Tagarchief: temperamenten

VRIJESCHOOL – Over de temperamenten (15-3)

.
Antroposofie Noord-Holland, Daphne van Heerdt & Gino Smink
najaar 2018
.

De vier temperamenten

Thema-artikel over de vier temperamenten
.

Wat zien de vier temperamenten, waar komen ze vandaan, en hoe koppelde Rudolf Steiner deze aan het vierledig mensbeeld?, Dat kun je allemaal lezen in dit artikel over de vier temperamenten en hun eigenschappen.
Waarom klaagt de een steen en been als hij tegen de wind in moet fietsen en geniet een ander daar juist van? Waarom worden sommigen verliefd op lange slanke mannen en anderen op klein en gedrongen? Waarom grijpt je dochter naar zoetigheid en je zoon naar hartige tussendoortjes? Waarom is je beste vriendin een geboren leider en ben jij een tevreden volger? En waarom ontploft je partner van woede en trek jij je in jezelf terug bij ieder conflict? De een zal het op genen gooien, de ander op zijn of haar milieu, toeval of geluk en weer een ander wijdt het aan de sterren. Maar er is ook nog een eeuwenoude allesomvattende filosofie over persoonlijkheid en gezondheid die verklaart waarom je bent wie je bent en nog mooier, kan worden wie je eigenlijk wilt zijn.In de Renaissance, halverwege de 14de eeuw, werden oude Arabische teksten ontdekt waarin onder andere geschriften van de Griekse arts en grondlegger van de Westerse geneeskunde Hippocrates (ca 460-370 v.Chr) waren bewaard. Hierin beschreef Hippocrates zijn zienswijze dat ieder mens wordt geboren met een unieke natuurlijke balans tussen de vier lichaamssappen: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm, ook wel humores genoemd. Hij was ervan overtuigd dat onze gezondheid afhing van de balans tussen deze vier sappen en dat ziekte het gevolg was van een verstoring van hun natuurlijk evenwicht. Hippocrates koppelde de humores aan vier bijbehorende temperamenten: sanguinisch (bloed), cholerisch (gele gal), melancholisch (zwarte gal) en flegmatisch (slijm). Met andere woorden: het lichaamssap dat overheerst, bepaalt je temperament, ofwel je persoonlijkheidstype.Het is interessant om te weten tot welk type je behoort. Het kan je namelijk veel leren over jezelf en de mensen om je heen. Misschien denk je nu ‘Als ik maar geen melancholicus ben!’, want de meesten zullen zich wel iets kunnen voorstellen bij dit type. Maar ondanks de donkere naam, heeft dit type mens, net als elk ander temperament zijn eigen mooie kwaliteiten: gepassioneerd, wijs en creatief. Hoewel haast iedereen zich in verschillende temperamenten zal herkennen is er in de basis toch altijd één die overheerst. Daarnaast hebben we allemaal een goede tweede en zijn er één of twee zwaar ondervertegenwoordigd. Hoe deze samenstelling van lichaamssappen tot stand komt legt Rudolf Steiner uit aan de hand van twee stromen.

Waar komt je temperament vandaan?

Rudolf Steiner spreekt over twee stromen die van invloed zijn op je temperament: de erfelijkheidsstroom en de individuele stroom. De eerste wordt bepaald door de familie waarin je wordt geboren. Door uit te zoeken hoe je ouders, grootouders en voorouders in elkaar steken, kun je heel wat over jezelf te weten komen. Ik biechtte mijn oma, onder het genot van een wijntje, een keer op dat ik het liefst achter elkaar de borrelhapjes opeet totdat ik geen honger meer heb, maar dat ik me altijd heel beleefd inhoud. Mijn oma bleek zich compleet met mij te kunnen identificeren. We konden er samen hartelijk om lachen én het leverde een fijn herkenningsmoment op.
De individuele stroom is gevormd door vorige incarnaties. Ervaringen uit vorige levens stromen via die individuele lijn mee in het wezen van je huidige leven. Dat kan verklaren waarom jij bijvoorbeeld altijd de verkeerde mannen uitkiest terwijl je broer al zijn halve leven gelukkig samen is met zijn vrouw. Waarom je zus zo vol vertrouwen is en jij overal beren op de weg ziet. Deze twee stromen vloeien samen, zoals blauw en geel in gemengde vorm groen wordt en vormen je temperament.

De temperamenten en het vierledig mensbeeld

Alhoewel de filosofie van de temperamenten dus al tweeduizend jaar terug gaat naar de tijd van de Egyptenaren (Hippocrates heeft het weer van hun), heeft Steiner de vier temperamenten, in zijn geesteswetenschappelijke benadering gekoppeld aan het vierledig mensbeeld. Waarbij het interessant is op te merken dat volgens hem de invloeden van dat vierledige mensbeeld op de temperamenten in de kinderjaren anders functioneren dan in het volwassen leven. Zo overheerst bij een kind dat vanuit het Ik handelt het melancholische temperament maar bij een volwassene uit zich dat in een cholerisch temperament.
Als we de volwassen mens vanuit het vierledig mensbeeld bekijken, zien we vier delen. Het fysieke lichaam, het etherlichaam, het astrale lichaam en het ik. Bij het fysieke en etherlichaam komt de erfelijkheidsstroom het duidelijkst naar voren. Bij het astrale lichaam zien we al meer de kenmerken die bij de individuele stroom van de mens horen, het is als het ware een overgang tussen de twee stromen. In het ik komt de individuele stroom het sterkst naar voren. Door de wisselwerking van het astrale lichaam en het ik vanuit de individuele stroom met het fysieke- en het etherlichaam uit de erfelijkheidsstroom ontstaat in de mens het temperament.
Als het ik van de mens in vroegere aardelevens zo sterk is geworden dat hij de andere drie delen overheerst, spreken we van een cholerisch temperament. Is het astraallichaam overheersend dan ontstaat het sanguinische temperament. Het flegmatische temperament ontstaat bij mensen waarbij het etherlichaam domineert. Is het fysieke lichaam met zijn wetmatigheden zo sterk dat het individuele wezen niet in staat is bepaalde verhardingen van het fysieke lichaam te overwinnen dan ontstaat het melancholische temperament.

Invloeden op je temperament

Tevens heeft Steiner het over leeftijdstemperamenten. Deze zijn weliswaar minder sterk dan het persoonlijke temperament, maar niettemin hebben ze invloed en kunnen ze een hoop verklaren. Van 0 tot 14 jaar overheerst het sanguinische temperament, dit herken je aan de natuurlijke levendigheid van kinderen. Van 14 tot 28 overheerst het cholerische temperament dat je ziet bij pubers en jong volwassenen, die van nature meer ‘ik’ gericht zijn. In de volwassenheid van 28 tot ca. 56 jaar begint het melancholische temperament te overheersen. Bij deze leeftijdsfase hoort een natuurlijke droevigheid en gefrustreerdheid. Wanneer de mens in de laatste levensfase komt en de ouderdom bereikt, zien we een meer flegmatisch temperament naar boven komen. Deze leeftijdstemperamenten kleuren dus het eigen temperament, die al naargelang het eigen temperament een versterkende of juist verzwakkende invloed hebben. Ook zijn er volksbepaalde eigenschappen als ras en cultuur en persoonlijke omstandigheden die invloed hebben op je persoonlijke temperament. Denk hierbij aan scheidingen, verlies van baan, afkomst, welvaart, vaak verhuizen als kind, et cetera.
In dit artikel lichten we een tipje van de sluier op waardoor je je eigen temperament kunt identificeren en hoe je je gezondheid, relaties, carrière en geluk drastisch kunt verbeteren met een basisbegrip van de vier temperamenten.

Hoe herken je een temperament bij jezelf of een ander?

Zoals we in het bovenstaande al besproken hebben, bestaat ons temperament uit een balans tussen de vier lichaamssappen. Niemand is dus alleen melancholisch of cholerisch. We hebben alle vier de temperamenten in ons. Toch kun je bij bijna iedereen zeggen dat één temperament de boventoon voert, een tweede daar dicht tegenaan komt, een derde al en stuk minder aanwezig is en de vierde bijna niet. Het komt nooit voor dat iemand slechts één temperament heeft. Zelfs een echte cholericus als Napoleon had een sterke flegmatische kant in zich. De temperamenten worden in ‘hokjes’ geplaatst zodat ze beter te beschrijven zijn. Onderstaande beschrijvingen zijn als het ware een karikatuur van het temperament, zodat je ze goed kunt onderscheiden en duidelijk kunt zien wat de kwaliteiten en de valkuilen zijn.
En daarmee komen we meteen op een belangrijke houding ten opzichte van de temperamenten. Namelijk, dat je temperament een kwaliteit is en niet iets slechts. Het is je instrument om dit aardse leven te leven. Een temperament is dus in eerste instantie een kwaliteit, maar heeft natuurlijk ook zijn uitdagingen en valkuilen. Daarom is het goed om te weten welk temperament het sterkst naar voren komt bij jezelf en de mensen om je heen.
Het temperament van een mens kun je best herkennen aan het gedrag, de reacties en de lichaamsbouw van de mens.

Lichaamsbouw

Als we naar de lichaamsbouw kijken, zien we dat de mens met een overwegend sanguinisch temperament een harmonische verschijning is waarin alles min of meer in balans is. Dit in tegenstelling tot de cholericus die meer gedrongen is. Mensen met een sterk cholerisch temperament zijn vaak aan de kleine kant, hebben sterke hoekige schouders, hoekige lijnen en een sterke kin. Het melancholische en het flegmatische temperament zijn ook goed te herkennen. Melancholische types zijn vaak lang, slank, mager en bleek van uiterlijk. Ook staan hun hoofd en schouders van nature wat meer naar voren: alsof hun lichaam lijkt te zeggen dat ze gebukt gaan onder de druk van het leven. Al zul je deze houding door de tijd waarin we nu leven, waarin veel mensen om ons heen met gebogen hoofd en schouders over hun mobieltje hangen, ook bij andere temperamenten kunnen waarnemen. Mensen met een flegmatisch temperament zijn vaak wat steviger en ronder.

Gang

Uitgesproken temperamenten kun je ook aan hun manier van bewegen herkennen. De sanguinische mens heeft een luchtige blik op het leven en is een ruzie snel vergeten. Dit zie je terug in zijn manier van lopen: een vaak huppelende of verende tred. Het cholerische type heeft een veel sterkere pas, alsof hij door de aarde heen stapt. Daaraan merk je zijn doelgerichtheid. Ook zie je vaak dat hij op zijn hakken loopt. De melancholicus heeft eveneens een stevige tred, maar loopt meer op de voorvoeten en zijn stevige stap komt meer voort uit een zware beleving van het leven. De flegmatische mens heeft vaak een wat slomere gang en sloft als het ware door het leven.

Gedrag

Naast het observeren van de lichaamsbouw en de gang van de mensen om je heen of gewoon van jezelf, is het gedrag van de mens en zijn reactie op de prikkels om hem heen, ook een mooie manier om te zien welke temperament de boventoon voert.

Sanguinisch

Voor het sanguinische temperament kun je zeggen dat er wel een binnenwereld is, maar dat hij sterk op de buitenwereld gericht is. Hij reageert op prikkels om zich heen en is vluchtig in zijn aandacht. Hij is daardoor snel afgeleid en kan chaotisch zijn. Vaak heeft een mens met een sanguinische temperament veel interesses, maar vindt hij het moeilijk zich lang op één onderwerp te richten omdat hij vooral in het Nu leeft. De sanguinicus is een gevoelsmens en heeft als basisemotie blijheid. Dit zie je terug in zijn manier van leven: onbekommerd en luchtig. Het sanguinische temperament is niet bekend om zijn kracht en doorzettingsvermogen. Van de vier temperamenten raakt hij het snelst uitgeput en vermoeid. Dit komt vooral doordat hij constant reageert op prikkels om hem heen. Hij loopt als het ware achter alles aan. Een sanguinicus is een sociaal mens en heeft doorgaans veel vrienden of sociale contacten. In een team of groep kun je de sanguinische mens herkennen aan zijn manier van samenwerken, dit doet hij namelijk heel graag.

Cholerisch

De cholericus is juist veel meer resultaatgericht en hij vindt het dan ook veel fijner om te leiden. Zo zorgt hij ervoor dat de dingen gebeuren zoals hij wil. Hoewel hij net als de sanguinicus naar buiten is gericht, is dit meer op een manier van beïnvloeden in plaats van volgen. Hij is sterk op zichzelf gericht en gaat dan ook meestal van zichzelf uit. Als er iets te doen is, doet hij het ook. Hij is geen uitsteller. Cholerische mensen zijn vaak zeer competitief en daadkrachtig en willen graag ergens de eerste of de beste in zijn. Het zijn echte wils-mensen en ze zijn goed in staat om wat er in het denken op komt ook daadwerkelijk uit te voeren. De basisemotie van een cholericus is boosheid. Hij kan zich erg opwinden als iets niet gaat zoals het in zijn ogen zou moeten gaan en als er dingen zijn die onrechtvaardig zijn. Hij grijpt dat het liefst meteen in. Cholerische mensen zijn in tegenstelling tot bijvoorbeeld melancholikers gericht op de toekomst en op wat er moet gebeuren.

Melancholisch

De melancholische mens is veel meer op het verleden gericht en kan daar lang aan blijven hangen. Zowel met positieve als negatieve ervaringen. Een melancholicus is dan ook een echte denker, al doet de naam anders vermoeden. In tegenstelling tot de sanguinicus en de cholericus, reageert de melancholicus veel minder op externe prikkels in de zin dat hij er geen zichtbare actie op onderneemt. Desalniettemin komen de prikkels bijna net zo hard binnen, maar wordt hij er zo door overdonderd dat hij zich in zichzelf terugtrekt in plaats van dat hij in beweging komt. Ze hebben een rijke binnenwereld die van buiten niet altijd zichtbaar is. Ogenschijnlijk zijn het hele rustige mensen, maar van binnen kan het flink broeien. Verder herken je de melancholische mens aan de manier waarop zij met dingen omgaan. Ze kunnen heel nauwkeurig en zorgvuldig zijn, werken graag op vaste manieren en zijn bijna op het dwangmatige af geordend. Hun basisemotie is bedroefdheid. Met bijpassende cognities als: ‘Ik kan het niet’; ‘Het lukt mij toch niet’; ‘Waarom overkomt mij dit nou?’; ‘Het is veel te moeilijk’. Ze ervaren het leven doorgaans als een zware last en dingen blijven lang doorwerken. Zij zijn de minst sociale van de vier, maar als ze eenmaal een vriendschap hebben dan is die band ook heel sterk. De melancholische mens is een sterk mens met een sterk innerlijk leven.

Flegmatisch

Ook de flegmatische mens heeft een sterk innerlijk leven, maar is in vergelijking met de melancholicus nog veel meer in zichzelf gekeerd. Hij regeert veel minder op prikkels van buitenaf. Ze zitten als het ware zo in hun eigen wereld – wat daarbuiten gebeurt is minder belangrijk – dat het dromerig aandoet. Ze krijgen dus wel dingen van buiten mee, maar in de basis zijn ze op zichzelf gericht. Net als de melancholische mens kunnen zij ook ordelijk zijn, maar meer vanuit een soort luiheid in plaats vanuit een idee van ‘Zo moet het’. Het zijn echte gevoelsmensen en vinden het erg belangrijk dat ze het behaaglijk hebben. Ze houden van eten en maken het graag gezellig. De basisemotie van een flegmaticus is angst. Bang om de behaaglijke situatie die hij voor zichzelf heeft gecreëerd te verliezen. Het is zeker niet het sterkste temperament en ze zijn moeilijk voor iets te motiveren. Maar als ze de geest krijgen en op gang komen, zijn ze niet meer te stoppen en worden het echte doordouwers.

Onderaan het artikel vind je een schema met nog meer kenmerken van de temperamenten, zodat je ze makkelijker met elkaar kunt vergelijken.

“Een temperament is in eerste instantie een kwaliteit, maar heeft natuurlijk ook zijn uitdagingen en valkuilen”

Bijsturen van een te eenzijdig temperament

Net als met veel dingen in het leven, gaat het niet goed als je ergens te veel van hebt. Dit geldt in het bijzonder voor de temperamenten. Als één temperament te veel op de voorgrond treedt en dus te eenzijdig wordt, komen de valkuilen in beeld. En hoewel een temperament een kwaliteit is, is een disbalans niet wenselijk. Dat kan namelijk zorgen voor lichamelijke en geestelijke kwalen. En dat wil niemand. Om je temperament gezond te houden, is het niet nodig je temperament uit te bannen of je dwangmatig als een ander temperament te gedragen. Je lichaam zal namelijk altijd naar zijn eigen temperament terug willen keren, dus die strijd zal je hoe dan ook verliezen. Beter is het om je basistemperament te eren en in geval van een disbalans jezelf of je kinderen met zachte maar duidelijke hand bij te sturen. Dit kun je doen door bewust met gedrag bezig te zijn, maar bijvoorbeeld ook door voeding.

Sanguinisch

Als we naar de sanguinische mens kijken, zien we dat zij snel afgeleid en chaotisch kunnen zijn. Het gevaar voor de sanguinicus is dat dat ontaardt in versnipperdheid, wispelturigheid en het ontbreken van een eigen bodem omdat ze alleen nog maar op andere reageren. In extremis kan het heen en weer deinen van hun gevoelens naar krankzinnigheid leiden. Als je bijvoorbeeld als opvoeder merkt dat je kind te veel in de eenzijdigheid van het sanguinische temperament terecht komt, kun je dat verminderen door voor je kind een anker persoon te zijn. Het kind moet liefde voor jou als opvoeder kunnen ontwikkelen en moet zich opgenomen voelen in de liefde van de ouder. Daar kan het kind rust ervaren. Jij bent als het ware de rots in de branding waar je kind op terug kan vallen, zodat het weer bij zichzelf kan komen. Zoals bij alle kinderen wel het geval is, is het geven van rust en regelmaat voor sanguinische kinderen nog belangrijker. Dit geeft letterlijk rust.
Iets anders dat een sanguinisch kind maar ook een volwassene goed kan helpen is een hobby. Al zijn de interesses van een sanguinicus vluchtig, meestal is er toch wel iets dat er bovenuit springt. Iets waarbij hij langer zijn aandacht vast kan houden. Door dit te vinden en er vervolgens mee aan de slag te gaan, geef je tegengas aan de eenzijdigheid en is het dus zeer gezondmakend. Verder kun je je bij je kind of bij jezelf vooral richten op het geven of uitvoeren van kleine prettige taken die niet al te veel energie kosten. Het liefst nog uitgevoerd voor iemand anders, want dan ontstaat er in ieder geval met één persoon een diepere band. Ook kun je met voeding het temperament voeden/ondersteunen.
Voor iemand met een sanguinisch temperament is het moeilijk om zijn ziel te verbinden met zijn eigen lichaam. De verbinding die er is, is weinig diepgaand. Het eten en verteren van stevige spijzen heeft dan ook een heilzame werking op de sanguinicus. Door deze voeding kan hij wat meer wortel schieten in zijn eigen lichamelijkheid. Denk aan: tarwe brood, griesmeel, pasta, rogge, walnoten en amandelen. Van planten zijn voornamelijk de wortel en de stengelgewassen, maar ook rabarber, zuurkool en postelein heilzaam. Bij het kruiden van het eten kun je denken aan stofwisseling versterkende en verwarmende kruiden als; peterselie, marjolein, tijm en rozemarijn. Liever geen sterke kruiden als peper of mosterd.
De sanguinicus is een echte snoeperd en heeft een sterke voorkeur voor zoetigheid. Je kunt hem echter beter – en het liefst op vaste tijden – wat fruit of noten geven. Bijvoorbeeld dadels. In ieder geval iets waarbij de stofwisseling flink aan het werk wordt gezet.

Cholorisch

Valkuilen van een typische cholericus zijn; woede uitbarstingen; het niet meer onder controle kunnen houden van het innerlijk vuur; slecht tegen kritiek kunnen en niet goed op zichzelf kunnen reflecteren. Hij kan letterlijk over iedereen heen walsen om zijn doel te bereiken.
Een cholerische mens heeft behoefte aan een persoon waar hij eerbied en waardering voor kan hebben. Iemand die dingen kan die hij zelf niet beheerst. Iemand waar hij naar op kan kijken. Dit zal zijn temperament weer wat naar het gezonde halen. Ook is het voor de omgeving beter om met rust en geduld te reageren op een woede uitbarsting. Het beste is om niets te doen of te zeggen en er pas de volgende dag op terug te komen. Zonder oordeel, ernstig maar met enige humor. Het vuur is dan meestal al wat gezakt waardoor ze beter kunnen overzien wat ze gedaan of gezegd hebben.
Met betrekking tot voeding is het beter om verwarmende producten te vermijden, er is immers al vuur genoeg. Liever geen haver dus, maar rogge. Ook is het van belang om veel te drinken. Vruchtensappen zoals kersen, sleedoorn, duindoorn en citroen hebben allemaal een samentrekkende werking en zijn gezondmakend voor een cholericus. Verder kun je denken aan soepen, pap, melk en kwark. Peulvruchten, vlees en eieren kun je beter proberen te beperken. Plantaardige voeding is het beste menu voor een cholericus, zowel gekookt als rauw.

Melancholisch

Bij een eenzijdigheid van het melancholische temperament, ontstaat de valkuil om ‘verlamd’ te raken door onzekerheid, droefgeestigheid, depressie en in extremis waanzin. Je kunt dit bijsturen door jezelf of je kind attent te maken op het leed van anderen. Dit klinkt misschien wat vreemd, maar het helpt een melancholicus om de aandacht van zijn binnenwereld te verleggen naar dat wat er buiten hem afspeelt. Een kind kun je bijvoorbeeld een verhaal vertellen over iemand die het nog zwaarder heeft. Als je als ouder of opvoeder met een melancholisch kind te maken hebt, helpt het hen als je zelf kunt vertellen over de beproevingen in je eigen leven. Zo kan het kind meeleven en wordt het door jouw verhaal van binnen naar buiten getrokken. Dit zorgt voor de diepgang die een melancholicus zoekt en dan is het temperament op zijn best. Humor en overdrijven kan ook heel goed helpen, maar zet een teveel in zichzelf gekeerd kind niet tussen zijn vrolijke vriendjes als medicijn, want dan zal hij zich juist nog meer in zichzelf terugtrekken.
Voor melancholische kinderen is er nog een extra ‘externe’ valkuil. Doordat het echte denkers zijn en heel precies kunnen werken, worden zij door ouders en opvoeders vaak geprezen: ‘Het is echt een vluggertje’; ‘Ze is erg voorlijk’. Er ontstaat de neiging ze als kleine volwassenen te benaderen en behandelen, maar dat is juist schadelijk voor ze.
Melancholische mensen zijn vaak moeilijke eters. De maaltijd moet niet een te groot karwei voor ze worden. Het beste kun je dan ook kleine porties aanbieden, en/of het eten het liefst ook nog een beetje mooi presenteren. Op die manier ziet het er wat interessanter uit waardoor ze makkelijker warm lopen om het ook daadwerkelijk op te eten. Zagen we bij de cholericus dat warmte juist vermeden moet worden, voor de melancholicus is verwarmende voeding juist het toverwoord. Zongerijpte vruchten, eventueel verwerkt in een compote met bijvoorbeeld steranijs of kaneel. Havervlokken als ontbijt. Groenten, en het liefst in een klein schaaltje voor het eten die de tijd nodig hebben om te verteren zodat de stofwisseling flink aan het werk gezet wordt. Bladgroente en bij voorkeur vers. Verse producten, letterlijk verwarmd in de oven of in de pan, gebakken of gekookt zijn het beste.

Flegmatisch

Net als bij de melancholicus is de valkuil voor de flegmaticus het teveel in zichzelf gekeerd zijn. Dit kan zich uiten in egoïsme, gebrek aan belangstelling in de buitenwereld en in extremis in idiotie en stompzinnigheid. Het is voor de flegmaticus een beproefd middel om zich te spiegelen aan anderen. Dit is een goede manier om weer in balans te komen. Als je als leerkracht flegmatische kinderen in je klas hebt, kun je ze wijzen op de manier waarop anderen het doen, waardoor ze zelf op ideeën kunnen komen. Als volwassene kun je ook inspiratie halen uit de interesses van andere mensen. Zo schep je voor jezelf de mogelijkheid iets meer uit je behaaglijke comfortzone te komen. Wat ook helpt is om met onbenullige dingen bezig te zijn.
Met eten en drinken hebben flegmatische mensen geen moeite. Het gaat bijna vanzelf. Toch zijn er wel richtlijnen om het temperament wat bij te sturen. Vooral de hoeveelheid kun je beperken, want de meeste flegmatische mensen eten het liefst in overvloed. De voorkeur voor vloeibaar voedsel kun je beter een beetje remmen en de focus net als bij de melancholicus richten op warmte. Niet in de vorm van pap of soep, maar juist bruin brood, zuidvruchten, sla en rauwkost. Het gaat erom dat de stofwisseling aan het werk wordt gezet waardoor er warmte vrijkomt.

In de praktijk

Wanneer je met de temperamenten vertrouwd raakt en ze kunt herkennen in de mensen om je heen en bij jezelf, kun je er rekening mee houden. Kun je ervoor zorgen dat je in balans blijft, zodat je alle voordelen van je temperament kunt inzetten en niet doorslaat in eenzijdigheid. Ben je bijvoorbeeld een sanguinicus dan heeft het geen zin om jezelf te dwingen je voor één ding te interesseren. Beter kun je erkennen dat je vluchtig bent in je interesses en aandacht en dus iets zoeken waarin het vluchtige karakter van je temperament op zijn plaats is. Op werkgebied zou je bijvoorbeeld kunnen kijken naar werk dat bestaat uit korte of projectmatige opdrachten.

Onderwijs

Een van de gebieden binnen de antroposofie die werkt met de temperamentenleer, is het vrijeschoolonderwijs. De leerkracht bekijkt de kinderen vanuit de temperamenten en zal hen proberen vanuit de kennis die hierboven is aangestipt te benaderen. Gedurende de dag zal hij in zijn les alle temperamenten aanspreken in hun kwaliteiten. Zo kan hij bijvoorbeeld een opdracht geven waarin zorgvuldig gewerkt moet worden, gericht op de melancholische kinderen in de klas. Tegelijkertijd kan hij vragen de opdracht binnen een bepaalde tijd af te krijgen of juist in een snel tempo wat de cholericus motiveert om de opdracht uit te voeren. De sanguinicus krijgt hij mee in de opdracht door humor te gebruiken. Bij flegmatische kinderen is het wat lastiger. Toch kan hij ze ‘wakker’ maken door ze heel direct aan de beurt te laten komen, zodat ze een beetje schrikken. 

[de schrijvers vermelden hier niet dat Steiner voor het aanleren van het rekenen in klas 1, dit geheel vanuit de aard van de temperamenten deed.
Zie: rekenen en temperament op deze blog]

Een schematische overzicht van de vier temperamenten met hun eigenschappen.

Bronnen

Voor het schrijven van dit artikel hebben we de volgende bronnen gebruikt:

  • – Aantekeningen van Advait van Hulzen van de antroposofische vereniging Haarlem
  • – Een lezing over de temperamenten gehouden tijdens een avond academie in de Rudolf Steinerschool in Haarlem (16 januari 2017)
  • – “Ieder kind zijn temperament” van Wil van Houwelingen Harmsen met voedingsadviezen door Joop van Dam
  • – “Raadsels van het menselijk temperament” door Rudolf Steiner.
    [GA 57]  
  • – “De vier temperamenten – Gezond en evenwichtig leven dankzij klassieke inzichten” van Randy Rolfe.

Het laatstgenoemde boek is een heel uitgebreid verslag van de temperamenten. Hierin lees je hoe je ze herkent, hoe je ze kan toepassen in bijvoorbeeld je relatie en werk. Het staat vol met schema’s én een test om je eigen temperament te achterhalen. Ook geeft de schrijver twee voorbeelden van hoe de temperamenten elkaar kunnen aanvullen. Hoewel de antroposofie en Rudolf Steiner wel genoemd worden, is het een boek dat zich niet echt richt op de antroposofische benadering van de temperamenten – daarvoor kun je beter het boek “Raadsels van het menselijk temperament” van Steiner zelf lezen – maar is het in de basis een interessant boek om je temperament te herleiden.

.
Menskunde en pedagogie: over temperamenten [nr. 15]

Rudolf Steiner: als pedagoog, art. 1, 2, 3, 4 

Loïs Eijgenraam: De temperamenten

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3240-3049

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – De schoolarts (1-1)

.

Rudolf Steiner, die op verschillende manieren invulling heeft gegeven aan ‘gezondmakend onderwijs’, vond het wenselijk dat een vrijeschool een schoolarts zou kunnen raadplegen wanneer haar of zijn visie zou kunnen bijdragen aan een betere ontwikkeling van een kind.

Veel vrijscholen hebben de mogelijkheid dat ze de hulp van een – vrijwel altijd – antroposofisch arts – kunnen inroepen. 

Hier een klein verslag van een schoolarts zelf:

Nu ik een jaar als schoolarts op de vrijeschool in Zutphen gewerkt heb, kan ik enige ervaringen uiten. Ik heb in deze tijd kinderen bekeken in de klassen, met ouders gepraat, kinderen onderzocht en over hen gepraat in de vergaderingen van het lerarencollege. Het is me niet gemakkelijk gevallen alles te volbrengen wat er van een schoolarts op de vrijeschool verwacht wordt, daar dit natuurlijk een vak is dat je in de praktijk moet leren. De voornaamste taak is misschien wel hulp geven bij het opvoeden (in de ruimste zin van het woord) van kinderen aan zowel leraren als ouders met gebruikmaking van de specifieke visie en kennis van een anthroposofisch arts. Dat is ruim op te vatten. Ik zou dagelijks ouders kunnen aanschieten en hun vragen stellen over de voedingsgewoonten en
vrijetijdsbesteding van hun kinderen en hen confronteren met mijn ideëen daarover. Dat zou verkeerd zijn, want net zoals in de schoolkeus is men ook vrij in de opvoeding – men moet echter wel de mogelijkheid bieden kennis te nemen van deze ideeën en daarom heb ik stukjes geschreven in de Triangel*,

Het zou goed zijn als de opvoeding thuis aansloot bij die op school, en het is ook mijn taak daaraan mee te werken. Daarbij krijgt een schoolarts vele vragen van leraren te verwerken, die ik natuurlijk lang niet allemaal kan beantwoorden, maar dan kan zo’n vraag juist stimulerend werken voor verdere studie.

Op de vrijeschool proberen we elk kind zo goed mogelijk tot ontplooiing te laten komen door rekening te houden met zijn bijzondere persoonlijkheid. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is de beschouwing van het temperament van het kind: melancholisch, flegmatisch, sanguinisch of cholerisch. Het eerste hangt samen met het vaste, onveranderlijke, zware, tevens kwetsbare, gelijk een vaste stof bij beschadiging niet meer uit zichzelf herstelt; het tweede met waterigheid, slijm, vervormbaarheid, gezondheid, onverstoorbaarheid; het derde met lucht, vluchtigheid, snelheid, veranderlijkheid, afleidbaarheid; het vierde met vuur, warm, explosief, groots, meeslepend. In deze 4 temperamenten zitten dus de 4 elementen waar we op aarde mee te maken hebben: aarde, water, lucht (en licht) en vuur.
Als men zich in de eigenschappen van deze 4 elementen verdiept, kan men ze terugvinden in mensen. Een kind groeit naar zijn temperament toe, maar daarbij ook door temperamenten heen: hij is bijvoorbeeld in aanleg melancholisch, maar verkeert in een sanguinische levensfase ( basisschool) en. komt daardoor toch sanguinisch over – wee degene echter die zo’n kind als “luchtig” gaat behandelen, want alles wat men doet, komt bij dit kind diep terecht en duurt lang voor het verwerkt is.
Een pasgeborene is hoofdzakelijk flegmatisch, maar daarin is toch al iets anders te herkennen: de wijze van wakker worden, het huilen, eten, de
verstoorbaarheid, zijn allemaal tekenen die op een bepaald temperament kunnen wijzen. Hoe meer we thuis zijn in het temperament, des te beter we met het kind om kunnen gaan. Want een melancholicus heeft een beschermende behandeling nodig, waarbij hij een taak moet kunnen afmaken, een flegmaticus moet wakker gehouden worden en opgepept, een saguinicus tot rust gebracht maar moet niettemin veel te doen krijgen, de cholericus dient wat geblust te worden, maar ook gebruikt te worden met zijn energie. Allen moeten beschermd worden tegen al te éénzijdige en al te vroege ontwikkeling van een temperament; we moeten de melancholicus afleiden als hij te lang blijft hangen op één taak, evenals we de sanguinicus aan één opdracht moeten houden op een bepaald moment, om hem niet al te vluchtig te laten worden. Zo moeten we leren spelen met de temperamenten, evenals met de elementen. Ook met het eten, met de kleding, met de dagindeling, kan rekening gehouden worden met het temperament.

Naast het temperament kan men bij kinderen ook nog een andere indeling maken; het meer wakkere, alerte kind dat alles direct ziet en door heeft (‘Sinterklaas heeft Pappies sokken aan!”), goed kan rekenen en veel antwoorden weet, maar minder goed is in schilderen en andere kunstzinnige activiteiten, en het dromerige kind dat meer in zijn eigen wereld leeft, niet zo afleidbaar is, dat ver meegaat in de verhalen: en daar nog lang in blijft verkeren, dat minder goed is in rekenen (abstract) maar beter in schilderen (fantasie). Ook hierbij geldt dat gewaakt moet worden tegen te éénzijdige ontwikkeling van zo’n type. We moeten het kind dan ook vaak confronteren met datgene wat hij a priori afwijst.

De combinatie van deze laatste indeling met de temperamentenleer geeft ons al vrij veel criteria. Daarbij zijn er natuurlijk meer of minder intelligente kinderen, snel en langzaam ontwikkeld, handig of onhandig, beschadigd of gaaf, beschermd of onbeschermd opgevoed- noem maar op, oneindige mogelijkheden. De temperamenten echter vertellen ons het meest over de werkelijke aard van het kind.
Uit al deze gegevens proberen we in de lerarenconferentie wekelijks een beeld van een bepaald kind te vormen.

Wat voor aanpak is hier op zijn plaats? Wat voor therapie moeten we hem geven? (eurythmie, schilderen, boetseren, muziek, massage, zang) Hoe kunnen we allen het kind helpen vooruit te komen? Tenslotte wordt het beleid met de ouders besproken alvorens uitgevoerd te worden, waarbij natuurlijk de volledige medewerking van de ouders wordt verlangd.

Op die manier trachten we op school te werken aan optimale ontwikkelingskansen van de kinderen.

B.R. de Klyn, Triangel, schoolkrant Zutphen, nadere gegevens onbekend

Rudolf Steiner over gezondmakend onderwijs

Temperamenten: in Menskunde en pedagogie nr.15

Temperamenten en rekenen: 1e klas rekenen

.

1329-1242

.

.

.

VRIJESCHOOL – Heemkunde (1-1)

.

HEEMKUNDE

Wij, volwassenen,  weten veel van de wereld om ons heen. Daarvoor hebben vakken als aardrijkskunde, scheikunde, biologie en natuurkunde gezorgd. Dat is kennis.
We hebben ook een verantwoording voor die wereld. Dat houdt in dat we ons geweten, of onze morele kant, met die kennis samen gebruiken om die wereld goed te beheren.

Tjonge, wat een zware aanhef voor een artikel over heemkunde voor de lagere klassen. Eens kijken wat dat met elkaar te maken heeft.

Er is echter een tijd in ons leven, dat de morele kant en de kenniskant nog één zijn en dat duurt voort tot in de lagere klassen van de onderbouw. Even een voorbeeld uit de tweede klas. Stelt u zich eens voor dat u langs een laan loopt met hoge, rechte populieren. Maken ze geen statige, deftige indruk, zoals ze daar ieder takje zo snel mogelijk hoog in de lucht steken? Heel anders van karakter is dan die knoestige oude appelboom in de boomgaard ernaast. Hij is dan wel niet zo hoog als de populieren zijn,  maar hij heeft al vele mensen en dieren gediend, met zijn glanzende, sappige appels. Voor kleine kinderen is het vanzelfsprekend dat twee bomen, die er zo uitzien een gesprek met elkaar kunnen hebben, waarin hun karakters naar voren komen. Ze zien de wezens en de dingen om zich heen nog als zijnde van hetzelfde plan, “antropomorf* dit is: in een menselijke vorm.
Zo kunnen in een eerste klas nog heel goed verhalen verteld worden over de zon, de maan, en de sterren. Het kennisaspect (sterrenkunde?) komt eigenlijk nauwelijks aan bod. Wel komt er veel over deze helpers aan de orde, wat door de kinderen als vanzelfsprekend herkend wordt. De zon als schenker van warmte, en licht en de maan die zich met zijn bleke licht soms helemaal niet durft te laten zien. Maar dan komt hij later weer heel moedig met z’n volle gezicht de donkerste nacht toch nog verhelderen. Ook stenen, lucht, water, planten en dieren spelen een rol in de eerste klas.

In de tweede klas wordt de heemkunde op onze school in de vorm van een “bomenperiode” gegoten.

In de derde klas wordt het kennisaspect weer wat meer aangesproken. Op de boerderij met al z’n dieren en planten waarmee de kinderen een gevoelsband hebben,  blijkt al gauw dat alle wezens elkaar aanvullen, ja zelfs nodig hebben. De mensen hebben de planten nodig, vooral de granen. De planten hebben de dieren nodig voor o.a. bemesting en bestuiving.  De mensen verzorgen weer de planten en de dieren. Ook de plantenwereld op zich past zo in elkaar, dat we voor elkaar verantwoordelijk zijn.

Voor het bouwen van een huis, dat alle mensen nodig hebben, zijn vele vaardigheden nodig. Dat kan één mens alleen niet! (smeden, stenen bakken, metselen, timmeren, stukadoren enz.) Daarom zijn er vele ambachten die samen het uiteindelijke werkstuk (het huis) tot stand brengen.

Buiten het horen van verhalen in alle drie de klassen, waarin alles zo levendig   mogelijk beschreven wordt, is er natuurlijk voor alles een gepaste verwerking.   Versjes, geïmproviseerde en vaste toneelstukjes, recitaties, tekeningen en schilderingen laten alle aspecten van het onderwijs aan de orde komen. Voor de leerkracht is het een hulp dat hij bij het aanbieden van verhalen en de verwerking ervan, gebruik kan maken van de 4 temperamenten.

Om een voorbeeld te noemen: het cholerische temperament, waarbij de jambe (kort-lang) heel goed past, kan een hulp zijn bij het maken van een gedicht over de eik.

De eik

De eik die kan
de storm wel aan
ja stevig stoer
zo blijft hij staan

Of de flegmatische trocheus (lang~kort) bij de linde

De linde

Zie de grote lindeboom
staat verzonken
in haar droom
rond haar blaad”ren
rond haar kruin
ronde vruchtjes
geel en bruin

zie haar schaduw valt zo wijd
als haar kroon is uitgespreid,
of haar onbewogen laat
alles wat zij gadeslaat

Hoewel het misschien voor de hand lijkt te liggen dat je bij onderwijs over dit thema er veel op uittrekt om buiten te gaan kijken hoe de bomen er uitzien, gebeurt het toch vrij sporadisch. Bijvoorbeeld als een soort afsluiting van de periode.

Het is de bedoeling dat de leerkracht vooraf met zijn beeldend vermogen, vanuit z’n vertellen en vanuit de andere klassenactiviteiten iets oproept dat de kinderen herkennen.
(Wat fijn dat er bij ons zulke sterke eiken in de straat staan!) Of de ogen worden geopend voor wat er in de omgeving te zien is. (Die bomen op het kerkhof dat zijn échte treurwilgen).

Als de kinderen, naast het onbezorgd spelen en omgaan met planten en dieren, lucht en water, ook op een morele manier kennis met de natuur hebben gemaakt, kunnen ze er later ook gemakkelijker liefde voor opvatten.

Nu wil ik graag even teruggrijpen op het begin van dit stukje. De volwassene die naar kennis en geweten met de hem omringende wereld omgaat. De bodem voor het geweten wordt namelijk al heel vroeg gelegd. Dat is de gevoelsband met de natuur die het kind in zijn vroegste jeugd kan krijgen. De heemkunde tot het 10e levensjaar kan daar een waardevolle bijdrage aan leveren.

In de 4e klas gaat het objectieve kennisaspect een wezenlijker rol spelen. In plaats van dromend in de wereld op te gaan, ervaren de kinderen voor het eerst hun eigen ik tegenover de wereld.
.

(Mathieu Baeten, nadere gegevens onbekend)
.

Heemkunde: alle artikelen

Temperamenten: artikelen  onder nummer 15

Rudolf Steiner over vertellen; alle artikelen

.

480-443

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 1e klas – heemkunde (1-2)

.

HEEMKUNDE
.

Het kind in de laagste klassen voelt zich nog één met de natuur. Zon en maan, plant en dier, alles heeft voor het kind een bepaald gebaar. Gebaren laten zich in taal omzetten.

Voor het kind is het derhalve natuurlijk, dat alle dingen een taal spreken. En ook een taal met elkaar spreken. Bewustwording van de omgeving krijgt het kind door verhalen over de kracht van de eik, de schuchterheid van het viooltje, de milde warmte van de zon.

De taal van deze dingen moet niet fantastisch zijn, maar wel fantasievol. Uit exacte fantasie moet door de leerkracht geput worden. Alles moet iets wezenlijks uitspreken.

Het kind leert zijn affectie en sympathie verbinden met bepaalde beelden en voorstellingen.

Leerplan voor klas I: verhalen over de natuur in sprookjessfeer

De winter vlucht

Men kan altijd beginnen met een geschiedenis, die een inleiding vormt tot het onderwerp, laten we zeggen: van de winter.

Op een nacht hoort men gebrom en gekreun. Men gaat naar buiten en ziet… een grote, wit besneeuwde gestalte in de tuin zitten. Medelijdend vragen onzerzijds. Het is vrij donker, maar er valt wel te zien, dat het koning Winter zelf is. Hij is gehavend door het gelui van de sneeuwklokjes, die Zon, Wind en Water hebben gewekt. Zorgvuldige beschrijving van de klachten van de koning volgt. Ook wordt het kleine, maar moedige sneeuwklokje beschreven, de Zon, de Wind en het Water.

Het is inderdaad Lente geworden. Het verhaal resulteert in een piepklein spelletje in dichtvorm. De jaargetijden zijn een belangrijk aanknopingspunt voor de heemkunde.

Het sneeuwde toen de lieve Lente
Haar klokjes in de tuinen hing.
Daar stonden zij heel flink te bengelen:
‘Ik wilde, dat die Winter ging…!
Ting, ting, ting!
‘Ik vlucht voor jou niet!’  zei de Winter,

‘Al tingel jij ook nog zo lang!
‘Een oude Witbaard is waarachtig
‘Niet voor zo’n kleuterklokje bang!’
Ting, ting, tang!’
Maar ’t klokje luidde alles wakker:

Zon, Wind en Water. Ting, ting, ting!
Tot mopperend — op zijn witte sokken —
Heer Winter naar het noorden ging.
Ting, tang, ting!

Er is een koor van kinderen. Eén speelt voor Zon, één voor Water, één voor Wind — een wilde kerel — één voor Winter — een mopperpot — en het meest verlegen meisje mag voor Sneeuwklokje spelen. Ach, veel tekst is er niet. Maar de kinderen weten nu heel goed, hoe de winter vertrekt. Iedereen begrijpt ook, dat hij volgend jaar óók weer vertrekt en nog dit jaar opnieuw komt.

De lente komt
De Lentefee heeft de handen vrij. Zij vliegt — een beweeglijk meisje — met een toverstokje rond. Op de grond liggen overal opgerolde kinderen. Wat zij voorstellen zal nog blijken. De fee raakt elk opgerold kind met haar stokje aan. Het koor spreekt:

 ‘Lente komt door bos en akker
En roept al het leven wakker.
Eerst de kleine, fijne zaadjes,
Dan de tere, groene blaadjes,
En de bloesemknoppen
En de vlinderpoppen…
Ja, zij ziet daarbij, hoe uit ieder ei
Kruipt het jonge leven!
Lieve Lente, wil nu zweven
Over veld en bos en akker.
Allen, alles maakt zij wakker!’

Spelen, reciteren, spelen en reciteren. De spelers spreken dus niet mee. Nu, zoiets is er voor de herfst ook.

‘Hoor de wilde wind eens waaien!
Hoor hem woelen door het bos!
Alle takken, twijgjes zwaaien
En de blaadjes… raken los,
Dansen, dwarr’len op en over,
‘Stuiven, stoeien in het rond,
Tot met geel en gouden lover
Ligt bedekt de grauwe grond.
Nu sterven kruid en blad,
Ook alle bloemen bont
En kruipen tor en pad
Heel, heel diep in de grond.’

Wel men voelt, hoe fijn het is om als blaadje rond te rennen, als takje heen en weer te zwaaien en als beestje weg te kruipen. Sommigen zijn zelfs niet meer te vinden. Gelukkig heeft het gedicht ook daarin voorzien. Hoort u maar:

De dagen worden koud en kort. ‘
Wij zullen in ons huisje gaan
En wachten tot het lente wordt…
Om vrolijk weer aan ’t werk te gaan!’

Ieder jaargetijde brengt in de natuur weer andere dingen naar voren. De gedichten worden zelfgemaakt of ontleend aan andere collega’s.

Wat zegt deze tegen die?
De krachten van de natuur personifiëren en tot beeld maken, dat is eigenlijk moderne mythologie bedrijven. De leerkracht maakt deze stof zelf. De inspanning van de leerkracht werkt denkbaar gunstig op het kind, vooral ook op het sociaal zwakke kind of op het moeilijk lerende kind. Een gesprek tussen zon en maan:

Zon: ‘Wat zijn mijn stralen heerlijk warm! Ik zie beneden de bloemen opengaan. Mijn licht laat ik op aarde neerdalen als een grote schilder, die alles met een reuzenkwast beschildert en kleurt. Wanneer ik er eens niet was, dan zouden de mensen niet eens dagen kunnen tellen.
Wanneer ik mooi, rose en geel, boven de horizon uit kijk, dan begint de dag.
Hoor je de haantjes kraaien?
Wat zijn ze blij, dat het licht weer terug is.
En de mensen gaan dan met plezier aan het werk.1

Maan: ‘Kalmpjes aan, broer Zon! Wat zouden de dagen zijn, wanneer er geen nacht op volgde? Wanneer jij de hele dag brandend-warm hebt geschenen, zeggen de mensen ppf! en oef!
Ze gaan zitten genieten van mijn zachte, koele licht. Sommigen hebben zelfs een zonnesteek gekregen. Een maansteek kunnen ze van mij nooit krijgen!’

Zon: ‘Wie een zonnesteek heeft gekregen, heeft ook heel dom gedaan door met blote nek steeds naar mij toe te zitten. Maar jij, lieve Maan, doet ook wel eens wat raars. Jouw licht is er niet altijd. Dan zie je niets; en soms zie je er uit als een sinaasappelpartje, dan weer als een witte bal en soms als een klein, scherp sikkeltje.’

Maan: ‘Ja, ik verander steeds van vorm, maar heel regelmatig, in de loop van de tijd. die de mensen maan-d noemen. Jij voor de dag, en ik voor de maand, zo zijn we allebei nodig!’

Dan zijn er de bomen*
Aan de rand van het bos staat de berk. Haar stam is prachtig wit met donkere banden hier en daar. Haar kroon — een boom is net een koningin — is driehoekig, haar kleine fris-groene blaadjes ook. Zij is heel sierlijk. De takken waaien en wiegen heen en weer. Het is, alsof ze dansen.

Bij het water staat de treurwilg. Zijn stam is gegroefd en groenig. Zijn blaadjes hangen naar beneden, ook wanneer het waait, hangen ze omlaag. Hij spiegelt zich in het water. Natte voeten zijn voor hem erg nodig. Zijn stam is te krom en te zwaar om te dansen.

In het bos staat de eik. Stam en takken zijn grimmig gegroeid, zijn bladeren staan in slordige bosjes bij elkaar. Zij komen laat en blijven lang liggen. De eik staat met diepe, sterke wortels in de grond. De stam is sterk, het hout hard en duurzaam, de takken zijn vol hoeken als puntige ellebogen.

Liefelijk is de rustige, brede linde. Haar stam is stevig, maar het hout is vrij zacht. De kroon is groot en bol, de bladeren zijn rond met een klein puntje aan het uiteinde. Heerlijk geuren de bloesems.

De linde is ook drukbezocht door bijen en andere insecten. Vogels nestelen ook graag in het dichte loof.

De berk zegt:
‘O, wat is het heerlijk te dansen en mijn blaadjes te laten ritselen op de adem van de bolle wind! Vrolijk begroet ik iedereen met mijn dansende takken. Weet je, waar ik het meest van houd? Wanneer er troepen vrolijk joelende en spelende kinderen om mij heen zijn. Die gezellige drukte! Maar ik houd ook van de taterende spreeuwen en de kwetterende mussen. De mensen help ik graag, met het frisse sap, dat tussen mijn tere schors en de stam vloeit.’

(sanguinisch van stemming)

De treurwilg zegt:
‘Ach, hoe treurig is het leven. Ik houd niet zo van die drukke kinderen, laten die liever wegblijven. Rustig kijk ik naar mijn spiegelbeeld in het water, dan behoef ik tenminste niet steeds iets anders te zien. want daaraan heb ik een hekel. Wel kijk ik graag naar de rand van het kerkhof, wanneer er weer een mens begraven wordt. Ze kunnen zich druk maken, maar de rust van het graf wacht een ieder.
(melancholisch van stemming)

De eik zegt:
‘Ha, ho! Wat een storm! Mijn takken steken en vechten. Met de wind! Mijn sterke hout kreunt en kraakt. Ja, dat is de moeite! Wat? Of ik bloemen heb? Ja, het moet wel. Maar, van dat weeë spul alleen het allerkleinste! Bijen? Welneen! Wespen, galwespen, die steken tenminste flink en maken galappeltjes. En ik vecht door! Zo, de wind geeft het op. Hij is gaan liggen. Koning Eik heeft gewonnen!

(cholerische stemming)

De linde zegt:
‘Ik houd veel van de mensen, niet van die heel drukke kinderen, maar vooral van de oudjes, dat zijn verstandige, lieve mensen. Mijn hele, bolle kroon ritselt en zoemt. Heerlijk geuren mijn bloesems. De bijen halen er honing uit, heerlijke lindebloesemhoning hm! hm! hm! wat lekker. Ik sta graag op die kleine dorpspleintjes, waar de oudjes op een bank in mijn schaduw zitten en oude herinneringen ophalen. Daarvan geniet ik dan ook…’

(flegmatische stemming)

(Uit ‘Het binnenste buiten”: eindrapportage ‘Project Traditionele Vernieuwingsscholen’ : tevens Schoolwerkplan [van de] Rudolf Steiner Kleuterschool, Voorschoten [en de] Rudolf Steiner school, Leiden. 1985)

.

*In de vijfde klas zullen de kinderen weer over deze bomen horen in de plantkundeperiode. Wanneer je in de 1e, 2e of 3e klas essentiële dingen over de bomen vertelt, kun je daar in de vijfde op teruggrijpen. Vaak weten de kinderen het nog. Het is ook goed om in een 1e te zeggen dat wat ze nu te horen krijgen, later nog terugkomt, ‘als ze groter’ zijn. Dat roept verwachting op – dat is toekomstgericht.

.

Heemkunde: alle artikelen

1e klas: alle artikelen

.

475-440

.