Tagarchief: 7

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 7 (7-1)

.

 

*GA 293
Vertaling

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.

Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293 [1], ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Aan de hand van een aantal persoonlijke gedachten en ervaringen, wil ik een context geven voor leerkrachten die op de vrijeschool (gaan) werken bij alle voordrachten.
De tekst in groen is van Steiner; in zwart is de vertaling. In blauw is mijn tekst.

Enkele gedachten bij blz. 103 in de vertaling [1]

Misschien mag je wel zeggen dat Steiner aan het begin van deze voordracht – min of meer op de helft van het aantal bladzijden dat in druk de gesproken inhoud weergeeft, in een enkele zin het waarom van zijn algemene menskunde, samenvat:

Blz. 105   vert. 103

Es kommt für Sie darauf an zu durchschauen, was das Menschenwesen eigentlich ist.

Het komt er voor u op aan te doorzien wat het wezen van de mens eigenlijk is.

Ook al geeft Steiner nieuwe inhoud aan wat pedagogie is, aan wat psychologie is, hij vindt het belangrijk dat de bestaande, de gangbare begrippen ook gekend worden: 

Wir werden uns selbstverständlich fortwährend beziehen müssen auf Begriffe, die über Pädagogisches, auch über Seelisches, Psychologisches in der Welt gang und gäbe sind;

Het spreekt vanzelf dat we voortdurend begrippen moeten hanteren die op het gebied van de pedagogie, maar ook op het gebied van de ziel, van de psychologie ingeburgerd zijn.

En om deze begrippen en om ‘alles’ wat er aan gezichtspunten over pedagogie en psychologie verschijnt te kennen, zal je je ermee bezig moeten houden. In zekere zin stelt Steiner het als een opdracht:

denn Sie werden sich ja durch Lektüre im Laufe der zeit mit pädagogischer und psychologischer Literatur auseinanderzusetzen haben,

Want u zult zich in de toekomst toch bezig moeten houden met hetgeen er op het gebied van pedagogie en psychologie gepubliceerd wordt –

Maar Steiner zegt niet zomaar iets: hij weet – hoewel hij niet voor de klas heeft gestaan – wél, dat het vrijeschoolleraarschap veel inzet en dus veel tijd en energie kost, dat er veel te doen is en hij bouwt a.h.w. een ontsnappingsformule in:

soweit Sie dazu Zeit und Muße haben.

voor zover u daar de tijd en de rust voor heeft.

Tijd en rust

Toen ik in 1970 op de Haagse vrijeschool met mijn ‘eerste rondje’ begon, was de wekelijkse pedagogische vergadering op donderdagavond van 18.30u tot 21u. Daarna begon er een 2e vergadering, het zgn. ‘interne deel’. Hierin werden alle mogelijke zakelijke en organisatorische dingen besproken, taken verdeeld enz.
Van die vergadering was je niet ‘automatisch’ lid: je werd ervoor gevraagd.

Dat gebeurde pas na een jaar of drie, vier. 
Je was als beginnend leerkracht dus min of meer vrijgesteld van andere dan je pedagogische taken en je kon je daardoor veel meer richten op je klas.
Ik vond pedagogie en psychologie ‘studeren’ interessant en naast de voordrachten van GA 293, 294 en 295, probeerde ik dat dan ook te doen.
Toen ik dan na een aantal jaren ook in het interne deel ging meedoen, bleef er veel minder tijd over om vol te houden, door te zetten, waarmee ik was begonnen.
Achteraf kan ik zeggen dat het te veel was; dat het ten koste ging van ‘de rust’, van de tijd die ik had moeten hebben om ook aan ‘het leven’ te besteden.
Het was goed geweest om bv. de hele eerste ronde vrijgesteld te zijn geweest van organisatorische taken.

Nu was Den Haag een grote school met veel personeel.
Maar ik heb ook op pas opgerichte scholen gewerkt, met nauwelijks vier à vijf collega’s en dan is het niet mogelijk om ‘de beginners’ niet te betrekken bij alles wat er moet gebeuren.

En het zit ook niet meer in de jongere mens dat deze vanzelfsprekend het gevoel heeft dat niet in alles meedoen niet hetzelfde is, als achtergesteld of buitengesloten  te worden…….

Kortom, in Steiners bijna onopvallende zin: voor zover u daar de tijd en de rust voor heeft, ligt meer diepgang verborgen, dan je zo op het eerste gezicht zou verwachten.

Begrijpen

Wat de mens in wezen is’, betekent hem begrijpen. Wat is begrijpen?:

Es ist alles Begreifen eigentlich ein Beziehen des einen auf das andere. Begreifen können wir aber in der Welt nicht anders, als daß wir das eine auf das andere beziehen.

Iets begrijpen wil eigenlijk zeggen dat men de dingen met elkaar in verband brengt. Wij kunnen in dit bestaan ook niet op een andere wijze iets begrijpen dan door het een met het ander in verband te brengen.
GA 293/105
Vertaald/103

Iedereen weet dat dit zo is. Deze waarheid heeft Steiner nog vaak – zij het net weer met andere woorden – naar voren gebracht:

Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.

Door feiten met elkaar in verband te brengen, krijgen we reële begrippen.
GA 293/113
Vertaald/111

Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit. Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.

De werkelijkheid bestaat uit tegenstrijdigheden*. We begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet de tegenstrijdigheden in de wereld zien.
GA 293/124     
Vertaald/120

*tegenstellingen vind ik een betere vertaling, omdat deze m.i. beter past bij wat Steiner doet: bepaalde fenomenen – o.a. sympathie – antipathie; slapen-wakkerzijn; denken-willen; geest-stof; enz. – als tegenstellingen karakteriseren.

Man muß immer das eine mit dem anderen verweben, denn darin besteht das Lebendige.

Men moet altijd het een met het ander verweven, want in het leven is alles met elkaar verweven.
GA 293/148  
Vertaald/143

Real lernt man die Dinge aber nur kennen, wenn man sie in der Welt wirklich aufeinander be­ziehen kann.

Je leert de dingen pas in hun realiteit kennen, wanneer je ze in de wereld reëel met elkaar in verband kan brengen.
GA 301/42
Op deze blog  vertaald 42

Man muß überall mit realen, mit wirklichen Begriffen rechnen, nicht mit dem, was man sich einbildet.

Je moet overal reële, echte begrippen hanteren, niet die je jezelf aanpraat.
GA 304/112  
Op deze blog vertaald/112

Man muß immer die Sache von allen möglichen Seiten kennenlernen wollen und niemals einverstanden da­mit sein, daß man sie nur von einer Seite kennengelernt hat.

Je moet altijd een zaak van alle mogelijke kanten willen leren kennen en het er nooit mee eens zijn dat je die maar van één kant hebt leren kennen.
GA 306/167
Vertaald/164

Allerlei gezichtspunten

Dat ‘van alle mogelijke kanten’ brengt Steiner in de voordrachten 1 t/m 6 van de Algemene menskunde in de praktijk door m.n. in voordracht 2 de mens vanuit de ziel te bekijken, in voordracht 7 zo samengevat:

Betrachten wir vom seelischen Gesichtspunkte aus den Menschen, so legen wir das Hauptgewicht darauf, Antipathien und Sympathien innerhalb der Weltgesetzmäßigkeit zu entdecken;

Beschouwen wij de mens als zielenwezen, dan ligt het accent op het ontdekken van antipathieën en sympathieën in het krachtenspel van de wereld;
GA 293/105
Vertaald/103

waarbij ‘wereld’ voor Steiner meer is: ook kosmos:

Der Mensch ist ein Ausdruck des ganzen Kosmos

De mens is een openbaring van de hele kosmos
GA 202/23
Niet vertaald

En de mens begrijpen, zonder de kosmos daarbij te betrekken, is niet mogelijk, dat gaf Steiner in de 2e voordracht ook al aan: 

(  ) das Menschenwesen nur begriffen werden kann im Zusammenhange mit dem Kosmischen.

Het wezen van de mens kan eigenlijk alleen begrepen worden in samenhang met het kosmische.
GA 293/40   
Vertaald/40

(In voordracht 10 – wordt dit bv. nader uitgewerkt).

Dan vat Steiner aan het begin van de 7e voordracht een belangrijk aspect van voordracht 6 samen:

betrachten wir aber vom geistigen Gesichtspunkte aus den Menschen, so müssen wir das Hauptgewicht darauf legen, Bewußtseinszustände zu entdecken. Und wir haben uns ja gestern mit den im Menschen waltenden drei Bewußtseinszuständen beschäftigt: mit dem Vollwachsein, mit dem Träumen und mit dem Schlafen – und haben gezeigt, wie das Vollwachsein eigentlich nur im denkenden Erkennen vorhanden ist, das Träumen aber im Fühlen waltet und das Schlafen im Wollen.

beschouwen wij de mens als geesteswezen, dan moet het accent liggen op het ontdekken van bewustzijnstoestanden. U kunt zich herinneren dat we ons gisteren hebben beziggehouden met de drie vormen van bewustzijn in de mens: het waakbewustzijn, het droombewustzijn en het ‘slapend bewustzijn’. We hebben aangetoond dat het volledige waakbewustzijn eigenlijk alleen bestaat in het denkend kennen, het droombewustzijn in het voelen en het ‘slapend bewustzijn’ in het willen.
GA 293/105
Vertaald/103

Schematiseren

Enerzijds geeft Steiner in zijn voordrachten op het (school)bord de meest uiteenlopende schema’s. Tegelijkertijd waarschuwt hij voor schematiseren. Het blijft voor hem een mogelijkheid iets te verduidelijken, terwijl hij steeds betoogt dat het gaat om allerlei manieren van benaderen: niet dat ene schema omvat de volle realiteit.

Das Leben duldet nicht, daß man typisiert. Das Leben fordert, daß alles in Bewegung ist.

Het leven verdraagt niet dat men alles indelend vastlegt. Het leven vraagt dat alles in beweging is.
GA 301/166
Op deze blog vertaald /166

Wir gewinnen nur dadurch ein lebendiges Verhältnis zum Leben, daß wir Ganzheiten unmittelbar anschauen, und es handelt sich niemals darum, daß wir in willkürlicher Weise von dem Teile zu den Ganzheiten übergehen, sondern daß man dasjenige, was im Leben als eine Ganzheit auftritt, auch als eine Ganzheit charak­terisiert.

We brengen alleen een levendige verhouding met het leven tot stand, wanneer we allereerst naar het geheel kijken en het gaat er nooit om dat we op een willekeurige manier van de delen naar het geheel gaan, maar dat je wat zich in het leven als een geheel manifesteert, ook als een geheel karakteriseert.
GA 301/189
Op deze blog vertaald/189

Man muß eben überall den Umfang der Erscheinungen suchen, in den sich ein Komplex, den man hat, einordnet. Man kann nicht nur das, was unmittelbar vor einem liegt, berücksichtigen.

Je moet overal  naar alle verschijnselen zoeken waarin een zaak zich voordoet. Je kunt niet alleen maar rekening houden met wat meteen voor de hand ligt.
GA 301/243   
Op deze blog vertaald/243

Und so ist es im Leben immer – die Dinge im Leben müssen überall von den verschiedensten Seiten betrachtet wer­den.

En zo is het in het leven steeds – de dingen in het leven moeten overal vanuit de meest verschillende kanten bekeken worden.
GA 306/85
Op deze blog vertaald/85

Weder einseitig auf das Denken, noch einseitig auf den Willen, sondern allseitig auf den ganzen Menschen müssen wir hinblicken, wenn wir Erzieher werden wollen.

Noch eenzijdig naar het denken, noch eenzijdig naar de wil, maar alzijdig naar de hele mens moeten we kijken als we op­voeder willen worden.
GA 307/90  
Vertaald/113

Man darf, wenn man mit seinem Erkennen in die Wirklich­keit hineingehen will, niemals schematisieren, niemals die Ideen nur nebeneinander setzen, ( )

Om de werkelijkheid te kennen, mag je nooit schematiseren, nooit ideeën zomaar naast elkaar zetten ( )
GA 202/58
Niet vertaald

En in voordracht 8 verwijst hij weer naar wat al aan de orde is gekomen:

Seien Sie sich also klar darüber, daß Sie den Menschen nur dadurch erkennen können, daß Sie ihn immer von drei Gesichtspunkten aus betrachten, ( )

Bedenkt u goed dat u de mens als geesteswezen alleen kunt
kennen door hem altijd van drie gezichtspunten uit te beschouwen*

GA 293/132  
Vertaald/128

*vanuit het lichaam: hoofd/romp/ledematen
vanuit de ziel: denken/voelen/willen
vanuit de geest: wakker/dromen/slapen

In voordracht 7 voegt Steiner een nieuwe karakteristiek toe:

Denken, voelen en willen wordt nu in de tijdstroom geplaatst waarin de ontwikkeling van de mens zich voltrekt: van kindheid naar ouderdom.

Wir müssen darauf Rücksicht nehmen, daß der Mensch als solcher ein fortwährend Werdender ist. Und das ist etwas, was wir uns in unserem Erzieherbewußtsein immerwährend aneignen müssen, daß der Mensch ein fortwährend Werdender ist, daß er Metamorphosen unterliegt im Verlaufe seines Lebens.

U moet er in de allereerste plaats van uitgaan, dat de mens een wezen is dat voortdurend in wording is. En dat is iets wat we in ons bewustzijn als opvoeder ons steeds eigen moeten maken, dat de mens voortdurend in wording is, dat hij in de loop van zijn leven metamorfosen ondergaat.
GA 295/30
Vertaald/31

Over o.a. deze metamorfosen gaat het in de loop van de voordracht.
Zie [7-1-1] over de verandering van de verbinding gevoel-wil in de verbinding gevoel-denken tijdens het leven van kind naar ouderdom.
Steiner gaat dieper in op gewaarwording en waarnemen.
Zie [7-2

*GAGesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: voordracht 7: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2103-1974

.

.

.

.*

VRIJESCHOOL – Muziek

.
A.E. van Beek C.J. Verhage, nadere gegevens onbekend
.

mens en muziek – muziek en kinderen

Wie zich in onze tijd met Mens en Muziek bezighoudt, moet zich realiseren dat onze relatie met de muziek totaal veranderd is in – zeg maar – de laatste honderd jaar.
Onze technische mogelijkheden maken de muziek tot iets dat ver buiten ons kan staan. Door middel van de knop aan het toestel beheersen we die muziek. Je zou daarom gemakkelijk kunnen denken dat muziek een soort consumptie-­artikel is, dat weinig verschilt van al datgene wat ons verder wordt aangeboden. Die gedachte wordt bevestigd door die mensen die van de muziek een industrie hebben gemaakt, waar commercie belangrijker is dan muzikaliteit.
Het is daarom best moeilijk voor een modern mens zich zo met het fenomeen muziek te verbinden, dat we vrijkomen van de vertekening van onze eigen tijd. Laten we een po­ging wagen om iets terug te voelen van hoe de mens in het verleden de muziek beleefde.

Zou men een filosoof uit de antieke wereld gevraagd hebben, waar de muziek gevonden moet worden, dan zou hij zeker ge­zegd hebben dat de muziek van oorsprong kosmisch is: “MUSICA UNIVERSALIS”  of SFERENMUZIEK.

Het is de harmonie van het goddelijke, die vanuit de kosmos door de mens ervaren werd.
Je kunt je afvragen waarom de muziek in culturen die vele duizenden jaren voor onze jaartelling bestonden, zo’n pri­mitief karakter had; beter zou het zijn je af te vragen waarom de muziek in onze tijd zich zo heeft ontwikkeld.
In de oudheid ervoer men in zichzelf hoe de goden vanuit de kosmos tot de mensen spraken. In alle mythologieën is terug te vinden hoe men dit ervoer. In die ervaring van het kosmisch-muzikale waren de muzikale elementen die wij kennen, vereend: melodie, harmonie en ritme. Te ervaren dat hetgeen daar buiten klinkt als goddelijke harmonie, ook rechtstreeks met de mens te maken heeft, ook direct in hem klinken kan, is voor de mens een enorme belevenis geweest. MUSICA HUMANA noemde men dat: zoals de muziek in het kosmische klinkt, zo kan ze in de mens de weerklank vinden.
In het ONZE VADER wordt dat uitgedrukt in de zinsnede gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”. Het is de ervaring dat goddelijke principes rechtstreeks met de mens in verband staan.

Toch was deze musica humana al een stap terug uit een veel volkomener beleven: het zich opgenomen weten in de sferenmuziek zelve. De musica humana-ervaring is een eerste bele­venis van distantiëring van het goddelijke.

Weer later, als het naïeve bewustzijn van de mens langzamer­hand verdwijnt, gaat men beleven dat in het zelf-musiceren een nabeeld gegeven kan worden van datgene wat er in de geestelijke wereld is. MUSICA INSTRUMENTALIS noemt men deze muziekervaring, die nog een stap verder afstaat van de kosmische wereld.

Heeft men in de oudheid dit zelf-musiceren ervaren als het oproepen van een beeld van de kosmische realiteit – zoals men in de Middeleeuwen schilderingen aanbracht in de kerken – in onze westerse cultuur is de musica instrumentalis steeds meer op de voorgrond gekomen, terwijl de goddelijke oorsprong van de’muziek niet meer ervaren wordt. Dat proces zet zich tot in onze dagen voort: lange tijd was de kerk – vertegen­woordiger van de kosmische wereld – de plaats waar de mu­ziek zich vernieuwend ontwikkelde; tegenwoordig is dat de studeerkamer of zelfs het laboratorium geworden. Dit zou alles van minder belang zijn, hoogstens een wetens­waardigheid, ware het niet zo, dat de relatie mens en muziek nog steeds – en voor ons onbewust – een directe verbinding heeft met het kosmische. Het is niet moeilijk in te zien hoe de getalsmatigheid uit de sterrenwereld ook in de muziek terug te vinden is.

De zevenheid van de planetenwereld spiegelt zich direct in de zeven toonsafstanden in de toonladder:

muziek 1

 

Ook de twaalfheid is gemakkelijk aan te duiden:

muziek 2

Maar deze getalsmatigheid is nog verder met het muzieksysteem verweven:  slaat men op een piano een toon aan, dan zal men bemerken dat er een andere toon gaat meetrillen. Vanuit de natuurkundige wetten is dit gemakkelijk te ver­klaren (boventonen) en men merkt dat dit steeds de afstand do – so is, de KWINT.

Het beleven van deze kwint is de basis geweest van de vroege muziek. Men wist ook dat twaalf kwinten opnieuw tot de be­gintoon voerden, maar dan veel hoger klinkendDeze twaalf kwinten omspannen een omvang van zeven octaven, waarmee de twaalfheid en de zevenheid van de muziek opnieuw in elkaar grijpen

muziek 3

Het zou te ver voeren, uit te leggen hoe de muziek in het spanningsveld van deze twee systemen staat. Een enkele aanduiding moge iets verduidelijken.

De kwint werd ervaren als de interval die het duidelijkst de relatie met het kosmische aangaf. In de natuurkunde vind je daar iets van terug in de trillingsgetallen van grondtoon en kwint. We hebben dan te maken met de verhouding 2 : 3, welke relatie een decimale breuk oplevert, die oneindig is: 0,66666666  (repeterend). De verhouding die de octaaf ken­merkt, is veel eenvoudiger nl. 1 : 2, wat heel gewoon 0,5 oplevert.

Dat deze twee systemen – kosmisch en aards – moeilijk ineen passen, is het probleem van de muziek in de middeleeuwen ge­weest. Pas toen men bewust van het octaaf uitging, daarmee de reine kwint geweld aandoend, kon de muziek zich verder ontwikkelen. Eigenlijk houdt dat in dat de instrumenten be­wust onzuiver worden gestemd. De octaaf klinkt zuiver, de kwint klinkt iets onzuiver. Bach die volop over deze nieuwe mogelijkheid kon beschikken, heeft daarvan gebruik gemaakt door triomfantelijk, in iedere toonaard een muziekstuk te schrijven, waarbij alle nieuwe mogelijkheden uitgebuit werden: Das wohltemperierte Klavier”.

Toch gaat onze relatie met het kosmisch-muzikale nog veel dieper. Rudolf Steiner geeft aan dat vanaf de vroegste embryo­nale ontwikkeling de mens in het spanningsveld staat van deze twee werelden: kosmos en aarde. Hetgeen fysiek ontstaat, wordt mede bepaald door alles wat vanuit de goddelijk-kosmische wereld inwerkt. Kijk je naar het embryo, omgeven door twee vliezen, dan ligt de vergelijking voor de hand met de mens, die zich omgeven weet door de realiteit van de planetenwereld als eerste sfeer en de twaalf sterrenbeelden als tweede sfeer. Hier is de ontwikkelende mens nog geheel INSTRUMENT, dat door het kosmische gestemd en bespeeld wordt (Musica Universalis). Slechts heel langzaam maakt het kind zich los uit deze wereld, in de eerste tijd na de geboorte nog zo weinig “aards”, dat het kind nog voortdurend slaapt, alsof het nog steeds terug­keert naar zijn oorsprong: de harmonie van de goddelijke wereld. [zie bv.Steiner Algemene menskunde]

Ook in latere jaren ervaart men aan het kind nog deze naïvi­teit. Opvoeden is dan ook: “Het in samenklank brengen van het kosmisch-geestelijke met het lichamelijk-fysieke” (‘Algemene menskunde‘).

Als opvoedkundig uitgangspunt moet dan gezien worden de reali­teit dat ieder mens in zijn ontwikkeling de grote lijn van de mensheidsontwikkeling nogmaals doormaakt. voor een nuancering: over het leerplan.

Schetsen we nog eens hoe de mens als fysiek wezen bij de em­bryonale ontwikkeling nog geheel opgenomen is in de kosmische realiteiten:

muziek 4

In de eerste zeven jaar van het mensenleven werkt het kosmische nog direct op het lichamelijke. Het lichaam maakt een geweldige groeitendens door, de organen worden verder vervolmaakt: nog steeds overheerst hier het ontwikkelen van het fysieke instru­ment dat ons lichaam is.

In de vrijeschool wordt daar alle gelegenheid voor gegeven. Wie op dit zich ontwikkelende instrument probeert te spelen – zeg maar: wie het kleine kind laat leren – brengt een onvolko­men geluid voort, dat verdere vervolmaking van het fysieke in de weg staat.

De bewering dat de vrijeschool zich zo weinig van het ma­teriële aantrekt is dan ook misplaatst. Juist degenen, die te vroeg met leren willen beginnen, ontkennen het belang van het fysiek-materiële. Is het instrument nu gestemd, is de eerste bouwfase voorbij, dan kunnen de eerste “oefeningen” beginnen.

In de opvoeding heet dat: wanneer het kind sehoolrijp wordt (kleutergestalte verdwijnt, tandenwisseling zet in), dan komen mogelijkheden vrij voor de gevoelsontwikkeling van het kind. Rudolf Steiner omschrijft dit zo, dat hij aangeeft hoe de vormende krachten van de eerste zeven jaar, die voornamelijk aan de fysieke opbouw werkten, nu vrijkomen voor de emotionele ontwikkeling: de etherkrachten komen vrij in het bereik van het zielegebied van het kind.

Toch is duidelijk dat in de eerste jaren van de lagere school­leeftijd nog gesproken dient te worden van een bespelen‘ van dit zielengebied van het kind. De leerkracht en opvoeder heeft de taak vanuit zijn verantwoording mee-vormend te werken, zoals eerder de kosmische wereld vormend aan het kind gestalte gaf. Later komt daar nog een nieuw element bij. Je zou kunnen zeggen: het kind kan nu de bespeler van zijn eigen instrument worden. Het is het kenmerk van de derde levensfase van het kind, van het veertiende tot het eenentwintigste levensjaarIn deze periode staat het verkennen van het denken op de eerste plaats, terwijl het gevoelsmatige voor het eerst in handen van het kind komt: zo zijn alle onevenwichtigheden van de puberteit te zien als eerste eigen pogingen het eigen in­strument, – lichaam ‘.- ziel – geest, te bespelen. Natuurlijk is hier allerminst van een abrupte overgang sprake. De eerste aankondiging van deze eigen activiteit van het kind dient zich omstreeks het negende tot tiende levensjaar aan. Daar ligt de scheiding tussen naïviteit van het bespeeld worden en de realiteit van het bewustworden.

Zoeken we de relatie met de muzikale vorming van het kind, dan moet ervan uitgegaan worden dat het kind voor het negende levensjaar het muzikale nog ervaart in de sfeer van musica mundi en musica humana. Niet voor niets geeft Rudolf Steiner in het leerplan van de vrijeschool aan dat de muziek in deze tijd nog sterk bepaald dient worden door de kwint.
We  komen dan in de sfeer van de pentatonische muziek. De
penta­tonische reeks komt rechtstreeks voort uit de kwintenreeks  (zie voorbeeld) en heeft als grondkenmerk dat nog nergens in dit toonsysteem tonen voorkomen, die de muziek naar een vast punt – de grondtoon – toetrekken.

muziek 5 jpg

Ook andere muziekpedagogen hebben deze relatie tot de muziek bij het kind – zij het onvolledig – waargenomen. Willem Gehrels spreekt van de kleuterdeun die de tonen e – g – a (mi – so – la) omvat, waarmee hij een deel van de pentatonische reeks aangeeft. Zo ondergaat het kind de muziek, beleeft die als werkzame kracht in zichzelf. Het is dan ook beslist af te raden het kleine kind lichamelijk actief zelf te laten musiceren: hier­mede plaatst men de muziek juist buiten het kind, waarbij het muziek maken een fysiek-motorische aangelegenheid wordt, terwijl het juist een laatste kosmisch-geestelijke ervaring dient te zijn.

In de keuze van het muziekinstrument liggen hier de problemen. Natuurlijk kan men bijvoorbeeld zeggen: “Het bespelen van een strijkinstrument stelt hoge motorische eisen aan het kind, daarom dient men er vroeg mee te beginnen”. Toch is het veel logischer naar een veel eenvoudiger instrument te grijpen, waardoor het muzikale beleven veel intenser is. Gedacht moet dan worden aan een eenvoudige pentatonische xylofoon of een kleine pentatonische lier. Pas vanaf de eerste klas kan men dan beginnen met een heel eenvoudig blaasinstrument, liefst ook pentatonisch.

Pas na het negende levensjaar, als het kind zich meer gaat vrij­maken  van zijn kosmische verbondenheid, kan langzamerhand be­gonnen worden met het bespelen van een “echt” muziekinstrument.

Laten we afsluiten met een blik naar de toekomst. We zien in de mensheidsontwikkeling dat de materialiserende tendens, die in onze tijd een hoogtepunt beleeft, geen eindpunt kan zijn. Immers allerwegen zoekt men naar “de weg terug” naar een nieuwe verbinding met kosmische waarden, Ook voor de mens is zijn ontwikkeling allerminst afgeslo­ten, wanneer de verbinding met het geestelijk-kosmische schijnbaar verbroken is. Na het 21e levensjaar, wanneer men van volwassenheid spreekt, ligt er nog de immense taak zich opnieuw, maar nu vanuit vol bewustzijn, uiteen te zetten met de realiteiten van de kosmische wereld. Voor sommigen zal dat een bewuste afwijzing inhouden, anderen vinden nieuwe wegen.

Rudolf Steiner heeft in de antroposofie zo’n nieuwe weg aangegeven. Zo’n weg wordt des te gemakkelijker betreden, wanneer het spanningsveld tussen fysieke, etherische en astrale aspecten niet zo verhard is dat verdere ontwikke­ling onmogelijk is.
.

Muziekalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

Opspattend grind  [7]  [10]   [24]

.

621-570

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.