Tagarchief: adolescent

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen (14 – 21)

.

Ernst Amons, Jonas 1, 06-09-1978
.

Tussen 17 en 21 jaar:
op weg naar het eigen ik

Bericht van een ervaring

‘Het moet ’s avonds om een uur of tien zijn geweest. Ik liep helemaal alleen langs de spoorbaan. Misschien had ik al uren gelopen en ineens ontstond er een grote rust in me. En hoewel het donker was, werd het plotseling heel licht. Alles was heel nabij en ik voelde een ongekende warmte in mijzelf.
Het gevoel van verlatenheid en eenzaamheid wat al dagen als een grauwe sluier door me heen trok en wat ik bij het wakker worden steeds weer tegen kwam was plotseling geweken. Langzamerhand verdichtte zich dit gevoel tot een gedachte: ‘Dit is mijn leven, ik ben ik, ik moet niet buiten, bij andere mensen zoeken wat ik in mezelf kan vinden. Ik hoef niet meer afhankelijk te zijn van het oordeel van anderen.
Als in een roes liep ik door en plotseling stond ik voor de omtrekken van een oude boerenschuur. Er was niemand. Ik ben toen gaan zitten, zo maar ergens, en terwijl ik in het donker keek haalde ik verlicht adem. Ik voelde me als na een overwinning, na zware strijd. Strijd tegen wie eigenlijk? Strijd tegen mezelf? Tegen mijn situatie? Tegen mijn ouders of vrienden?
Het deed er niet toe, dit gevoel was heel nieuw, een scharnierpunt in mijn eigen leven, iets wat vanaf dit moment niet meer ongedaan gemaakt kon worden. Het was heel stil om me heen, er waren sterren, ze leken heel dichtbij, luisterend naar mijn gedachten.
Ik was helemaal alleen en het gevoel dat er misschien in kilometers omtrek geen mensen waren gaf mij een diepe voldoening. Ik voelde me rijk, het was alsof ik voor het eerst weer kon luisteren, kon zien, kon ervaren, mezelf kon zijn.
Dit was nu werkelijkheid. Het was glashelder hoe het er voor mij voorstond. Maar… hoe nu verder te gaan Welke consequenties had dit voor mij? Nee! Niet nu! Ik mocht dit gevoel nog niet verstoren.
Toen ik weer terug ging was het diep in de nacht geworden, de sterren waren verdwenen en een zachte regen was begonnen te vallen. Wonderlijk hoe dit paste bij mijn eigen gevoel, deze milde zachte regen!

Toen ik weer terugkwam was alles in diepe rust. Iedereen sliep, behalve ik, en plotseling wist ik dat het deze ervaring was, waarvoor ik hier naar toe was gegaan. Dagenlang had ik mezelf afgepijnigd wat ik hier eigenlijk moest, wat de zin van alles was.
Ik kreeg een diep verlangen om naar iemand toe te gaan en te vertellen hoe ik was veranderd, wat er met me was gebeurd. Nee! Ook dat niet! Nog niet, later misschien.

Uiteindelijk in bed beland viel ik in een diepe en droomloze slaap.
Ook de volgende dagen bleef het gevoel van…, ja, hoe moest ik het noemen; bevrijding, bij mezelf aankomen; mij beheersen. Rustiger nu, maar heel machtig.

Nu ben ik op een punt gekomen dat ik er met anderen over wil praten. Sommigen zien het ook aan me zonder dat ik het hoef te vertellen. Dat vind ik erg goed, dan weet ik dat het echt is.
Ik merk dat ik nu pas echt interesse voor anderen op kan brengen, zonder alles steeds op mezelf te betrekken. Iets voor anderen te betekenen is voor mij erg belangrijk, een soort ideaal.
Maar, op welke manier kan ik nu verder gaan, ik ben er nog niet, dat weet ik heel goed. Ik heb een vorm nodig van waaruit ik me verder kan ontwikkelen. Straks zijn de anderen er niet meer, dan moet ik alleen verder en dat wil ik ook. Misschien kan je me helpen nu een aangrijpingspunt te vinden voor de toekomst.’

Beeld van een levensfase: sterven en geboren worden

Als ik zo luister, ergens buiten op het grasveld, mét ver verwijderd de geluiden van het drukke, bezige leven, dat zich langs de weg voortspoedt, dan besef ik hoe rijk het omgaan met juist deze leeftijdsgroep is.

Het zijn vaak heel intense ervaringen waar je deelgenoot van wordt gemaakt, ervaringen waarmee je met de grootste terughouding, heel behoedzaam, om moet leren gaan.

‘Het is de leeftijd waarin ze langzamerhand weer menselijk worden’, zoals een goede collega het eens uitdrukte. En dat is meer dan waar. En een ieder doet dit op zijn heel eigen manier.

Voor de één betekent het een innerlijke strijd van voortdurend zoeken, een ontdekkingstocht in de eigen binnenwereld. Voor de ander een voortdurend meegenomen worden in impulsen die hij niet begrijpt of doorziet, een confrontatie met gebeurtenissen die van buitenaf zijn handelen bepalen of ontregelen.

Hoe langer je je verdiept in de wereld van de 17 – 21 jarigen, hoe sterker je de realiteit kan ervaren van een geboorteproces, een geboren willen worden als individu. En geen enkel geboorteproces vindt plaats zónder pijn. De eerste jeugd ‘sterft’ in de beginnende volwassenheid, die nog als een onbekend terrein, heel kwetsbaar, zich begint af te tekenen.
Niet voor iedereen is dit een dramatische gebeuren, er zitten ook veel feestelijke kanten aan. Het feest van het nieuwe, van het ontdekken van de eigen innerlijke vermogens, het genieten van dingen die allemaal nog zouden kunnen gebeuren.
Soms ook zijn de schaduwen van het verleden nog erg machtig; moeilijke gezinssituaties, pijnlijke schoolervaringen, vormen soms een blokkade om de eerste volwassenheidsfase binnen te gaan.
Vooral het meemaken van echtscheidingsproblematiek in de puberteitsjaren kan jarenlang een schaduw leggen op de eigen ontwikkeling en het vertrouwen in de wereld van de volwassenen diep beschadigen.

Pendelen tussen binnenwereld en buitenwereld

In de eigenlijke adolescentie jaren begint er meestentijds een voorlopig evenwicht te groeien tussen binnenwereld en buitenwereld. De eigen aard, het karakter, de specifieke aanleg en bekwaamheden beginnen zichtbaar te worden.
De grote labiliteit in het gevoelsleven – zo kenmerkend voor de puberteitsfase, waarbij lichamelijke omvormings-processen nog zo sterk het innerlijke leven beheersen -, begint plaats te maken voor momenten van rustige zelfbezinning.
Momenten van zoeken naar ‘levenswaarden’, van zoeken naar een eigen levensfilosofie. Er is hier sprake van momenten, omdat duurzaamheid ook voor de adolescent nog geen realiteit kan zijn. Nog altijd is ‘innerlijke vrijheid’ een moeizaam proces, een labiel evenwicht, een pendelen tussen ‘Himmelhoch jauchzend’ en ‘zum Tode betrübt’ momenten van grote en innerlijke twijfels en onrust en plotseling doorbrekend inzicht in een volwassen kijk op de wereld wisselen elkaar nog in snel tempo af.

Er is een machtig streven naar ongebondenheid, ‘naar vrij zijn van’, non commitment, enerzijds en aan de andere kant een diepe behoefte om ‘Ik’ te worden, zichzelf te realiseren in het leven.

‘Ik’ worden, jezelf leren kennen, betekent dan het aangaan van de confrontatie met die onbekende, verlokkende of beangstigende wereld.

Het is dit grondgevoel van waaruit de adolescent het vraagstuk van zijn levensbestemming als keuzevraagstuk ontmoet.

Keuze – rijp worden

De houding ten opzichte van het keuzevraagstuk is van meet af aan ambivalent. Vanuit het streven naar ongebondenheid, naar non-commitment, zal de adolescent zijn of haar beroepskeuze opvatten als een uiterlijke stoorfactor, iets dat hem of haar van buitenaf wordt opgedrongen en niet strookt met het gevoel van ‘vrij-zijn’ en ‘vrij-blijven’.

Aan de andere kant heeft de adolescent een diepe behoefte om erkend te worden, zichzelf te verwerkelijken in de wereld van de volwassenen, die hij tegelijkertijd vaak kritisch afwijst. Intuïtief weet hij vaak heel goed dat dit zelf-ontdekken en zelf-realiseren, pas mogelijk wordt in actieve wisselwerking met zijn sociale omgeving, met leeftijdsgenoten, met de wereld van de volwassenen.

Pas aan het ‘Ik’ vreemde wordt het ‘Ik’  eigene herkenbaar, pas in de ontmoeting met andere mensen groeit het ‘Ik’ en komt tot zelfwaarneming.

Het zijn concrete sociale situaties waarin dit geboorteproces zich voltrekt.
Situaties waarin men wederkerig eikaars helper kan zijn in de ontmoeting met de ander.
Het is dit vermogen tot ontmoeting wat vaak na de schooljaren weer gewekt moet worden en grondslag legt voor een leven rijk aan menselijke ervaringen.
Keuze – rijp worden betekent dan de moed vinden tot een voorlopige zelfbepaling in een evenwicht tussen uiterlijke ervaringen en het eigen innerlijke leven.

Verleden en toekomst

In het voorafgaande was sprake van ‘Ik-worden’, van ‘Ik-geboorte’.

Voor het omgaan met deze leeftijdsgroep is het van groot belang dat men niet alleen oog heeft voor wat doorgaans ‘persoonlijkheidsvorming’ wordt genoemd. Achter de ‘persoonlijkheidsvorming’ gaat het veel grotere geheim schuil van het Ik dat als kiem in de biografie als eigen entiteit gaat optreden. Het ontwakende ik vindt zijn uitdrukking in de op de bodem van de zich rustende vragen ‘Wie ben ik’ ‘Wat kan ik’ ‘Wat wil ik’. Het zijn deze vragen die de vaste begeleiders vormen van het ontwakend zelfbewustzijn.

Op zich genomen zijn het vragen die in een sfeer van een innerlijk zoeken en aftasten liggen. Zij vormen een kracht in onze ziel die langzamerhand in onze biografie zichtbaar kan worden maar nooit geheel tot voltooiing komt.
Immers, het ‘Ik’ is nooit, maar is altijd wordend, toont zich in ons zelfbewustzijn in meestal wisselende en soms verwarrende beelden.
Het ‘Ik’ is ingebed in een spanningsveld tussen verleden en toekomst, tussen diegene die men ‘was’ en die men ‘zal worden’.

Wanneer men in een groep jonge mensen elkaar vertelt van de eigen levensloop dan is het alsof men vanaf een — pas-overgang terugblikt naar het dal waar men vandaan is gekomen. Kijkend naar de toekomst ziet men in het andere dal dat zich op een zonnige dag in blauw waas verliest. Het zijn deze pas-overgangen in de fase van 17 – 21 jaar die de mogelijkheid kunnen geven tot het ontdekken van de dimensies van het eigen Ik-, al is het soms maar op momenten.

En wanneer men aarzelend in het nieuwe dal afdaalt dan is het goed om deze ik-ervaring daarin mee te nemen. Eenmaal afgedaald ontbreekt het soms aan een verder uitzicht en moet het beeld dat men vanaf de pasovergang had het innerlijke richtsnoer vormen. Het is daarom belangrijk dat deze jaren niet voorbijgesneld worden om maar zo snel mogelijk volwassen te willen zijn.

Het is juist dit innerlijk verkennen van de eigen innerlijke ruimte en het ontdekken van de andere mens als ‘Ik’, dat kracht kan geven voor de toekomst.

.

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

.

2037-1909

.

.

.

.

 

VRIJESCHOOL – Leer van het kind om mens te zijn

.

Helmut von Kügelgen, Weledaberichten 116,dec.*1978
.

LEER VAN HET KIND OM MENS TE ZIJN
.

Een moeder rijdt haar kind in een wandelwagentje door het gedrang op het trottoir. Er komen mensen van de andere kant, ze passeren, staan in groepjes te praten. Soms is er langs de stoeprand meer plaats – auto’s schieten voorbij, vrachtwagens met hun geraas verduisteren de hemel, remmen voor het verkeerslicht. Nu naar de overkant: etalages, ervóór kisten met perziken, groenten – een snelle draai, de kinderwagen met het verraste kind wordt een tree hoger gewipt en in het felle licht van de supermarkt binnengereden. Wat heeft de dreumes beleefd? Met zijn gezichtje naar voren, vastgebonden zodat hij zich nauwelijks naar zijn moeder kan omdraaien, werd hij overweldigd door kleuren en vormen van gedeelten van lichamen, voorbijflitsende, door uitlaatgassen omgeven bont glinsterende autoflanken, door talloze indrukken die in onbeschermde ogen, oren, neusgaten, in al zijn zintuigen binnenstormen, zonder dat zijn bewustzijn dit alles afschermen, verwerken, rangschikken kan. Een overvloed van belevingen stroomt in de bron van zijn ziel – maar het zijn slechts flarden, brokstukken, schrikaanjagende dingen die alleen maar verwarring stichten.

Een tegenovergesteld beeld: een indiaanse vrouw in een drukke straat in Mexico. Terwijl ze loopt heeft ze het kind, dat in de rebozzo, de grote bonte doek op haar rug, gebonden was aan haar borst gelegd om het te zogen. Ze merkt de vriendelijke, nieuwsgierige blik van een onbekende en trekt de doek over het gezicht van het kind. Ze beschermt niet haar naaktheid, maar het wezen van het kleine mensje en wel voor ‘het boze oog’, dat haar kind zou kunnen treffen. – Wat heeft het kind beleefd? Het wiegende ritme van de lopende moeder, de warmte van haar lichaam, de nabijheid, de geur, de stem van de vertrouwde mens; vervolgens de moederborst, de tedere handen, de schaduw van de doek in plaats van de opdringerigheid van een onbekende.

Het wandelwagentje dwingt het kind om niet met het gezicht naar de moeder, naar de mens toe te zitten – hoe graag zou het zich voortdurend vastklampen aan het vertrouwde beeld, aan haar glimlach, aan haar vriendelijke woorden – maar als op een soort van golfbreker in de bruisende zee van de zintuiglijke indrukken gedreven te worden, afgesneden van het contact met de vertrouwde medemensen. Het is een symbool voor het verloren instinct hoe men met kinderen moet omgaan. De rebozzo, het ook nu nog bij het werk op de akker en in huis op de rug meegedragen kind, is als een droom van de saamhorigheid van moeder en kind, die vervlogen is. – Wij kunnen en willen dit ook niet meer zo doen. Maar wat dan wel?

Maand- en weekbladen met raadgevingen voor ouders, en advertenties die diep in de pagina’s tekst doordringen, een ruim aanbod dus uit de industrie op medisch en pedagogisch vlak, op het terrein van de voeding en de kleding, reclame voor leerspelen en speelgoed en niet te vergeten de wetenschappelijk-wijs opgeheven vinger van de psycholoog, de psychotherapeut en de vraagbaak tonen aan, hoe radeloos ouders en opvoeders – dikwijls ondanks hun grote liefde – tegenover hun kinderen staan. En steeds vaker en aldoor meer benadrukt worden de vragen: hoe leer ik mijn kind lief te hebben, hoe krijg ik een echte verhouding tot mijn kind? ‘Het onbekende wezen kind’ wordt een titel voor boeken en tijdschriften en wie voorgeeft het precies te kennen wordt gewantrouwd of blindelings gevolgd. Moet ik naar wensen vragen, de wil ‘vrij’ laten, bewustzijn opwekken? Moet ik geboden uitvaardigen, gehoorzaam­heid afdwingen, straffen uitdelen? Is het kind een kleine, domme volwassene, die zo gauw mogelijk net zo moet worden zoals wij zijn en net zo moet denken? Is het kinderstadium in zichzelf voleindigd en dichter bij het menselijke dan wij, volwasse­nen, gespecialiseerd in onze standpunten, rollen, beroepen, sociale omstandighe­den, leeftijd?

‘Een verwarrende leer die tot verward handelen leidt regeert de wereld’, schreef Goethe vijf dagen voor zijn dood aan Wilhelm von Humboldt. De scheppende, van ernstige gedachten doortrokken fantasie van de grijsaard nam de denkrichting waar, die naar het tijdperk van de techniek, van de industriële revolutie, van de verwerkelij­king van het materialisme zou leiden. Gedachten, die steeds eenzijdiger zich op de aardse stof als enige werkelijkheid en op de doelgerichte uitbuiting van de aarde richtten; die de afgrond tussen geest en intellect deden ontstaan. In de huidige rade­loosheid van de opvoeders zien wij deze ontwikkeling weerspiegeld: de ene groep beschouwt de mens als bepaald door de lichamelijk waarneembare erfelijkheid en meent in de opvoeding een bescherming te vinden voor de ontplooiing van aanleg en begaafdheid. De andere groep meent dat in de sociale en psychische omgeving het geheim van de begaafdheid ligt – hier vat men vooral de bepalende invloed in het oog, die de mens vanuit de maatschappelijke situatie maken tot wat hij is of kan worden. Dat het van belang was om jong te beginnen te leren, de overschatting van het intel­lect, van het ‘rijk van de kennis’, het onder de leerplicht brengen van de kinderjaren, overspoelde op de hele wereld als een vloedgolf de kinderen toen na het midden van onze eeuw* in de algemene opinie deze gedeeltelijke waarheid postvatte. Beide opvattingen, zowel die van de milieutheorie als die van de erfelijkheidsleer, zijn slechts halve waarheden.

Er bestaat nog een derde zienswijze! Een synthetisch mensbeeld, dat erfelijkheid en de invloed van het milieu niet los van de derde, ‘gedeeltelijke waarheid’ kan zien die met beide genoemde gebieden is samengeweven: de geestelijke individualiteit, met het ik dat zijn eigen lot heeft. Het wezen incarneert zich in het geërfde lichaam als in een ‘model’, dat het allengs verandert en aan zijn behoeften dienstbaar maakt. Als de echte tanden de melktanden beginnen te vervangen, dus als de tandenwisseling begint, wordt het eind van deze levensfase zichtbaar. Tegelijkertijd verandert de structuur van het geheugen en het bewustzijn. Willekeurig kunnen voorstellingen door het kind worden geproduceerd; zonder beschadiging van het zenuwstelsel kunnen op behoedzame wijze geheugenprestaties geoefend worden – de schoolrijpheid is bereikt.

In die eerste zeven levensjaren wordt echter ook het typische van de ziel, worden ook uit de mensenwereld geschonken begaafdheden tot in de vorming van de hersenen, de spijsverteringsorganen, de bloedsomloop, de werking van de klieren ‘geïncar­neerd’. Hierin ligt de betekenis van de opvoeding, dat in de eerste zeven jaren alle invloeden en zintuiglijke indrukken die op het kind afkomen, lichamelijke gedaante, orgaanvormend worden en zomede de lichamelijke en psychische gezondheid voor de gehele verdere levensloop bepalen.

Hoe verwerft het kind zijn vaardigheden, hoe integreert het zich in de wereld? Als ik-wezen heeft het oorspronkelijk een handelende, actieve natuur. Beweging, gebaar, activiteit is de kracht, waarmede het ik zich in de wereld inleeft. ‘Leren door te hande­len’, nabootsing, incarnatie van de wil is de taak van het kind. Die taak vervult het door de ontplooiing van zijn fantasie en de volledige overgave aan zijn spel. De moge­lijkheid om zich op allerlei manieren te bewegen, de omzetting van alle levenserva­ring in het creatieve spel is de vervulling van zijn bestaan – vergelijkbaar met het geestdriftige geëngageerd zijn in een geliefd, zinrijk beroep van de volwassene. De vreugde aan het spel te laten worden tot creatieve vreugde, tot liefde voor verantwoordelijk werk – deze metamorfose te begeleiden, dat is de opvoeding.

In de tweede ronde van zeven jaren, waarin nog verder aan het wasdom en ten slotte aan de volledige differentiëring in de geslachten wordt ‘gewerkt’, voltrekt zich de verandering van het vermogen tot nabootsing en het met fantasie doordrongen spel in de vreugde om te leren en de liefde voor het eigen werk. Als de school en de opvoeders die vreugde en liefde kunnen begeleiden, worden de psychische organen voor de belangstelling, de achting voor hetgeen de ander doet en de eigen deelname aan eigen prestaties gevormd, nog eer dit omvattende vermogen om lief te hebben in de geslachtsrijpheid het lichaam omvormt. Dan zal de liefde voor het andere geslacht slechts een gedeelte zijn van de ontwakende liefde voor de arbeid en de mensen, d.w.z. de crisistijd van de puberteit is op de juiste manier voorbereid. De daarop volgende stap in de ontwikkeling door de derde fase van zeven jaren kan dan in een toestand van geestelijke gezondheid gezet worden: de jonge mens zal in vrijheid zijn bestemming kunnen vinden op grond van zijn ontkiemende vermogen tot oordelen; hij ontwaakt voor taken die met de tijd waarin hij leeft samenhangen. Zoals vroeger in het spel ontstaan er initiatieven en wordt er verantwoording aanvaard als het zaak is om iets te ondernemen, de wereld op sociaal, wetenschappelijk of een ander terrein te veranderen en in een nieuwe richting te stuwen. Beroeps- en partnerkeuze, plannen voor het komende leven en levensidealen kunnen met de besluiten van het ik worden verbonden. Schoolrijpheid, rijpheid voor de wereld, volwassenheid volgen op elkaar als een geboorte, die van trede tot trede verloopt: het ik dat zichzelf steeds meer herkent, verschijnt in lichaam, ziel en geest van de mens. De scheppende krachten die een dergelijke – ideaal lijkende – gang door de fasen van de opvoeding bewerkstelligen liggen in ieders kindertijd en de jeugd verborgen. Ziel en wezen zijn in de eerste zeven jaren nog samengeweven met en als in betovering verborgen in het lichaam. Het is de vraag, of wij ons zo gedragen, dat het naboot­sende kind zich aan ons, de volwassenen, tot een echt
mens-zijn kan oprichten. Daarom is zelfopvoeding de nooit verstommende vraag aan elke opvoeder. En het is ’t onuitgesproken vurig verlangen van elk kind, op grond van zijn vertrouwen in ons, om goedheid en onbaatzuchtigheid te ontmoeten op zijn weg om zichzelf te ontdek­ken.

Hoe meer het die aantreft in onze gedragingen en onze pogingen om de omringende wereld vorm te geven, des te gezonder en meer toegerust met wilskracht zal het zijn eigen wezen en zijn taken in de samenleving ontdekken.

Omdat deze weg door veranderingen en ontplooiingen heen gaat, bewerkstelligt alles wat te vroeg wordt ondernomen het tegendeel van wat misschien goed werd bedoeld. Als vrijheid op grond van eigen oordeel het doel is van wie mondig is gewor­den, dan vernietigt de te vroeg uitgelokte kritiek en zelfstandige verantwoording de krachten, die nog opgewekt moeten worden om tot vrijheid en een zelfstandig oordeel te leiden. Als in de mens die liefheeft een gezonde verhouding tot de seksualiteit moet worden gegrondvest – om dit thans veel in discussie gebrachte onderwerp aan te stippen – dan mag de seksualiteit niet eer de tijd daarvoor rijp is worden geprikkeld. Als de intelligentie zich spontaan en creatief moet ontwikkelen, dan mogen kwesties van bewustwording en geheugenprestaties niet op een leeftijd worden gevergd, waarop de hersenen nog niet hun gezonde organische volkomenheid hebben gekregen en de eigen belevingen nog geen grondslag bieden voor een zelf­standig oordeel.

.

Menskunde en pedagogiek: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld

831-764

.