.
TWEEËNVEERTIG MEISJES EN JONGENS ZAGEN DE NATUUR
Mijn klas en ik begonnen de plantkunde met de paardenbloem. Tweeënveertig meisjes en jongens zaten vol verwachting voor me. Ik zocht een groep van de wildste kinderen uit, voor wie flink aanpakken echt goed was en zei hun: ‘We hebben twee mooie paardenbloemplanten nodig, met wortel en al – want anders is het geen hele plant! -uit de schooltuin, en wel van de paden, waar ze veelvuldig groeien, maar eigenlijk storen. Je krijgt ze daar niet uitgeroeid, omdat ze een wortel hebben die heel diep de grond ingaat. Op het pad is het heet en droog en alleen diep in de aarde vinden ze water. Haar lange wortel heet penwortel en ze heeft ook kleine zijworteltjes. En,’ zo zei ik, ‘ik wil geen afgebroken wortels zien, maar alleen volledig gave. Begin dus ver van de plant te graven!’
Onze tuinbouwlerares was verbaasd toen zij ’s middags de ijverige arbeid van deze groep bemerkte. Door overmaat van ijver, en omdat de kinderen toch te dicht bij de plant groeven, brachten ze eerst alleen verminkte plantenwortels aan de dag. Maar ze waren volhardend en zo hadden ze, nadat het pad op die manier van ongeveer vijftien paardenbloemen bevrijd was, toch twee volledige planten voor de volgende morgen, die ze trots als trofee in het klaslokaal brachten.
Een groep rustige kinderen had ik op dezelfde middag naar de wei naast de school gestuurd, uiteraard met toestemming van de boer. Zij hadden het gemakkelijk om hun paardebloem uit te graven, omdat de planten op de vochtige wei niet van die lange wortels hebben.
Nu vergeleken we de planten en de kinderen ontdekten dat, waar de aarde helemaal droog is de wortel heel lang is maar de plant zelf laag blijft. De bladeren van de bladrozet hebben scherp gezaagde bladranden, de bloemstelen zijn kort. De plant zit in elkaar gedrukt op de grond. In de vochtige wei zijn de bladeren en de bloemstelen veel langer, de bladeren zijn aan de rand minder gezaagd, de wortels zijn maar net zo lang als de bladeren.
Dat was al een interessante vergelijking. En nu was het geluk ons op een excursie ook nog goed gezind. Toen wij langs een moeras kwamen, hoorde ik een indianengehuil en dan kwamen een paar kinderen met van opwinding rode hoofden aangehold met een paardenbloemplant die ze in het moeras gevonden hadden, waar ze maar zelden groeit en zich helemaal niet thuis voelt. Hoewel we anders op onze uitstapjes naar buiten alleen kijken en niets bespreken, riepen de kinderen hier zelf, omdat ze al zoveel met belangstelling over de paardenbloem geleerd hadden: ‘Deze heeft geen paardenbloembladeren meer!’ En inderdaad waren de ongeveer 40 cm lange bladeren helemaal niet meer gezaagd, maar alleen nog een beetje golvend gewelfd. Verder had de paardenbloem in het moeras slechts een heel klein worteltje. Hij was dus precies het tegenovergestelde van de plant op het droge pad met zijn lange wortel en de kleine, scherp gezaagde bladeren en lage bloemen.
De volgende dag in de klas vonden we nog, dat het water en het licht iets met de bladrand uit te staan moesten hebben. Waar veel licht is ontstaat een scherpgetande bladrand, waar veel water is kan het licht, zo meenden we, geen mooie vormen uitsnijden. Wij droogden de grote gewelfde bladeren en hebben ze lang bewaard, tot de tand des tijds ze verkruimelde!
levend inzicht vanuit het geheel
Het denken in een levendige samenhang leert men vooral ook goed door de vele gedaanteverwisselingen of metamorfoses van de planten. De ouders zouden zich de moeite moeten getroosten het klassieke boekje van Goethe ‘Metarmorfose der plant’ zelf te lezen. Daarin leren we de plant zo te aanschouwen dat we de kinderen tot een levend inzicht ervan kunnen brengen.
Er is een plantenfamilie die ons de mogelijkheid van gedaanteverwisseling van de levende plant op prachtige wijze laat zien. Dat is de familie kool, die tot de kruisbloemigen behoort. Wanneer de hele kracht van de plant in de wortel schiet krijgen we de knolraap. Maar wanneer de stengelknop overheerst en tot een dikke kop wordt, dan wordt het een rode of witte kool of een savoyekool. De kinderen merkten ook meteen, dat de bloemkool een omgevormde machtige groente-bloem is. Men ziet nog de kleine roosjes erin zitten! Dat de bladeren de ogen van de plant vormen wisten de kinderen al. De tuinman kan door zijn kweekkunst de planten bij hun omvormingen helpen. En als dan aan een heel lange stengel vele kleine okselknoppen zitten, wat is dat dan? Dat zijn de spruitjes!
De koolrabi had ik bij deze bespreking verstopt en buiten beschouwing gelaten. Nu hield ik in elke hand drie grote koolrabi’s omhoog en vroeg: ‘Maar wat is er nu aan de hand met de koolrabi?’ Diep zwijgen en nadenken. Dan plotseling, je ziet het gebeuren, gaat één van de jongens een licht op en hij roept: ‘Ik weet het! Hij heeft immers bladeren. Dat moet dus een verdikte stengel zijn.’ Voor de klas was het een gezamenlijk avontuur, want in feite had één het voor allen gevonden. Het werd dan ook ten volle doorproefd, want de koolrabi werd in kleine stukjes verdeeld en heerlijk opgegeten.
Het hart moet aangesproken worden
Opvoeden is tegenwoordig altijd een genezen, omdat de capaciteiten van de kinderen zich niet meer harmonisch en gezond ontwikkelen, maar zich ten dele verminderen of voorbijgaand ongezonde veranderingen vertonen. Zo neemt het geheugen bij de kinderen tegenwoordig meer en meer af. Hierbij moeten we ook wel bedenken dat alleen datgene in de herinnering levend blijft wat met het hart opgenomen kon worden, of het nu een rekenkundige regel, grammatica of aardrijkskunde is. Ook het waarnemingsvermogen verdwijnt steeds meer om plaats te maken voor een vroegrijp intellect. Juist met plantkunde kunnen we nu een wezenlijke heilpedagogiek beoefenen!
Ik ging nu over tot de planten die door het klimaat, d.w.z. het samenspel der elementen, sterke veranderingen ondergaan. Ik moest me behelpen met mooie afbeeldingen, want het ging om bergbloemen en in Hannover, dat in een landschap ligt dat zo plat is als een bord, zijn geen bergen. Ik wilde echter de kinderen de polvormende planten van het gebergte laten zien: de heerlijke sleutelbloemgewassen, zoals het Mannsschild (Aretia Alpina L.) en uit de familie der kruisbloemigen het ‘Steinschmückel’, letterlijk het steensieraad, een mooie passende naam voor de vriendelijke rose bloemetjes (Petrocallis Pyrenaica), het bekende stengelloze lijmkruid uit de anjerfamilie en tenslotte de Himmelsherold, hemelheld, de bergvergeetmijniet uit de familie der ruwbladigen. Deze polplanten groeien alleen op een hoogte van 1800-3500 m.
Wat is voor deze planten nu het karakteristieke? Ze zitten alle als kussens heel laag op de grond, hebben heel lange wortels, die vaak de rotsspleten volgen en stralende, helder gekleurde bloemen. De kinderen overlegden nu: licht hebben deze planten hoog in de bergen genoeg, vandaar de stralende bloemen die altijd bij het licht horen. Steen en aarde hebben ze ook genoeg, vandaar de lange wortels. Maar wat ontbreekt er, want zonder reden veranderen de planten zich niet. Het water ontbreekt, omdat het van de berg afloopt en deze planten staan dus op droge grond. En direct antwoordt de levende plant en trekt haar bladeren en haar waterige stengel terug en – hup! -daar zitten ze allemaal op de aarde. En dat doet niet alleen één familie, maar alle die op deze hoogte leven kunnen.
Het lag voor de hand nu ook nog de cactus uit de woestijn te bespreken. De stengel is hier dik en reusachtig geworden. De kandelabercactus bereikt zelfs de hoogte van een telegraafpaal. De kleur is groen en hij houdt de plant in stand. Maar waar zijn de bladeren gebleven? Hoe is het klimaat in de woestijn? Er is daar een overvloed van licht en warmte. En bepaald ook genoeg aarde, d.w.z. zand! Maar het water ontbreekt geheel. De bladeren hebben zonder uitzondering water nodig. We weten hoe ze, als ze door ons op een wandeling geplukt worden, al vaak op weg naar huis verwelken. In de woestijn laat de plant haar bladeren geheel verdwijnen en heeft ze omgevormd tot doorns.
De meeste kinderen kenden de broeikas. Het is daar benauwd, omdat het heet is en er veel waterdamp in de lucht zit. Een beetje waterdamp zit ook nog in de lucht van de bergen, waar de polgewassen groeien, die kleine blaadjes hebben. Maar hier in de woestijn ontbreekt ieder spoortje van waterdamp in de lucht en er is geen regenwater. Ik vertelde de kinderen, dat in de woestijn die ik achter Los Angeles gezien had, vele sanatoria waren. Want deze droge lucht is geneeskrachtig voor tuberculose, astma en kinkhoest.
De stengel van alle planten groeit van de aarde naar het licht, ook de stammen van de bomen. Bij het vermolmen van de boomstammen bemerkt men dat daar eigenlijk aarde in de stammen omhooggetrokken is, want de stam wordt nu opnieuw tot aarde. En zo is ook de cactus eigenlijk een stuk aarde boven de aarde, uitgestulpte aarde.
De cactusplant met haar heerlijke vuurrode bloemen is als de pendant van zo’n landschap. Zoals de droge hete lucht en het licht direct op de hete bodem knallen, zo zit hier de vuurrode bloem direct op haar aardbodem, de cactusstam.
Er konden hier natuurlijk alleen enkele suggesties gegeven worden op dit gebied. Gelukkig is er juist hierover uitstekende literatuur, die de ouders helpen kan zelf te leren waarnemen. Een levendige belangstelling voor het plantenrijk is daarbij een eerste vereiste.
Wat echter op deze manier in de kinderjaren opgenomen wordt, leeft verder in het kind als een geschenk voor later, omdat het steeds een levendige en goede verbinding met de planten, de tuin en het landschap zal behouden.
(Elisabeth Klein, Jonas 10-04-1971)
.
Plantkunde: alle artikelen
.
VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas – plantkunde
.
244-230
.