.
Bewerking van opvattingen van Melly Uyldert
.
HET GANZENBORD
.
Toen men wellicht niet meer wist wat voor diepe inhoud dit spel heeft, kondigde men een nieuwe uitgave aan als ’het nieuw vermakelijk ganzenspel’.
Toen men zich weer wat meer begon te bezinnen op oude waarden, heette het ’Oud-Hollands ganzenbord’.
Maar hoe ook aangediend, het ganzenbord is een spel van alle tijden.
Want we hebben te maken met de ontwikkelingsweg van de mensenziel en tegelijkertijd de gang van het menselijk leven. De eenvoudige mens herkent het laatste alleen – de beschouwende wordt getroffen door de juistheid van de zinnebeelden van wat er met de ziel gebeurt.
Hier ligt voor ons de spiraalvormige levensweg, met de kansen die men benutten kan, de verleidingen, waarvoor men vatbaar is: de kinderlijke mens, die zich graag onttrekken zou aan zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, die zich in zijn onmondigheid laat beschermen door een Moederkerk, een vadertje Staat, moet toch eenmaal over de brug komen om deel te hebben aan het werkelijke leven en innerlijk te groeien. Wie lang aarzelt, raakt achter bij zijn lotgenoten. En het bruggengeld moet men betalen als tol voor het binnentreden van het nieuwe stadium: het paradijs van het zijn als een kind, gaat verloren.
De genieter van het materiële leven wordt naar de herberg gelokt en zijn genotzucht kost hem geld of ook zijn gezondheid, terwijl hij later zijn weg vervolgt, zodat anderen hem voorbijschieten.
De gewetensvolle, moraliserende mens wacht een ander gevaar: de put van de wanhoop, van de melancholie, het ontroostbare zondebesef. Daaruit kan men zichzelf niet verlossen. De sombergestemde draait rond in zijn vicieuze cirkel, hij ziet nergens uitkomst en daardoor gaan inderdaad de kansen aan hem voorbij. Terwijl anderen slagen, zinkt hij dieper en dieper in zijn minderwaardigheidsgevoel, tot een helpende hand, een onbaatzuchtige liefde, hem uit zijn waan bevrijdt door zelfverloochening en plaatsvervangend lijden.
Dc rusteloze zoeker naar waarheid komt terecht in de doolhof van problemen, levensbeschouwingen en alleenzaligmakende stelsels, die hem van alle kanten aanroepen. Nu komt het erop aan, geleid door een innerlijk richtsnoer de juiste weg te kiezen en zodoende geen tijd en kracht te verspillen aan het onderzoeken van bedrieglijke zijpaden, die niet naar het middelpunt voeren. Tot men midden in de doolhof zichzelf aantreft in de spiegel om te ervaren dat zelfkennis het begin van alle wijsheid is.
De wetenschappelijk denkende mens vermijdt door zijn objectiviteit vele gevaren, maar hem dreigt de gevangenis, die hij zelf heeft opgebouwd uit logische gedachtereeksen: vooronderstellingen en systemen waarin geen plaats blijft voor God. Vernuftig gevonden en kunstig opgezet zijn deze wanen hem te dierbaar om ze op te geven en zijn ziel vindt geen uitweg, tot een ander hem verlost. Evenals bij de put blijkt ook hier hoe de mens is aangewezen op een leven in gemeenschap met de elkaar, de een de ander helpend en steunend waar hij hem in moeilijkheden aantreft, en zich zo nodig voor de ander opoffert.
De een streeft de ander voorbij en wordt later zelf weer voorbij gesneld. De ontwikkeling gaat niet bij ieder even snel: wat de een reeds weet, moet de ander nog met schade en schande leren. En terwijl de een de gelegenheid weet aan te grijpen, mist de ander zijn kansen.
Op de mystieke getallen vijf en negen, en afwisselend die, welke als som van de cijfers deze getallen opleveren (14, 18, 23, 27, 32, 36, 41, 45, 50, 54, verder 59 als 5 en 9) staat de gans, beurtelings heen en terug wijzend. Als heilbrenger voert hij ons naar een volgend stadium – maar het kan nodig zijn dat wij ons eerst een eindweegs terugtrekken, tot op het punt waar onze ontwikkeling zich werkelijk bevindt onder de uiterlijke schijn. Daar is nog noodzakelijke ervaring op te doen, die ieder voor zich zelf verzamelen moet. Vandaar de omkijkende gansjes.
Verrijkt met deze ervaringen zet men het leven voort en gaat wellicht door de dood om terug te keren met de verworvenheden, afkomstig uit de verwerking van de ervaringen. De oudere zielen komen dus ter wereld met talenten en gaven, die hen in staat stellen de eerste ontwikkelingsfasen van het leven snel achter zich te laten, immers deze betekenen voor hen slechts een herhaling, terwijl de jongere zielen ze nog moeizaam stap voor stap moeten doorworstelen. Wie vier en vijf (samen negen) gooit bij zijn eerste worp, heeft het geluk (doch een zelfverdiend geluk) dat hij meteen op nummer drie en vijftig mag gaan staan. Wie zes en drie (samen negen) werpt, komt op zes en twintig. De begaafden beginnen dus dichter bij het doel, de volmaking, dan de anderen. Het blijft echter de vraag, of zij dit doel ook eerder zullen bereiken. Want — kort daarvoor dreigt de dood. Het is slechts een bedreiging: de ene speler overwint het doodsgevaar en verovert het onvergankelijk geluk reeds in dit leven: een andere wordt door de dood verrast vóór hij het levensdoel heeft bereikt – en begint opnieuw. Hieruit spreekt duidelijk de innerlijke overtuiging van onze verre voorouders, dat het uiteindelijk geluk niet ligt in het hiernamaals waar het door ieder bereikt wordt door de poort van de dood, maar dat het hemels geluk een zielentoestand is, onafhankelijk van leven en dood.
Deze opvatting staat dus lijnrecht tegenover die, welke de aarde als een tranendal ziet, waar men maar zo spoedig mogelijk lijdzaam en braaf doorheen moet zien te komen, vervuld van een doorlopend heimwee, en de schatten van de aarde als die van een oord van ballingschap verachtend. En tegelijkertijd staat zij even lijnrecht tegenover de waardering van het aardse leven als een kans tot genieten en tot presteren, tot het spelen van een grote rol, die maar eenmaal komt – deze levenskijk die van het gehele leven een koortsachtige jacht maakt ter verkrijging van begeerde waarden, of een tomeloos genieten ‘omdat het leven maar zo kort en men maar ééns jong is!’ Het intuïtieve weten van de onsterfelijkheid van de ziel en de steeds weer nieuwe levens- en ervaringskansen op aarde, haar verleend, schonk de Ouden hun zielsrust en hun levensmoed, hun gelijkelijk thuis zijn in de gemeenschap van de levende zowel als in die van de gestorven leden van de stam. Een zielsrust en een levensmoed die wel scherp afsteken tegen de levensangst en de doodsangst van de huidige cultuurmens, die op zijn vermeende éne leven o zo zuinig moet zijn en daarom niets durft wagen en aan de grootheid van het leven voorbijgaat. Hij, wiens innerlijke blik de hemelladder heeft gezien, de spiraalgang, waarlangs de mensenziel in vele levens opklimt tot de vereniging met God, die heeft de tijd om het leven ten volle te beamen, zonder de richting naar het doel te verliezen, en zonder angst voor de dood, want op een nieuwe ronde zal hij kunnen verder gaan. Maar ook zal hij de dood niet zoeken, want daarachter lokt geen nabije hemel, maar een voortzetting van de ontwikkelingstaak op aarde, de opgave waaraan de ziel zich niet kan onttrekken.
Hoe dichter bij het einddoel, hoe moeilijker de weg wordt. Wie, begerig naar de prijs, te hoog gooien, moeten terug en komen misschien op de dood, zoals zij, die in kloosters het werkelijke leven met zijn ervaringskansen ontvluchten, om het heil eerder te grijpen dan de anderen, door versnellende oefeningen en methoden, en in hun verbeeldingen zichzelf bedriegen, terwijl hun eigenlijke ontwikkeling tot stilstand is gekomen. Maar wie, berustend in het besef dat hij ook deel is van een geestelijke wereld, zijn lot volgt, zijn tol betalend aan de ervaringen van het leven, komt schijnbaar arm, maar op de juiste tijd, aan het eindpunt van de reis. Hij wint — en wat hij gaf als levensinzet en als prijs voor verworven levenswijsheid, dat ontvangt hij daarbij terug. En door zijn beëindiging van het spel verlost hij allen, elk uit zijn eigen nood: de heilige, de heilbrenger, verlost de gemeenschap. Wat ligt er een diepe wijsheid in dit eenvoudig spel. Wat een rijkdom lag er in het onbewuste van de mens die het spel ‘bedacht’; wat een wijsheid aangaande de levensgang van de ziel door de bestaansgebieden van het heelal bezaten de zieners, die hem leidden.
Als een geheime boodschap komen de zinnebeelden uit die oertijd in runen en oeleborden, in het oude ganzenspel, tot ons. Opdat wij de boodschap zullen verstaan en haar zin herstellen in de eer die er aan toekomt. Het ganzenbord behoort tot ons volksbezit – laten wij het hoeden voor verbastering, er lering uit trekken en deze doorgeven aan het nieuwe geslacht. Opdat dit zal opgroeien in zielsrust en levensbeaming, zonder vrees voor de dood – vreugdevol de taak vervullend die door het hart gekend wordt!
Een soortgelijk artikel
Spel: alle artikelen
Meer symboliek in bijv. de sprookjes
.
2622
.
.
.
.
.
.