.
Annet Schukking, Jonas 4, 14-10-1983
.
DE TWAALF VENSTERS NAAR DE WERELD
.
Zonder zintuigen zouden we niets over onszelf en de ons omringende wereld te weten komen. Vijf zintuigen zijn ons bekend.
De zintuigleer van Rudolf Steiner gaat uit van twaalf waarnemingsgebieden.
Annet Schukking maakt de onbekende zintuigen ‘zichtbaar’.
.
Een – overigens weinig onthullend – berichtje in de pers over de publicatie van het persoonlijk dagboek van de Rus Valentin Lebedev confronteert je in gedachten weer eens met de situatie waarin deze man zeven maanden van zijn bestaan heeft doorgebracht. Als je probeert je daarin in te leven, realiseer je je wat voor offer zo iemand in die tijd eigenlijk heeft gebracht. Ongeacht het doel ervan: de wetenschap dienen of de glorie van de natie, eigen roem en aanzien verwerven of platweg een fikse geldelijke beloning, en hoe je daar tegen aan kijkt, blijft het feit dat een langdurige ruimtevlucht zoals deze kosmonaut enkele jaren geleden gemaakt heeft, bepaald geen plezierreisje is. Een ‘gewoon’ mens wordt als regel ’s morgens in een bed wakker. Zijn eerste gewaarwording is (bij mij althans): een gevoel van lekker geslapen (of juist niet), loom of fris, zin in het leven – of liever nog wat verder dutten. Het kan ook zijn – maar meestal word je je dat niet bewust – dat je eerste gewaarwording is: het voelen van het matras onder je lichaam, het voelen van je eigen in lengte gespreide lichaamsgewicht; je zou ook kunnen zeggen het gevoel dat je weer met de aarde onder je verbonden bent, dat de aarde je draagt. ‘Du, Erde, warst auch diese Nacht bestendig’, laat Goethe Faust zeggen bij het ontwaken na de tragedie van het eerste deel van zijn drama, en deze verwondering kan ieder mens bij het wakker worden wel eens deelachtig worden. Het proces van weer-aankomen voltrekt zich dan verder. Geluiden dringen tot je door. Een blik op de klok leidt tot het dagelijks ritueel: opstaan, maar de wc gaan, tanden poetsen, wassen of douchen, aankleden, een geurige kop thee of koffie zetten, een smakelijk ontbijtje nuttigen, het ochtendblad lezen of het nieuws aanhoren, ten slotte naar buiten: merken dat het koud is geworden, merken dat je nieuwe laarzen eigenlijk te klein zijn en dat je buurman je zijn gebruikelijke ochtendgroet brengt. Mensen ontmoeten, mensen horen praten, gedachten proberen te volgen en je afvragen (soms): wat wil hij nu eigenlijk, wat is hij eigenlijk voor iemand? Zo rolt het leven de hele dag door, een veelkleurig en beweeglijk kakofonisch gebeuren. Zo ben je – normaal gesproken – continu bezig met je in de wereld te begeven en die dan weer bij je naar binnen te laten komen, in een voortdurende wisselwerking.
Anders ziet dit er uit voor de kosmonaut die in de wereldruimte zweeft. Weliswaar wordt ook hij bij het ontwaken gewaar dat hij slecht geslapen heeft – vaak zelfs! – en zal juist hij een blik op de klok nodig hebben om te constateren dat de dag (??) begonnen is, maar van een normale beweging, een douche, een vers broodje, een ochtendblad en ontmoetingen met mensen is geen sprake. Zeven maanden leidt hij een gewichtloos bestaan, zit hij permanent gevangen in zijn capsule, omringd door een ijskoude absolute stilte, levend van geconserveerd voedsel en is hij voor menselijk contact aangewezen op zijn ene collega-reisgenoot. Zijn waarnemingswereld is beperkt tot de uitrusting en apparatuur van het ruimtevaartlaboratorium, dat op zichzelf ook weer één groot en ingewikkeld waarnemingsinstrument is. Het enige wat dit ingeschrompelde bestaan dragelijk maakt – zo meldt ons het bericht – is de prachtige aanblik van de langzaam ronddraaiende aarde en de hoop daarheen te zullen terugkeren.
Levenszin
Het ontwaken in de ochtend is een soort opnieuw geboren worden. In een razendsnel tempo voltrekt zich het proces dat aan het begin van ons leven plaats vond. Wie wel eens de ontwikkeling van een klein kind vanaf de geboorte heeft kunnen volgen, zal hebben gemerkt hoe bij zo’n pril mensenwezen, komend uit en nog dromend van een heel andere wereld, geleidelijk aan zijn lichaam als instrument voor het leven op aarde vorm krijgt en opgebouwd wordt. Primair aanwezig is de levenszin, het zintuig waarmee het kind al kort na de geboorte – onbewust – voelt of het in orde is of niet. Wanneer baby’s overmatig huilen of wanneer ze in tegendeel heel passief zijn, niet willen drinken bijvoorbeeld, kun je ervan op aan dat er iets aan schort. Als je dan niet ingrijpt loop je de kans dat het zich weer terugtrekt uit het leven.
Het is individueel verschillend hoe lang het duurt maar in het algemeen krijg je de indruk dat het kind in de eerste weken van zijn bestaan op aarde nog niet scherp ziet of hoort. Er lijkt een gewaarwording te zijn van licht en donker, er is soms ook een duidelijk schrikken van heel harde geluiden, maar van een gedifferentieerde waarneming is zeker nog geen sprake. Het is ook bekend dat het oog bijvoorbeeld zich aan de visuele omgeving ontwikkelt en oefent, zoals ook anderzijds de degeneratie van het oog bij gebrek aan visuele prikkels bekend is. Het kind kan zijn ervaringen nog niet vertellen, maar aan zijn gedrag en fysionomie valt veel af te lezen. Bijvoorbeeld het ietwat komische afgrijzen wanneer in plaats van de zachte moederborst een hard lepeltje het mondje raakt en als het eerste sinaasappelsap naar binnen druppelt. De verrukking bij het glijden en deinen in een warm badje. Bijna van dag tot dag is te volgen hoe het kind zijn zintuigen oefent en ontwikkelt. Hoe het naar zijn boven zijn hoofd zwevende vingertjes kijkt, hoe het zich omrolt en optrekt, hoe het staat te balanceren, hoe het kruipt en zijn eerste stapjes gaat doen, hoe het overal op klimt, eindeloos voorwerpen grijpt en op de grond gooit. Hoe het, al brabbelend, het spreken oefent en al luisterend een eerste vorm van denken…
Wanneer de stofwisseling, de ademhaling en de bloedsomloop goed functioneren, is er wel leven, maar het is geen eigenlijk vol menselijk leven. Het is alleen een slapend leven, een vegeteren, zoals in de nacht of zoals bij de plant. Om mens te kunnen zijn is er nog iets anders nodig: de mogelijkheid tot uitwisseling, tot interactie met de wereld om je heen. Daartoe heb je zintuigen nodig: een zenuw-zintuigstelsel (waartoe ook de hersens behoren), waarmee je waarnemingen doet, waarmee je de wereld om je heen in je opneemt en bewust wordt om van daaruit zelf tot handelen over te gaan. Dat je als mens zintuigen hebt is natuurlijk geen nieuws. We hebben dat allemaal geleerd: vijf zintuigfuncties zijn in elk geval bekend: zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Je hebt daar bepaalde aanwijsbare fysieke organen voor: ogen om te zien, oren om te horen, neus en mond en een huid om te voelen. Voelen is trouwens een wat vage en algemene term. Je kunt van alles voelen: een aanraking, een temperatuursverschil, buikpijn, angst. Kun je dat allemaal onder één noemer brengen?
Nieuwe zintuigleer
Maakt de toevoeging van deze vijf zintuigen aan het slapende lichaam met zijn stofwisseling, ademhaling en bloedsomloop (en daarbij vanzelfsprekend al datgene wat hieraan de structuur geeft) daarvan een volledig mens? Of is er nog meer nodig? Ook een dier heeft deze zintuigen en het onderscheidt zich dan ook van de plant doordat het een hoger bewustzijn heeft. Maar als je kijkt naar wat een dier met zijn waarnemingen doet, zie je daar toch een zekere beperktheid. Het dier reageert op een heel bepaalde manier op zijn waarnemingen en volgens een vast patroon, al naar gelang de soort. Het zien van iets kleins dat beweegt brengt de kat in actie, de trekvogel reageert op het afnemen van het licht in de nazomer, de hond zoekt zijn weg via z’n snuffelende neus, enzovoort. Bepaalde, voorgeselecteerde indrukken zetten een bepaald existentieel gedrag in gang en er is dressuur nodig om het dwingende karakter van zo’n gedrag tot op zekere hoogte te kunnen doorbreken. Als mens ontkom je daar ook niet helemaal aan, maar je bent toch niet altijd puur instinctief of existentieel bezig. Je doet een heel aantal dingen die je niet noodzakelijk hoeft te doen, je maakt keuzen uit een of andere overweging. Hoe kom je tot die overweging? Doordat je denkt, doordat je in eerste instantie gedachten van anderen hebt waargenomen en die dan door een min of meer langdurig en ingewikkeld verwerkingsproces hebt omgevormd tot eigen gedachten van waaruit je op een bepaalde manier gaat handelen.
Gedachten drukken zich uit in woorden en een essentieel onderscheid tussen mensen en dieren is dat mensen een taal bezitten die zich in woorden uitdrukt. Ook woorden, taal, kun je waarnemen. Het is niet het gewone horen – er is een onderscheid tussen het waarnemen van geluid in het algemeen en het waarnemen van gesproken woord. Op grond van ervaring, studie en onderzoek is Rudolf Steiner gekomen tot een uitbreiding van het aantal zintuigen tot twaalf waarnemingsgebieden. Eén daarvan, het evenwichtszintuig. is inmiddels al algemeen erkend; er is immers ook een duidelijk aanwijsbaar fysiek orgaan voor. Ook is men tegenwoordig al meer geneigd tot het maken van onderscheid tussen verschillende vormen van voelen; tussen gevoel als gevolg van een aanraking (tastzin) of van warmte of kou (warmte- of temperatuurzin). In de nieuwe zintuigleer van Rudolf Steiner valt het gevoel van pijn of honger en dergelijke onder het ‘levenszintuig’, waarmee je waarneemt of alles oké is met je of dat er iets mis is. Bij de zintuigen die vooral iets te zeggen hebben over je eigen lichamelijkheid: hoe voel ik me, hoe blijf ik (letterlijk) in evenwicht, waar word ik aangeraakt, voegt zich nog een vierde: het bewegingszintuig, waarmee je in de eerste plaats je eigen beweging waarneemt. Je neemt immers waar, ook met gesloten ogen, dat je bijvoorbeeld een arm opheft. Deze vier – tastzin, levenszin, bewegingszin, evenwichtszin – vormen de zogenaamde ‘onderste’ zintuigen die je informeren over je eigen fysieke toestand en die meestal alleen waarnemingen tot bewustzijn brengen als er iets mis gaat: als je valt, ziek bent, een verkeerde beweging maakt, een klap krijgt. Het zijn naar binnen gekeerde zintuigen die voor je bewustzijn ‘slapend’ zijn. Ze zijn zeer existentieel omdat ze je lichaam bewaken, echte nachtwakers en ze worden dan ook wel nachtzintuigen genoemd.
De middelste groep omvat de reuk, de smaak, het gezicht en de warmte zin. Deze hangen vooral met het zielenleven samen. We treden hiermee uit onze lichamelijkheid en verbinden ons met de buitenwereld. Sympathie en antipathie zijn dadelijk opkomende reacties op waarnemingen in deze zintuiggebieden. De rijke baaierd van de wereld van de dingen en van de natuur breidt zich voor ons uit. We duiken erin en een evenredige rijkdom aan gevoelens en emoties doorstroomt ons innerlijk leven. Hier zijn we veel bewuster van onze waarnemingen, maar af en toe kunnen we er ook heerlijk in wegdromen.
Dan zijn er nog de ‘hogere’ zintuigen. Daarmee ga je nog meer uit jezelf weg en moet je voor de waarneming steeds dieper in het waarnemingsobject zelf kruipen. Dat wat je ruikt of proeft is iets wat van het andere bij jezelf binnenkomt, bij het zien is dat al niet meer zo, dan ga je met het waarnemen naar de ander toe, maar toch niet verder dan de oppervlakte. Bij de warmtewaarneming heb je de indruk dat je iets dieper gaat dan de oppervlakte, dat je iets waarneemt wat ook binnen in het object aanwezig is. Dit wordt met de volgende zintuigen steeds sterker. Het geluid, de klank, die je hoort is niet iets aan de oppervlakte van het waarnemingstobject, het vibreert van binnen uit, komt uit de diepte. Geluid trekt je dan ook een beetje uit jezelf ergens naar toe, je kunt je er ook niet voor afsluiten, je gaat onwillekeurig
meevibreren. Dan komen de zintuiggebieden die ons als begrip minder vertrouwd zijn maar die we als fenomeen toch wel kennen. Dat zijn de woordzin en de gedachtenzin. Horen spreken, ook als je het niet verstaat, is toch iets wezenlijk anders dan het horen van een willekeurig geluid. Het is immers best boeiend om een gesprek te horen in een taal die je niet kent. Door heel intensief te luisteren, er diep in te kruipen, kun je op den duur zo’n taal je eigen maken, zelf leren spreken (zo leert een kind immers zijn eigen moedertaal) en naar mate je er meer in slaagt in het karakter van zo’n taal door te dringen zul je ook accentlozer kunnen spreken.
Woorden vormen niet altijd gedachten, maar om gedachten te kunnen waarnemen zullen deze wel in woorden moeten worden gekleed. Om iemands gedachten te kunnen volgen zul je werkelijk helemaal uit jezelf je in die gedachtewereld van de ander moeten begeven. Het blijkt dat je met die hogere zintuigen meer en meer terecht komt in een immaterieel, geestelijk gebied. Ze komen ook niet zo vanzelfsprekend en instinctief tot ontwikkeling als de lagere. Hier moet je in je bewustzijn werkelijk helemaal wakker zijn, anders zijn de misverstanden niet van de lucht! We hebben nu gehad: tastzin,
levenszin, bewegingszin, evenwichtszin – reuk, smaak, gezicht, warmtezin – gehoor, woordzin, gedachtezin. Om het twaalftal compleet te maken moet er nog een zijn.
Twaalf vensters
Er is een sprookje van Grimm, getiteld ‘De twaalf vensters’. In ’t kort komt de inhoud hierop neer: een prinses bewoont een kasteel en heeft daar een torenkamer met twaalf vensters, waardoor zij alles in de wereld kan zien. Door het eerste venster ziet zij al scherper dan andere mensen, door het tweede nog scherper en zo gaat dat door. Er komen vele huwelijkskandidaten, maar de prinses heeft als voorwaarde gesteld dat diegene met wie zij zal trouwen kans moet zien om zich zo voor haar te verbergen dat zij hem door tenminste een van haar vensters niet zal kunnen vinden. Nadat velen het tevergeefs geprobeerd hebben – zij werden al snel ontdekt en moesten het leven laten – komt er eindelijk een aan wie het lukt. Het is nog een spannende zaak want hij slaagt er pas bij het twaalfde venster in onopgemerkt te blijven en dat nog met behulp van een tovenaar. Dit sprookje doet me altijd aan de twaalf zintuigen denken. Net als ieder venster, voegt ieder zintuig iets toe aan de totaliteit van het geheel. Maar waarom kan de prinses de jongeman door het laatste venster niet vinden en waarom is dat ook haar voorwaarde – en dus haar wens – om hem haar hand te schenken? Waarom moet er iets van hem voor haar verborgen blijven en wat is dat dan? Het is zijn ‘ik’, zijn ware wezen, dat alleen in het huwelijk zelf, door een liefdevolle verbinding met hem gezien kan worden. Het twaalfde zintuig wordt de ‘ik-zin’ genoemd, het waarnemingsorgaan waarmee je het ‘ik’ van de andere mens ziet. Het is het moeilijkst te vatten. Zoals de bruiloft in het sprookje een voltooiing is die naar de toekomst wijst, zo zou dit ook het geval kunnen zijn met de ik-zin. In aanleg al aanwezig maar nog in ontwikkeling. Zoals de vensters in het sprookje, zo zijn ook de zintuigen helemaal doorlaatbaar. Hoewel het vaak uitermate ingewikkelde organen zijn, zoals bijvoorbeeld het oog, merk je daar als ze normaal functioneren niets van, komt dat niet mee in de waarneming. Het is of de waarnemingen die je doet onmiddellijk zijn, zonder tussenkomst van enigerlei apparaat of proces. Je zou kunnen zeggen dat dit alleen mogelijk is door een absolute onzelfzuchtigheid van de zintuigen, doordat de zintuigen niets van de waarneming voor zichzelf opeisen.
Zo onzelfzuchtig moet ook de kosmonaut zijn in zijn ruimtecapsule. Hij doet voor de tijd dat hij zijn functie uitoefent vrijwel volledig afstand van een eigen persoonlijk leven en wordt helemaal ondergeschikt, een onderdeel van het in de ruimte zwevende oog. Het is – ongeacht wat je verder van ruimtevluchten mag denken – een niet geringe opgave die zwaarder wordt naarmate zij langer duurt. Wanneer je het menselijk oog niet wilt beschouwen als een onbemand levenloos ruimteschip maar als een levend orgaan kun je wel even stil worden bij de gedachte dat het een mensenleven lang een soortgelijke onzelfzuchtige opgave volbrengt. Wat is het belang van een nieuwe, uitgebreide en meer gedifferentieerde zintuigleer? Natuurlijk worden we verrijkt met meer kennis en inzichten. Maar in dit geval raken we aan de basis van het menselijk bestaan op aarde. Zonder zintuigen zouden wij een mineraal of hooguit een plantaardig bestaan leiden, zonder de hogere zintuigen niet meer dan een dierlijk. Een zintuigleer hoort dus tot de basiselementen van een algemene menskunde. Zo’n zintuigleer omvat dan natuurlijk heel wat meer dan wat er zichtbaar is geworden onder het tipje van de sluier dat ik heb proberen op te lichten. Het vinden van verbanden: hoe is het samenspel tussen verschillende zintuigen onderling; het kennen van de zintuigorganen; het voeden en verzorgen ervan; de relatie tussen de zintuigen en de psychische en geestelijke kwaliteiten van de mens – zouden al enige hoofdstukken vormen. Enig inzicht in het gebied van de zintuigen is uiteraard ook enorm belangrijk voor de pedagogie, omdat immers juist in de jeugd de zintuigaanleg verder ontwikkeld en gevormd wordt.
.
Zintuigen: alle artikelen.
Soesman: ‘De 12 zintuigen‘
König: ‘De eerste 3 jaren van een kind’.
.
670-613
.
.
Het zintuig, dat mensen met HSP gebruiken staat hier nog niet bij.
Hoe zou Steiner dit hebben genoemd?
Beste Corrie,
Een interessante vraag! Ik heb er niet zomaar een antwoord op. Ik denk vooreerst aan wat Steiner over de ziel zei:o.a.’een vermogen om de buitenwereld tot binnenwereld te maken. Dat kan echter niet zonder zintuigen. Gezien de benaming ‘hoog-sensitief’zou dit kunnen duiden op sterker werkende zintuigen. Bij mensen die bv.kleur sterker beleven, is de kegeltjesstructuur anders. Ik ken ook iemand die een zeer sterk reukvermogen heeft en dientengevolge sneller antipathie voor bepaalde geuren heeft – een soort hooggevoeligheid, dus.
Maar, wanneer je in je beschouwing meeneemt dat de ziel van de mens ook een verleden heeft – het vorige leven – en dat deze ziel verworvenheden/eigenschappen meebrengt – kan het ook zijn dat deze ziel een grotere gevoeligheid heeft voor wat er zo via de zintuigen binnenkomt.
Het hoeft dus zeker niet te betekenen dat er nog een zintuig zou moeten zijn, buiten deze 12.
Nogmaals: zeer interessant, maar ik kan er niet het laatste woord over zeggen.
U zegt hier: het zintuig dat mensen met HSP gebruiken. Zou u dat zintuig kunnen omschrijven?