.
Enkele gedachten bij blz. 162/163 in de vertaling van 1993.
.
ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE
.
luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].
De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA 295) [3]
In deze voordracht benadrukt Steiner dat de geest van het kind in zijn eerste jaren nog niet volledig bezit van hem heeft genomen. Deze is nog rondom hem:
Zie [11-1]
OVER HET ‘IK’ VAN HET KIND
Blz. 162:
Das Kind ist mit seinem Geistig-Seelischen, mit seinem schlafenden Geiste und mit seiner träumenden Seele außerhalb des Kopfes.
Het kind is met zijn geest en ziel, die slapen, respectievelijk dromen, buiten het hoofd.
In vele voordrachten komt dit aan bod.
En altijd weer met een net andere invalshoek of in een iets ander verband waarmee weer nieuwe gezichtspunten worden aangedragen.
Daar waar het gaat om zaken die – ik althans – niet kan waarnemen, kom je iets losser te staan van wat veel directer te beleven is. Concreet: we zien dat het jonge kind een nabootser is. Dat het nabootst omdat het dat in de geestelijke wereld gewend was bij de hogere wezens en dat hij deze gewoonte meebrengt naar de hogere wezens die nu op aarde rondom hem zijn, – de ouder(s)/verzorger(s) is – voor mij – een prachtige gedachte, maar concreet maken kan ik hem niet.
En naast een prachtige gedachte ook een oproep die hoe dan ook vraagt naar hoe je met het kind in opvoedkundig perspectief, wil omgaan.
GA 127 blz. 86/87
Betrachten wir den Erdenmenschen als solchen, können wir sagen, der eigentliche Mittelpunkt seines Wesens, das Zentrale in ihm ist die Ich-Natur. Aber da muß es uns auffallen, daß dieses Ich in den
verschiedenen Perioden unseres gegenwärtigen Lebens doch in verschiedener Art mit uns verbunden ist, nicht immer in der gleichen Weise. Wir müssen uns überhaupt vorhalten, daß die verschiedenen Wesensglieder noch nicht gekannt werden, wenn wir nur wissen, daß der Mensch aus physischem, ätherischem, Astralleib und Ich besteht. Sehen wir nun, in welcher verschiedenen Weise diese Glieder miteinander verbunden sein können, sowohl in den verschiedenen Epochen der Menschheitsentwicklung wie auch im einzelnen Leben des Menschen.
Betrachten wir zunächst das Kind. Wir wissen, daß es verhältnismäßig spät lernt, zu sich «Ich» zu sagen. Das ist sehr bezeichnend. Wenn auch eine heutige Psychologie, die Wissenschaft sein will, das nicht begreift, ist es doch tief bezeichnend, weil das Kind zu der Vorstellung, zu dem inneren Erlebnis des Ich verhältnismäßig spät kommt.
Als we naar de aardse mens kijken, kunnen we zeggen dat het eigenlijke middelpunt van zijn wezen, zijn kern, zijn Ik-natuur is.
Maar dan moet ons opvallen dat dit Ik in de verschillende fasen van ons leven nu, op een verschillende manier met ons verbonden is, niet steeds op dezelfde.
En ook hier de ‘waarschuwing’ dat iets weten van de wezensdelen, nog niets zegt:
We moeten goed voor ogen houden dat je de verschillende wezensdelen nog niet kent, wanneer we alleen maar weten dat de mens uit fysiek lichaam, ether- en astraallijf en Ik bestaat.
En laten we nu eens kijken hoe verschillende deze wezensdelen met elkaar verbonden kunnen zijn, én in de verschillende fasen van de mensheidsontwikkeling én in het individuele leven van de mens.
Laten we eerst eens naar het leven van een kind kijken. We weten dat het betrekkelijk laat ‘Ik’ leert zeggen. Dat betekent écht wat. Ook al begrijpt een huidige psychologie die wetenschappelijk wil zijn, dit niet, heeft het toch een diepe betekenis dat het kind betrekkelijk laat tot de voorstelling komt van het innerlijke beleven van zijn Ik.
Het zou zo maar kunnen dat de gemiddelde leeftijd van het Ik-zeggen al wel iets eerder ligt dan toen Steiner dit in 1911 zei.
Dat zou enerzijds kunnen liggen aan het feit dat veel kinderen sneller ‘wakker’ zijn dan toen – waarbij het misschien ook wel zo is dat ze door hun veel jachtigere en drukkere, lawaaierige omgeving vroeger wakker gemaakt worden.
Anderzijds is er ook het gezichtspunt dat het kind de bewustzijnsfasen van de mensheid kort herhaalt. Als dit mensheidsbewustzijn voortschrijdt – en dat doet het – moet ook het kind in dezelfde tijd meer herhalen, wat betekent dat de herhaalmomenten of korter worden of vroeger moeten beginnen.
Ik ben me ervan bewust dat deze gedachte nog veel meer onderbouwd zou moeten worden.
In den ersten Lebensjahren, ja bis zu drei oder dreieinhalb Jahren, hat das Kind, auch wenn es uns hie und da das Wort Ich nachplappert, noch kein richtiges Ich-Erlebnis. Da können Sie ein Buch finden, «Die Seele deines Kindes», von Heinrich Lhotzky, in dem der kuriose Satz steht, daß das Kind früher denken lernt als reden. Das ist Unsinn, weil das Kind am Reden das Denken lernt. Der geisteswissenschaftlich Strebende muß vorsichtig werden gegenüber dem, was heute als Wissenschaft auftritt. Das Kind lernt erst so recht im Ich leben, vom Ich zu wissen, etwa nach dem dritten Jahr.
Es hängt damit noch etwas anderes zusammen, nämlich daß wir uns im normalen Bewußtsein – also nicht im höheren, hellseherischen Bewußtsein – gar nicht hinter einen bestimmten Zeitpunkt unseres Lebens zurückerinnern. Denken Sie nach, wenn Sie zurückforschen, werden Sie erkennen, daß die Erinnerung einmal abreißt. Sie reicht nicht bis zur Geburt. Man kann manchmal das, was einem erzählt wird, verwechseln mit dem, was man selber erlebt hat, aber der Faden reißt ungefähr an derselben Stelle ab, wo das Ich-Erlebnis auftritt. Als kleines Kind hat man es nicht, man bekommt es erst, und dann fängt die dunkelste Erinnerung an.
Nun fragen wir uns: Wenn das Ich-Erlebnis in den ersten drei Jahren nicht da war, war da auch das Ich nicht da im Kinde? – Man muß unterscheiden, ob wir von dem, was in uns ist, etwas wissen, oder ob es
In de eerste drie levensjaren, zelfs tot drieënhalf jaar heeft het kind, ook al zegt het af en toe het woordje ‘Ik’ na, nog geen echt Ik-beleven. Nu kan je een boek vinden ‘De ziel van je kind’, van Heinrich Lhotzky en daar staat een opmerkelijke zin in, dat het kind eerder keert denken dan spreken. Dat is onzin, omdat het kind door het spreken leert denken. Wie naar geesteswetenschap streeft moet voorzichtig worden bij wat er in de huidige wetenschap naar voren komt. Het kind leert pas echt met zijn Ik te leven, van zijn Ik iets te weten, zo ongeveer na het derde jaar.
Daar hangt nog iets anders mee samen: namelijk dat wij ons bij normaal bewustzijn – dus niet bij het hogere, helderziende bewustzijn – zeker ons niet iets kunnen herinneren wat vóór een bepaald tijdstip in ons leven ligt. Bedenk toch, als je met je onderzoek teruggaat in de tijd, dat je moet toegeven dat de herinnering ergens stopt. Die gaat niet terug tot de geboorte. Je kan soms, wat iemand verteld wordt, verwisselen met wat je zelf hebt beleefd, maar de draad breekt ongeveer af op de plaats waar het Ik-beleven begint. Als klein kind heb je het niet, je krijgt het langzamerhand en dan begint de herinnering te verduisteren.
Nu zouden we ons kunnen afvragen: als de Ik-beleving er in de eerste drie jaren niet was, was dan ook het Ik niet in het kind aanwezig. We moeten onderscheiden of wij van wat er in ons zit, iets weten of dat het
Blz. 88
ohne unser Wissen in uns ist. Das Ich ist im Kinde, nur weiß es nichts davon, so wie der Mensch im Schlaf mit dem Ich verbunden ist, aber nichts davon weiß. Es ist, daß wir von etwas wissen, nicht maßgebend dafür, daß etwas da ist. Wir müssen sagen: Das Ich ist da, aber es ist nicht bewußt beim Kinde.
Wie ist es denn mit dem Ich? – Ja, das hat seine eigene Bewandtnis. Wenn Sie das menschliche Gehirn rein physisch untersuchen würden, so würden Sie sehen, daß das Gehirn nach der Geburt im Verhältnis zur späteren Gestalt ziemlich unvollkommen aussieht. Manche von den feinen Windungen müssen erst später ausgestaltet, müssen erst in den nächsten Jahren plastisch ausziseliert werden. Das macht das Ich beim Menschen, und weil es das zu tun hat, deshalb kann es nicht zum Bewußtsein kommen. Es hat das Gehirn auszubilden als etwas anderes, in feinerer Gestalt so, daß es später denken kann. Das Ich ist sehr arbeitsam in den ersten Jahren.
zonder dat wij het weten in ons aanwezig is. Het Ik is in het kind aanwezig, maar het heeft daar geen weet van, net zoals de mens die slaapt met zijn Ik is verbonden, maar daar geen weet van heeft. Of wij van iets weten of het er is, is niet maatgevend voor dat het er is. We moeten zeggen: het Ik is er, maar bij het kind is het niet bewust.
Hoe zit het dan met dit Ik? Dat heeft zo zijn eigen leven. Wanneer je het fysieke brein puur fysiek zou onderzoeken, dan zou je zien dat de hersenen na de geboorte in verhouding tot de latere vorm er nog tamelijk onvolledig uitzien. Veel van de fijnere windingen moeten later, pas in de volgende jaren plastisch gevormd worden. Dat doet het Ik bij de mens en omdat het dat moet doen, kan het niet tot bewustzijn komen. Het moet de hersenen vormen tot iets anders, in een verfijnde vorm, zodat het later kan denken. Het Ik is de eerste jaren heel actief.
Wenn nun dieses Ich bewußt wird, dann könnten wir vergeblich an dieses Ich die Frage stellen: Wie hast du es gemacht, daß du dieses Gehirn so kunstvoll ausgebaut hast? – Sie werden gestehen, daß das Ich im ganzen Leben zwischen Geburt und Tod nicht zu einem solchen Bewußtsein kommt, wie es das Gehirn herausgestaltet. Dennoch können wir uns diese Frage stellen. Und da erhalten wir die Antwort, daß das Ich bei seiner Tätigkeit unter der Anleitung der Wesenheiten der höheren Hierarchien steht. Wenn wir einen kindlichen Menschen vor uns haben und ihn hellseherisch betrachten, so ist sein Ich als Ich-Aura wohl da, aber von dieser Ich-Aura gehen die Strömungen zu den höheren Hierarchien, zu den Engeln, Erzengeln und so weiter, und herein strömen die Kräfte der Hierarchien. Wenn daher im naiven Bewußtsein gesagt wird, das Kind ist von einem Engel beschützt, so ist dies eine sehr reale Wahrheit. Später hört dieser engere Zusammenschluß auf: das Ich erlebt sich mehr in den Nerven und kann seiner selbst bewußt werden. Es ist das eine Art Abschnürung. So haben wir im kindlichen Menschen eine Art «Telephonverbindung», indem das Ich sich fortsetzt in die göttlich-geistigen Hierarchien. Wir müssen geisteswissenschaftliche Aussprüche ernst nehmen. Ich habe einmal gesagt: Der Weiseste kann von einem Kinde viel lernen. – Er kann
Wanneer het Ik nu bewust wordt, dan stellen we aan het Ik tevergeefs de vraag: hoe heb je deze hersenen zo kunstig uitgebouwd? Je zal openlijk moeten toegeven dat het Ik in het hele leven tussen geboorte en dood niet tot een dergelijk bewustzijn komt van hoe het de hersenen vormt. En toch kunnen we die vraag wel stellen. En dan krijgen we het antwoord dat het Ik bij zijn activiteit onder leiding van wezens van de hogere hiërarchieën staat. Wanneer we een mens als kind voor ons hebben en hem helderziend bekijken, dan is zijn Ik als Ik-aura zeker aanwezig, maar vanuit dit Ik-aura gaan stromen naar de hogere hiërarchieën, naar de engelen, aartsengelen enz. en in het Ik stromen de krachten van de hiërarchieën. Wanneer het naïeve bewustzijn zegt, dat het kind door zijn engel beschermd wordt, dan is dit een zeer reële waarheid. Later houdt dit één zijn op: het Ik ervaart zich meer in de zenuwen en kan zichzelf bewust worden. Dat is een vorm van afgesneden worden. Zo hebben we in de mens als kind een soort ‘telefoonverbinding’ wanneer het Ik zich uitbreidt tot aan de goddelijk-geestelijke hiërarchieën. We moeten geesteswetenschappelijke uitspraken serieus nemen. Ik heb eens gezegd: ‘De grootste wijze kan nog veel van een kind leren’. Hij kan
Blz. 89
auch aus dem Grunde viel vom Kinde lernen, weil er nicht bloß das Kind selber zu sehen braucht, er sieht auch durch dieses in die geistige Welt hinein, denn das Kind hat den «Telephonanschluß» zur geistigen Welt, der später durchschnitten wird. So daß wir in den ersten drei Jahren ein ganz anderes Wesen vor uns haben im Menschen als später. Wir haben ein kindliches Ich, das plastisch arbeitet unter der Anleitung der Wesen der höheren Hierarchien an der Ausgestaltung der menschlichen Denkwerkzeuge. Dann geht es da hinein, kann aber nicht mehr daran arbeiten. Es müssen dann die menschlichen Denkwerkzeuge schon ausgestaltet sein. Sie können sich wohl weiter entwickeln, aber das Ich kann nicht mehr daran arbeiten.
Wir können also schlechtweg den Menschen trennen in den Menschen, der in den ersten dreieinhalb Jahren vor uns steht, und in den übrigen Menschen.
ook daarom veel leren van het kind, omdat hij niet alleen het kind zelf hoeft te zien, hij kijkt via hem in de geestelijke wereld, want het kind heeft de ‘telefoonaansluiting’ naar de geestelijke wereld die later doorgesneden wordt. Zodat we in de eerste drie jaren in de men een heel ander wezen voor ons hebben dan later. We hebben een kinderlijk Ik, dat onder leiding van de wezens van de hogere hiërarchieën plastisch werkzaam is aan het menselijk instrument om te denken. Dan gaat het daarin, maar dan kan het er niet meer aan werken. Dan moet het instrument om te denken klaar zijn. Dat kan zich wel verder ontwikkelen, maar het Ik kan daaraan niet meer meedoen. We kunnen dus ruwweg een scheiding aanbrengen tussen de mens die we in de eerste drie en een half jaar bij ons hebben en die andere mens daarna.
GA 127/86
Niet vertaald
.
*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner
[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven
Algemene menskunde: voordracht 11 – alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
Rudolf Seiner: alle artikelen op deze blog
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
.
2434
.