VRIJESCHOOL – Spel (8-1-1)

.

Bert Voorhoeve, Jonas 8/9, 18-12-1981
.

Het ganzenbordspel als beeld van de werkelijkheid
.

Het is oudejaarsavond. De dobbelstenen rollen. Er wordt 12 gegooid. ‘Hoera, op een gans, dus ik mag nog eens 12 vooruit!’ Dan klinkt opeens teleurgesteld: ‘Ik ben dood, ik moet opnieuw beginnen’.
Een ander is opge­lucht omdat hij verlost is uit een situatie waarin hij gevangen zat en zelf dool ik door het doolhof op zoek naar de uitgang. Zo golft het spel heen en weer tussen blijdschap en teneergeslagen zijn, voorspoed en tegenslag, kwaadheid en berusting, opgewonden zijn en geen zin meer hebben. Ervaringen en gevoelens die we goed kennen van het afgelopen jaar. Het lot bepaalt de weg die we van het begin naar het eind, van 1 naar 63, afleggen. Hoé we die weg afleggen, hangt af van de manier waarop we reageren op datgene wat op onze weg komt. Met val­len en opstaan komen we tenslotte allemaal aan het eindpunt van het spel. En we beleven dat het einde een nieuw begin is.

Als je wat verder nadenkt over hetgeen je in het ganzenbordspel kunt ervaren, dan blijkt dat je in het spel allerlei elementen tegenkomt, die je in je eigen levensloop kunt ont­dekken en ook in het verloop van een dag, een week, een jaar, een levensfase. In het spel ga je een weg, samen met anderen, je bent af­hankelijk van elkaar. Je ontmoet weerstan­den die je moet overwinnen, hulp en tegen­slag. Het ene moment ga je langzaam vooruit, een ander moment ineens heel snel om dan weer teruggeworpen te worden. Je voelt dan verzet tegen je lot; waarom moet mij dat overkomen, terwijl een andere speler geen enkele belemmering op z’n weg vindt?
Tijdens het spel worden we begeleid door ganzen. Ganzen zijn thuis in de elementen water, aarde en lucht. De gans is burger van twee werelden: hemel en aarde. Het is een waakzame vogel; ganzen hoeden is niet een­voudig – de dieren hebben de neiging alle kanten op te vliegen. Je kunt het ganzen­bordspel ervaren als een beeld van de werke­lijkheid. Je kunt aan het spel ‘vragen stellen’; wat is de wijsheid die verborgen is in je beel­dentaal? En welke vragen stelt het
ganzen­bordspel aan mij, wat roepen de beelden in mij op? Wat hebben ze mij te zeggen over het jaar dat achter mij ligt? Wat heeft de brug mij te zeggen, durf ik het onbekende aan de andere oever tegemoet te treden? Wie tref ik in de herberg aan, wat zoek ik in de herberg, nieuwe kracht of ver­getelheid? Geeft de put mij water of staat hij droog en val ik erin? Verdwaal ik in het dool­hof of heb ik een goede gids? Zit ik in me­zelf, een levensfase of situatie gevangen of ben ik innerlijk vrij? Leef ik met de dood als mijn “reiskameraad’ of heb ik hem buitenge­sloten en doe ik net of hij niet bestaat? Is het einde van het spel het einde van de reis of het begin van een nieuwe reis met nieuwe ervaringen, nieuwe vragen, raadsels en opga­ven?

Je kunt het antwoord op deze vragen alleen vinden door op weg te gaan, de dobbelstenen van het lot te gooien en de brug over te gaan die je aan de andere oever brengt, waar je weg verder gaat.

De brug

De brug kan een wonder van techniek en bouwkunst zijn, zoals de Zeelandbrug of de Van Brienenoordbrug, het kan een ophaal­brug zijn of een wiebelende plank over een sloot, het kan een brug zijn over een rots­kloof of de ophaalbrug van een middeleeuw­se burcht. Hoe groots of hoe simpel een brug ook is, het is altijd een verbinding tussen twee oevers van een rivier, kanaal, gracht of de rotsen van een kloof. Door middel van de brug kun je andere mensen bereiken, kun je met elkaar in contact komen. Bruggen worden vaak gebouwd, uitgaande van beide zijden van een rivier; langzaam groeien beide helften naar elkaar toe. In het midden worden de brugdelen dan aanéén ge­voegd. In ‘het midden’ kun je elkaar ontmoe­ten, tegenstellingen kun je ‘overbruggen’ door er iets tussen te bouwen. In het contact met andere mensen kun je ervaren hoe be­langrijk, maar ook hoe moeilijk dit ‘bou­wen’ is. Je moet zelf beginnen, de ander iets tegemoet te brengen in de hoop dat de ander dit ook zal doen, zodat er een raakvlak ont­staat waar je elkaar kunt ontmoeten. Je moet ‘over de brug durven komen’ om sa­men met anderen verder te kunnen gaan.

De herberg

De drie koningszonen in het sprookje van Grimm ‘De gouden vogel’, komen gedurende hun reis in een dorp waar twee herbergen staan. De ene herberg is mooi en er wordt ge­danst en gezongen, de andere herberg ziet er armoedig en haveloos uit. De twee oudste broers negeren de waarschuwing van de vos; zij vieren feest in de vrolijke herberg en ver­geten helemaal dat ze op zoek zijn naar de gouden vogel, ze vergeten het doel van hun reis. De jongste broer luistert naar de vos en in de armoedige herberg vergeet hij het doel van z’n reis niet.

Als je overgeleverd bent aan de uiterlijke om­standigheden, de uiterlijke schijn, loop je in ‘de herberg’ de kans je daarin te verliezen. Alleen vanuit een wakker bewustzijn kun je jezelf blijven en het doel van je reis in het oog houden. Aan het beeld van de herberg beleef ik: alleen als je je innerlijk versterkt kun je in de gemeenschap van mensen werke­lijk sociaal zijn. Betrokken op anderen met behoud van je eigen identiteit, de eigen opga­ven die je te vervullen hebt. Een ander beeld van de herberg staat in het Nieuwe Testament (Lukas 2): ‘En zij baarde haar zoon, de eerstgeborene en legde hem in een kribbe omdat er in de herberg geen plaats voor hen was’. Je kunt de herberg ook zien als een beeld van je innerlijk. Is er plaats in ‘mijn herberg’ voor de geboorte van het Jezuskind? Of ben ik zo vol van mijn dage­lijkse indrukken, is het zo druk in mij ‘van kelder tot zolder’, ben ik zo ‘bezet’, dat er geen plaats meer is?

Als ik het afgelopen jaar beschouw dan valt het me op hoe sterk de uiterlijke indrukken vaak overheersen en hoe moeilijk het is je niet voortdurend te laten ‘bezetten’. Het is steeds weer een gevecht om innerlijke ruimte vrij te maken voor datgene (diegene) dat je er zélf in binnen wilt gaan.

De put

Heel intensief heb ik de put ervaren tijdens een werkkamp op het eiland Kythera in Griekenland. We groeven een waterput voor de plaatselijke bevolking. Om de beurt daal­den we aan een touw in de put af om die­per te graven. De stenen werden in manden omhoog gehesen. Ondanks alle inspanning vonden we geen water. Je hebt dan letterlijk het gevoel in de put te zitten. Je staat in een ruimte waarin je je nauwelijks kunt bewegen en boven je zie je een kleine cirkel licht, waar degene vandaan zal komen, die je komt aflossen, die je ‘uit de put komt helpen’. De put of de bron is de plaats waar je water kunt halen. Je kunt er water putten dat le­ven mogelijk maakt, maar je kunt ook bij een opgedroogde put komen, zodat je dorst moet lijden en je kunt ook in de put vallen. Het beeld van de put komt in diverse sprook­jes voor.

Op jezelf teruggeworpen worden, kan je ogen juist openen voor jezelf en voor de wereld. Maar je kunt je ook, uit een gevoel van machteloosheid, helemaal afsluiten. En dan is het een geluk als je iemand ontmoet, die je uit de put kan helpen. Het beeld van de put kan ons ook zeggen: zorg er voor dat de bron in jezelf niet opdroogt, zorg er voor dat je levend water uit die bron kunt schep­pen.

Het doolhof

In de speeltuin bij de Julianatoren in Apel­doorn heb ik als kind voor het eerst het dool­hof beleefd. Als je er in zat kwam je er moei­lijk weer uit. In de heggen zaten overal gaten waar kinderen doorheen gekropen waren, die de uitgang niet meer konden vinden. Maar als je bovenop de toren stond keek je op het doolhof neer. Je zag dan al die mensen dolen en je zag hoe ze moesten lopen, terwijl ze zelf de weg niet vonden. Je kunt ook het gevoel hebben in een dool­hof te zitten. Soms denk je: nu zit ik op de goede weg, maar die loopt dan toch weer dood en je moet terug om een andere weg te proberen. Je staat voor de vraag: hoe kom ik in de goede richting. Wat is de zin, het doel van mijn leven, wat is mijn opgave, is er een gids die me kan helpen bij het zoeken van de weg? Wat is de rode draad in mijn leven, wat is mijn levensmotief?

Het vinden van deze rode draad kan je hel­pen om uit het doolhof te komen. En door ‘op de toren’ te gaan staan en bijvoorbeeld op het eind van het jaar wat afstand te nemen, naar beneden te kijken op je doolhof, kun je verbanden en samenhangen ontdek­ken, die je niet zou zien als je steeds maar heen en weer blijft dolen.

De gevangenis

In ‘de gevangenis’ moeten we drie beurten overslaan. We hebben tijd om ons te bezin­nen. Hoe staat het met mijn vrijheid, waar ben ik een gevangene van, hoe komt het dat ik van de buitenwereld ben afgesloten? Zit ik gevangen in uiterlijke zekerheden, vooroor­delen, angsten, hartstochten, vroegere levens­fasen? Heb ik zelf mijn eenzame planeet geformeerd?
De Saint Exupéry geeft in zijn boekje ‘De kleine prins’ een beeld van mensen die gevan­gen zitten op hun eigen “planeet’. Zij zijn ge­vangen in ijdelheid, macht, intellectualisme, hebzucht, verslaving en automatisme. Deze planeetbewoners houden me een spiegel voor waar ik wakker aan kan worden. ‘Grote men­sen zijn toch wel heel, héél wonderlijk’, zegt de kleine prins, iedere keer als hij een pla­neet verlaat. Ik hoop de kleine prins vaak te ontmoeten, want door zijn ontwapenende vragen, word ik verlost uit mijn gevangen­schap. Ook het samen met anderen of een ander zoeken naar inzicht in je situatie kan je de sleutel in handen geven om de deur te openen die je weg had afgesloten.

De dood

De dood staat niet aan het einde van de weg van het ganzenbord. Het is alsof het spel wil zeggen: “Je moet de dood tijdens het leven ontmoeten, de dood is je reiskameraad, je moet leren leven mét de dood.’

Ontwikkeling houdt in dat alleen door het afsterven van het oude, nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt. In je leven kun je tijden doormaken waarin je het gevoel hebt: alles wat ik tot nu toe gedaan heb heeft geen levenskracht meer, leidt naar een eindpunt. Het moet sterven, omgevormd worden. In die worsteling met het oude dat geen kracht meer heeft en het nieuwe dat je nog geen vorm kunt geven, kunnen ineens kiemen ontstaan die iets nieuws mogelijk maken Het beeld van de graankorrel komt tot leven: alleen door te sterven in de aarde kan de graankor­rel vrucht dragen. Het oude moet sterven om iets nieuws mogelijk te maken. Dat geldt voor ons leven, maar ook voor een dag, een week, een jaar. Ook het oude jaar moet sterven en de manier waarop je je los­maakt, terugblikt, afscheid neemt is mede van invloed op het nieuwe jaar dat geboren wil worden uit het oude.
Zoals Niels Holgerson ‘betoverd’ met de gan­zen de wereld in trok en na een lange reis weer mens wordt, zo geeft het ganzenbord­spel een beeld van een ontwikkelingsweg, die je alleen tot een goed einde kunt brengen als je de beproevingen, de weerstanden op je weg tegemoet durft te treden. Op het eind van zijn reis met de ganzen, op het moment dat zijn geliefde gans door z’n vader geslacht dreigt te worden, overwint Niels Holgerson zichzelf en durft hij zich te laten zien zo klein als hij is en juist daardoor wordt z’n be­tovering verbroken.

In het spel worden zes fasen van beproeving gevolgd door een zevende fase: einde en nieuw begin. En wat we op het eind ver­gaard hebben kunnen we weer gebrui­ken voor de volgende ronde van het spel. We doen in het ganzenbord­spel zeven sprongen, zeven stappen langs de spiraal naar binnen. Brug, herberg, put, doolhof, gevange­nis en dood zijn de zes stappen die voorafgaan aan de zevende. En na de zevende stap kun­nen we weer opnieuw be­ginnen, nieuwe ervaringen opdoen, nieuwe dingen leren, nieuwe inzich­ten verwerven op onze weg naar menswording.

.

Een soortgelijk artikel

Spel: alle artikelen

Meer symboliek in bijv. de sprookjes

.

609-559

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.