VRIJESCHOOL – Zintuigen – tastzin (2-5/2)

.
Dr. W.Bühler, Weleda Berichten 87, 09-1970
.

HET ONBEKENDE ORGAAN

Een beschouwing over een gebied uit de menskunde
.

De uitzonderlijke plaats van de mens in de schepping is op een zeer bepaalde manier uitgedrukt in het eigenaardige van de omhulling van zijn organisme: in de huid. In tegenstelling tot alle hogere dieren die met een kleed van schubben, veren of haren zeer goed voorzien zijn, moet de mens het stellen zonder een volledig aan de omgeving aangepaste omhulling. Dit kan aanleiding geven tot het maar half ware trefwoord van „naakte aap”. De mens moet, om zich te wapenen tegen de slechte weersomstandigheden een beroep doen op het planten- en dierenrijk. Hij moet substanties daaruit verwerken tot kleding, die een soort extra huid voor hem vormt.

Ondanks deze onvolkomenheid is de huid een gecompliceerd echt lichaamsorgaan, dat vele functies en mogelijkheden heeft. Dit houdt verband met het feit, dat de huid twee elkaar volledig tegensprekende opgaven met elkander in harmonie moet brengen: het beschuttend afsluiten, waardoor hij een zelfstandig organisme wordt, dat gewapend is tegen elke vreemde of schadelijke invloed van buitenaf enerzijds en een zich openen door middel van gewaarwordingen tegenover de omgevende wereld anderzijds.

Anatomisch beschouwd vallen drie hoofdlagen onmiddellijk op. Ons schoeisel, dat uit de huid van dieren is vervaardigd en dat een groot weerstandsvermogen heeft, wijst op de mechanisch beschermende functie, die de lederhuid (cutis) kenmerkt.

De middelste huidlaag is opgebouwd uit vast bindweefsel-, en elastische- en traliegewijs gevlochten vezels. Deze rust op het fundament van de onderhuid (subcutis) die in haar bindweefselachtige „opslagplaatsen” water, zouten en tot 15 kg. vet kan bergen, dat — zoals bekend — behalve de beschutting tegen de kou ook belangrijke vormende, gestaltegevende functies vervult. De meest gedifferentieerde laag is de opperhuid (epidermis) die o.a. naar buiten toe de haren en de nagels vormt, naar binnen de talg- en zweetklieren. Daarbij vormen het haarzakje en de talgklieren een gemeenschappelijke poort naar buiten, terwijl de zweetklieren eigen folikelmondingen bezitten. Zulke „epitheel-aanhangsels” treden in het dierenrijk in een veel groter rijkdom, pracht en schoonheid op in de vorm van vederdos, hanenkam, horens, manen, staartkwasten enz.

De opperhuid, die voortdurend wordt afgebroken, afschilfert en bloedeloos is, is afkomstig uit een laag waarin onophoudelijk cellen gevormd worden. In deze opbouwende sfeer grijpen de vormende afbraakprocessen van het zenuw- en zintuigstelsel onmiddellijk in en laten de epitheelcellen afsterven tot een hoornachtige laag, die ons als een fijn „pantser des doods” beschermend omhult. Dit voortdurende proces van vervelling doorloopt van beneden naar boven vijf lagen van steeds veranderende cellen. Bijzonder interessant is het „stratum lucidum”, waarin sterk lichtbrekende substanties — eleidin genaamd — ingebouwd zijn. De daardoor bereikte reflecterende eigenschappen vormen een beschutting tegen het te sterk binnendringende licht- en warmtestraling. Deze tegen de zon beschermende functie wordt nog aanzienlijk versterkt door de pigmenten die zijn ingeweven. Het toenemen van de laatstgenoemden is voorwaarde voor het zo geliefde bruin worden van de huid, die door haar levende elasticiteit zich weert tegen het onverstand van vakantiegangers die te veel behoefte hebben om te „zonnen”.

De bescherming van de huid — en daarmee van het hele organisme — tegen fysisch-chemische invloeden van de buitenwereld door verhoorning wordt versterkt door het vanzelf optredende invetten van de talgklieren, die a.h.w. een kosmetische oerfunctie uitoefenen. Deze ragfijne „vetlaag” geeft ons weerstand tegen het opzwellen in water. In het samenspel met de niet verdampbare producten van de zweetklieren vormen de talgklieren uitscheidingen en deze leveren tevens de pas door zorgvuldige onderzoekingen ontdekte biologische zuurmantel van de opperhuid. Deze staat in tegenstelling tot het alkalisch levensmilieu van het organisme. Hij verhindert het binnendringen van de talloze aanrukkende bacteriën. Dit is een belangrijke graadmeter waaraan wij de gezondheid van de huid en zelfs van het hele organisme kunnen aflezen. Zijn natuurlijke openingen in de buurt van de geslachtsorganen, in de oksels en in de huidplooien van dikke mensen stellen deze bloot aan infecties. De fijne natuurlijke vet- en zuurmantel zou niet aangetast mogen worden door al te veelvuldig of intensief wassen met zeep.

De kant van de huid, die tegengesteld is aan de beschrijving hierboven, leren we kennen, wanneer we het oogmerk richten op de zintuigfuncties van de mens. In het gebied van het hoofd bevinden zich de gehoor-, gezichts-, reuk- en smaakzin als grote poorten naar de belangrijkste kwaliteiten van de buitenwereld, waarbij zich in de daarmee overeenstemmende lichaamsopeningen gecompliceerde overgangen in de zachte binnenhuid van het organisme, de slijmvliezen, vormen. Het rood van de lippen, waar de afbrekende kracht van de verhoorning wijkt voor de opdringende levensprocessen van het bloed, duidt deze overgangspositie op markante wijze aan. Bovendien doortrekt een fijn weefsel van sensibele en vegetatieve zenuwen de gehele huid. De eerstgenoemde eindigen in duizenden gedifferentieerde eindlichaampjes, die de begrenzing door de huid tot één enkel sferisch uitgebreid zintuigoppervlak maken. Al deze zintuigen waken over de invloeden, die op het menselijk organisme afkomen en ontvonken zijn wakend zielenbeleven door de rijkdom van hun indrukken.

De beschreven afsluitende en vormgevende functies van de huid, in wisselwerking met bepaalde gewaarwordingen, maken het huidorgaan tot een wezenlijk lid van het zenuw-zintuigstelsel, dus van de bewustzijnspool van de mens. Als deel van het hele organisme heeft het echter ook te maken met de stofwisselings-ledematenpool. De zweet- en talgklieren bv. hebben belangrijke uitscheidings- en ontgiftingsfuncties. De zweetklieren zijn in staat om — naast alle mogelijke aan het lichaam vreemde stoffen — zelfs vergiften zoals jodium en arsenicum uit te scheiden. Daarom bevorderen zweetkuren in de meest verschillende vorm het verwijderen van de „slakken” uit het organisme en de genezing van allerlei ziekten. Ook is de huid in staat om in beperkte mate substanties, vooral in gasvormige toestand, zoals etherische oliën, op te nemen. De aan het haarzakje aangehechte fijne spieren geven haar een bepaalde bewegelijkheid, wat uit de samentrekking bij „kippenvel!” blijkt, terwijl de elastische vezels van de middenhuid en de verschuiving daarvan ten opzichte van de onderhuid, voorwaarde zijn voor de passieve, maar onmisbare rekbaarheid en bewegelijkheid.

Een omvattende spiegel van het innerlijk

Tussen deze tegengestelde mogelijkheden naar buiten en naar binnen treedt de circulatiefunctie bemiddelend op. Want de huid is een rijk van bloed doortrokken — en daarom ook doorademd — orgaan. In miljoenen allerkleinste aanhangseltjes van de middenhuid dringen de capillaire vaatjes tot in de opperhuid, die zelf geen vaten bezit, door. Deze „bloedsluier” schemert door de doorzichtige epidermis heen en geeft de „blanke” mens, tezamen met de eigenlijke kleur van de huid, de typisch aan perzikbloesem verwante tint: het menselijk incarnaat. Het zou te ver voeren om te laten zien, hoe dit samenspel van alle genoemde anatomische bestanddelen en fysiologische functies op iedere plek van het lichaam verschillend en aan die speciale oppervlaktesituaties aangepast is. We vinden dan ook bv. onder de huid van het oor en de neus geen vetlaag en aan de binnenkant van de hand en de voetzolen de bekende versterking van de hoornlaag, maar geen talgklieren, of een bepaald soort van zweetklieren bij de schaamdelen en de oksels, die verwant zijn aan de klieren waarvan de uitscheiding een speciale geur heeft bij de dieren.

De huid blijkt dientengevolge een volledig geldend, universeel orgaan van het lichaam te zijn. Door de geleding van zijn bouw en het samenspel van zijn functies is het een drieledig organisme, dat zich ontwikkelt uit het drievoudig menselijk organisme en daarop afgestemd is. (zieHet lichaam als instrument van de ziel” van Dr. Bühler,

Het feit, dat de mens ten gronde moet gaan, wanneer bij een zware verbranding meer dan 3/5 van zijn huid vernietigd is, onderstreept nog eens het belang van dit orgaan voor het leven. De arts weet daarom, dat hij uit het goed of slecht uitzien van de huid en uit de toestand ervan veel belangrijks kan waarnemen over de inwendige orgaanfuncties van de mens. Hoezeer ook de in de huid ingebouwde zintuigen de wereld weergeven, toch is deze tegelijkertijd een omvattende spiegel van het inwendige van het organisme, dat hij omhult. Hij heeft daarbij niet alleen deel aan diens fysiologische processen, maar ook aan het leven van ziel en geest van de mens. Hij bloost of verbleekt niet alleen van de warmte of van de kou, bij koorts of bij een shock, maar ook van toorn en schaamte, van schrik en angst. De individuele graad van het incarnaat als zijn grondtint openbaart ons iets van het meest innerlijke wezen van de mens.

Dit vermogen om zich uit te drukken is vooral te danken aan zijn ademende elasticiteit en zijn ritmische bewegelijkheid. Dit wordt nog duidelijker in de mimiek van het menselijke gelaat, waardoor het tot een zeer eigen en alleen bij de mens behorende taal van de ziel wordt, die de mens boven het zoogdier verheft. Dit is een gevolg van de eigenaardige veelheid van spieren onder de gezichtshuid, de mimische spieren, die onmiddellijk onder de huid beginnen. We rimpelen, wanneer we twijfelen, ons voorhoofd, trekken in afschuw de neus op, of krullen glimlachend de mondhoeken. Ons gezicht straalt van vreugde of drukt zware zorgen uit. Op de enige plek echter, waar de verhoorning van de huid geheel verdwijnt en hij absoluut doorzichtig wordt, treedt ons vanuit de pupil het Ik-wezen van onze medemens tegemoet. Geen nog zo schoon schubben- of verenkleed, geen veelkleurige omhulling van pels of vel, versierd met manen of kwasten, zou ons dit uitdrukkingsvermogen kunnen schenken. Want dat zou ons alleen maar onder de wetmatigheid van een geërfde soort plaatsen. De in het begin beschreven gebrekkige uitrusting van de menselijke huid geeft ons nu juist een terrein, waarop we onze individuele geaardheid in vrijheid tot uitdrukking kunnen brengen. De onvoldoende uiterlijke verschijningsvorm roept ons op, ons binnenste, ons Ik-wezen, tot de uiterste geldigheid te brengen en tot een uitdrukking die bij ons wezen hoort te maken.

.

Tastzin en huidzintuigen onder nr. 2

Opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2570

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.