.
Als opvoeder, ouder of leerkracht, wil je graag de kinderen goed kennen, je zou ze willen kunnen doorgronden.
Volgens de Griekse filosoof Heraclitus ‘kunnen we de menselijke ziel niet kennen, omdat ze zulke diepe gronden heeft’.
Maar helemaal geen poging wagen, levert dan niets op.
Dus: proberen! Maar hoe.
In ieder geval niet door het kind in te passen in bepaalde typologieën. (Dat kan gebeuren met de temperamenten, bijv.)
Wél door grondig waarnemen en dan pas….
Dat waarnemen kan je leren door een bepaalde methode.
Dat is de fenomenologische, hieronder uitgelegd.
.
Jan Diek van Mansvelt, Motief nr. 250 maart 2021
.
Fenomenologie: een verhelderende blikverruiming
.
Bewust één worden met de natuur. Leuk gezegd, maar hoe doe je dat en hoe voelt dat? Fenomenologie is een systematische, stapsgewijze onderzoeksweg naar dat eenheidsbesef. Leer waarnemen met je hart, zonder je verstand te verliezen en leer je beide hersenhelften afwisselend te gebruiken, zoals je op twee benen loopt.
Een oefening als inleiding
Kies een plant uit die je aanspreekt. Kies hem lekker dichtbij: in je tuin, voor je huis, op je stoep of op je vensterbank. Stel jezelf even voor en vertel dat je hem graag beter wilt leren kennen [1]. Het kan ook een boom of alleen maar een boomtak zijn. Kies vervolgens een geschikt moment in de week. Neem een krukje, een blok tekenpapier en een set kleurpotloden. Kijk die plant drie minuten rustig aan en teken hem dan precies zoals je hem ziet – niet zoals je denkt dat hij er uitziet of vindt dat hij er zou moeten uitzien. Je doet het zo goed als je kunt, en dat is precies goed genoeg voor dat moment. Doe dat met een haalbare frequentie, bijvoorbeeld wekelijks, minstens een halfjaar. Zo krijg je, al tekenend, zicht op de ontwikkeling van die plant.
Als je na dat halve jaar terugkijkt op wat er allemaal is gebeurd, dan sta je versteld. Je ziet hoe de plant veranderde van vorm en kleur, maar je ziet ook hoe jouw tekenvaardigheid toenam. Je ziet de plant veranderen, maar ook steeds beter uit de verf, op jouw papier, komen. Maar er gebeurde nog iets, namelijk tussen de plant en jou. Dé plant is jouw plant (boom of tak) geworden. Het lijkt zelfs dat hij erop rekenende dat je telkens weer kwam om hem te bekijken en te tekenen. Jullie kregen een relatie, zoals De Saint-Exupérie dat beschrijft in De kleine prins. Als je de tekeningen chronologisch naast elkaar legt zie je in één oogopslag hoe die ontwikkeling verliep. Nu eens gebeurde er weinig, dan ineens in korte tijd heel veel. Zie je groei? Zie je bloei? Zie je rijping? Zie je de verwelking of het afsterven? Je kunt je bij die aanblik realiseren dat je iets ziet dat voor je directe zintuiglijke waarneming onzichtbaar is, namelijk: een proces dat in de tijd verloopt. Je stelt je dat proces, en daarmee de tijd, nu in één moment voor ogen: voor je ‘geestesoog’. Toch zie je het duidelijk voor je, met alle feitelijke details. Een natuurgetrouwe voorstelling, exacte fantasie, of betrouwbare imaginatie: allemaal termen om die activiteit te benoemen.
Als je daarbij oplet hoe dat voelt, die imaginatie, dan merk je dat jij daarin – in elk geval enigermate – één bent met die plant. Wellicht kom je er dan op jouw plant iets te vragen. Waar kom je vandaan? Wat kun je me over mijzelf vertellen? En misschien komt er dan, vroeg of laat, een antwoord dat je – onverhoeds – invalt, vaak heel anders dan je gedacht had. Bijvoorbeeld: ‘Proef mijn blad eens’, ‘geef me nu meer water’, ‘vertrouw je eigen ontwikkeling zoals ik de mijne’…
Nog twee verdere ervaringen zijn vermeldenswaard. Ten eerste dat je, in de tijd dat je al tekenend je relatie met die ene plant versterkt, veel meer dan je voor mogelijk had gehouden, ook nieuwe fenomenen bij allerlei andere planten gaat zien; hoe anders die planten groeien en bloeien dan de jouwe. Een wereld aan inkijkjes in ‘anderen’ gaat voor je open door je relatie met ‘die ene’. Ten tweede dat veel van al die nieuwe ervaringen zonder meer deelbaar blijken met mensen aan wie je van jouw onderzoek vertelde. Jouw subjectieve ervaringen blijken objectiveerbaar. Je kon anderen laten zien wat jij had gezien. Daarmee is aan een kern van wetenschappelijk onderzoek voldaan: mee-deelbaarheid van de resultaten aan belangstellenden. Zodra anderen met je gaan meedoen, blijkt ook de herhaalbaarheid van de methodiek – nog een kern van de wetenschapsmethode. Om ook nog aan de verklaarbaarheidseis te kunnen voldoen moet het zogenaamde objectieve, dualistische wereldbeeld verruimd worden tot een wereldbeeld waarin expliciet gemaakt wordt hoe onvermijdelijk, overal en altijd, de onderzoeker essentieel deel uitmaakt van het onderzoek dat hij doet. Alle keuzen die het doen van onderzoek mogelijk maken, zoals de keus van het object van onderzoek, van de condities waaronder het plaatsvindt, van de waarnemingsmethoden en frequenties van waarneming, van de waardering van de uitkomsten: het zijn allemaal subjectieve keuzen. In de reguliere wetenschap geldt dat dus precies zo – ook al zijn de keuzen die daaraan ten grondslag liggen, nog zo ingeburgerd en machtig geworden dat we er niet meer bij stilstaan.
De manier om planten te leren kennen die ik hierboven beschreef, kun je beschouwen als een fenomenologische, vergelijkende methode – hier als fenomenologie van de ontwikkeling van een plant. De opeenvolgende verschijningsvormen van de gekozen plant, op een plek, in een jaargetijde, werden met elkaar vergeleken. Die vergelijking werd mededeelbaar gemaakt: voor anderen, wier blik daardoor verruimd werd. Er gaat een wereld voor je open als je merkt dat de planten je iets te zeggen hebben als je het ze vraagt op een manier die bij hun aard past.
Ons bezig zijn met de natuur gebeurt onherroepelijk vanuit het ‘beeld’ dat we ons van de natuur gevormd hebben. Met beeld bedoel ik hier ook begrippensysteem (wereldbeeld, paradigma, opvatting van de werkelijkheid). Omdat we in het algemeen wel dat wereldbeeld leren, maar nergens te horen krijgen hoe subjectief en beperkt van aard dat beeld is, zijn er maar weinig mensen die kritisch naar dat wereldbeeld kunnen kijken. Het deterministisch materialisme zit in onze cultuur ingebakken. We moeten en zullen alles verklaren vanuit deeltjes die we ons voorstellen, en waaruit we de wereld, volgens toevallig verlopende processen, opgebouwd willen zien. Metend, tellen en wegend willen we de natuur begrijpen. Een afspraak die in de 19e eeuw gemaakt is, als voorlopige werkafspraak, maar sindsdien tot ‘wet’ verheven, is waaraan de natuurwetenschap moet voldoen [2].
Kijken naar dieren
Als je ziet dat kleine zoogdieren vaak nesten bouwen waarin ze veel onvolgroeide jongen baren die lang hulpeloos blijven, kun je dat evolutionair verklaren als perfecte strategie om te overleven. Waarbij je dan tegelijk moet vaststellen dat het vaak prooidieren betreft die voor veel grotere diersoorten als voedsel dienen. Denk aan muizen en katten.
Als je ziet dat grote zoogdieren vaak maar een of twee jongen baren, die vrijwel meteen na hun geboorte met moeder kunnen meerennen over de onbeschermde vlakten, kun je zeggen dat dat een perfecte overlevingsstrategie is. Hier zijn het de grote roofdieren die hen bejagen en opeten. Denk aan antilopen en leeuwen.
Als je wat langer naar de vele fenomenen kijkt die het dierenrijk je toont – als je ze zien wilt – merk je dat het begrip survival of the fittest eigenlijk niets bijzonders verklaart, omdat het in een keer alles verklaart. Nestblijven is geschikt voorde overleving van jonge knaagdieren en nestvlieden voor de overleving van jonge paarden; of, ander voorbeeld, kleurrijkheid is geschikt om op te vallen, gedekte kleuren om niet op te vallen. In de term ‘geschikt om’ zit heel onverholen een doelstelling van de betreffende diersoort ingebouwd. Maar die doelstelling moet natuurlijk onmiddellijk ontkend worden. Het is ‘slechts een manier van spreken van de leken’. De evolutie is immers doelloos, ongericht, uit het niets, en puur bij toeval zo verlopen als ze verliep. Dat hebben we destijds zo afgesproken en daar houden we ons aan. Dat is ons natuurwetenschappelijk geloof (ons ‘paradigma’), dat als zodanig voor de meeste wetenschappers onbespreekbaar is. Wie daaraan tornt, wordt – nog steeds – als ‘enge eenling’ weggezet [3].
Kern van de zaak
Kern van de fenomenologie: het onthullen van de ‘openbare geheimen’.
Ik zei het al: de fenomenologie is een vergelijkende methode. Dat is haar grote kracht. Zij zoekt de verklaring van dat wat je waarneemt niet ‘achter’ maar ‘in’ de waargenomen werkelijkheid zelf. Ze verwacht geen oplossing van het doden, openknippen en analyseren, wegend-metend-tellend (met fysica, chemie en statistiek) van dieren, planten, rivieren, gesteenten, landschappen, wolken… Verwacht geen oplossing van abstracte denkmodellen waarmee de samenstellingen van de onderdelen verklaard worden. Door de natuur als ‘buitenstaander’ te analyseren blijf je buiten de werkelijkheid staan – dring je er niet echt in door. Alleen door jezelf bewust met die werkelijkheid te verbinden, zelfkritisch waarnemend, denkend, handelend en ervarend, kunnen we ons er mee verenigen. Die zelfkritiek helpt ons te voorkomen dat we ons aan haar opdringen.
Door het contact met de levende natuur bewust aan te gaan, heffen we het dualisme op waarmee we ons de afgelopen eeuwen, het leven als zodanig ontkennend, van de natuur vervreemd hebben. Die vijandige houding ten opzichte van de levende natuur hadden we vermoedelijk nodig om autonoom te worden. Om ons te emanciperen van een onbewust ‘een-zijn’ met de ‘vanzelf tot ons sprekende’ (vanzelfsprekende) natuur. Voor de fenomenologie als vergelijkende methode is niets onvergelijkbaar [4]. Bergen met wolken, vissen met vogels, wormen met bijen: door ze te vergelijken kunnen ze zich allemaal in hun eigenheid én in hun relatie tot ons kenbaar maken. Zo ook de verschillende bijensoorten in het bijengeslacht als geheel, de opeenvolgende wolkenvormen bij verandering van weersomstandigheden, de geologie van de bergen met de ecosystemen die erop groeien, of de opeenvolgende geuren in de ontwikkeling van een plant… Door duidelijk te maken in welk opzicht je het een met het ander vergelijkt, is de vergelijkbaarheid gelegitimeerd: elk ‘object’ dat je in die vergelijking betrekt, kan dan tot zijn recht komen. Het kan iets van zijn eigenlijke wezen aan je openbaren.
Wat maakt het uit?
Voor het praktische leven maakt het enorm veel uit of je de natuurlijke wereld om je heen bij voorbaat als ‘dingen’ (puur materiele objecten) beschouwt die op zich, in zich, in wezen geen betekenis hebben – of ze als wezenlijke elementen ervaart, als elementen van een groot geheel waarvan je zelf ook deel uitmaakt; delen die je weliswaar nog niet zomaar begrijpt, maar waarvan je hart aanvoelt dat je ze zou kunnen leren begrijpen. De fenomenologie helpt om ze tot spreken te brengen.
In het basisonderwijs geeft dat bijvoorbeeld houvast om de kinderen aan te moedigen hun fantasiebeelden van de natuur aan de zichtbare verschijnselen te ijken: hoe boos blaft de hond? Hoe bang of juist speels…? Hoe trots is de roos en hoe kwetsbaar? En het geeft steun om natuurgetrouwe sprookjes te verzinnen. In het middelbaar onderwijs bijvoorbeeld houvast voor het vergelijken van cultuurgewassen en huisdieren met diverse wilde soortgenoten: wat zagen we (ooit) in die wilde soorten? Hoe veranderden we ze door ze in ons ‘huishouden’ in te passen? Hoe veranderen eiwitten als er meer of minder koolstof, zwavel, fosfor of stikstof in zit? Wat vertelt dat over die stoffen? Natuurlijk komt daarnaast ook de materialistische kant van de natuur grondig aan de orde.
In de medische en landbouwkundige opleidingen doet respect voor de natuur ook veel deugd [5]. Hoe zie je de lever ten opzichte van hart en nieren functioneren? Waar kom je in de plantenwereld vergelijkbare gebaren tegen binnen het ene of andere plantengeslacht? Hoe veranderen de verhalen van zwavel en ijzer als ze samen pyriet vormen? Wat gebeurt er met koeienmest als je die in een koeienhoorn stopt?
Fenomenologie helpt je het openbare geheim van de natuur, haar beeldentaal, op een vredevolle wijze te ontraadselen. En zoals je iets of iemand begrijpt, zo ga je er mee om: dodelijk agressief of vredevol levenwekkend [6]. ||
Illustrerend:
Ontwikkelingen bij planten
Als je kijkt hoe de bladeren van bloemplanten, langs de stengel naar boven toe, steeds groter worden denk je: logisch. Ze willen steeds meer licht opvangen om meer koolzuurgas te binden en nog groter te worden. Hoe groter hoe beter, immers. Zie je dan hoe ze vervolgens naar de bloem toe steeds kleiner worden, dan denk je: o ja, maar die zijn nog niet volgroeid. Tot je ziet dat dat niet waar is – dat ze niet meer verder uitgroeien, maar steeds dichterbij de stengel blijven, vaak steeds meer uitgesproken van smaak. En dat boven het kleinste stengelblad, op de top van de stengel, een bloem verschijnt, die in kleuren en geuren kond doet welke plantensoort hier bloeit. Het ‘hier ben ik dan’-effect van de opengaande bloem spreekt velen meteen aan. Dit gevoel is totaal onwetenschappelijk als je vindt dat het moleculair verklaarbaar moet zijn. Wél als herhaalbaarheid en deelbaarheid van de ervaring – de empirie – voor jou de doorslag geven.
Je kunt dan meteen een verklarende stem in je hoofd horen, die uitlegt dat de planten moeten bloeien om zich via hun zaad te kunnen verspreiden, om zodoende beter te kunnen overleven. Maar soms denk je dan tegelijk aan de madeliefjes in je grasveld. Zo lief als ze je toelachen, zo onhoudbaar dringen ze met hun horizontale uitlopers, half-ondergronds, naar alle kanten. Zij overleven juist vegetatief, zonder zaad. Net als in de dierenwereld hebben ook in de plantenwereld verschillende groepen van soorten elk weer een eigen manier om zich voort te planten. Al met al zoveel als je maar bedenken kunt. Alles even efficiënt, anders was het er niet meer. Een efficiency waaraan wetenschap en techniek – op hun manier – nog steeds opnieuw een voorbeeld nemen.
Afstamming van de apen
‘Wij stammen van de apen af – we hebben hen verslagen in de evolutionaire strijd om het bestaan, waarin de sterkste overwint.’ Volledig gewend om alle verschijnselen van de natuur te bezien in dit denkkader, was Louis Bolk geschokt door het bijna voldragen chimpansee-embryo dat hij vond in de gestorven moeder chimpansee. Het leek vele keren meer op een mens dan de moeder zelf. Als wij van de ‘mens’-apen zouden afstammen, dan zou het jong juist nog veel minder menselijk moeten zijn, en de volwassen aap meer dan het jong op weg om mens te worden: namelijk verder geëvolueerd. De embryonale ontwikkeling herhaalt immers die van de evolutie, zo meende men destijds.
Tot zijn eigen schrik zag Bolk dat hij, op grond van deze onverwachte waarneming, moest constateren dat de apen van de mensen afstammen.
Zo kan een onbevooroordeelde waarneming aan de natuur een bestaand wereldbeeld in de menselijke voorstelling amenderen.
Bolks bereidheid zijn eigen kennisgrenzen te overschrijden, deed Ferdie Amons en mij midden jaren zeventig besluiten het door ons op te richten ‘Instituut voor grensoverschrijdend onderzoek’ naar hem te noemen. Het Bolk Instituut in, later terecht uitgebreid tot Louis Bolk Instituut.
.
Noten
1 Als je het gênant vindt om dat expliciet te doen moet je dit stukje oefening vooral laten… Onbewust doe je het immers sowieso bij de keuze van jouw plant.
2 Émil Dubois Reymond was een van de grondleggers van het materialistische denken, in een geslaagde poging een eind te maken aan het ‘vitalisme’ van zijn tijd, waarin men naast de fysieke krachten ook levenskrachten veronderstelde. Ondanks toenemende kritiek wordt het deeltjesdenken met man en macht in stand gehouden. Angst voor de kracht van het leven?
3 Zie bijv. mijn boek Dwarskijken op Darwin uit 2009, (uitgeverij Pentagon)
4 Zie: dynamisch.nu/feno/pdf/fenomenologie.pdf en dynamisch.nu/feno/introductie.html;
Wolter Bos stuurt desgevraagd een maandelijkse agenda goetheanistische fenomenologie (wolterbos@zonnet.nl)
5 Samen met Willem Beekman gaf ik twintig jaar lang een 80 uurs-practicum fenomenologie aan nationale en internationale studenten van Wageningen UR. Per keer zo’n twintig deelnemers. Hun immense opluchting dat je ook systematisch met je hart kon leren kijken, was altijd ontroerend. Ze konden de agrochemie en de biologische landbouw vervolgens veel vrijer naast elkaar zetten en hun keuzen maken.
6 Jochen Bockemühl heeft zijn hele leven aan de ontwikkeling van de fenomenologie gewerkt. Zie Toward a Phenomenology of the etheric world, Steiner Books, 1996.
Op deze blog
Willem Beekman: Openbaar geheim
.
Menskunde en pedagogie: Waarnemen [21]
Algemene menskunde: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
3263-3070
.
.
.
.
Al sinds jaar en dag volg ik de resultaten van het onderzoek naar de afstamming van de mens.

