.
Jacobus Knijpenga, ‘Jonas’20 29 mei 1981
.
VAN AANSCHOUWEN TOT INNERLIJK BELEVEN
.
Als men kijkt naar de manier waarop de feesten van het christelijk jaar worden gevierd, kan men in de eerste plaats constateren dat ze als ‘christelijke’ feesten door heel weinig mensen worden beleefd. De meerderheid beleeft primair de vrije dagen. Maar er is bovendien in dit beleven een duidelijke lijn te zien die als het ware afloopt van Kerstmis tot Pinksteren. Het kerstfeest spreekt zeer veel mensen aan in het gemoed: een zekere verbroedering, aardig voor elkaar zijn. Het beeld van het kind in de kribbe spreekt nog sterk menselijk aan.
Dit menselijk aangesproken worden vinden we dan wat spaarzamer terug in de lijdenstijd. Velen, die zich nauwelijks of helemaal niet als christenen beleven, bezoeken beslist een uitvoering van de Mattheüspassion. Of de emoties daar alleen maar muzikaal zijn? Het paasfeest is een feest van de levenshernieuwing in de natuur. De moderne mens weet met ‘opstanding’ geen raad. Men leze daarvoor nog eens de ingezonden brief van Mr. Van Leeuwen in het vorige nummer na. Uit deze brief blijkt dat Mr. Van Leeuwen zich nauwelijks meer interesseert voor het eigenlijke gebeuren, maar meer voor wat de mensen eraan beleven. Nu is dat een zeer gerechtvaardigde instelling. Wat helpt ons alles wat er eventueel is gebeurd, wanneer we er zelf niets aan beleven? Het gaat tenslotte toch om de mens en ik kan mijn voedsel heel goed genieten zonder te weten hoe het is samengesteld. Maar juist dit beeld van het voedsel kan ook duidelijk maken waarom het belangrijk is te weten wat er gebeurt. Onze smaak is namelijk zodanig bedorven dat we gedenatureerd wittebrood lekkerder vinden dan een goed volkorenbrood. En dan kan het weten omtrent de samenstelling van het brood me wel helpen om mijn smaak weer gezond te maken. Juist als we zien dat hetgeen de mens zelf beleeft en doormaakt het belangrijkste is, is het een merkwaardig fenomeen dat het pinksterfeest nauwelijks meer wordt beleefd.
Pinksteren immers is het feest van de menselijke individualiteit en het gaat ons toch juist om deze individualiteit. De moderne mens wil heel graag de individualiteit beleven en verwerkelijken. Maar daar komt de broodvraag, de vraag naar de kwaliteit. Wordt de individualiteit beleefd en verwerkelijkt als bijvoorbeeld de vervulling van persoonlijke wensen of machtsbehoefte? Is verwerkelijking van de mens een aangelegenheid van wat we bereikt hebben in het maatschappelijke leven aan zichtbare resultaten, aan erkenning ook? Een duidelijk voorbeeld: wanneer de antroposofische geneeskunst door de universiteiten wordt erkend en wanneer vele mensen een antroposofische arts bezoeken, zijn daarmee de wezenlijke intenties van Rudolf Steiner verwerkelijkt? Hetzelfde kan men voor de vrijescholen vragen. Hebben zichtbare resultaten en erkenning iets te maken met het wezen van een zaak? Hebben ze voor een mens te maken met de werkelijke ontwikkeling van zijn individualiteit? Ze kunnen er een rol in spelen maar zowel negatief als positief. Ze kunnen een gevaar zijn.
‘Als de wereld u haat, haat ze u omdat ge bij mij behoort. Als ge bij de wereld zoudt behoren, zou de wereld liefhebben wat bij haar behoort’ (Joh 15:18-20).
Succes hangt vaak samen met aanpassing. Oudere generaties noemden dat ‘der wereld gelijkvormig worden’. Wie zich met ‘deze wereld’ verbindt, zal met deze wereld ten onder gaan.
Is dit wereldvreemd? Is het ascetisme, sektarisme?
Misschien kan een beschouwing van wat er met Pinksteren aan het begin van onze jaartelling gebeurde ons helpen hier gezichtspunten te vinden. Daarvoor willen we eerst terugkeren naar Pasen en dat biedt dan tevens de mogelijkheid enkele punten, die Van Leeuwen aanraakt nader te belichten.
De leerlingen van de Christus moesten heel langzaam wennen aan de nieuwe situatie, die was ontstaan door de opstanding. Hun voorbereiding had daaruit bestaan dat ze drie jaren lang steeds sterker hadden beleefd wie hun meester eigenlijk was. Een enkele keer brak dat bewustzijn door. Men kan hier denken aan Petrus, die op een vraag antwoordt: ‘Gij zijt de Christus’, maar die onmiddellijk daarop dan helemaal niet begrijpt dat de Christus lijden moet. Zijn voorstelling van de Messias is er meer een van een heerser. Later worden Petrus, Jacobus en Johannes voor een heel korte tijd geconfronteerd met de Christus als lichtgestalte in de zogenaamde verheerlijking op de Berg. Dit is reeds verwant met de herrezene en laat zien hoe het lichaam van de herrijzenis werd voorbereid tijdens het aardeleven. Het is als het ware onzichtbaar aanwezig in het stoffelijke lichaam. Zo had er ook voorbereiding plaats gevonden door de vele gesprekken waarbij dan op de wezenlijke momenten wordt gezegd dat de leerlingen het niet begrepen. Daarom konden ze ook niet onder het kruis staan. Dat kon slechts één, namelijk Johannes, degene aan wie Jezus zijn liefde bewees. Deze ene, die rijper was dan de anderen, was als het ware de toegangspoort voor het begrijpen bij de anderen. Hoewel ze dus voorbereid waren hadden ze de voorbereiding niet bewust verwerkt. Vandaar hun ontsteltenis en aarzeling na de opstanding. Misschien kunnen we vergelijkenderwijs er iets van begrijpen als we ons ermee bezig houden hoe het leven na de dood zal zijn. We kunnen daarover lezen, erover denken, misschien een kleine ervaring hebben. Maar zullen we daarom na de dood direct weten in welke wereld we ons bewegen? Ik vrees van niet. Dit kan misschien helpen om de gemoedstoestand van de leerlingen te begrijpen.
Ze moesten nu leren een toestand te begrijpen, die tot dan toe op aarde nog nooit aanwezig was geweest, alleen in oude mysteriën symbolisch was aangeduid. Wie de verhalen na de opstanding onbevangen tracht te lezen kan zien hoe er een zekere groei in het beleven is.
Wanneer men zich min of meer kan verbinden met de voorstelling van een onstoffelijk lichaam, dat wel de vorm heeft van een stoffelijk lichaam en in deze uitzonderingstoestand zichtbaar werd voor bepaalde mensen, kan men verder gaan naar de Hemelvaart. Na veertig dagen lost de vorm zich op in de wolken. Wolken hebben een steeds wisselende vorm. We hebben hier weer met een
mythologisch beeld te doen, dat wil zeggen met een beeld dat een werkelijkheid uitdrukt, die eigenlijk niet uit te drukken is. Toch kan men zich in de beweeglijke vormen van de wolken en in hun functie van een mantel om de aarde heen zo trachten in te leven, dat men een verhouding kan krijgen tot het mysterie van de Hemelvaart. Dit kan nog des te meer als men tracht zich voor te stellen hoe het water, de drager van alle leven, voortdurend in beweging is tussen aarde en de wolken, de wolken en de sfeer daarboven en dan weer terug. Een eeuwig heen en weer staat ons dan voor ogen: ‘zo als ge Hem hebt zien heengaan, zult ge Hem ook zien wederkeren’. De Christus wordt met de Hemelvaart de Heer van de hemelkrachten op aarde. Dat is dan niet alleen in natuurlijke zin zo maar ook in een meer innerlijke zin, omdat sinds de opstanding alle gebeurtenissen met het doorchristelijkte lichaam van Jezus tegelijk gebeurtenissen zijn met de aarde en met de ziel van de mens.
Op het eerste heeft in dit artikel tot nu toe de nadruk gelegen. De verbinding met de zielen van de mensen ontstaat ten dele daaruit, voor zover we met onze zielen deel hebben aan het leven van ons lichaam en daardoor aan het leven van de aarde waarmee ons lichaam samenhangt. Maar er komt nu iets bij. Door zijn daad schept de Christus een nieuwe verbinding tussen hemel en aarde. De geestelijk-goddelijke werelden waren voor de mensheid verloren gegaan en konden alleen nog in moeizame inwijdingsarbeid worden beleefd of als traditioneel geloof. De Christus had goddelijkheid teruggebracht in de aarde en de aardemensen. Zijn terugkeer tot de hemelen is niet een verlaten van de aarde. Hij laat zijn wezen daar achter, in de stoffelijkheid die doorchristelijkt was. Dit stoffelijk lichaam was door de Christus met geest doordrongen en werkte in de aarde-materie verder, zoals een ferment in hele kleine hoeveelheden materie kan doordringen. Verder in het sacrament van de heilige maaltijd en tenslotte in de doordringing van de levenssfeer van de aarde die in de wolken wordt aangeduid. De mens, die zich hiermee innerlijk verbindt, die ‘gelooft’, kan nu ook een eigen verbinding door de Christuskracht beleven met de hemelen. Daarmee wordt ook de werking van de geestelijke hemelkrachten weer mogelijk in de aarde en in de mensenzielen. De hemelkrachten in de mensenzielen zijn die van ons lot, van onze bestemming, ons karma. Christus wordt door Rudolf Steiner de Heer van het karma genoemd. Veertig dagen duurt het proces tussen opstanding en Hemelvaart. In de kwalitatieve getallenreeks is veertig de tijd waarin een kiem tot geboorte komt. Veertig weken is de zwangerschapstijd van de mens. Veertig maanden is de tijd tussen de doop in de Jordaan en de opstanding. Veertig jaren hadden de joodse stammen nodig om na Egypte tot een volk samen te groeien. De oude traditie spreekt over veertig eeuwen tussen schepping en geboorte van Jezus. Met de Hemelvaart wordt voor de kosmos geboren, dat wil zeggen zelfstandig levend, wat met Pasen als kiem werd gelegd. De lichtlichamelijkheid wordt mogelijk voor de gehele stoffelijke wereld.
Tien dagen duurt het dan nog tot aan het Pinksterfeest. Tien dagen van stille afzondering op de plaats waar de leerlingen het avondmaal hadden beleefd met hun Meester en waarin hen voor het eerst iets was duidelijk geworden van het feit dat werking van de Christus zich verder uitstrekte dan tot in het lichaam van Jezus.
In deze tien dagen groeide in hun zielen het bewustzijn van wat er gebeurd was en zij zagen dat in een groots perspectief. Daarom kan Petrus op de pinkstermorgen hun beleven plaatsen in de samenhang van de geschiedenis van het joodse volk. Tien is kwalitatief het aardegetal. Onze wil oefenen wij uit met onze ledematen waaraan tien vingers en tien tenen zitten. Aardse economie kan alleen maar werken met een tientallig stelsel. Met Pinksteren komt het gehele gebeuren terecht in de wil van de aardemens en niet alleen in zijn bewustzijn. Bovendien is het zeven maal zeven weken na de opstanding. Zeven is het ritme van de tijd die nodig is om van de ene ontwikkeling naar de andere te komen. Men denke hier aan de betekenis van het zevenjarig ritme in het mensenleven en ook aan de zeven dagen van de week. Van zondag tot zondag kunnen wij nieuwe impulsen pakken, nieuwe ideeën vormen. Op al deze ritmen kan hier niet worden ingegaan. Daarvoor is de desbetreffende literatuur van Wilhelm Hoerner en Walther Bühler 1). Maar het is duidelijk dat het hier om een ontwikkeling gaat, die een zielenontwikkeling is waarvoor tijd nodig is.
Wanneer we de verschijnselen bezien die het Pinksterfeest brengt, gaat het in hoofdzaak om drie dingen: de hevige wind, het spreken in klanken en de vlammen boven hun hoofden.
Was er bij de Hemelvaart sprake van het water- en luchtelement in de wolken, bij Pasen van het aarde- en lichtelement (en ook van lucht, voor zover de herrezene spreekt), hier gaat het om lucht- en vuurwerking. Het aarde-element is verdwenen ook in de gestalte van het water. Lucht en vuur zijn de elementen, die met ziel en geest te maken hebben. Hierin uit zich de verinnerlijking van het gehele gebeuren. Het Griekse woord, dat gebruikt wordt voor wind, ‘pnoè’ is verwant met ‘pneuma’ = geest. Het woord, dat gesproken wordt, is een geest-gedragen woord, dat ver uitgaat boven de eigen mogelijkheden van Petrus. De vlammen zweven boven hun hoofden en zijn nog niet ingedaald. Maar het zijn wel individuele vlammen. Wanneer we ons in deze beelden proberen te verdiepen, treedt duidelijk naar voren dat er iets objectiefs werkzaam is. Dat objectieve wordt ook uitgesproken, het is de werking van de herrezen Christus, die nu door de apostelen verder werken wil. Het is nog een werking die sterk van buitenaf komt maar zich toch in het eigen woord verwezenlijkt. Er wordt een taal gesproken, die in het Grieks ‘lallein’ genoemd wordt. We zijn niet ver van de betekenis als we dit door ‘lallen’ vertalen, voor zover het een spreken betreft uitsluitend in klanken. Lallen is een spreken in klanken, oerklanken, die verstaan konden worden buiten het intellectuele begrijpen om. Het is weer Paulus die hier, evenals bij het begrijpen van de opstanding, vooropgaat als ‘een te vroeg geborene’ (zoals hij het zelf uitdrukt). Paulus zegt dat hij dit lallen ook kan maar dat hij liever enkele woorden zo spreekt dat ze begripsmatig verstaanbaar zijn dan dat hij veel zou zeggen ‘in tongen’. Paulus geeft hiermee aan dat het mysterie, waar het om gaat zich steeds verder verbinden wil met het wakkere denken van de mens. Dat is niet hetzelfde als intellectueel denken. Het is een denken dat zich verbindt met een waarnemingsvermogen voor het bovenzintuiglijke, zoals het zich in de zintuigelijke wereld openbaart; het is een waarnemen van de idee in de werkelijkheid.
Dit waarnemen van de idee in de werkelijkheid gebeurt in het sacrament. Het eigenaardige van het sacrament is, dat het leidt van een nog tamelijk dromerig waarnemen tot een steeds grotere wakkerheid, het leidt van het oorspronkelijke pinksterbeleven tot dat wat het in onze tijd worden kan. Wat het worden wil, is dat mensen in zichzelf de kracht ontwikkelen het Christus-mysterie te begrijpen. Begrijpen is niet alleen gedachtewerk. Het is ook be-‘grijpen’. Daarmee komt een wilselement in ons denken, dat wil zeggen er ontstaat een begin van de ontwikkeling van de bewustzijnsziel. Niet alleen in het sacrament is dit mogelijk, het sacrament is een hulp. Het kan ook gebeuren door een zuivere kennisweg, waar het denken zichzelf zo versterkt dat het zichzelf waarneemt. Hierover uitweiden is in dit artikel niet mogelijk. 2)
1) W. Bühler. leder jaar is anders – Ultg. Christofoor.
W. Hoerner. Zeit und Rhytmus – Uitg. Urach-haus.
R. Frieling – W. Hoerner. Zondag – de eerste dag – Uitg. Christofoor.
2) R. Steiner – Filosofie der vrijheidFilosofie der vrijheid – uitg. Christofoor
R. Steiner – Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden – Uitg. Christofoor
Pinksteren: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
149-142
.
.