Tagarchief: 12

VRIJESCHOOL – Sprookje ‘De twaalf broers’ (1-8)

.
Een sprookje van Grimm (nr. 9)

.
Ulrich Schlechtinger, die Kommenden, nadere gegevens onbekend
.

Sprookjesbeelden  willen altijd méér uitdrukken dan alleen maar wat betrekking heeft op de beschreven feiten. Deze beelden zijn als vensters waardoor we de hogere waarheden kunnen zien.

.

Het geheim van getallen in de sprookjeswijsheid

.
In dit sprookje spelen getallen een grote rol en die worden ook de sleutel om dit sprookje te begrijpen.
De getallen scheppen een ordenend patroon in het tapijt van het lot.
Van de twaalf broers wordt alleen de jongste bij naam genoemd; hij heet, zoals in de Bijbel Benjamin. Dus de twaalf is verdeeld in elf en één. De zuster wiens geboorte op handen is wanneer het verhaal begint, is de dertiende. Zij vertegenwoordigt het begin van een nieuw tijdperk als we een ontwikkelingscyclus in twaalf fasen verdelen.

Voordat wij rond 600 na Christus van de Arabieren het decimale stelsel overnamen, was twaalf het leidende getal. We kennen de termen vandaag de dag nog steeds: een dozijn, een gros; alle tijdsindelingen zijn nog steeds gebaseerd op het oude Indiase systeem: 60 seconden en minuten, 12 uur, 12 maanden. Een muziekoctaaf heeft 12 halve tonen. Als we de getallen optellen die betrekking hebben op de hemel en de mens, dan is 7+5 weer gelijk aan 12. Twaalf is het afrondingsgetal, daarmee wordt iets afgerond. –
Maar wanneer een tijdperk ten einde loopt, treedt decadentie op. De 13 is omgeven door duisternis en bijgeloof – uit angst: wat zal het nieuwe onverwachte brengen? In het gewone taalgebruik zeggen we: Nu heeft de klok 13 uur geslagen; of als het de hoogste tijd is, het is 5 voor 12.
Twaalf is een samengesteld getal dat veel mogelijkheden heeft: 3 + 4 + 5;  3 x 4;  4 x 3;  5 + 7;  2 x 6.
In dit sprookje komen de volgende getallen voor: 20 x de twaalf; 6 x de 11; 11 x de naam Benjamin; 3 x de naam van de koningsdochter en 4 x de gouden ster op het voorhoofd van de koningsdochter.

Als twaalf afronding uitdrukt, waarom zouden de twaalf broers dan moeten sterven zodat het koninkrijk in handen valt van de dertiende – de dochter? Het woord afgerond – het Duits heeft ‘Vollendung – daar zit het woord einde in – betekent: iets is klaar, tot een einde gekomen. Er zou een einde komen aan de ontwikkeling als er geen ruimte was voor het nieuwe. Met de geboorte van het 13e kind begint een nieuwe cyclus van twaalf – 13 is de nieuwe een, de eerste en het begin van de toekomst.

De 12 kisten zijn niet leeg, maar gevuld met houtkrullen. Geeft dat niet aan dat de dode zonen er toch later niet in gelegd zullen worden? Er staat ook geen straf op het overtreden van het koninklijk gebod als de koningin de twaalf doodskisten twee keer aan Benjamin en haar dochter laat zien. De ouders hebben niet de dood op het oog, maar ze willen de op de dood lijkende transformatie die in het sterven het nieuwe voortbrengt.
De twaalf broers moeten in de toekomst niet langer leiding geven aan de ontwikkeling, maar ze moeten terugtreden. Ze moeten het koninklijk hof en later het huis in het bos verlaten en de leiding aan hun zuster overdragen. In twee fasen moeten ze zich losmaken van wat zij zagen als de erfenis van hun vader.
De 12 is dus het teken van de tijd die rijp is geworden in de ruimte, waar net als in het zaad alle groei en ontwikkeling tot stilstand is gekomen. De 12-voudige ontwikkelingsmogelijkheden zijn uitgeput, de erfenis is opgebruikt. Daarom kan de koning het koninkrijk niet aan hen overdragen.
Wanneer de koning dit wijselijk voorbereidt en regelt om de toekomst te dienen, kan de moeder dit nog niet volgen: “ze zat de hele dag te treuren”, staat er. Ze leeft zoveel mogelijk volledig in en voor het heden.
Ze heeft een zeer nauwe band met haar jongste, Benjamin, die altijd bij haar was. Er wordt benadrukt dat ze hem naar de Bijbel Benjamin noemde (zie hieronder).
Ze heeft het eerst ook alleen maar over Benjamin en pas veel later over de 11 broers en verdeelt zo de eenheid 12 in 2 delen: de één en de elf. De 11 zijn de dragers van het verleden, de 13 staat voor de toekomst en Benjamin als de 12e is de verbindende schakel. Benjamin krijgt van zijn moeder de opdracht om met de broers het bos in te vluchten. Daarmee gaat ze tegen de wil van de koning in en bereidt Benjamin zo voor dat hij zijn zuster kan herkennen en kan leren lief te hebben. Het verleden moet zich met de toekomst verbinden.

Eén van de broers moet altijd de wacht houden vanaf de hoogste boom, achteromkijkend naar de kasteeltoren, waar de geboorte van de nieuweling wordt aangekondigd. En na 11 dagen is het Benjamin die als 12e het nieuws van zijn moeder ontvangt dat er een dochter is geboren. Als de elf broers dit horen, worden ze boos en zweren wraak op elk meisje: “Waar we ook een meisje vinden, zal haar rode bloed vloeien’. Wat hun geboorte betreft, stammen ze af van de koningin-moeder en verdedigen ze zichzelf, net als zij tegen al het nieuwe; ze willen hun ouderlijke erfenis niet opgeven.

De vraag rijst: waarom bewaart de koning de sleutel van de doodskamer met de twaalf doodskisten niet zelf en overhandigt deze aan de koningin? Wat volgt daaruit? Als de koning de sleutel zelf had bewaard, zouden de zonen zich niet in het bos hebben verstopt en zou de dochter niet op pad zijn gegaan om de broers te zoeken. Een oude stroom in de mensheid mag niet sterven voordat deze zich een tijdje met de nieuwe stroom heeft verenigd. Het nieuwe moet nog steeds op het oude kunnen voortbouwen en er iets uit kunnen opnemen. Dit wordt gegarandeerd door het overhandigen van de sleutel. De koning wil de verantwoordelijkheid voor de voortgang van de ontwikkeling niet alleen dragen, maar samen met de koningin.
Twee keer opent de moeder de doodskamer en toont de doodskisten aan haar liefste zoon en dochter; allebei gaan ze dan van haar en het ouderlijk huis weg.

Man en vrouw vertegenwoordigen een gespleten eenheid, net zoals de wereld uit vele paren van tegenstellingen bestaat. Uit deze twee kunnen de 13 kinderen zich volgens hun eigen wetten ontwikkelen. De koning bereidt alles voor, hij brengt het voort; de vrouw baart het uit haarzelf en zorgt ervoor dat het gevolg heeft: zij heeft de sleutel en doet deze open. Wat de relatie tussen beide geslachten betreft, begint de man met aandacht geven, maar de vrouw opent de harten. Later wordt de sleutel tot stilte aan een vrouw gegeven en moet ze zeven jaar lang een geheim bewaren en het zwijgen beoefenen.

Vragen brengen altijd iets in beweging

Benjamin merkt de emotionele verandering van de moeder op en vraagt ​​waarom ze zo verdrietig is. Door vragen komt er iets in beweging, er gaat iets vooruit. Hij valt op tussen zijn broers, simpelweg omdat alleen zijn naam wordt genoemd. Hij geeft de naam aan de kring van twaalf en wordt als 12e de bemiddelende schakel voor de 13e, die op een dag de oudste zal worden in de nieuwe kring van twaalf.
Omdat hij als eerste van zijn moeder verneemt dat er nog een kind wordt verwacht, verzet hij zich niet tegen het nieuwe – omdat hij heel goed weet welke gevolgen deze geboorte zal hebben voor de 12. Hij bereidt de vlucht naar het bos voor en vertelt dat aan zijn broers. Maar hij zweert niet met de 11 dat hij wraak zal nemen op alle meisjes. Hij is geen jager die doodt, maar hij maakt eten klaar voor iedereen en zorgt voor het huishouden: hij neemt meer moedertaken op zich – later ook samen met zijn zuster. – Als het getal 12 voor de 12e keer in het sprookje verschijnt, herkent Benjamin zijn zuster aan de 12 getoonde hemden – en daarmee is de verbinding tussen oud en nieuw voltrokken Het enige wat nog te vrezen is, is dat de broers geen genade zullen tonen en, in overeenstemming met hun gelofte, hun zuster willen doden. – En het is echt ontroerend hoe zorgvuldig Benjamin de blijde boodschap en het nieuwe aan zijn broers verkondigt; omdat hij een heel ander karakter heeft, omdat hij tussen de twee vrouwelijke figuren, moeder en zuster, staat. Als de elf vragen: “Is er nog nieuws?”, vraagt ​​hij: “Weten jullie niets?” – Hoe kan hij iets nieuws te weten komen als hij de hele dag in huis moet werken? Alleen de elf die elke dag buiten jagen, kunnen iets nieuws ervaren. Benjamin is “in huis”, hij is de innerlijke ziel. Hij weet niet helemaal zeker hoe zijn broers zullen reageren als ze erachter komen dat de zuster aanwezig is. Daarom wil hij van de jagers zeker weten of ze net zo als hij, voelen dat het meisje genade verdient. Zo verbindt hij zich met de 11 broers en vormt opnieuw de eenheid 12, voordat de 12 zich verzoenen met de 13e. “Toen was iedereen gelukkig en hielden ze van elkaar met heel hun hart.” Vanaf dit uur blijven Benjamin en zijn zuster in huis nauwer met elkaar verbonden.

De naam Benjamin komt uit het eerste boek van Mozes, hoofdstuk 35, vers 24 en hfst. 42-45. Jacob had 12 zonen: 6 van zijn vrouw Lea, 2 van Rachels dienstmeisje, 2 van Lea’s dienstmeisje en de 11e en 12e zoon van zijn lievelingsvrouw Rachel zelf: dit waren Jozef en Benjamin. – Jozef werd door de broers aan kooplieden verkocht en kwam in Egypte, waar hij al snel de vertrouwde minister van de farao werd. – Toen er hongersnood uitbrak in Kanaän, het thuisland van Jakob, stuurde hij zijn tien zonen naar Egypte en hield Benjamin als jongste bij zich. Pas toen Benjamin met hem meeging op de tweede reis naar Egypte maakte Jozef zich aan zijn broers bekend. Dit gebeurde op zo’n manier dat Jozef zijn tranen van emotie niet kon bedwingen toen hij zijn echte broer Benjamin zag (de anderen waren halfbroers van Josef) –
Benjamin legde ook hier de verbinding tussen de broers en zussen vast. En Jozef, die eerder door zijn broers dood verklaard was, vergaf zijn broers en zei: ‘Ik ben niet boos op je omdat je me naar Egypte hebt verkocht; God heeft mij hierheen gebracht zodat jullie levens door mij gered konden worden.’ Hij ziet een door God ingesteld, noodlottig verband tussen de intentie van de broers om hem te doden en het feit dat hij nu hun redder kan worden. –
En als derde parallel met deze beschrijvingen in het Oude Testament wordt over de bejaarde vader Jacob verteld, hoeveel hij om zijn jongste zoon geeft en hem bij zich houdt als de andere 10 zonen voor de eerste keer naar farao gaan om graan te kopen.
En hoe de koningin twee keer huilt in het sprookje als ze Benjamin en de dochter de doodskisten laat zien; zo huilt ook Jacob bitter en denkt dat hij zal sterven als hij Benjamin bij de tweede keer naar Egypte mee moet laten gaan.

Hoewel het middelpunt van ons sprookje de zuster is, heeft ze geen naam. Onzelfzuchtig doet ze bij het vervullen van haar opdracht, een stap terug. Maar ze wordt wel drie keer de koningsdochter genoemd: wanneer ze Benjamin ontmoet – wanneer ze de elf broers erkent – en wanneer de koning haar in de boom ontdekt.
En over haar gouden ster op haar voorhoofd wordt vier keer gesproken als teken van het tijdperk dat aanbreekt. Maar de twaalf broers worden nooit de zonen van de koning genoemd.

In tegenstelling tot haar broers, die uit angst om dood te gaan het bos in vluchten, neemt het meisje zelf het besluit het huis van haar ouders te verlaten om haar broers te zoeken. De dood wordt aan de broers aangekondigd omdat de ontwikkeling anders tot stilstand zou komen. Ze zijn volledig toegewijd aan de zorg voor het fysieke; daarom staan ​​de kisten al voor hen klaar. Het ligt in de aard van het lichaam en al het materiële om zijn eigen graf en dood voor te bereiden.

De zuster draagt ​​de ster op haar voorhoofd

Maar de zuster is van nature anders, zij draagt ​​de ster op haar voorhoofd. Ze denkt niet zoals haar broers; in haar denken licht de helderheid van een hemelster op. Alle gedachten die om materiële dingen gaan of die construeren, dienen ook het stoffelijke en hebben uiteindelijk een destructief effect op het leven. In zulke gedachten is er geen goddelijke geest, geen licht en geen leven. Maar in de mens is een streven naar een hoger leven aanwezig. Dit is wat de ster die het meisje draagt ​​laat zien: zij wil dat dienen en een spiritueel wereldbeeld toevoegen aan het materiële wereldbeeld. Nieuw leven moet aan de dood worden ontworsteld. Hier weerspiegelt een paasmotief de wederopstanding.

Als Benjamin ernaar vraagt, laat zijn moeder hem de twaalf doodskisten zien en wijst hem erop: jullie staat op het punt om te sterven. Het meisje neemt eerst iets bovenzintuiglijks waar aan haar broers voordat haar hun doodskisten worden getoond. Ze ziet de twaalf hemden die de broers hebben achtergelaten.
Wat zijn deze hemden?
Een hemd is de eerste bedekking voor het lichaam; het lijkt erg op het lichaam en is op maat gesneden, zodat het de romp en armen bedekt. Bovenaan en onder zijn er openingen voor hoofd, armen en benen. Vijf delen van het lichaam worden dus niet bedekt door het hemd.
Wij werken met onze handen en geven met eigen verantwoordelijkheid vorm aan ons lot. Op plekken waar mensen wonen en werken laten ze onzichtbare omhulsels achter als resultaat van hun handelen en denken.
Goethe wist hiervan toen hij zei: De plaats die een edel mens betreedt, wordt ingewijd.
De zuster neemt dit onzichtbare wat de broers achtergelaten hebben, waar en vermoedt dat haar lot daar ook iets mee te maken moet hebben. Deze hemden als wasgoed zijn voor haar iets onvolmaakts dat veranderd moet worden. Pas na deze waarneming hoort ze van haar moeder over het lot van haar broers en neemt ze de mentale beslissing om naar hen op zoek te gaan. De hemden zijn de leidraad voor haar weg.

Overal waar mensen werken, laten ze gedachtevormen achter die bovenzintuiglijk op hemden lijken, zodat mensen zich later de acties van anderen kunnen herinneren. Als we het ons herinneren, brengen we onbewust iets in onszelf tot leven dat anderen als hun hemd hebben achtergelaten. Elke gedachte, gevoel en handeling laat sporen na in het leven. – De zuster volgt deze sporen van de hemden van haar broers en vindt zonder omwegen hun hut.

Laten we ook opmerken dat deze delicate waarneming plaatsvindt op het moment dat de zuster samen met de moeder kleren aan het wassen is. De twee vrouwen wassen iets schoon dat tijdens het leven vervuild is. De hemden van de broers waren niet meer schoon. In hun hemden, die bij elke geboorte onschuldig en puur lijken, hebben ze geestelijk vuil achtergelaten. De laatste onreinheid zal hun gevoel van wraak in de hemden hebben gedrukt. Vanwege deze schuld werd er een draad van het lot getrokken van de zielen van de broers naar de ziel van de zuster.

Vanuit haar onschuldige hart ziet de zuster aan de hemden deze verbinding en stelt ze ook een vraag aan de moeder van wie deze hemden zijn. Nadat ze de 12 doodskisten te zien krijgt, weet ze dat het haar taak is om haar broers te zoeken en met hen in contact te komen. Haar geboorte is verweven met het lot van haar broers, omdat die tien jaar geleden het ouderlijk huis moesten verlaten.

Door de hemden worden de ziel en het morele niveau van de broers aan haar onthuld, en pas later komt ze oog in oog met hen te staan. En ze is al zo vertrouwd met de geest-zielnatuur van Benjamin dat het herkennen en liefhebben van elkaar voor beiden als vanzelfsprekend is. “Ze omhelsden en  kusten elkaar innig.”

Wanneer Benjamin zijn zus vertelt over de gelofte van wraak, is het net zo vanzelfsprekend dat zij wil sterven om haar broers te verlossen.
In sprookjes komen we voortdurend de drempel van de dood tegen. In het aangezicht van de dood worden nieuwe zielskrachten onthuld. Het meisje staat voor ons  met een ziel van koninklijke grootte.
De naam Benjamin wordt nu voor het laatst genoemd als hij en zijn zuster voor de broers in het boshuis zorgen: zijn naam komt elf keer voor; als de 12e dient hij de 11 broers. Hij voorkomt het ongeluk dat de 11 hun zuster zouden hebben gedood. Benjamins taak is voorbij; Hij neemt weer bescheiden zijn plaats in onder zijn broers en deelt hun toekomstige lot. Hij werkte slechts korte tijd samen met zijn zuster in het huis.

De verandering van de broers in raven –
het breken van de lelies

Nu begint de eigen activiteit van de koningsdochter met de opdracht voor een nieuw tijdperk van ontwikkeling. De broers woonden al 10 jaar in het huis; maar daar gebeurt eigenlijk niets nieuws. Hoe vaak zullen ze elkaar niet hebben gevraagd: “Wat is er iets nieuws?” De ene dag gaat voorbij als de andere. Ze zorgen voor voedsel en zijn bezorgd over hun fysieke welziin.
Van koninklijke opdrachten en doelen is geen sprake. In dit huis zouden de wereld en de tijd stilstaan.
Als de zuster de leiding heeft over het huis, wordt er gesproken over een kleine tuin waarin 12 lelies groeien. De zuster doorbreekt de eentonigheid van de dag en wil de broers blij maken en elk een lelie geven. Ze grijpt onschuldig en schuldig in hun lot in en veroorzaakt zo het vertrek en twee metamorfoses van haar broers: ze worden raven, maken zich los van de aarde, vliegen de lucht in en moeten hun vroegere levensgewoonten (gewoonte wijst op wonen) opgeven; later veranderen ze weer in nieuwe mensen die de geest in de lucht hebben ontmoet.

Ze moeten hun huis verlaten, hun woning in het lichaam – ze moeten lichaamsvrij in de lucht leven – overgegeven aan de geest. Hiervoor waren het volkomen eenzijdige aardwezens. – Nu geeft de zuster voor de tweede keer de reden waarom ze worden verdreven, net zo onbedoeld en onschuldig als toen ze werden geboren. Haar vader wilde hen laten sterven, hun zuster heeft hen getransformeerd zodat hun leven een nieuwe richting en een nieuwe inhoud kan krijgen.
Hun pure levenskrachten zijn opgeslagen in de lelies; ze moeten worden opgeofferd zodat ze kunnen uitgroeien tot hun nieuwe betekenis in het leven. Ze waren hun ware, hogere natuur vergeten; Die moeten ze nu zoeken in het geestelijke, in de lucht.

Vanuit het standpunt van de zuster gezien is het breken van de lelies nog steeds een geschenk voor de broers, omdat geen van hen deze stap van verandering uit zichzelf zou hebben gezet. Ze leren en ervaren dat het lichaam en al het stoffelijke slechts één kant van onze menselijkheid uitmaakt. Iedereen die zich tot de geest wendt, transformeert voortdurend het fysieke in het spirituele en laat het spirituele in het materiële stromen. Zo bouwt de mens mee aan de brug tussen de twee werelden. –
De 12 raven bevinden zich in de lucht dichter bij het licht van de hemel zodat hemelse kennis weer in aardse kennis kan worden geplant. Om deze vooruitgang op gang te brengen, worden de twaalf broers door de zuster in raven veranderd.

Dit heeft nu ook voor haar tot gevolg dat zij dakloos wordt. De zuster moet ook ontwikkelingspijnen doormaken en haar aard veranderen. Als meer gevorderde ziel heeft ze andere taken. Deze worden ons in het sprookje veel gedetailleerder beschreven dan bij haar broers.
Toen ze haar moeder verliet, zei ze: “Ik wil mijn broers gaan zoeken.” Deze eerste beslissing komt uit haar wil. Nu wil ze haar broers verlossen en zegt ze in haar hart: ‘Ik weet zeker dat ik ze zal verlossen.” Deze tweede beslissing komt uit haar hart en geest. Ze transformeert alle drie de zielsvermogens in spirituele organen waarmee ze na 7 jaar transformerend kan ingrijpen en verlossing kan bewerkstelligen.

Omdat de broers zich te diep met het fysieke verbonden hadden, moeten ze in een toestand zonder lichaam, ver van de aarde – dicht bij de geest leven. Hun verlossing bestaat erin hen weer dicht bij de aarde te brengen, zodanig dat zij als nieuw geboren aardse mensen ook de geest in hun lichaam herkennen en ervaren. Daardoor vinden ze een heilzame balans tussen lichaam en geest.

Van de koningsdochter wordt gezegd dat ze op zoek gaat naar een hoge boom, erop gaat zitten, gaat spinnen en geen woord zegt. Haar ziel heeft alleen een kleinere hoogte op een boom nodig; ze blijft nog steeds verbonden met de aarde en vanuit haar wetende hart spint ze boomgedachten.

Het zijn zulke zuivere, plantachtige [bedoeld is waarschijnlijk: niet vervuild door astraliteit] gedachtevormen die alleen de zuivere vrouwenziel kan voortbrengen. En al het andere in haar ziel is stil. Deze stilte betekent niet alleen dat ze niet spreekt, maar dat alle verlangens die nog uit een egoïstische ziel voortkomen, tot zwijgen worden gebracht. Ze beoefent dit 7 jaar lang met volledige onbaatzuchtigheid. – De manier waarop haar ziel op de proef wordt gesteld, wordt voor haar nog moeilijker gemaakt door het feit dat ze na een tijdje in de boom wordt ontdekt door een koning. Haar ster schijnt helder naar de koning toe. Hij draagt ​​haar uit de boom en leidt haar uit haar eenzaamheid naar zijn hof. Als je als een kluizenaar helemaal alleen leeft, is zwijgen niet zo moeilijk. Maar de koningsdochter wil ook de nog moeilijkere proef doorstaan ​​van het zwijgen in het gezelschap van veel mensen – aan het hof van de koning.
Ze weet dat alleen met grotere weerstand de krachten van de ziel zich sterker zullen ontwikkelen.

Aan het hof komt ze ook alle tegenmachten tegen die door de moeder van de koning worden vertegenwoordigd. Nu moet ze leren zwijgen als haar onrecht, haat en laster overkomen. Ze kan zichzelf niet verdedigen tegen het kwaad dat lijkt te winnen. Als een heks moet ze op de brandstapel worden verbrand. Wanneer ze nu ook de vuurdood voor ogen heeft, komt de tijd van de zwijgbeproeving ten einde.
In de lucht verschijnen de raven. Wanneer ze de aarde weer raken, worden ze nieuwe mensen en kunnen ze hun zuster bevrijden. Wederzijdse redding treedt op. Niemand weet wie hij moet bedanken. Iedereen is in de lange tijd innerlijk gegroeid. Dit zou nooit zijn gebeurd als ze bij elkaar waren gebleven in het boshuis.

Laten we nog eens het spoor volgen waar langs het sprookje ons leidt: 12 vertegenwoordigers van een oud tijdperk zien hun cultuur ten onder gaan. Hun woede richt zich niet tegen hun vader omdat ze ongeschikt worden geacht als erfgenamen, maar tegen het nieuwe dat met hun zuster wordt geboren. De vonk van kennis van de 13e wordt ontstoken door wat ze achterlaten als hun hemden en wat moet worden gereinigd. De ster van de koningsdochter neemt de leiding, en de beslissing tot verlossing komt voort uit wat ze weet met haar hart. Het kennen ervan dient het leven omdat het hart erbij betrokken is. Alleen een dergelijke erkenning kan het leven van vandaag en de toekomst dienen. Iedere eenzijdige, materieel georiënteerde kennis is bedrog. Aan de ene kant moeten we, net als de broeders, het sterven ervaren in verbinding met het lichaam; aan de andere kant moeten we vanuit de wil ons ontwikkelen tot het punt waarop we ons tijdelijk van het lichaam losmaken en ons overgeven aan de geest. Dan worden we in gedachten net zo levend als vogels tussen hemel en aarde.

En het is de moeilijke taak van de mens om het een of het ander niet te verwaarlozen of te overdrijven; noch om uit gelukzaligheid in de hemel te willen blijven en onze aardse plichten te veronachtzamen, noch om ons te laten misleiden alsof we een technisch perfect paradijs op aarde zouden kunnen bouwen waar in de toekomst alleen robots ons werk zullen doen. Deze twee afwijkingen komen in het sprookje tot uiting wanneer de moeder Benjamin haar afscheidszegen geeft: ze wil vragen dat de zonen zich in de winter kunnen verwarmen aan een vuur en in de zomer niet hoeven te versmachten van hitte. Dit wijst op de twee zielsvermogens om deze tegenstellingen in evenwicht te kunnen brengen. Omdat aardse dingen de neiging hebben te verstarren en te bevriezen; het liefdeshartvuur kan ons hiertegen beschermen. En elk enthousiasme kan ontaarden in zweverij en mystiek; dan is de innerlijke warmte te heet, de ziel zou gespleten raken, haar gezonde vormende krachten verliezen. Dit wordt tegengegaan door een ordelijke, geduldige en strikte beoefening van meditatie.
Als het nieuwe tijdperk het christelijke tijdperk moet zijn, kunnen we niet doorgaan op de oude paden, maar moeten we moedig de moeilijkheden aanpakken.
Voor zijn twaalf discipelen was Christus ook de dertiende, de nieuwe. Hij wil mensen genezen van de ziekte van de zonde. Wat is zonde dan? Als we ons gedragen zoals de twaalf broers deden voordat ze raven werden. Wanneer we de levende geest steeds meer verliezen of ontkennen.

Fysiek dragen we de dood in ons. In de geest kunnen we de dood overwinnen. Ook onze intellectuele rijkdom aan kennis is doodse kennis; ze begrijpt alles wat niet leeft, ze dient niet langer het leven. Kennis heeft vaak slechts het karakter van het graf. Onze wetenschap van vandaag is net zo perfect als de 12: eenzijdig-perfect – alsof ze aan het einde is gekomen. Veel werkprocessen vinden plaats zonder mensen. – Het is de vrije beslissing van ieder individu hoe en of hij zichzelf wil voorbereiden om het nieuwe te dienen en uit de beperkingen en ketenen te breken.
Laten we de koningsdochter als voorbeeld nemen. Laten we ons verbazen over de grootte van haar hart, haar moed om op te offeren, haar doorzettingsvermogen en iedereen kan tegen zichzelf zeggen: ik weet zeker
dat ik mijn broers kan verlossen. Dat moet uit het hart komen.
En daarom zijn sprookjes christelijk.

.
Grimm

Sprookjes: alle artikelen

Rudolf Steiner over: sprookjes, sagen, mythen

Vertelstof: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 1e klas sprookjes

.

3332-3136

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Muziek

.
A.E. van Beek C.J. Verhage, nadere gegevens onbekend
.

mens en muziek – muziek en kinderen

Wie zich in onze tijd met Mens en Muziek bezighoudt, moet zich realiseren dat onze relatie met de muziek totaal veranderd is in – zeg maar – de laatste honderd jaar.
Onze technische mogelijkheden maken de muziek tot iets dat ver buiten ons kan staan. Door middel van de knop aan het toestel beheersen we die muziek. Je zou daarom gemakkelijk kunnen denken dat muziek een soort consumptie-­artikel is, dat weinig verschilt van al datgene wat ons verder wordt aangeboden. Die gedachte wordt bevestigd door die mensen die van de muziek een industrie hebben gemaakt, waar commercie belangrijker is dan muzikaliteit.
Het is daarom best moeilijk voor een modern mens zich zo met het fenomeen muziek te verbinden, dat we vrijkomen van de vertekening van onze eigen tijd. Laten we een po­ging wagen om iets terug te voelen van hoe de mens in het verleden de muziek beleefde.

Zou men een filosoof uit de antieke wereld gevraagd hebben, waar de muziek gevonden moet worden, dan zou hij zeker ge­zegd hebben dat de muziek van oorsprong kosmisch is: “MUSICA UNIVERSALIS”  of SFERENMUZIEK.

Het is de harmonie van het goddelijke, die vanuit de kosmos door de mens ervaren werd.
Je kunt je afvragen waarom de muziek in culturen die vele duizenden jaren voor onze jaartelling bestonden, zo’n pri­mitief karakter had; beter zou het zijn je af te vragen waarom de muziek in onze tijd zich zo heeft ontwikkeld.
In de oudheid ervoer men in zichzelf hoe de goden vanuit de kosmos tot de mensen spraken. In alle mythologieën is terug te vinden hoe men dit ervoer. In die ervaring van het kosmisch-muzikale waren de muzikale elementen die wij kennen, vereend: melodie, harmonie en ritme. Te ervaren dat hetgeen daar buiten klinkt als goddelijke harmonie, ook rechtstreeks met de mens te maken heeft, ook direct in hem klinken kan, is voor de mens een enorme belevenis geweest. MUSICA HUMANA noemde men dat: zoals de muziek in het kosmische klinkt, zo kan ze in de mens de weerklank vinden.
In het ONZE VADER wordt dat uitgedrukt in de zinsnede gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”. Het is de ervaring dat goddelijke principes rechtstreeks met de mens in verband staan.

Toch was deze musica humana al een stap terug uit een veel volkomener beleven: het zich opgenomen weten in de sferenmuziek zelve. De musica humana-ervaring is een eerste bele­venis van distantiëring van het goddelijke.

Weer later, als het naïeve bewustzijn van de mens langzamer­hand verdwijnt, gaat men beleven dat in het zelf-musiceren een nabeeld gegeven kan worden van datgene wat er in de geestelijke wereld is. MUSICA INSTRUMENTALIS noemt men deze muziekervaring, die nog een stap verder afstaat van de kosmische wereld.

Heeft men in de oudheid dit zelf-musiceren ervaren als het oproepen van een beeld van de kosmische realiteit – zoals men in de Middeleeuwen schilderingen aanbracht in de kerken – in onze westerse cultuur is de musica instrumentalis steeds meer op de voorgrond gekomen, terwijl de goddelijke oorsprong van de’muziek niet meer ervaren wordt. Dat proces zet zich tot in onze dagen voort: lange tijd was de kerk – vertegen­woordiger van de kosmische wereld – de plaats waar de mu­ziek zich vernieuwend ontwikkelde; tegenwoordig is dat de studeerkamer of zelfs het laboratorium geworden. Dit zou alles van minder belang zijn, hoogstens een wetens­waardigheid, ware het niet zo, dat de relatie mens en muziek nog steeds – en voor ons onbewust – een directe verbinding heeft met het kosmische. Het is niet moeilijk in te zien hoe de getalsmatigheid uit de sterrenwereld ook in de muziek terug te vinden is.

De zevenheid van de planetenwereld spiegelt zich direct in de zeven toonsafstanden in de toonladder:

muziek 1

 

Ook de twaalfheid is gemakkelijk aan te duiden:

muziek 2

Maar deze getalsmatigheid is nog verder met het muzieksysteem verweven:  slaat men op een piano een toon aan, dan zal men bemerken dat er een andere toon gaat meetrillen. Vanuit de natuurkundige wetten is dit gemakkelijk te ver­klaren (boventonen) en men merkt dat dit steeds de afstand do – so is, de KWINT.

Het beleven van deze kwint is de basis geweest van de vroege muziek. Men wist ook dat twaalf kwinten opnieuw tot de be­gintoon voerden, maar dan veel hoger klinkendDeze twaalf kwinten omspannen een omvang van zeven octaven, waarmee de twaalfheid en de zevenheid van de muziek opnieuw in elkaar grijpen

muziek 3

Het zou te ver voeren, uit te leggen hoe de muziek in het spanningsveld van deze twee systemen staat. Een enkele aanduiding moge iets verduidelijken.

De kwint werd ervaren als de interval die het duidelijkst de relatie met het kosmische aangaf. In de natuurkunde vind je daar iets van terug in de trillingsgetallen van grondtoon en kwint. We hebben dan te maken met de verhouding 2 : 3, welke relatie een decimale breuk oplevert, die oneindig is: 0,66666666  (repeterend). De verhouding die de octaaf ken­merkt, is veel eenvoudiger nl. 1 : 2, wat heel gewoon 0,5 oplevert.

Dat deze twee systemen – kosmisch en aards – moeilijk ineen passen, is het probleem van de muziek in de middeleeuwen ge­weest. Pas toen men bewust van het octaaf uitging, daarmee de reine kwint geweld aandoend, kon de muziek zich verder ontwikkelen. Eigenlijk houdt dat in dat de instrumenten be­wust onzuiver worden gestemd. De octaaf klinkt zuiver, de kwint klinkt iets onzuiver. Bach die volop over deze nieuwe mogelijkheid kon beschikken, heeft daarvan gebruik gemaakt door triomfantelijk, in iedere toonaard een muziekstuk te schrijven, waarbij alle nieuwe mogelijkheden uitgebuit werden: Das wohltemperierte Klavier”.

Toch gaat onze relatie met het kosmisch-muzikale nog veel dieper. Rudolf Steiner geeft aan dat vanaf de vroegste embryo­nale ontwikkeling de mens in het spanningsveld staat van deze twee werelden: kosmos en aarde. Hetgeen fysiek ontstaat, wordt mede bepaald door alles wat vanuit de goddelijk-kosmische wereld inwerkt. Kijk je naar het embryo, omgeven door twee vliezen, dan ligt de vergelijking voor de hand met de mens, die zich omgeven weet door de realiteit van de planetenwereld als eerste sfeer en de twaalf sterrenbeelden als tweede sfeer. Hier is de ontwikkelende mens nog geheel INSTRUMENT, dat door het kosmische gestemd en bespeeld wordt (Musica Universalis). Slechts heel langzaam maakt het kind zich los uit deze wereld, in de eerste tijd na de geboorte nog zo weinig “aards”, dat het kind nog voortdurend slaapt, alsof het nog steeds terug­keert naar zijn oorsprong: de harmonie van de goddelijke wereld. [zie bv.Steiner Algemene menskunde]

Ook in latere jaren ervaart men aan het kind nog deze naïvi­teit. Opvoeden is dan ook: “Het in samenklank brengen van het kosmisch-geestelijke met het lichamelijk-fysieke” (‘Algemene menskunde‘).

Als opvoedkundig uitgangspunt moet dan gezien worden de reali­teit dat ieder mens in zijn ontwikkeling de grote lijn van de mensheidsontwikkeling nogmaals doormaakt. voor een nuancering: over het leerplan.

Schetsen we nog eens hoe de mens als fysiek wezen bij de em­bryonale ontwikkeling nog geheel opgenomen is in de kosmische realiteiten:

muziek 4

In de eerste zeven jaar van het mensenleven werkt het kosmische nog direct op het lichamelijke. Het lichaam maakt een geweldige groeitendens door, de organen worden verder vervolmaakt: nog steeds overheerst hier het ontwikkelen van het fysieke instru­ment dat ons lichaam is.

In de vrijeschool wordt daar alle gelegenheid voor gegeven. Wie op dit zich ontwikkelende instrument probeert te spelen – zeg maar: wie het kleine kind laat leren – brengt een onvolko­men geluid voort, dat verdere vervolmaking van het fysieke in de weg staat.

De bewering dat de vrijeschool zich zo weinig van het ma­teriële aantrekt is dan ook misplaatst. Juist degenen, die te vroeg met leren willen beginnen, ontkennen het belang van het fysiek-materiële. Is het instrument nu gestemd, is de eerste bouwfase voorbij, dan kunnen de eerste “oefeningen” beginnen.

In de opvoeding heet dat: wanneer het kind sehoolrijp wordt (kleutergestalte verdwijnt, tandenwisseling zet in), dan komen mogelijkheden vrij voor de gevoelsontwikkeling van het kind. Rudolf Steiner omschrijft dit zo, dat hij aangeeft hoe de vormende krachten van de eerste zeven jaar, die voornamelijk aan de fysieke opbouw werkten, nu vrijkomen voor de emotionele ontwikkeling: de etherkrachten komen vrij in het bereik van het zielegebied van het kind.

Toch is duidelijk dat in de eerste jaren van de lagere school­leeftijd nog gesproken dient te worden van een bespelen‘ van dit zielengebied van het kind. De leerkracht en opvoeder heeft de taak vanuit zijn verantwoording mee-vormend te werken, zoals eerder de kosmische wereld vormend aan het kind gestalte gaf. Later komt daar nog een nieuw element bij. Je zou kunnen zeggen: het kind kan nu de bespeler van zijn eigen instrument worden. Het is het kenmerk van de derde levensfase van het kind, van het veertiende tot het eenentwintigste levensjaarIn deze periode staat het verkennen van het denken op de eerste plaats, terwijl het gevoelsmatige voor het eerst in handen van het kind komt: zo zijn alle onevenwichtigheden van de puberteit te zien als eerste eigen pogingen het eigen in­strument, – lichaam ‘.- ziel – geest, te bespelen. Natuurlijk is hier allerminst van een abrupte overgang sprake. De eerste aankondiging van deze eigen activiteit van het kind dient zich omstreeks het negende tot tiende levensjaar aan. Daar ligt de scheiding tussen naïviteit van het bespeeld worden en de realiteit van het bewustworden.

Zoeken we de relatie met de muzikale vorming van het kind, dan moet ervan uitgegaan worden dat het kind voor het negende levensjaar het muzikale nog ervaart in de sfeer van musica mundi en musica humana. Niet voor niets geeft Rudolf Steiner in het leerplan van de vrijeschool aan dat de muziek in deze tijd nog sterk bepaald dient worden door de kwint.
We  komen dan in de sfeer van de pentatonische muziek. De
penta­tonische reeks komt rechtstreeks voort uit de kwintenreeks  (zie voorbeeld) en heeft als grondkenmerk dat nog nergens in dit toonsysteem tonen voorkomen, die de muziek naar een vast punt – de grondtoon – toetrekken.

muziek 5 jpg

Ook andere muziekpedagogen hebben deze relatie tot de muziek bij het kind – zij het onvolledig – waargenomen. Willem Gehrels spreekt van de kleuterdeun die de tonen e – g – a (mi – so – la) omvat, waarmee hij een deel van de pentatonische reeks aangeeft. Zo ondergaat het kind de muziek, beleeft die als werkzame kracht in zichzelf. Het is dan ook beslist af te raden het kleine kind lichamelijk actief zelf te laten musiceren: hier­mede plaatst men de muziek juist buiten het kind, waarbij het muziek maken een fysiek-motorische aangelegenheid wordt, terwijl het juist een laatste kosmisch-geestelijke ervaring dient te zijn.

In de keuze van het muziekinstrument liggen hier de problemen. Natuurlijk kan men bijvoorbeeld zeggen: “Het bespelen van een strijkinstrument stelt hoge motorische eisen aan het kind, daarom dient men er vroeg mee te beginnen”. Toch is het veel logischer naar een veel eenvoudiger instrument te grijpen, waardoor het muzikale beleven veel intenser is. Gedacht moet dan worden aan een eenvoudige pentatonische xylofoon of een kleine pentatonische lier. Pas vanaf de eerste klas kan men dan beginnen met een heel eenvoudig blaasinstrument, liefst ook pentatonisch.

Pas na het negende levensjaar, als het kind zich meer gaat vrij­maken  van zijn kosmische verbondenheid, kan langzamerhand be­gonnen worden met het bespelen van een “echt” muziekinstrument.

Laten we afsluiten met een blik naar de toekomst. We zien in de mensheidsontwikkeling dat de materialiserende tendens, die in onze tijd een hoogtepunt beleeft, geen eindpunt kan zijn. Immers allerwegen zoekt men naar “de weg terug” naar een nieuwe verbinding met kosmische waarden, Ook voor de mens is zijn ontwikkeling allerminst afgeslo­ten, wanneer de verbinding met het geestelijk-kosmische schijnbaar verbroken is. Na het 21e levensjaar, wanneer men van volwassenheid spreekt, ligt er nog de immense taak zich opnieuw, maar nu vanuit vol bewustzijn, uiteen te zetten met de realiteiten van de kosmische wereld. Voor sommigen zal dat een bewuste afwijzing inhouden, anderen vinden nieuwe wegen.

Rudolf Steiner heeft in de antroposofie zo’n nieuwe weg aangegeven. Zo’n weg wordt des te gemakkelijker betreden, wanneer het spanningsveld tussen fysieke, etherische en astrale aspecten niet zo verhard is dat verdere ontwikke­ling onmogelijk is.
.

Muziekalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

Opspattend grind  [7]  [10]   [24]

.

621-570

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.