Tagarchief: samen spelen

VRIJESCHOOL – Spel (3-3)

.
In dit artikelover de eerste jaren van een kindhaalde ik Steiner aan die op zijn beurt een uitspraak citeerde van de dichter Jean Paul (Richter) (1763-1825) die in zijn leven al doordrongen was van het feit dat de eerste jaren van een kind buitengewoon belangrijk zijn: het leert meer dan op de universiteit – vrij vertaald.

Maar hoe belangrijk, is nog steeds geen gemeengoed bij – m.n. ‘beleidsmakers’, grofweg regeringsambtenaren die vanuit politieke motieven bepalen wat nodig is voor de ontwikkeling van een kind.

Maar de werkelijke kenners van het kinderwezen komen met heel andere geluiden.

Zo bv. lector Annerieke Boland. Zij werd uitvoerig geciteerd op de site van
Nivoz ‘Platform het kind

Nu het daar weer wat moeilijker is te vinden en het overduidelijk ‘vrijeschooltaal’ spreekt, is het waardevol het op deze blog ‘paraat’ te houden.

Lector Annerieke Boland:
.

‘Maak van een kleuter niet te vroeg een schoolkind’ 

iPabo-lector Annerieke Boland opende in november 2019 de jaarlijkse Jenaplanconferentie met haar keynote over de wereldverkenningen van het jonge kind. Die vroege stappen in de wereld – van het ontdekken van je schaduw tot het samen bedenken van spelregels – zet een kind al spelend.

Anneriekes boodschap: maak van een kleuter met te vroeg een schoolkind: ‘Er is niks mis met kijken naar taal en rekenen, maar dat zit allemaal al in het spel van jonge kinderen. Als je goed kijkt naar hun spel, zie je dat daar het leren gebeurt.’

Ze vertoonde dit filmpje:

Jade ontdekt haar schaduw.
Peutertje Jade wijst een bloempje aan in een kruidenrijke berm langs een zandpad Als ze zich omdraait ziet ze iets donkers in het zand. Zichzelf, haar contouren, haar schaduw. Ze volgt het donkere ding en het ding volgt haar. Ze vertelt erover in de weinige woorden die ze heeft, tegen haar moeder achter de telefooncamera. Mama grinnikt bemoedigend. Jade tilt haar teen op, maar de schaduw sluit weer aan als haar voet de grond raakt. Nog eens. Ze gaat op haar hurken zitten om het vreemde fenomeen met haar vingers aan te raken Dan loopt ze naar haar moeder, kijkt intussen naar de schaduw die achterlangs meeloopt, en botst zo tegen mama op.

‘Spelend groeit het jonge kind de wereld in’

“Je ziet dat leren niet in je eentje gebeurt: Jade kijkt naar haar moeder achter de camera. Je wilt het delen. Bij jonge kinderen zie je momenten als dit de hele dag door – spelen, ontdekken. Schaduwen, blokken, elkaar. Spelend groeit het jonge kind de wereld in.

Het jonge kind lijkt soms in de verdrukking te zijn gekomen, misschien al sinds de jaren ’80 toen de kleuteropleiding werd afgeschaft, stelt Boland: “Van kleuters wordt steeds meer verwacht dat ze zich gedragen als een schoolkind, en dat is een peuter of kleuter niet.”
Ook leerkrachten hebben er soms moeite mee om een kleuter te volgen en te accepteren als kleuter. Annerieke vertelt hoe ze meeliep in een kleuterklas, met een bedrijvige huishoek, waarin de leerkracht het lastig vond dat de kinderen steeds wegliepen uit de huishoek naar de gang.

“Maar het bleek dat op de gang de supermarkt was en dat de kinderen daar hun boodschappen deden. Dat wisten alle kinderen, ook aan nieuwe kinderen werd dat bekend gemaakt, inclusief de route die om de kast heen en dan pas naar de deur liep. De leerkracht had er geen tijd voor gehad of genomen om dat te observeren, want die was zo druk met taal en rekenen bezig geweest.”

Uitspraken van leerkrachten laten zien dat er in veel kleuterklassen al gelonkt wordt naar het formele leren. Annerieke projecteert een uitspraak van onderbouwjuf Renate: “Tijdens de afgelopen jaren merkte ik dat ik mijn onderwijs steeds meer ging aanpassen aan de eisen van groep 3, terwijl ik diep van binnen wist dat dit juist andersom zou moeten.”

Boland stelt dat er niks mis is met kijken naar taal en rekenen, maar dat die activiteiten al in het spel van jonge kinderen zitten:

“Als we niet kijken naar hun spel, weten we niet dat daar het leren gebeurt.”

Een mens in wording

Het jonge kind en spel zijn aan elkaar verbonden. Eerst maar eens: wat is het jonge kind? Hoe moeten we naar een jong kind kijken? Annerieke Boland gaat te rade bij de Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt, die het kind tweeledig beziet: enerzijds is een kind ‘een nieuw mens in de wereld die er al was’ – je stapt dus binnen in een wereld die al bestond. Anderzijds is een kind ‘een mens in wording’, die zich wil gaan manifesteren in die al bestaande wereld. “Die twee kwaliteiten zijn van groot belang”, legt Annerieke uit:

“Want dat drijft een kind verder in het leven: enerzijds wil je erbij horen, maar je hebt ook ontdekkingen te maken over jezelf, over hoe jij in bloei kunt komen, je kunt uiten, je kunt openbaren aan de wereld.”

Daar speelt de volwassen mens een cruciale rol, want die beschermt ‘het kind als mens in wording’:

 “Als volwassene neem je verantwoordelijkheid voor de wereld die er al is; je draagt de mooie dingen uit die wereld over, je wijdt het kind in, neemt het mee naar die wereld. Tegelijkertijd is er pluraliteit als voorwaarde, want ieder kind is uniek, alle mensen zijn verschillend.”

“Elk kind is een begin van nieuw handelen en nieuw spreken dat de sociaal-culturele wereld blijvend vernieuwt, en daarmee van de ondergang redt”, stelt Arendt. “Wat ze zegt is: ‘het unieke niet voeden is de maatschappij ten onder laten gaan. Iedere nieuwe generatie moet in staat gesteld worden zijn unieke bijdrage te leveren.”

Spelen: heb jij speelruimte?

Met verwijzing naar de drie doeldomeinen van Gert Biesta – kwalificatie, socialisatie en subjectwording – stelt Annerieke dat we in een tijd leven “waarin kwalificatie veel aandacht krijgt, vaak ten koste van de andere twee aspecten. We moeten meer terug naar de vraag aan ieder kind: wie ben jij? Dat is je drijvende vraag als leerkracht. En daarna: wie ben jij, in deze wereld, als deel van deze gemeenschap, van een groter geheel?”

Wil je dat van een jong kind weten, volg het dan in zijn spel:

 “Spelen is ontwikkelen.

Spelen gebeurt vanuit intrinsieke motivatie. Spelen is een eigen expressie van de indrukken die kinderen opdoen. In het spel laat het kind zichzelf zien.”

Menig professional vergeet dat: dan is spelen wel een element op het kiesbord, maar zelden wordt het spel met serieuze aandacht bekeken door een leerkracht, stelt Boland.

Na de vraag naar wat een jong kind is, is de vraag naar het wezen van spel minstens zo ingewikkeld. Annerieke haalt meerdere denkers en hun uitspraken aan: de Amerikaanse filosoof-pedagoog John Dewey, bijvoorbeeld, noemde spel ‘de manier van leren van een kind’ en school ‘niet de voorbereiding van het leven, maar het leven zelf. De Nederlandse pedagoog Martinus Langeveld hanteerde de definitie: ‘spelen is de meest wezenlijke bezigheid van het veilige kind in een wereld die nog alles kan blijken te zijn’. “Mooier kun je het niet zeggen”, meent Annerieke.

‘Een mooie manier om naar je werk te kijken: ben ik genoeg aan het spelen?’

Spel is ook te definiëren in de wezenlijke randvoorwaardelijke kenmerken, waaraan een activiteit moet voldoen om een spel genoemd te worden. De spreekster onderscheidt er drie: hoge betrokkenheid (“zonder dat is het geen spel”), regels – die je samen overeenkomt en die Annerieke verder verdeelt in sociale, technische, conceptuele en strategische, en – ten derde: “in spel zitten vrijheidsgraden. Spel is een open activiteit, waarin ruimte voor ieders eigen invulling nodig is. Keuzes, initiatieven, interpretaties, bedoelingen…” Vanuit die vrijheidsgraden bezien, wanneer je voldoende ruimte hebt voor eigen initiatief, eigen ontplooiingsmogelijkheden, kan ook werk de ervaring geven dat je aan het spelen bent, stelt Annerieke:

“Dat is een mooie manier om naar je werk te kijken: ben ik genoeg aan het spelen? Is er nog speelruimte voor me? Misschien is de onderwijsstaking van gisteren vooral daar een uitdrukking van: van het gebrek aan speelruimte voor de leraar.”

Sensitief waarnemen

Het spel van jonge kinderen verschijnt gaandeweg Bolands betoog als een steeds wonderlijker, rijker fenomeen. De begeleiding ervan vergt een sensitief waarnemen en subtiel en doortastend handelen. Ze wijst op een goed doordachte inrichting van het lokaal, goed klassenmanagement, inspiratie en goede uitwisseling.

Dat komt mooi tot uitdrukking in een filmpje van taal-in-spel, waarin kinderen worden uitgedaagd tot spelsituaties waarin ze veel taal nodig hebben. Zeker voor kinderen van risico-achtergronden blijkt het veel te helpen, als ze vroeg bezig gaan in taalrijk leren – spelen in en met en door taal, dus. De zaal ziet een leerkracht die voorafgaand aan het gekozen spel ‘doktertje spelen’ met een paar meiden in gesprek gaat: wat ga je als dokter doen? “Iemand beter maken”, zegt het kleutermeisje dat duidelijk de initiatiefnemer is. En wie is er dan ziek? “Om de beurt zijn we ziek.” Met wie wil je spelen? Heb je dat al aan ze gevraagd? Meteen vraagt het meisje haar twee buurvrouwen. Die knikken ‘ja’.

Daarna gaat het loos! Hier wordt een prikje uitgedeeld. En daar nog een. Meteen daarna is de spuit een thermometer en wordt de koorts via het oor opgemeten. De beurten wisselen. Het medicijnbekertje heeft voor één speelster geen duidelijke rol in het doktersgebeuren – ze neemt, als arts, een teugje water tussen het prikken en meten door. Achteraf heeft de leerkracht een nagesprek met de kinderen: “Wat had ze nou precies?” Buikpijn, zeggen de meiden, en het prikje hielp. Annerieke:

“Veel leerkrachten die hiermee aan de gang gaan, vertellen dat de kinderen binnen de kortste keren niet meer anders willen. Ze komen zelf hun plan tevoren vertellen en willen graag uitleggen wat ze hebben meegemaakt.”

Verkennen, verbinden, verrijken

Ook voor leerkrachten blijkt het een enorme hulp om beter zicht te hebben op wat spel is en hoe je het kunt begeleiden. Vastgelopen relaties met een bepaald kind komen weer in beweging, zo ontdekte Annerieke in een project met de Universiteit van Leuven.

“Je kunt met meespelen van alles bewerkstelligen: van het spel kapot maken door er een andere draai aan te geven, tot het leren kennen van je kinderen zoals ze zijn. Hoe verstoor je het spel niet, maar benut je het?”,

vraagt Annerieke de zaal.

“Betrokkenheid is je belangrijkste kompas: blijven de kinderen betrokken, ook bij jouw eventuele input?”

Ze hanteert voor een gezond meekijken en meespelen de v’s van Verkennen, Verbinden en Verrijken. Met verwijzing naar Elly Singer, beschrijft Annerieke ‘verkennen’ als rust nemen, stil staan, kijken wat er gebeurt, inleven in wat er gaande is. ‘Verbinden’ gaat over het aanhaken bij de aandacht van het kind en als volwassene volgend meespelen. Ben je eenmaal verbonden met de kinderen in hun spel, dan kun je verrijken: het spel verdiepen, uitbreiden, complexer maken.

‘Betrokkenheid is je belangrijkste kompas: blijven de kinderen betrokken’

Een slotfilmpje,van een pedagogisch medewerker op een kinderdagverblijf, laat zien hoe rijk het spelen kan worden wanneer je als volwassene precies de goede aansluiting kiest, bijvoorbeeld als kinderen een probleem inbrengen in hun spelsituatie: wanneer de kinderen bij een ijs-verkoop-rollenspel zeggen dat de juf moet eten voor het ijsje smelt, legt de pedagogisch medewerkster de vraag naar een oplossing voor haar heel vieze plakhanden neer bij de kinderen, die het groots oppakken en uitbouwen, met telefoontjes naar hulplijnen als de tandarts en de bakker. Samen opgaan in het spel. Nieuwe woorden, nieuwe oplossingen proberen. Het biedt mooie doorkijkjes naar de vraag ‘wie ben jij?’ en ‘wie ben jij in deze wereld?’

Rudolf Steiner:

Daarom is het van doorslaggevende betekenis om als pedagoog, opvoeder het spelen van een kind zo te leiden: te kijken wat er uit het kind komt, te sturen wat er niet uit moet komen, omdat het kind daardoor ongeschikt zou worden voor het latere leven.  Want je geeft het kind, wanneer je zijn spel in zijn meest prille leeftijd op de juiste manier leidt, iets mee voor de praktijk van het leven zoals zich dat pas in de twintiger jaren vormt. Het hele leven van de mens hangt samen en wat wij in de jeugd in de kinderziel planten, komt pas veel later in het leven tevoorschijn, op de meest verschillende manieren gemetamorfoseerd.’
GA 297A-52/53
Op deze blog vertaald-52/53

.

Opspattend grind

Peuters en kleuters: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen 0 – 7 jr: alle artikelen

Rudolf Steiner over spel: alle artikelen

Spel: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: peuters en kleuters

.

3438-3236

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – De ontwikkeling van het jongere kind (2-5)

.
Loïs Eijgenraam, Antroposofisch Magazine, nr 14 2019
.

samen spelen, samen delen

Hoe wordt je kind een medemens?

Als ouder kan het je met trots vervullen als je hoort dat je kind zo veel oog heeft voor anderen. Veel kinderen in Nederland groeien op met het motto ‘Samen spelen, samen delen’ – een gevleugelde uitspraak die het kind vanaf een maand of zeven, acht oud thuis of op de kinderopvang hoort. Waarom vinden wij ‘samen en sociaal zijn’ zo belangrijk?

Tijdens een tienminutengesprek op school vertelt de leerkracht je dat jouw kind ‘het zo goed doet in de groep’: het heeft oog voor andere kinderen, het kan goed delen en is bereid een stapje terug te doen omwille van een positief effect op het groepsproces. Kortom, je kind functioneert prima in het sociale. Laten we eerlijk zijn, dit horen we als opvoeders maar al te graag over onze kinderen, toch? Maar op zijn verjaardagsfeestje weigert zoonlief zijn vriendjes te laten spelen met het zojuist gekregen speelgoed. Vreugde slaat om in tranen en een op de grond spartelende peuter… Herken je dit?

Van een eenheid naar enkeling

Het aardeleven van jouw kind kon pas beginnen nadat de symbiotische gehechtheiddraad, die een eenheid mogelijk maakte, werd doorgeknipt. Je kind werd een enkeling. Een kind wordt niet zomaar een enkeling. De eerste twee en een halfjaar is jouw kind hard aan het werk geweest. Het leerde lopen, spreken en denken. Het greep letterlijk alles in de wereld beet om deze te gaan begrijpen. Zo kreeg jouw kind grip op de wereld. Je kind ontdekte rond ongeveer tien maanden dat ‘weg’ niet weg is, maar tijdelijk niet zichtbaar. Door op zoek te gaan naar de bal die achter de kast rolde en deze terug te vinden, groeit in jouw kind het vermogen innerlijk voorstellingen te maken. Een voorstelling zoals de bal, jouw vertrouwde gezicht en de ervaring dat beide opeens weer verschijnen. Omdat jouw kind nog druk bezig is met het ontwikkelen van de eigen binnenwereld, waarin de wereld verschijnt en verdwijnt, passen daar nog geen andere kinderen in die ook die ene bal willen hebben. Jouw kind moet nog gaan ervaren wat een bal is en een verbinding met de bal aan gaan. Deze veilige, innerlijke binnenwereld wordt opgebouwd in een omgeving waar begrip is voor het solitaire, het op zichzelf gerichte gedrag en het solistische, ‘ik met mijn eigen spel’. Dit in vrijheid doorleefde egocentrisme vormt de bouwstenen voor de volgende leeftijdsfase.

Van enkeling naar speelgenoot

Tussen ongeveer twee jaar en vier maanden en vier jaar en negen maanden groeit in jouw kind een verlangen om alle ervaringen die het heeft opgedaan met anderen ‘te delen’. Je kind is ‘ik’ gaan zeggen. Dit geschenk maakt het mogelijk ‘mijn en dijn’ te ervaren. Dit is van mij en dat is van jou. Het solistisch spel groeit naar naast-elkaar- of parallelspel. Er ontstaan korte ontmoetingen. Wat fijn! In het spel verschijnt de fantasie. De ander is niet alleen een ander mens, maar verstaat ook de taal van mijn spel! ‘Dan was jij de vader en dan was ik de moeder en dan pakte jij mijn pop en dan gingen wij…’ Jouw kind bouwt steeds meer ervaring en vertrouwen op in het speelgenoot zijn. Betekent dit dat het alles deelt? Nee. Een dierbare pop of auto is een voorwerp waaraan ontwikkeld wordt wat het betekent om je te verbinden en te hechten aan iets. Tijdens een verjaardagsfeestje moeten toezien dat anderen met jouw geschenken spelen is nog steeds heel moeilijk. En laten we nog een keer eerlijk zijn; deel jij je nieuwe BMW met de buurman?

Van speelgenoot naar individu

Samenspelen is jouw kind steeds fijner gaan vinden. Wat nog fijner is, is samen plannen maken over wat we gaan spelen en hoe we alles vorm gaan geven. Je kind oefent dit vanaf ongeveer vijf jaar. Het ervaart hoe het voor zichzelf kan opkomen, hoe het zich voegt naar de plannen van anderen. Het zelfvertrouwen groeit als bouwsteen voor een gezonde ontwikkeling tot individu. “Van de kleuterjuf hoor ik dat mijn kind het niet altijd goed vindt dat anderen ook nog mee willen spelen. Moet ik mij hier zorgen over maken?” vraagt een vader van een zesjarige kleuterjongen. Vinden wij, volwassenen, het fijn als wij bij een project dat wij met anderen vormgeven halverwege het proces collega’s toegespeeld krijgen die ook nog mee willen doen? Ze zijn geen procesgenoot geweest en verstaan daardoor onze bedoelingen niet of moeizamer. Getuigt het bewaken van het spelproces door zes-, zevenjarigen juist niet van een serieus nemen van de unieke waarde van het samen-spelen en samen-delen?

Van individu naar medemens

Het samen spelen groeit eind kleuterleeftijd uit tot het vermogen coöperatief te willen zijn. Niet ‘ik voor mij eigen’ maar mijzelf inzetten ten dienste van het geheel. Zo is de cirkel rond. Onze kinderen leren ‘samen spelen, samen delen’ als zij in iedere leeftijdsfase mogen doen waar ze goed in zijn en van volwassenen kunnen nabootsen dat de gehechtheidsdraad aan het aardeleven gaat van eenheid -enkeling – speelgenoot – individu – medemens zijn. Een medemens die de aarde eerlijk deelt met alle andere bewoners. 

Loïs Eijgenraam werkt als adviseur bij BVS Schooladvies, gespecialiseerd in kinderen van nul tot zeven jaar. Daarnaast heeft ze haar eigen praktijk voor ouderbegeleiding en opvoedingsondersteuning, Ze is auteur van diverse publicaties over de opvoeding van [jonge] kinderen.

.

ontwikkelingsfasenalle artikelen

menskunde en pedagogiealle artikelen

opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3033-2848

.

.

.