VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 4 (4-4)

.

Enkele gedachten bij blz. 76 t/m 79 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

BIJ HET KIND GAAT HET OM EEN HEEL ANDERE MANIER VAN HANDELEN

Nadat Steiner erop heeft gewezen dat er een bepaalde tendens bestond om kinderen zichzelf te laten opvoeden en dat m.n. in socialistische kringen men vond dat de kinderen op dezelfde manier met elkaar zouden moeten omgaan als volwassenen dat doen, volgt er een scherpe afwijzing van deze opvattingen:

blz. 77  vert. 76

Das aber ist das Falscheste, was man in der Erziehung tun kann.

Maar dat is de grootste fout die men in de opvoeding kan maken.

En het waarom daarvan is m.i. een basiskenmerk van het vrijeschoolonderwijs te noemen:

Man muß sich bewußt sein dessen, daß das Kind noch etwas ganz anderes an Seelenkräften und auch an Körperkräften zu entwickeln hat, als die Erwachsenen im Wechselverkehr mit- einander zu entwickeln haben. Also auf das, was tief unten in der Seele sitzt, muß die Erziehung und der Unterricht eingehen können; sonst kommt man nicht weiter.

Men moet zich ervan bewust zijn dat het kind nog heel andere zielenkrachten en lichamelijke vermogens moet ontwikkelen dan de volwassenen in de omgang met elkaar. Daarom moeten opvoeding en onderwijs kunnen ingaan op hetgeen zich diep in de ziel afspeelt. Anders komen we niet verder.

En in het kader van deze voordracht die over ‘de wil’ gaat, is de logische conclusie natuurlijk:

Was vom Unterricht und von der Erziehung wirkt auf die Willensnatur des Menschen? 

Welke aspecten van het onderwijs en van de opvoeding werken in op het wilsleven van de mens?

HOE WERKEN OPVOEDING EN ONDERWIJS OP DE WIL

In dit laatste deel van de voordracht geeft Steiner een paar zeer waardevolle gezichtspunten weer, ook vat hij wat al werd gezegd, weer op een andere manier samen of geeft er een nieuw accent aan.

Bij het lesgeven – vooral wanneer we het hebben over ‘overdracht van kennis’ – wordt de wil gebruikt om de gedachtegang(en), gedachtesprongen te kunnen volgen. 
Dit gebeurt simpelweg als we denken: we knopen de ene gedachte aan de andere. Die activiteit schaarde Steiner ook onder de wil.
Bij overdracht van kennis wordt juist die activiteit ingeschakeld om al bestaande gedachten over te brengen op kinderen die deze dan moeten ‘volgen’. Het is een aansporing iets ouds – de al gedachte gedachten – NA te denken. In wezen hebben we dus te maken met iets ouds waarvoor we de wil inschakelen. Dat noemt Steiner hier ‘hoogbejaarde wil – wil op leeftijd:

Alles Intellektuelle ist schon greisenhafter Wille, ist schon der Wille im Alter. Also alle gewöhnliche Unterweisung im verstandesmäßigen Sinne, alle gewöhnliche Ermahnung, alles, was für die Erziehung in Begriffe gefaßt wird, wirkt in dem Alter, das für die Erziehung in Betracht kommt, noch gar nicht auf das Kind. 

Al het intellectuele is in feite al hoogbejaarde wil – wil op leeftijd . Daarom heeft al het gewone, verstandelijke onderwijs, alle gewone vermaningen – alles wat voor de opvoeding in begrippen vervat is – nog volstrekt geen invloed op het kind in de leeftijd dat het opgevoed wordt.

INTELLECTUEEL ONDERWIJS

Op verschillende video’s wordt de methode ‘Zo leer je kinderen lezen en spellen’ uitgelegd.
Er zijn ook opnames van klassensituaties waarin – in dit geval – een juf de letters aanleert. Op deze video (tijd 4.44) gaat zij een nieuwe letter aanleren. nl. de r (uiteraard zegt ze geen ‘er’, maar ‘rrrrrr’. )
Ze heeft de letter op een kaartje staan dat ze aan de kinderen laat zien. Ze vertelt meteen welke letter het is. 
Vergeleken met het aanleren van de letters op de vrijeschool, is dit een hemelsbreed verschil.

In de vrijeschoolklas is er van te voren – meestal een dag eerder – een verhaal, dikwijls een sprookje, verteld waarin bv. een reus voorkomt. Deze reus nu, wordt door de kinderen de andere dag geschilderd en/of getekend, met zijn dikke buik (naar rechts) vooruit. Hij loopt, wat duidelijk te zien is aan zijn been met de grote laars. Deze reus staat een tijdje op het bord en op zeker ogenblik wordt deze met de kinderen zodanig bekeken dat ze er a.h.w. naar toegebracht worden met aandacht ‘reus’ uit te spreken. En dan uitgenodigd te zoeken naar de klank die helemaal vooraan klinkt. Voor sommige kinderen is dat nog ‘reu’, maar uiteindelijk komt iedereen zover dat de ‘rrrr’ aan het begin gehoord wordt. De kinderen wordt gevraagd meer woorden te zoeken die met deze ‘reusklank’, deze ‘rrrrrr’ beginnen.

Het dappere snijdertje

Hier zijn talloze voorbeelden van hoe de klanken in de vorm van beeld, als hoofdlettervorm zijn ontstaan.

Meer daarover: zie schrijven alle artikelen.

Vervolgens wordt het voor de kinderen duidelijk dat je natuurlijk niet iedere keer wanneer je deze ‘R’ moet schijven, daar een hele tekening bij kan maken. Maar er is wel wat van die reus overgebleven: zijn rug, zijn buik en zijn been: R.
Met verschillende rijmpjes waarin de ‘r’ veelvuldig voorkomt, wordt de klank geoefend; op de versjes wordt bewogen, kortom: de R is even het stralende middelpunt.
In het vak euritmie komen de klanken – dus ook deze R – uitgebreid aan bod in ‘beweeglijke verbeelding’ waarbij het hele kind – niet alleen maar even het bewegen van twee vingerkootjes – wordt aangesproken. 

De spanning bij het verhaal, het schilderen en tekenen, het langzaam ontdekken van wat je weten moet, is de weg van het gevoel, via de wil, naar het kennen.

Deze weg ontbreekt bij de methode Schraven (ZLKSL) volledig en is met de manier van aanbieden: ‘kijk, dit is’ of  ‘die heet de’ de methode van directe begripsvorming, en met het ‘zeg maar na’, de methode van de reflectie op wat net heeft geklonken, m.a.w. de methode doet sterk een beroep op het voorstellingsleven, i.p.v. op het gevoels/wilsleven. M.a.w.: de hoogbejaarde wil staat op de voorgrond.

De juf op de videodemonstratie maakt bij de ‘r’ wél een gebaar: met de bovenste kootjes van haar vinger brengt ze de ronde vorm van de ‘r’ onder de aandacht van de kinderen die graag – immers: beweging – met haar meedoen. 
In vergelijking met de vrijeschoolmethode is het bewegen heel summier en vrijwel fantasieloos. En, moet meteen resulteren in een voorstelling: ‘leg hem maar neer en kijk naar welke kant het haakje opgaat.’

En dan is ook voor vrijeschoolleerkrachten het gezichtspunt over de klassikale opstelling belangrijk. Want in de foutieve opstelling gaat het ook fout. 
‘Goed gedaan, allemaal’, zegt de juf. Maar het kind aan de rechterkant, tweede van onder, spiegelt zijn overbuurman die het wél goed doet, en dus gaat bij hem het haakje naar de verkeerde kant!

blz. 78  vert.  78

Wir dürfen also nicht mit Bezug auf die Willenskultur auf das sehen, was beim intellektuellen Leben von besonderer Wichtigkeit ist. Im intellektuellen Leben rechnen wir immer darauf: man bringt einem Kinde etwas bei, und es ist um so besser, je besser es die Sache begriffen hat. Auf das einmalige Beibringen legt man den großen Wert; dann soll die Sache nur behalten, gemerkt werden. Aber was so einmal beigebracht und dann behalten werden kann, das wirkt nicht auf Gefühl und Wille, sondern auf Gefühl und Wille wirkt das, was immer wieder getan wird und was als das durch die Verhältnisse Gebotene für richtig getan angesehen wird.

Wat voor het intellectuele leven met name belangrijk is, mag dus niet als uitgangspunt dienen voor de cultivering van de wil. In het intellectuele leven redeneren we zo: men leert een kind iets en hoe beter het de kwestie heeft begreepen, hoe beter het is. Men legt de grote nadruk op het in één keer iets leren. Daarna is het een kwestie van onthouden, in het geheugen prenten. Maar wat zo, in één keer, bijgebracht en onthouden kan worden, werkt niet op het gevoel en de wil. Op het gevoel en de wil werkt dat wat steeds weer wordt gedaan en wat wordt beschouwd als een juiste daad, die door de omstandigheden geboden is.

In deze voordracht die over de wil gaat, heeft Steiner meteen in het begin ook het gevoel weer gekarakteriseerd: 

GEVOEL EN WIL

blz. 64     vert. 64

Was ist denn eigentlich ein Gefühl? Ein Gefühl ist mit dem Willen sehr verwandt. Wille ist, ich möchte sagen, nur das ausgeführte Gefühl, und das Gefühl ist der zurückgehaltene Wille. Der Wille, der sich noch nicht wirklich äußert, der in der Seele zurückbleibt, das ist das Gefühl; ein abgesturnpfter Wille ist das Gefühl. Daher wird man das Wesen des Gefühls auch erst dann verstehen, wenn man das Wesen des Willens durchdringt.

Wat is dan eigenlijk een gevoel? Een gevoel is zeer verwant aan de wil. Men kan zeggen dat de wil in feite het tot uitvoering gebrachte gevoel is en het gevoel de teruggehouden wil. De wil die zich nog niet werkelijk uit, die in de ziel blijft, dat is het gevoel; het gevoel is afgestompte wil.

Op blz. 77 pakt hij dit weer op:

Gefühl ist werdender, noch nicht gewordener Wille; aber im Willen lebt der ganze Mensch, so daß man auch bei dem Kinde rechnen muß mit den unterbewußten Entschlüssen. 

Gevoel is op weg wil te worden, maar is nog geen wil geworden; maar in de wil leeft de hele mens, zodat men ook bij het kind rekening moet houden met de onderbewuste besluiten. 

En met het oog op het voorbeeld dat ik hier gaf van de methode ‘ZLKSL’ geldt ook:

Hüten wir uns nur vor dem Glauben, daß wir mit allem, was wir meinen gut ausgedacht zu haben, auf den Willen des Kindes einen Einfluß haben. 

Laten we vooral niet denken, dat we met alles wat we volgens ons goed hebben uitgedacht, invloed hebben op de wil van het kind.

En ook niet:

Nicht dadurch, daß Sie dem Kinde einmal sagen, was richtig ist, können Sie den Willensimpuls zur richtigen Auswirkung bringen, ( )

Door een kind één keer te zeggen wat juist is, kunt u de wilsimpuls niet goed tot ontplooiing brengen, ( )

Het hoeft geen verrassing te zijn dat hier, waar sprake is van ‘gevoel’, dus van het ritmische systeem. het gebied is van nog eens en nog eens en weer opnieuw.
En als we werkelijk iets in onze wilsbeheersing willen krijgen – denk eens aan het bespelen van een  muziekinstrument – zullen we telkens weer moeten oefenen: herhalen en nog eens herhalen.

Dus: één keer werkt niet, wel:

( ) indem Sie heute und morgen und übermorgen etwas von dem Kinde tun lassen. 

door het kind iets te laten doen, en dan niet alleen vandaag maar ook morgen en overmorgen.

Steiner is hier niet zo concreet, want hij spreekt over:

( ) Sie lenken es hin auf irgend etwas, von dem Sie glauben, daß es das Gefühi für das Richtige im Kinde erwecken wird  ( ) 

( ) U moet het kind juist op iets richten waarvan u denkt dat het het gevoel voor het juiste in het kind zal wekken ( ) 

Dat ‘gevoel wekken’ voor ‘het juiste’ gaat niet door het kind voortdurend vermaningen en zedepreken te geven:

Das Richtige liegt gar nicht zunächst darin, daß Sie darauf ausgehen, dem Kinde Ermahnungen, Sittenregeln zu geben,

Sie müssen eine solche Handlung zur Gewohnheit erheben. 

U moet zo’n handeling tot gewoonte maken.

Nu onderscheidt Steiner nog de gewoontevorming voor het gevoel en die voor de wil:

Je mehr es bei der unbewußten Gewohnheit bleibt, um so besser ist es für die Entwickelung des Gefühls

Hoe onbewuster die gewoonte is, des te beter het voor de ontwikkelijng van het gevoel is,

MEER ONBEWUST HERHALEN CULTIVEERT HET GEVOEL

Also mehr unbewußtes Wiederholen kultiviert das Gefühl;

Dus: meer onbewust herhalen cultiveert het gevoel;

MEER BEWUST HERHALEN: DE WIL

en voor de wil:

je mehr das Kind sich bewußt wird, die Tat aus Hin- gabe in der Wiederholung zu tun, weil sie getan werden soll, weil sie getan werden muß, desto mehr erheben Sie dies zum wirklichen Willensimpuls.

hoe meer het kind zich ervan bewust wordt de handeling te doen met toewijding, steeds weer, omdat het hem opgedragen is, omdat het noodzakelijkerwijs gedaan moet worden, des te meer wordt dit tot een werkelijke wilsimpuls.

vollbewußtes Wiederholen kultiviert den eigentlichen Willensimpuls, denn dadurch wird die Entschlußkraft erhöht.

herhalen bij vol bewustzijn cultiveert de eigenlijke wilsimpuls, want daardoor wordt de besluitkracht versterkt.

En van deze besluitkracht weten we, dat die samen met het voornemen en de wens, verweven is met het motief, en met het motief ontstaat pas de eigenlijke menselijke wil.

Und die Entschlußkraft, die sonst nur im Unterbewußten bleibt, wird angespornt dadurch, daß Sie das Kind bewußt Dinge wiederholen lassen. 

En de besluitkracht – die verder slechts onderbewust blijft – wordt aangespoord doordat u het kind bewust dingen laat herhalen.

Steiner zegt – het is 1919 – :

Der heutige Mensch ist eben auf die Einmaligkeit dressiert. 

De mens van tegenwoordig is gedresseerd om dingen één keer te doen.

Dat geldt m.i. voor een eeuw later nog veel meer. We willen dat alles wat we willen, snel gaat, er snel is.
Snelle verbindingen, snel bezorgen van pakjes: nu besteld: morgen in huis. In één keer! En de grote honger naar steeds nieuwe beelden, nieuwe ervaringen, enz. is in deze tijd zoveel sterker dan in Steiners tijd. Hij vond in zijn tijd zoveel mensen al ‘wilszwak’, dat zou voor onze tijd dan ook in een nog veel grotere mate gelden!

In tegenstelling daarmee schetst Steiner a.h.w. een tijd waarin rust en regelmaat een veel grotere plaats innamen. 
Ook ik ken dat nog uit mijn jeugd. De hele week verliep min of meer in een zelfde patroon: een opeenvolging van gewoonten: ’s Maandags werd er inderdaad gewassen en op vrijdag werd het huis en de omgeving opgeruimd met het oog op de bijzondere dag: de zondag . ’s Zondags naar de kerk, ochtendbezoek bij de grootouders die voor die gelegenheid in de ‘zondagse kamer’ zaten; voor iedere maaltijd een gebed, na de maaltijd werd er een stukje uit de bijbel gelezen.
In de zekerheid die dat met zich meebracht, school een bepaalde kracht: zo gaat het en niet anders. Zo doen we dat.
Het werd tot levensgewoonte.

En hoort bij wat hij hier zegt over ‘het werd tot levensgewoonte’ ook niet het dagelijks zeggen van de morgenspreuk?

denn auf Wiederholung und bewußter Wiederholung beruht die Willenskultur.

want de cultivering van de wil berust op herhaling en bewuste herhaling.

Steiner had al iets over vermanen en moraliseren opgemerkt en aan het eind van de voordracht doet hij het opnieuw:

Es werden doch nur schwache, nervöse Menschen diejenigen, welche man zur Moral ermahnen will.

Vermanen en moraliseren kweekt toch alleen maar zwakke en nerveuze mensen.

Wat kun je dan in de klas doen?

Ik denk nu bv. aan een slordig kind dat overal alles laat slingeren en veel vergeet.
Die kun je in je klas een taak geven die elke dag uitgevoerd moet worden, laten we zeggen, de planten water geven. Of het bord mooi schoon maken. Het gaat nog niet eens om het ‘wat’, maar vooral om de regelmaat van de handeling.

Innerlich stark werden die Menschen werden, wenn man zum Beispiel zu den Kindern sagt: Du tust heute dies, und du tust heute das, und ihr beide werdet morgen und übermorgen dasselbe tun. – Da tun sie es auf Autorität hin, weil sie einsehen, daß einer in der Schule befehlen muß. Also: einem jeden eine Art Handlung für jeden Tag zuweisen, die sie dann jeden Tag unter Umständen das ganze Schuljahr hindurch, vollbringen – das ist etwas, was auf die Willensbildung sehr stark wirkt.

Innerlijk sterke mensen worden het wanneer men bijvoorbeeld tegen de kinderen zegt: jij doet vandaag dit en jij doet dat en jullie zullen morgen en overmoergen hetzelfde doen. Dan doen ze het op grond van de autoriteit van de leraar, omdat ze inzien dat er één in de school het voor het zeggen heeft.
Nogmaals: geef iedereen iedere dag iets te doen, iets wat iedere dag misschien wel een heel schooljaar lang gedaan moet worden – dat is iets wat heel sterk werkt op de vorming van de wil.

Steiner noemt hier niet – maar door schade en schande wordt men wijzer – dat je dan als leerkracht bijzonder goed moet weten welke opdracht je aan welk kind hebt gegeven en vooral: zie jij zelf dat die wordt uitgevoerd. Het is minstens ook een grote wilsoefening voor de leerkracht!

Ja, als hij het zelf consciëntieus naleeft, versterkt het de autoriteit van de leraar en schept het contact tussen de leerlingen onderling. Maar voor de relatie leraar/kind en voor de gevoels- en wilsontwikkeling van de leerling zal het geen vrijblijvend iets zijn, wanneer de leerkracht zijn aanpak versloft.

Aan het eind van de voordracht begint Steiner met wat een zeer belangrijk aspect van het vrijeschoolonderwijs is: het kunstzinnige. En omdat deze voordracht de wil als onderwerp heeft, gaat hij summier in op de samenhang van ‘wil en dit kunstzinnige’, toegespitst op de vraag:

Warum wirkt denn ganz besonders das künstlerische Element auf die Willensbildung?

En waarom nu werkt heel in het bijzonder het kunstzinnige element op de vorming van de wil?

Dan zien we in het antwoord ‘de herhaling’ terugkomen. met name voor het gevoel: iets kunstzinnigs je eigen maken, is fijn, daar geniet je van, niet eenmalig, maar steeds weer. En als een soort voedsel voor het zielenleven wil Steiner deze kunstzinnigheid in het onderwijs een grote plaats geven.

Hij had hier nog aan toe kunnen voegen, dat in het oefenen, het steeds weer opnieuw oppakken en doorzetten, de wil wordt aangesproken, juist ook in zijn ‘hogere’ vormen: je wenst het je op deze manier te maken, bij hoe het wordt zal heel vaak doorklinken dat je het toch nog anders, mooier, beter had gewild en ook hier de herhaling: je moet er telkens weer aan beginnen, eraan werken, het vervolmaken.

Weil das ja im Üben erstens auf Wiederholung beruht, zweitens aber auch, weil dasjenige, was sich der Mensch künstlerisch aneignet, ihm immer wieder Freude macht. Das Künstlerische genießt man immer wieder, nicht nur das erste Mal. Es hat schon in sich die Anlage, den Menschen nicht nur einmal anzuregen, sondern ihn unmittelbar immer wieder zu erfreuen. Und daher haben wir das, was wir im Unterricht wollen, in der Tat zusammenhängend mit dem künstlerischen Element.

Ten eerste omdat de oefening daarin op herhaling berust, maar ten tweede omdat alles wat de mens zich op kunstzinnige wijze eigen maakt hem steeds weer vreugde schenkt. Van het kunstzinnige geniet men steeds weer en niet alleen de eerste keer. Het is het kunstzinnige eigen dat het de mens niet slechts één keer inspireert, maar steeds weer direct vreugde schenkt. En daarom hangt dat wat we met ons onderwijs beogen inderdaad samen met het kunstzinnige element.

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: voordracht 4 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1865

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.