het eerste gezicht misschien wel lijkt, ja, een klassengesprek kan zelfs een filosofisch tintje krijgen, naarmate je je meer met dat “mens-zijn” bezig houdt. Natuurlijk komt men in zo’n gesprek al snel op begrippen als voeding en ademhaling. In de loop van deze periode zullen deze begrippen dan ook uitvoerig behandeld worden.

Boeiend was het ook om gezamenlijk in de klas te zoeken naar eigenschappen of kwaliteiten, die wij als typisch menselijk zouden kunnen betitelen. Al gauw werd het duidelijk dat de mens door middel van zijn zintuigen de buitenwereld in zich kan opnemen en daar binnen in zijn “Ik” iets mee kan doen, vooral als het vermogen on te leren hierop inspeelt.

Behalve de “aardevoeding” (het voedsel dat via de mond tot ons komt) werd in deze periode eveneens het begrip “kosmische voeding” geïntroduceerd. Het is namelijk die veelheid van indrukken, zoals die via onze zintuigen tot ons komt (bijv. ogen, gehoor, reuk, tastzin e.d.) die voor de mens onontbeerlijk is en die voor hem eveneens een soort voedsel vormt dat, als dit niet zou plaatsvinden, het typisch menselijke van dit wezen niet tot stand zou laten komen.

Hoewel het verleidelijk is om hier een heel betoog over deze kosmische en aardse voeding op te zetten, zou ik omwille van de ruimte in dit verband willen verwijzen naar het boekje van H.Hoogewerff “Voeding en Voedingsgewassen.” [1]

Hierna zijn wij in de zevende klas vrij uitvoerig ingegaan op de stofwisseling. De weg van het voedsel en van de lucht, de organen met betrekking tot die stofwisseling, de harmonische processen van ademhaling en bloedsomloop, de betekenis van de huid voor ons lichaam.

Steeds weer kwam nadrukkelijk de vraag naar voren.” Wat voor invloed heeft de voeding op ons lichamelijk en geestelijk welzijn? Een vraag waar je je erg theoretisch, maar ook erg praktisch mee kunt bezighouden. Vooral met kinderen is de laatste methode de meest werkbare.

Tijdens dit deel van de periode kregen de kinderen uitvoerig praktisch onderricht van mevr. C.Heppener, die niet zo heel lang geleden nog de scepter zwaaide in het vegetarisch eethuisje Sattvika in Naarden, maar momenteel voedingscursussen aan volwassenen geeft. Het was eigenlijk steeds een ‘heel knus’ geheel, acht kinderen die ’s morgens in alle vroegte in de prachtige bossen van het Theosofisch Centrum liepen te zoeken naar brandnetels om er even later soep van te maken.

Een ander moment zitten ze bij elkaar. Zo luisteren hoe uiteengezet wordt hoe de seizoenen van het jaar zo hun eigen specifieke werking op de natuur hebben, zodat de sapstroom vermindert en vermeerdert. Verbanden worden gelegd tussen deze menskunde/voedingsperiode en de sterrenkundeperiode, die zij hiervoor hadden. [2]

Voor sommige kinderen is het wel even wennen. Zaken als “wat de boer niet kent…” moeten soms wel overwonnen worden. Het is een hele gewaarwording als je verwacht dat “dit toch wel niets zal worden” en dat het uiteindelijk toch heel lekker blijkt te zijn! Ook in de gesprekken aan tafel wordt hier uitvoerig bij stil gestaan. De tendens is toch duidelijk voelbaar na een paar dagen: ook de wat gereserveerdere kinderen worden steeds enthousiaster. Aanvankelijk is er misschien nog even het “vreemde”, wat echter al snel plaats maakt voor het “lekkere”, het “leuke” en het “zelf doen” en gevolgd zelfs door “het bezig zijn met gezond voedsel”. Zelf heb ik deze periode uiterst vruchtbaar gevonden, te meer omdat wellicht enkele vooroordelen (gek, vies) ten aanzien van wat wij in deze periode hebben leren kennen als “goed voedsel”, weggenomen konden worden, terwijl van deze kinderen verwacht mag worden, dat zij daarnaast ook wat kritischer zijn geworden ten aanzien van het “voedsel”, dat ons vaak via de massamedia wordt opgedrongen.

Bijzonder leuk was dat een aantal kinderen, die thuis nog nooit gekookt hadden, enkele van de dingen die zij tijdens deze kleine “cursus” leerden ook daadwerkelijk thuis in praktijk brachten. Het feit dat zoiets dan ook nog lekker werd gevonden was dan natuurlijk een geweldige stimulans. Een logisch vervolg op deze periode zal plaats vinden in de week van 25 juni a.s. .De zevende klas zal dan samen met de zesde een werkkamp hebben op het bedrijf van Loverendale in Zeeland, bekend vanwege het brood uit de reformwinkels.

Ongetwijfeld zullen we in een van de volgende “maandberichten” op dit kamp
terugkomen.

7e klas voedingsleer [2]   tabak

[1] H.Hoogewerff: Voeding en voedingsgewassen
[
2] Sterrenkundeperiode

7e klas: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: 7e klas: sterrenkunde; tekenen  (arceren)

1043

.