.
DEMOCRATIE OF ARISTOCRATIE
.
Zoals het werkelijk ging
.
Natuurlijk is Rome niet, evenmin als enige andere stad, in één dag gebouwd. De ontwikkeling van een stad begint er meestal mee dat een paar boeren of handelaars zich ergens vestigen. Daar komen dan meer mensen bij, het plaatsje groeit, het gaat één geheel vormen met nog enige andere vestigingen en zo ontstaat geleidelijk de stadskern. Op deze manier moet het ook, ongeveer 1000 jaar v. Chr., aan de benedenloop van de Tiber gegaan zijn. Geen Aeneas of Romulus heeft daar in één klap een stad neergezet. Maar bij de doorwaadbare plaats die hier in de rivier was, zullen een paar dorpen gegroeid zijn. Via deze doorwaadbare plaats liep een belangrijke weg: de zogenaamde ‘zoutweg’. Zout en ook andere handelswaren werden hierlangs van noord naar zuid en van zuid naar noord gevoerd. Een andere weg was er niet tussen de hoge Apennijnen en de Tyrreense Zee. De bewoners zullen dan ook zeker gedaan hebben wat bewoners van dergelijke sleutelposities altijd plegen te doen: ze zullen tol hebben geheven. Er ontstonden dus dorpen aan beide zijden van de rivier. Die dorpen hadden deels Etruskische, deels Latijnse bewoners. Op zekere dag verenigden deze dorpen zich plechtig tot een grotere woongemeenschap, die Rome zou heten. De eerste Romeinen leefden in eenvoudige hutten met strooien daken en lemen vloeren. Op de vruchtbare velden rondom bedreven ze landbouw en veeteelt.
Het Forum
.
Archeologische vondsten hebben bewezen dat Rome in de eerste twee eeuwen van het bestaan door koningen werd geregeerd. Dat waren waarschijnlijk allemaal Etruskische koningen.
Na de regering van de laatste koning was Rome langzamerhand een echte stad geworden. Want de bouw van steden kon je aan de Etrusken wel overlaten. In het jaar 575 v. Chr. hadden die door middel van een afwateringssysteem het moerassige gebied tussen de heuvels Palatijn en Capitolijn (kaartje zie (3-1_weten droog te leggen. Op deze plaats ontstond het ‘hart’ van Rome. Eerst diende de plek nog even als kerkhof, maar vervolgens legden de Romeinen er een geplaveid plein aan met overdekte wandelgangen en winkels er omheen. In het midden bevond zich een rechthoekige vergaderplaats. Later zouden rond het Forum, zoals dit centrum heette, talrijke tempels en andere belangrijke openbare gebouwen verrijzen.
Wat gebeurde er precies na het verdrijven van de laatste koning? De patriciërs – dat waren de rijke adellijke families – riepen de republiek uit. Maar wie zou het staatshoofd van deze republiek worden? Men wees twee consuls aan die samen gedurende één jaar zouden mogen regeren. Daarna moesten weer twee nieuwe gekozen worden. Dit systeem getuigde van veel gezond verstand. Want als de verantwoording over twee mensen verdeeld wordt, controleren die elkaar voortdurend en bestaat er nauwelijks kans dat één man oppermachtig gaat worden. Er zal steeds zelfkritiek blijven in de regeringstop. Rome heeft misschien veel te danken gehad aan dit stelsel van gedeelde macht.
Omdat de gedeelde macht echter ook| wel eens tot besluiteloosheid kon leiden, hadden de Romeinen nog een noodoplossing. In geval van ernstig gevaar voor de republiek kon de Senaat alle macht aan een ‘dictator’ geven. Deze hoefde tegenover niemand meer verantwoording af te leggen. Tegen zijn maatregelen was geen beroep mogelijk. Maar hij behield zijn absolute macht voor hoogstens zes maanden. Was de toestand dan nog steeds gevaarlijk, dan kon deze termijn met ten hoogste nog eens zes maanden verlengd worden. Mocht hij dus misbruik maken van zijn macht, dan bleef de schade nog beperkt.
Wilt u zich wel even verkleden!
.
Een prachtig voorbeeld van een dictator die niet langer aanbleef dan het staatsbelang vereiste, is Cincinnatus. Hij stamde uit een der aanzienlijke families van Rome, maar hij leidde een sober leven. Hij was zijn land aan het ploegen, op de noordelijke oever van de Tiber, toen men hem kwam melden dat drie heren hem wilden spreken. Hij spande de ossen uit en liep naar zijn huis. De drie heren bleken senatoren te zijn en ze hadden een belangrijke boodschap voor hem. Maar ze vroegen of hij zich eerst even wilde verkleden, omdat zijn werkplunje niet geheel in overeenstemming met het gewicht van hun opdracht was…
Cincinnatus trok zich terug en kwam even later schoongewassen in zijn toga weer te voorschijn. De senatoren deelden hem toen mee dat Rome zich in een zorgwekkende situatie bevond. De ene consul was met het leger omsingeld door vijanden, terwijl men op de andere consul niet durfde vertrouwen. Volk en Senaat waren daarom tot de slotsom gekomen dat er een dictator aangesteld moest worden. Eensgezind hadden ze voor die functie Cincinnatus gekozen, van wie de vele talenten algemeen bekend waren. Na enige aanwijzingen te hebben gegeven voor het beheer van zijn boerderij en na afscheid te hebben genomen van zijn vrouw en kinderen, volgde Cincinnatus de drie senatoren naar het voor hem gereed liggende schip. Aan de overkant van de Tiber stond reeds zijn lijfwacht klaar van vierentwintig ‘lictoren’ waarop een dictator recht had – tweemaal zoveel als van een consul.
De roedenbundel met de bijl
.
Alle Romeinse magistraten hadden het recht zich te laten begeleiden door een aantal lictoren. Het hing van de hoogte van hun rang af, hoeveel het er mochten zijn. De lictoren droegen over hun schouder een bundel roeden waaruit een bijl stak. Deze uitrusting was een symbool van Etruskische oorsprong. Oorspronkelijk had ze echter gediend om te straffen: de boodschapper werd eerst met de roeden geslagen en, als het misdrijf waar was, daarna met de bijl onthoofd. Behalve de magistraten werden ook de Vestaalse Maagden door lictoren vergezeld, al was het er in hun geval maar één.
Omdat de roedenbundel met de bijl -de ‘fasces’ – een symbool van oud-Romeins gezag was, nam in onze eeuw de Italiaanse dictator Mussolini deze over voor zijn beweging. Met deze ‘fasces’ hangt daarom het woord ‘fascist’ samen.
’s Ochtends nog achter de ploeg, ’s middags heerser van Rome
.
Cincinnatus begaf zich onmiddellijk naar het Senaatsgebouw, waar hij officieel alle volmachten kreeg. Luttele uren nadat hij achter de ploeg had gelopen, was hij de absolute alleenheerser over Rome. De volgende dag riep Cincinnatus het volk bijeen op het Forum. Hij legde uit in welk gevaar de stad zich bevond en hij beval alle mannen die een wapen konden hanteren, zich te melden voor een veldtocht. Ouden van dagen en invaliden moesten zorgen voor de proviandering. Zo werd er binnen één dag een leger gevormd, dat diezelfde avond reeds de poort ui marcheerde om het andere leger te gaan ontzetten. Midden in de nacht bereikten de mannen de plaats waar zich de consul bevond met zijn ingesloten strijdmacht. Ze wierpen zich met een ijzingwekkend krijgsgeschreeuw op de vijand. Het geschreeuw werd dadelijk verheugd beantwoord door de Romeinse soldaten in het omsingelde kamp. De vijanden kregen toen een aanval van twee kanten te verduren en moesten zich al spoedig overgeven. Ze mochten het leven behouden, maar op de voorwaarde dat ze hun wapens inleverden en zich volledig aan de Romeinen onderwierpen. Aan het hoofd van zijn met buit beladen leger trok Cincinnatus enige dagen later Rome weer binnen. En zestien dagen nadat hij de functie van dictator aanvaard had, legde hij deze weer neer. Hij keerde terug naar de ploeg!
Vooruitstrevendheid was een onbekend begrip
.
Cincinnatus, met zijn bescheiden en dienstbaar karakter, zou altijd als één van de grote voorbeelden blijven gelden. De Romeinen uit later tijden beschouwden deze vroegere periode van de republiek als de periode waarin de goede eigenschappen van hun volk het meest naar voren waren gekomen. Hun verering van de voorouders hield daar ongetwijfeld verband mee.
Net als in de meeste andere landen van de Oudheid, geloofde men in Rome geen moment dat de toekomst beter zou zijn dan het verleden. De goede oude tijd – daar sprak men graag over. Vooruitstrevendheid daarentegen was een onbekend begrip. Als de Romeinen een toespeling wilden maken op een betere wereld hadden ze het over gisteren en nooit over morgen. En gisteren, dat was de Gouden Eeuw van het begin van de republiek. De term ‘Gouden Eeuw* gebruikten we overigens bij wijze van spreken, want het gaat om een periode die ongeveer twee eeuwen duurde: van de 5e tot de 3e eeuw v. Chr. In dat heldhaftige verleden moest egoïsme nog wijken voor burgerzin. Men leidde nog een sober bestaan, waarin geen plaats was voor gierigheid en afgunst. De mannen waren dapper en hadden een eenvoudig en krachtig geloof in hun goden.
Overzicht staatsinrichting
.
Na de consuls golden als de belangrijkste magistraten: de ‘praetoren’. Ook zij waren met z’n tweeën, sedert 197 v. Chr. met z’n zessen. Eén van de praetoren was belast met de rechtspraak onder de Romeinse burgers, de ander met de rechtspraak onder de vreemdelingen. De ‘aedilen’ vervolgens – we zouden hen stadsbestuurders kunnen noemen – waren vier in getal. Zij organiseerden de politie en hadden toezicht op de openbare gebouwen en de markten. Tevens bewaakten ze het staatsarchief en zorgden ze voor de volksfeesten en voor de graanbevoorrading.
Dan waren er nog 20 ‘quaestoren’ die de financiën beheerden. Ze waren verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven van de staat. Hun taak was de rekeningen van de magistraten te controleren.
Ten slotte komen we bij de ‘censoren’. Hun naam is afgeleid van het woord ‘census’: de lijst waarop de burgers volgens hun inkomen genoteerd stonden.
Deze lijst speelde onder meer een rol bij de verkiezingen. De twee censoren oefenden ook toezicht uit op de openbare zeden. Ze vormden dus een soort zedenpolitie.
Wie een politieke carrière wilde maken, kon beter maar oppassen dat hij zich niet misdroeg. Want een bekeuring door de censoren stond gelijk met de politieke dood.
Maar hoe kregen de mensen deze ambten? De Romeinse republiek was meer een oligarchie (een staat waarin enkelen de macht hebben) dan een democratie (een staat waarin het volk de macht heeft). Dat kwam door de verdeling van de politieke macht tussen de Senaat en de volksvergadering. Het woord ‘democratisch’ moeten we in dit verband dus wel met een korreltje zout nemen.
Reeds onder de koningen kwamen volksvergaderingen bijeen. Volgens de overlevering deelde koning Servius Tullius het volk in in een aantal vermogensklassen en deze vermogensklassen weer in centuriën. Iedere centurie kon één stem uitbrengen, maar omdat de rijkste klassen de meeste centuriën mochten vormen, hadden de rijken de meeste politieke invloed. De staatsvorm werkte als een als democratie vermomde aristocratie. Dit zou later ook strubbelingen gaan geven. Maar zover zijn we nog niet. Half juli werden de vertegenwoordigers van de centuriën bijeengeroepen om de magistraten voor het volgende ambtsjaar te kiezen. Deze traden dan in januari in functie.
Het werd gebruikelijk dat een magistraat voor het jaar daarop een post in een provincie aanvroeg. Dit geldt natuurlijk pas voor de tijd dat Rome deze provincies of wingewesten verworven had. In zo’n wingewest, waar dikwijls volop geprofiteerd mocht worden van wat de bevolking opbracht, kon de ambtenaar zich dan enigszins schadeloos stellen voor zijn vroegere uitgaven. De burgers in de volksvergadering deden overigens méér dan alleen de magistraten verkiezen. Zij namen ook wetten aan, verklaarden de oorlog en sloten vrede. Bovendien vormden ze in strafzaken een hof van beroep.
Einde van de gelijkheid
.
Kort na het ontstaan van Rome waren er nog nauwelijks rangen en standen geweest. Iedere Romein was boer, koopman of ambachtsman en verder niets. In de koningstijd kwam echter mét de groeiende bevolking ook een maatschappelijke hiërarchie. En toen de republiek gevestigd was, bestond er een diepe kloof tussen twee bevolkingsgroepen: de patriciërs en de plebejers.
In Rome, net als in Griekenland, was de samenleving samengesteld uit vrije mensen en slaven. Tot de vrije mensen behoorden zowel de patriciërs als de plebejers. De patriciërs waren de leden van de oude, sinds lang in Rome gevestigde families. Ze beweerden dat ze zeer voornaam waren omdat hun voorouders er ook altijd al geweest waren, als het ware als de ‘vaders’ (in het Latijn: patres) van de staat. Zo ontstond het woord ‘patriciër’. De plebejers waren over het algemeen pas later naar Rome gekomen. Vreemdelingen dus eigenlijk, die nog geen gelijke rechten hadden gekregen. Het konden kleine boeren en handwerkslieden zijn, maar ook rijke kooplieden. Ze vormden het volk van de tweede rang, het ‘plebs’. Dit woord betekende overigens gewoon ‘menigte’.
Tuniek met purperen rand
.
Uit hoofde van hun afkomst waren de patriciërs degenen die in de staat de leiding gaven. De senatoren, de consuls en alle andere ambtenaren werden uit hun midden gekozen. Zij waren trouwens verantwoordelijk geweest voor het afzetten van de laatste koning. En omdat dit in Rome als een heroïsche daad gold, die een nieuw en verlicht tijdperk had geopend, konden de patriciërs zich er nog altijd op beroemen. Het kiessysteem dat alleen voor de patriciërs gold, was gewoon een uitvloeisel van de macht die de patriciërs bijna als vanzelfsprekend schenen te bezitten. Hun sterkste bolwerk was -en bleef voorlopig – de Senaat. Deze Raad van Ouderen werd samengesteld uit oud-consuls, en vanaf de le eeuw v. Chr. uit alle oud-magistraten. Er waren 300 senatoren. Het getal zou later stijgen tot 600, en zelfs tot 900. Als ereteken hadden ze een purperen rand langs hun tuniek. Bovendien droegen ze een gouden ring en speciale schoenen van zwart en rood leer. Die tuniek was een
kledingstuk dat ze onder hun toga droegen. De toga was trouwens ook van een purperen rand voorzien, maar dat gold voor de toga’s van alle hogere ambtenaren.
De Raad der Koningen
.
Vergaderingen van de Senaat verliepen over het algemeen als volgt. De voorzitter, meestal één van de consuls, deed een voorstel. Of hij legde een probleem voor. Of hij bracht rapport uit over een politieke situatie. Daarna mochten de senatoren, in volgorde van hun waardigheid, hun mening zeggen over de onderhavige kwestie. Als er gestemd moest worden, ging dat niet met papiertjes of door handopsteken. De senatoren stonden dan op van hun plaats en begaven zich naar degene wiens mening ze deelden. In de vergaderzaal van de Senaat is honderden jaren lang over de wereldpolitiek beslist. Soms gebeurde dat op indrukwekkende wijze, met prachtige redevoeringen zoals die van Cicero. Buitenlandse bezoekers waren zó onder de indruk van de senatoren dat zij spraken van ‘de Raad der Koningen’. Waarmee ze wilden zeggen, dat de macht van de senatoren gelijk was aan die van een koning.
Tot in alle uithoeken van de antieke wereld, tot op alle plaatsen waar de Romeinse invloed reikte, werd de formule ‘SPQR’ in metaal gegoten en in steen gebeiteld. We kunnen de letters nog steeds lezen op talrijke monumenten en we vinden ze ook herhaaldelijk terug op archeologische voorwerpen. Eens duidden ze net zo’n macht aan als tegenwoordig de letters ‘USA’ en ‘USSR’. Ze waren de afkorting van ‘Senatus Populusque Romanus’ of wel ‘Senaat en Volk van Rome’. Dus zelfs in de officiële benaming van de Romeinse staat werd de Senaat genoemd!
Wanneer werd je wat
.
Er was een vastgestelde volgorde in de ambten die je achtereenvolgens mocht bekleden: quaestor, aedilis, praetor, consul. Je moest 30 jaar zijn om quaestor te kunnen worden. En er moesten steeds twee jaar verlopen vóór je de volgende functie kon krijgen. Dit hield dus in dat je geen consul werd voor je 43e jaar.
Stemmen in Rome
.
Vóór de centurie in de volksvergadering zijn stem uitbracht namens een hele groep burgers, moesten die burgers apart stemmen. Hoe ging dat? De stemgerechtigde stak een ‘stembriefje’ in een urn. Als het een verkiezing betrof, schreef hij gewoon de naam van zijn kandidaat op. Bij een wetsvoorstel schreef hij V (voor) of A (anti = tegen).
Met de censoren valt niet te spotten
.
Aulus Gellius vertelt een voorval waaruit de macht van de censoren blijkt:
Twee censoren inspecteerden de ruiterij en ontdekten een heel mager verwaarloosd paard met een dikke en blozende eigenaar. ‘Waarom zie je er zoveel beter uit dan je paard?’ vroegen ze. De man antwoordde lachend: ‘Omdat ik voor mezelf zorg, terwijl mijn paard verzorgd wordt door mijn slaaf Statius.’ De censoren vonden dit een onbeleefd antwoord en degradeerden de man naar de laagste bevolkingsklasse’.
Een boete voor het gapen
.
‘Op een dag was men aan het overleggen of een burger die gedurende een zitting van de censoren lang en luidruchtig gegaapt had, een boete moest krijgen. Hij ontkwam hier maar net aan, door te zweren dat hij er niets aan kon doen en dat het een familiekwaal was’.
Aulus Gellius, Romeins schrijver uit de 2e eeuw na Chr.
Patriciërs contra plebejers
Het leger werd te klein
.
In de koningstijd en in de eerste jaren van de Romeinse republiek was het oorlogvoeren helemaal een aangelegenheid van de adel, van de patriciërs. Maar toen Rome groter en groter werd en er bijna voortdurend oorlog gevoerd werd, bleek dat het adelsleger eigenlijk te klein was. De patriciërs konden toen moeilijk anders doen dan de plebejers om hulp vragen. Steeds meer plebejers gingen in militaire dienst, wat hun een zekere belangrijkheid verleende. En natuurlijk vochten de plebejers niet voor niets, al probeerden de patriciërs er vaak met een koopje vanaf te komen. Over dit laatste schreef Livius, dat de plebejers vaak klaagden ‘dat hun lot was te strijden voor de vrijheid en de heerschappij van Rome, maar in Rome door medeburgers te worden geknecht en onderdrukt’. Maar dat vele plebejers wisten te profiteren van de vraag naar soldaten, blijkt uit het feit dat steeds meer van hen bezittingen verwierven: ze lieten zich betalen met krijgsbuit, zoals landerijen. Er waren ook plebejers die zich voor andere diensten aan de patriciërs goed lieten betalen. Sommigen ook werden rijk door de handel. Zo werden de plebejers langzaam maar zeker belangrijker. En daarmee groeide ook hun besef dat het onrechtvaardig was dat ze als tweederangs burgers werden beschouwd en behandeld.
Volksoproer
.
‘Op een dag’, schrijft Livius, ‘gebeurde het in Rome, dat een oude man zich het Forum opsleepte, die er erbarmelijk uitzag. Zijn kleren waren overdekt met vuil; nog vreselijker zag zijn bleke, uitgemergelde lichaam er uit. Een lange baard en lange losse haren gaven aan zijn gezicht een wilde aanblik. Ondanks zijn vervallen uiterlijk werd hij herkend; men zei dat hij onderofficier was geweest en dappere daden had verricht. Zelf ontblootte hij met trots zijn borst en toonde zijn littekens, die van vele eervolle gevechten getuigden. Hij vertelde dat hij in de oorlogen had gediend, dat zijn hoeve was verbrand en zijn vee door de vijand was weggedreven, dat hij leningen had moeten aangaan, die door rente op rente nog hoger waren geworden, zodat zij de rest van zijn vermogen hadden opgeslokt. Ten slotte had een verterende ziekte zijn lichaam aangetast. Zijn schuldeisers hadden hem toen naar een tuchthuis gebracht, waar hij dwangarbeid moest verrichten. Nu toonde hij zijn rug, die misvormd was door de sporen van geselslagen. Toen de mensen dat zagen, ging er een kreet van afschuw op. Heel de stad werd onrustig. Allen die door een schuld in moeilijkheden waren, stroomden de straat op en smeekten hun medeburgers om hulp. Toen het zover was, kwamen Latijnse ruiters Rome binnengalopperen met de tijding dat het buurvolk der Volsken naar de stad oprukte’.
De uittocht naar de Heilige Berg
.
Massaal dreigden de plebejers niet te helpen in de strijd tegen de Volsken. Als Rome z’n soldaten zo slecht behandelde, moest het maar ten ondergaan. Prompt beloofden de patriciërs dat ze de plebejers eerlijker zouden behandelen. De plebejers, hierdoor gekalmeerd, trokken braaf ten strijde en versloegen de Volsken. Maar bij hun terugkomst bleek dat de patriciërs zich niet aan het gegeven woord hielden. Dit herhaalde zich nog een paar keer. Ten slotte’, vertelt Livius, ‘was het geduld van de plebejers volkomen uitgeput. Ze trokken uit Rome naar de Heilige Berg en verschansten zich daar in een kamp’.
Dit gebeurde in 494 v. Chr. Je zou het een soort staking kunnen noemen. Een staking van de soldaten. De patriciërs raakten geheel in paniek, omdat Rome nog door verscheidene vijanden bedreigd werd. En om hun soldaten terug te krijgen, beperkten ze zich nu niet tot beloften, maar voerden een aantal werkelijke verbeteringen in. Ten eerste scholden ze aan de armste plebejers hun schulden kwijt. En omdat de reeds bestaande volksvertegenwoordiging in feite alleen een aangelegenheid van de patriciërs was, stonden ze de plebejers een eigen volksvergadering toe. Daarin zouden dezen hun eigen magistraten mogen kiezen: de volkstribunen. Dit ambt moest de plebejers beschermen tegen willekeur van patricische magistraten. Tot welke maatregel er ook tegen een plebejer besloten werd, de volkstribuun mocht altijd ‘Veto’ zeggen: ‘Ik verbied’. Hij was onschendbaar, wat inhield dat men zich onder ede verplichtte hem te beschermen tegen alle krenkingen en aanslagen. Zijn hulp kon natuurlijk op ieder ogenblik nodig zijn, en daarom stond zijn huis dag en nacht open.
Tien Mannen en Twaalf Tafelen
.
Het woord ‘tribuun’ is afgeleid van ‘tribus’ of volkswijk (district). Iedere wijk koos zijn eigen vertegenwoordiger, zijn eigen tribuun. De oorsprong van de tribunen moeten we zoeken in het feit dat de plebejers districtsgewijs werden opgeroepen voor militaire dienst. De eerste tribunen waren vermoedelijk de bevelhebbers van de plebejische troepen. Aanvankelijk werden jaarlijks vier tribunen gekozen, later steeg het aantal tot tien. Door hun vetorecht waren de volkstribunen even machtig als de consuls. Terwijl de consuls konden gebieden, konden de volkstribunen verbieden. De een had positieve macht, de ander negatieve. En deze twee dingen wogen tegen elkaar op. Eindelijk werd Rome dus toch een beetje democratisch. Maar zolang er geen geschreven wetten bestonden en de patricische magistraten nog steeds volgens de oude gewoonten vonnisten, konden de plebejers zich niet geheel veilig en rechtvaardig behandeld voelen.
De volgende eis van het volk was dan ook dat er een wetboek zou komen. Na een jarenlange politieke strijd werd die eis in 451 v. Chr. ingewilligd. Een commissie – de Tien Mannen – werd aangewezen om de wetten op te stellen. En voor dat jaar benoemde men geen andere magistraten. Toen de wetten waren opgesteld en door de volksvertegenwoordiging bekrachtigd, werden ze op 12 bronzen platen, de Twaalf Tafelen, opgetekend. Ze vormen de basis van het Romeinse Recht, dat zo goed in elkaar bleek te zitten dat de hele Westerse wereld zich er later op zou baseren bij het maken van zijn eigen wetboeken. Iedere tegenwoordige student in de rechten begint zij studie dan ook met colleges Romeins Recht.
Er bleef nog één ding over dat de plebejers moesten verkrijgen: politieke gelijkheid, dus het recht om ook tot magistraat verkozen te kunnen worden. Ze zouden er een harde dobber aan hebben om dit recht te verwerven. Op alle mogelijke manieren probeerden de patriciërs de magistratuur voor zichzelf te houden. Iedere keer als de hervorming doorgevoerd zou worden, hadden ze weer een ander smoesje om de zaak uit te stellen. Desnoods kochten ze zelfs een vogelwichelaar om, die dan verklaarde dat ‘de voortekenen ongunstig waren’. Niet voor het eerst in de geschiedenis diende het geloof de machthebbers! Het is zelfs gebeurd dat de Senaatspartij de benoeming van een haar onsympathieke legeraanvoerder nietig verklaarde op grond van het feit dat er bij die gelegenheid een muis gepiept had… De strijd tussen de patriciërs en de plebejers duurde eigenlijk de hele 5e en 4e eeuw. Pas tegen het jaar 360 v. Chr. gingen de patriciërs toegeven en werd het gewoonte dat één van beide consuls uit de kringen der plebejers kwam. Omdat de Senaat was samengesteld uit oud-consuls, werd de Senaat nu dus ook toegankelijk voor de plebejers. Voortaan konden dezen alle hoge ambten bekleden.
De held Coriolanus
Cnaeus Marcius was een held in de strijd tegen de Volsken. Dankzij zijn moed werd de stad Corioli veroverd. Daarom kreeg hij de bijnaam Coriolanus.
Het lag voor de hand dat hij nu ook tot consul zou worden gekozen. Maar hij was een uitzonderlijk trotse patriciër, die niets wilde weten van meer macht voor de plebejers. Het volk koos om deze reden een ander tot consul. Kort hierna kwam een voorraad graan in de havenstad Ostia aan. De senatoren wilden het graan gratis uitdelen onder het volk. Coriolanus maakte daar echter bezwaren tegen. Hij vond dat de plebejers niet zo verwend moesten worden. ‘Geef hun het graan uitsluitend op de voorwaarde dat ze afstand doen van hun volkstribunen,’ zei hij. Toen het volk hiervan hoorde, daagde het Coriolanus voor het gerecht. Hij weigerde te verschijnen: een patriciër hoefde geen verantwoording af te leggen tegenover plebejers! Maar of hij nu verscheen of niet, het gerecht verbande hem uit de stad!
De ledematen en de maag
.
Toen de plebejers zich op de Heilige Berg hadden teruggetrokken, kwam de patriciër Menenius Agrippa naar hen toe om te onderhandelen. Hij begon met een gelijkenis te vertellen: ‘In de tijd dat er nog geen eensgezindheid binnen het menselijk lichaam bestond, waren de ledematen verontwaardigd dat al hun inspanningen er alleen maar toe dienden de maag lekker te laten genieten. Ze smeedden een complot: de armen beloofden dat ze het voedsel niet meer naar de mond zouden brengen, de kaken beloofden dat ze het niet meer zouden kauwen, enzovoort. Welnu, het gevolg was dat het hele lichaam in verval raakte! De ledematen zagen toen in dat de maag wel degelijk z’n nut had en dat hij, behalve zelf gevoed te worden, op zijn beurt ook de ledematen voedde. Zo moesten de plebejers’, besloot Menenius Agrippa, ook inzien dat ze niet zonder de patriciërs konden’.
.
6e klas geschiedenis: alle artikelen
6e klas: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 6e klas w.o. geschiedenis
.
698-638
.