.
Op een weblog van een maniakale criticaster is, zonder toestemming – de integrale tekst vanaf ‘Hoofdstuk 3’ van dit artikel overgenomen onder ‘Vrije School, pedagogisch-didactische achtergronden ’. De links in dit artikel werden door hem verwijderd.
Ik heb dus niets met die blog van doen en ook niet met de eventueel gemanipuleerde tekst.
Aangezien de copyrighthouder toestemming verleende aan vrijeschoolpedagogie.com voor publicatie, overtreedt de criticaster de auteurswet.
.
Hoofdstuk 1
— Kennismaking met het drieledigheidsdenkbeeld van Rudolf Steiner
Hoofdstuk 2
— Indeling en uitgangspunten bij de heilpedagogie
Hoofdstuk 3
— Algemene oriëntering omtrent typologieën
Hoofdstuk 4
— Speciale begrippen in de typologie van Sigaud en Corman
Hoofdstuk 5
— De vier hoofdtypen beschreven door Sigaud
Hoofdstuk 6
— Uitwerking van de vier hoofdtypen tegen de achtergrond van retardatie en
propulsie
Hoofdstuk 7
— Twee vormen van neurotische levenshouding
Hoofdstuk 8
— Encephalopathie en het gedrag dat daarbij voorkomt; psychopatische
karakterveranderingen
HOOFDSTUK 3
Algemene oriëntering omtrent typologieën
Bekijken we een klas normale Nederlandse kinderen, dan valt op dat deze in een bepaalde streek een grondtype vertoont, dat het grootste deel van de klas omvat. Een kleine groep is duidelijk afwijkend in gestalte en meest ook in gedrag. Onder deze laatste groep zitten een aantal moeilijke kinderen, die zonder abnormaal te zijn, door hun anders reageren een probleem vormen voor de leerkracht en voor de groep waarin zij leven. Ware het mogelijk deze uitgesproken typen te groeperen naar gestalte, temperament en reactiewijze, dan had de leerkracht een middel aan de hand gekregen, althans een deel van zijn probleemkinderen te kennen en op de juiste wijze te kunnen behandelen. Welnu, reeds in de oudheid heeft men geprobeerd bepaalde constitutietypen te onderscheiden. Hippocrates sprak over ftisische en apoplectische habitus en bedoelde daarmee kort gezegd, het lange, magere type dat tot longziekten neigde en de korte brede gestalte, die van een goed leven hield en neigde tot reuma en beroerte. Ook bracht hij de leer van de vier temperamenten; het cholerische, opvliegende, met gedrongen bouw; het flegmatische rustige, met ronde vormen, neigend tot dikheid in de romp; het sanguinische, beweeglijke, met harmonische vormen en het melancholische, lange type, neigend tot
denkend leven en depressieve aard.
De oude Grieken zagen de verschillen in constitutie en geestelijke geaardheid in een verschillende menging der lichaamssappen: gal, lymfe en bloed. Ook de Griekse arts Empedocles hield zich veel met de temperamentenleer bezig en bracht deze in samenhang met de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. De grote geleerde Aristoteles gaf in zijn natuurwetenschappelijke werken ook een constitutieleer, voornamelijk gericht op de lichaamsoefeningen, die bij de Grieken in zo hoog aanzien stonden. Phylostratis, de Sophist, die leefde in de 3e eeuw na Chr. gaf een uitvoerige verhandeling over gymnastiek, waarbij hij een uitgewerkte constitutieleer beschreef, in verband met de verschillende sporten.
De temperamentenleer der oudheid heeft gedurende de hele Middeleeuwen in het medische denken een grote rol gespeeld. Ook de bekende arts Paracelsus heeft zich veel met verschillende afwijkingen bezig gehouden, die samenhangen met constitutietypen. Het duurde echter tot het einde van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw, dat men opnieuw de typologie en de constitutieleer ging bezien en nu vanuit moderne gezichtspunten trachtte op dit gebied een weg te vinden. Daarbij zocht men naar verschillende oorzaken, die de afwijkende of verschillende typen konden verklaren. Deze oorzaken konden zijn van erfelijke aard of door ziekten of door milieu-invloeden tot stand gekomen. Er bleek een duidelijke samenhang te bestaan tussen het uiterlijke type en de karakterologische structuur van de mens. Dat betekent, dat er tussen bepaalde gestalte- en constitutietypen een samenhang bestond met karakteristieke, psychische reactievormen. Het is daarom van groot belang, dat wij deze gestalten kennen, om reactiewijzen te kunnen begrijpen. In de vorige eeuw begon het nieuwe zoeken naar een typologie met het werk van Gould in 1869, die in het Amerikaanse leger typen vaststelde bij de legerkeuringen. Sedertdien hebben vele anderen ditzelfde gebied bewerkt, meestal vanuit speciale gezichtspunten. Er heeft zich op dit gebied een Franse en een Duitse school gevormd. De Franse sloot aan bij het werk van de arts Sigaud. Reeds in 1906 schreef hij zijn „Les origines de la maladie”, in 1914 kwam zijn boek ,,La forme humaine” uit. Mac Auliffe („Les tempéraments” 1920) en Chaillou (,,Le morphologie médicale”, 1912) hebben het werk van Sigaud op verschillende gebieden voortgezet. In 1947 is uit deze school het prachtige werk van Corman verschenen (,,Le Diagnostic Du Temperament Par La Morphologie”). Deze Franse publicaties zijn in Nederland ten onrechte onbekend gebleven. Bekender is de Duitse school geworden, die bij Kretschmers werk „Körperbau und Charakter” aansluit. Deze typologie is vooral voor de psychiatrie van belang geworden. Kretschmers indeling heeft zijn waarde bewezen. Een bezwaar voor ons doel is echter dat:
1. de typologie van Kretschmer veel minder gedifferentieerd is dan de Franse typologie en
2. dat ze pas bruikbaar wordt na de puberteit, terwijl Sigauds typologie (vooral met de uitwerking van Corman) de grondslag geeft voor een bruikbare typologie vanaf de eerste kinderjaren, al hebben deze onderzoekers zich slechts zijdelings zelf met kinderen bezig gehouden.
Naast de medische typologie, uitgewerkt om bepaalde constitutionele reactievormen op lichamelijke en geestelijke ziekten te onderkennen, is er vooral voor de sportbeoefening een uitgebreide literatuur over de samenhang van sport en constitutie. Jan Korpershoek heeft in 1940 een samenvatting gegeven van wat er op dit gebied verschenen is. (,,Lichamelijke en geestelijke structuur- en functietypen en de lichaamsoefeningen”, Nijgh en van Ditmar, 1940).
Sigaud heeft vier grondtypen beschreven: het cerebrale, het respiratoire en het digestieve type, waarbij respectievelijk éénzijdig de zenuw- en zintuigorganen op de voorgrond treden, de ademhalingsorganen en de stofwisselingsorganen, en ten slotte een 4e type, het motorische, dat een harmonisch evenwicht vertoont van de drie vorige gebieden, met een accent op de ontwikkeling van de bewegingsorganen (ledematen).
Corman werkt nu nog een nieuw gegeven uit: dat wat hij noemt de neiging tot expansie of dilatatie en tot retractie of conservatie. In het geval van de expansie werken de opbouwende jeugdkrachten nog lang door zodat deze mensen jeugdig en open in het leven staan, in het geval van retractie werken de afbrekende, ook wel conserverende krachten der ouderdom te vroeg en te sterk, zodat deze mensen iets geslotens hebben, zij zien er ouder uit dan ze zijn. Beide groepen hebben hun eigen samengaan met lichamelijke en geestelijke ziekten en reactiewijzen.
De copyrechten berusten bij het ‘Lievegoedarchief’. Dit verleende aan vrijeschoolpedagogie.com toestemming voor plaatsing.
.
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
.
586-538
.
.