Tagarchief: mens-dier

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (91)

.

Al sinds jaar en dag volg ik de resultaten van het onderzoek naar de afstamming van de mens.
Een halve eeuw al – en langer geleden – was de opinie dat de mens van de aap afstamt. In een rechte lijn.

Het speuren naar de ‘missing link’ ging en gaat nog steeds door.

Maar nu kunnen we in Nemo Kennislink een opmerkelijk artikel lezen:

de mens stamt niet af van de aap

Velen onder ons hebben de stelling dat dit wél zo was, a.h.w. met de paplepel ingegoten gekregen en het zal nog wel even duren voor deze nieuwe opvatting gemeengoed is geworden.

Hoe vaak hebben we niet een afbeelding gezien van ‘the march of progress’


en dat in vele variaties.

Ik kwam het ook als beeldje tegen in een Doesburgs restaurant:

Volgens ‘Nemo‘;

Veel mensen denken dat de mens afstamt van de mensapen, zoals de chimpansee. Dat is echter niet waar. We delen weliswaar een voorouder, maar beide soorten hebben miljoenen jaren evolutie doorgemaakt. “Onze gemeenschappelijke voorouder was noch mens, noch chimpansee.”

En, ook verrassend:’

‘Ondertussen weten biologen dat deze tekening niet klopt. Onze voorouders liepen bijvoorbeeld niet op hun knokkels. Dat idee is verouderd.’

Evie Vereecke, hoogleraar Anatomie aan de Katholieke Universiteit Leuven, trekt conclusies die sterk overeenkomen met wat Steiner meer dan honderd jaar geleden al over de afstamming van de mens opmerkte.

Al veel eerder werden dergelijke opvattingen onder woorden gebracht, bv. door Louis Bolk en Portmann.

De gedachte van Mevrouw Vereecke is niet nieuw:
al in 1920 publiceer Gregory deze afbeelding:

W.K.Gregory, ‘The origine and evolution of human dentition’

Nu wordt de vraag interessant of de mens een (hoger) dier genoemd kan/mag worden, als er alleen maar in een ver, vaag verleden ‘iets’ gemeenschappelijks was en nu de conclusie wordt getrokken dat de mens niet van de aap afstamt.
Welke diervorm komt dan nog in aanmerking?

Dat er tijdens de evolutie zeer grote verschillen zijn ontstaan tussen dier en mens is overal om ons heen zichtbaar.

Toch hoef je maar een krant of een tijdschrift open te slaan of je leest wel ergens ‘de mens en de andere dieren’; of ‘wij dieren doen nu eenmaal’.
In vrijwel alle gevallen worden hierbij de overeenkomsten als maatgevend genomen.

Maar de overeenkomsten tonen ons niet het wezenlijke verschil.

Ook in de serie ‘Ruimteschip aarde’ spreekt André Kuipers herhaaldelijk over ‘de mens is (als) een dier’, 
Wat tegen de achtergrond van bovenstaande beweringen in Nemo dus eigenlijk ‘pseudo’, of als je wil ‘nepnieuws’ is. 

.

Mens en dier (1-1)
De visie van Jelle Reumer: de mens is een dier. Punt.
Er wordt voorbijgegaan aan het specifiek menselijke.

Mens en dier (1-2)
De visie van José Joordens en Stijn Schreven (Nemo-kennislink): de mens en de andere dieren.
De essentie van het mens-zijn over het hoofd gezien!

Wezenlijke verschillen tussen mens en dier:

Hermann Poppelbaum:Mens en dier: vijf gezichtspunten omtrent hun verschil in wezen’
Leen Mees: ‘ ‘Dieren zijn wat mensen hebben’.’

.

Opspattend grind; alle artikelen

.

3006-2822

.

.

.

VRIJESCHOOL – Sociale driegeleding (5-4-2)

.

In de jaren 70-90 van de vorige eeuw verschenen er in het blad Jonas vele artikelen over maatschappelijke aangelegenheden. Die werden bekeken vanuit de sociale driegeleding en een antroposofisch mensbeeld.
Ondanks het feit dat ze qua datum sterk verouderd zijn, is de besproken problematiek en zijn de gezichtspunten allerminst ‘achterhaald’.

Maarten Ploeger, Jonas 3e jrg. nr.6,  10 november 1972
.

De consumptiemaatschappij:
een ongelukkig stuk geluk

Een poging om het begrip „geluk” in onze samenleving nader te bezien.

In de grondwet van de consumptiemaatschappij bij uitstek, de Verenigde Staten, staat de zinsnede: ‘iedere mens heeft het recht op streven naar geluk.’

Wat wil dit zeggen: geluk?

Het antwoord dat de westerse maatschappij ons wil dicteren, luidt: geluk is de maximale bevrediging van zoveel mogelijk behoeften. Dit beslaat een heel terrein: van fysieke, zoals (zeer lekker) eten, tot meer psychische, als aanzien en status. Geluk dus als bevrediging van de meest uiteenlopende behoeften.
Het doet er in dit verband minder toe of deze behoeften uit de individuele mens zelf voortkomen of dat deze bij hem worden gewekt door de meest geraffineerde vormen van reclame. Waar het hier om gaat is dat de moderne mens er sterk naar neigt zich pas dan gelukkig te voelen als zijn prikkels zoveel mogelijk zijn gestild.
Maar uit eigen ervaring weten velen wel dat dit een vorm van schijngeluk is. Als we de begeerde villa eenmaal hebben, is de tweede woning al weer aan de beurt enz. enz.
Wat voor drijfveer gaat hieronder schuil, dat we ons zo gewillig laten meevoeren in deze mallemolen?

Naar mijn mening is dit alles terug te voeren op het mensbeeld dat aan de moderne samenleving ten grondslag ligt. Het mensbeeld dat ons de mens wil afschilderen als een aap die toevallig wat slimmer is dan zijn verre neef in het oerwoud; dus als een dier.
Wat is een dier? Een dier is een wezen dat geheel leeft volgens zijn aandriften en instincten, die het rücksichtlos aanzetten tot vervulling van de gedicteerde behoeften. Een dier dat honger heeft is de honger in levende lijve. Denkt u maar eens aan de poes zoals zij haar nagels in uw kuiten slaat als u haar eten bereidt. En als haar honger dan is gestild, is zij ook de zaligheid zelve.

Een dier kan niet uit vrij inzicht „nee” zeggen tegen een prikkel. Het kent geen zelfbeheersing en het zal nooit vrijwillig kunnen afzien van een gevoelde behoefte. Alleen als het daartoe door dwang van buiten af zou worden geconditioneerd (de hond net zolang een tik geven als hij de koekjesschaal plundert totdat hij het niet meer doet).

En wat zegt ons nu het huidige mensbeeld?

Dat de mens precies zo is. Dit illustreert men dan door er bijvoorbeeld op te wijzen dat onze zuigelingen precies hetzelfde laten zien. Op zichzelf is dit geen onjuiste waarneming. Een baby is ook een en al begeerte en gelukzaligheid, vooral als het gaat om de vervulling van de fysieke behoeften. Gedurende de verdere ontwikkeling verandert dit echter. Het opgroeiende mensenkind leert „nee” zeggen en leert zijn ongebreidelde driften onder controle brengen.
Maar volgens de opvatting dat de mens een hogere aap zou zijn, blijft hij in wezen toch een dier dat — in dit geval — cultureel wordt geconditioneerd. D.w.z dat de mens in zijn oorspronkelijke aandriften ten dele wordt geblokkeerd ten gunste van de mogelijkheid tot harmonisch samenleven en dus ook ten gunste van hemzelf. Want een samenleving waarin iedereen zijn eigen driften zomaar uitleeft is een onmogelijkheid.

Door de samenleving worden aldus sommige behoeften tot een taboe verklaard en andere juist gelegitimeerd. Een „geluk” zouden we dan vinden door, al naar een ieders geaardheid, binnen dit raam van de culturele conditionering de eigen prikkels maximaal te bevredigen.

Maar is geluk nu echt niet meer dan het vervullen van een dierlijke behoefte? Voor mij komt er nog iets heel anders bij kijken. Een wezenlijk gevoel van geluk meen ik bij vlagen in mijn leven eerst dan te ervaren als ik mij enthousiast kan inzetten voor de verwerkelijking van een ideaal. En het gaat er in eerste instantie stellig niet om of ik zo’n ideaal ook direct kan bereiken. Het gaat mij niet om het lekkere snoepje dat mij geboden wordt als vervulling van de een of andere psychische prikkel. Ik heb veeleer het gevoel dat ik aan het echte menszijn kan raken in het streven naar de realisatie van idealen; in het worstelen met de vaak heftige tegenstanden die de realisatie van idealen onvermijdelijk oproepen. Aan deze uiteenzetting groeit volgens mij de mens, leert hij zichzelf op steeds weer andere wijzen kennen en ontdekt en ontwikkelt hij steeds weer nieuwe vermogens.

Geen materiële welvaart, geen aanzien, geen tastbaar eindresultaat is de essentie van wat ik soms als geluk ervaar.

Maar het onderwijl steeds groeiende besef dat ervan alles in mijzelf en ook in de ander aanwezig is dat de moeite waard is om aangesproken, om ontwikkeld te worden. En om deze onvermoede en onvoorspelbare mogelijkheden te onderzoeken, heb ik in het dagelijkse leven veel weerstanden nodig. Hoe moeilijker het ideaal te bereiken is, des te rijker kan de scholingsweg op weg ernaar toe zijn. Dit is het dier volgens mij ten ene male niet gegeven.

Maar, zo zullen de „apen” onder ons zeggen, is dit dan ook weer niet een verborgen prikkel die dringt naar behoeftebevrediging? Dus toch weer een (geraffineerde) dierlijke aandrift? Ook al is dit dan misschien een soort prikkel die doelt op onverwachte, nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, is de mensheidsevolutie niet altijd al zijn ontwikkelingsweg gegaan door zich te laten bevruchten door plotseling opdoemende kansen en mogelijkheden? Is dit alles niet juist het resultaat van het uitleven van een grote verscheidenheid aan (dierlijke) aandriften?

Daar is volgens mij wel het een en ander tegen in te brengen! Deze problematiek vereist een nadere studie van de verschillen tussen mens en dier.

Een dier is vanaf het moment van zijn geboorte van meet af aan eigenlijk al af. Een pasgeboren kalf zet binnen een kwartier al zijn eerste schreden en kan in principe reeds lopen. Dieren hebben een pasklaar en feilloos instinkt dat hen altijd precies het goede laat doen. Ook al zou men hen vanaf hun geboorte van hun soortgenoten isoleren zodat zij de juiste handelingen die bij hun soort behoren, onmogelijk van hun omgeving zouden kunnen aanleren. Een wevervogel die zou opgroeien te midden van een andere soort bouwt, als de tijd daar is, toch weer een uitermate perfect wevernest. De mogelijkheden van een dier kunnen, zoals bijv. de slimheid van een vos, weliswaar nog wat worden geperfectioneerd (lees: geconditioneerd), maar het maximale mogelijkhedenpakket staat bij de geboorte reeds absoluut vast.

Hoe geheel anders komt mij dit voor bij de mens! De mens is ronduit instinctarm en moet oneindig veel aanleren van zijn omgeving. Aan de ene kant wordt hij gevormd door de erfelijkheid die hem zijn lichamelijke instrument levert. Aan de andere kant leert hij van zijn omgeving talloze mogelijkheden aan dit lichamelijke instrument ontwikkelen. De kernvraag is nu of we de mens ervaren als een wezen dat volledig door deze twee invloeden wordt bepaald en geconditioneerd of dat hij een zelfstandig, vrij geestelijk wezen is dat zélf bepaalt wat hij met behulp van deze twee geschetste invloeden uit zichzelf maakt.

In het eerste geval wórdt hij (passief) geleefd. In het tweede geval leeft hij actief vanuit zichzelf. In het eerste geval dus weer de mens als dier. In het tweede geval is de mens echter een wezen dat stamt uit een geestelijke wereld en dat zich door zijn lichamelijkheid met de materie verbindt. Natuurlijk bergt iedere mens ook het dier in zich; vandaar de vele overeenkomsten tussen mens en dier die er immers toe hebben geleid de mens ook als dier te gaan zien.

Maar het essentiële van de mens als geestelijk wezen is dat hij in staat is uit vrije wil het dier in zichzelf te leren overwinnen.

De moderne wetenschap geeft ons het eerste model: de mens zou een dier zijn dat ongewild wordt bepaald door erfelijkheid en omgeving. Dus de opvatting waarbij de mens wordt bestempeld tot een passief wezen dat wordt geleefd.

Maar als dit nu eens niet zo is, als de mens nu eens geen dier is. En als de opvatting dat hij het wél zou zijn toch verder in de praktijk zou worden toegepast, dan ontstaat er m.i. een bijzonder gevaarlijke situatie. Dan wórdt de mens ook passief en dan wórdt hij in zekere zin ook een dier! De laatste honderd jaar, waarin dit dierbeeld van de mens is ontwikkeld, hebben wel degelijk een periode ingeluid van uiterst waardevolle (materiële) vooruitgang. Maar het is een ontwikkeling die het risico in zich bergt om de samenleving steeds meer volgens zijn gefixeerde mensbeeld (dierbeeld) te gaan dirigeren en conditioneren.

Ook al zou men het beste met de mens voor hebben, de kans op een catastrofale ontsporing is niet te onderschatten. Want als we de mens als een dier zullen blijven zien, dan is het alleen maar logisch dat we de maatschappij ook metterdaad zodanig inrichten, als wij menen dat dit het beste bij een dier past. Vele tekenen wijzen erop dat deze desastreuze wending al stevig op gang begint te komen. Zo dreigen we mens ongewild gewoon tot dier te maken, of hij het in wezen nu is of niet!

En waar blijft over nog eens honderd jaar dan de werkelijke, met ontwikkelingsmogelijkheden begaafde mens? *

Maar laten we weer terugkeren naar onze consumptiemaatschappij. We kunnen dan meteen vaststellen dat niets zo schadelijk is voor een gevestigde industriemaatschappij als het opkomen van plotselinge, steeds weer veranderende, nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Dit werpt alle investeringen en winstberekeningen radicaal omver en dat kost de gevestigde orde veel te veel geld. Het geplaagde consumptie-establishment laat dan ook niets na om dergelijke, voor de mensheidsrevolutie toch zo belangrijke ontwikkelingen in de kiem te smoren. Dat is namelijk niet zo erg moeilijk. Want bij het nastreven van idealen in de praktijk, waarbij vaak zware strijd geleverd moet worden, is een sterke wilskracht onontbeerlijk. En het enige dat het establishment hoeft te doen is aan die wil de stootkracht te ontnemen en hem in gewenste banen te leiden. Dan wordt de wilskracht ontoereikend en bijten we onze tanden vanzelf wel stuk. Al gauw zullen we van ons streven afzien en, opgezadeld met enorme frustraties, ons heil gaan zoeken in het schijngeluk van de blikkerende zekerheden van de consumptiemaatschappij.

De methoden die hiervoor ten dienste staan, zijn talrijk. Geef de mensen geestdodend werk, laat ze de rest van de tijd passief naar de televisie staren, maak de natuur ontoegankelijk, agressieve reclame, totale gelijkschakeling — van lopende band tot mammoetschool — tot grauw en uniform massamens. Dit alles verlamt op eenvoudige wijze de wil. En het behoeft nauwelijks nog betoog dat deze manipulerende, ontmenselijkende tendens krachtig wordt ondersteund door het materialistische mensbeeld dat de mens beschouwt als dier. Want er is toch moreel niets op tegen om een dier zijn (directe) driften zoveel mogelijk te laten bevredigen? Het is erg belangrijk dat men zich realiseert welke consequenties het mensbeeld allemaal kan hebben.

Want de rekening zal worden gepresenteerd! De ontevredenheid van (vooral) de jeugd tegen de barbaarsheid van onze cultuur zal uitgroeien tot een heftige tegenstand. Hun gevoelsleven, dat nog steeds niet helemaal is onderdrukt, gebiedt het hun.

Het is daarom voor een werkelijk gelukkige en menswaardige toekomst van het allerhoogste belang dat we zeer snel door de zeepbel van het consumptie-geluk heen prikken. Om ruimte te scheppen voor de zelfontplooiing van de mens, voor de ontwikkeling van al zijn onvermoede mogelijkheden. Door de maatschappij en met name ook het onderwijs zó in te richten dat het de mens stimuleert eigen idealen te ontwerpen en met alle kracht na te streven.

En het is mijn diepste overtuiging dat het mensbeeld dat aan dit streven ten grondslag zal liggen, hierbij van doorslaggevend belang zal zijn. Wie is toch die mens?

*) zie ook: H.S. Verbrugh, Geneeskunde op dood spoor. Lemniscaat R’dam 1972.
.

Sociale driegeledingalle artikelen
.
Vrijheid van onderwijs: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2286-2145

.

.

.

VRIJESCHOOL – Vrijheid (7-1/1)

.

In de jaren ’75-’76 van de vorige eeuw leefde de idee van de sociale driegeleding in de vrijescholen veel meer dan nu. Met name de vrijheid van inrichting van het vrijeschoolonderwijs kwam door de regeringsplannen steeds meer onder druk te staan. 
De Amsterdams Geert Grooteschool was actief op het gebied van de ‘onderwijsvernieuwing’. Er worden allerlei bijeenkomsten georganiseerd en in de schoolkrant verschenen allerlei artikelen.

Er werd o.a. stil gestaan bij wat ‘vrijheid’ kan betekenen.

Een aantal van deze artikelen over vrijheid – hoewerl ik de reeks niet compleet heb – zal hier volgen.

VRIJHEID – biologische uitgangspunten
De lichttheorie van Newton was in zijn abstraktheid weinig suggestief. Niet veel mensen zullen zich aangesproken voelen door het trillingsgetal van een bepaalde kleur of een andere formule die de natuurwetenschap hieraan heeft gegeven.

De daarachter liggende filosofie en het daaruit ontstane wereldbeeld (het materialistisch-monistische): de natuur is terug te brengen tot een causaal verklaarbaar mechanisme, heeft echter wel veld gewonnen en de bodem bereid voor tal van andere theorieën die aan dezelfde denkgezindheid zijn ontsproten.

Het was in 1859 dat er zo’n theorie wereldkundig werd gemaakt, die in tegenstelling tot de lichttheorie sterk op de verbeeldingskracht van de mensen heeft gewerkt. En daaraan valt het wellicht ook toe te schrijven dat deze theorie -in tamelijk gesimplificeerde vorm- tot op heden nog zo populair is, n.l. de evolutieleer van Darwin.

De Engelsman Charles Darwin (1809-1882) heeft het grootste deel van zijn leven besteed aan waarnemingen en studie van planten en dieren, waartoe hij ruimschoots in de gelegenheid werd gesteld; eerst op zijn 5 jaar durende wereldreis met de “Beagle”, naderhand op zijn landgoed, waar hij allerlei kruisings- en kweekproeven deed. Hij was een scherp waarnemer, maar in tegenstelling tot Goethe miste hij het vermogen om zich zo met zijn waarnemingsobjecten te verbinden, dat hij de daarin werkzame idee kon
doorschouwen. Mogelijk was hij te zeer een kind van zijn tijd en van zijn land, te zeer gevangen in de daarvoor typische naïef-rechtlijnige denktrant, om de benodigde innerlijke openheid en onbevangenheid te kunnen opbrengen. Hoe zeer gevangen hij was, mag blijken uit een van zijn latere dagboeknotities, waarin hij schrijft; “Mijn geest is een soort machine geworden die er toe dient algemene wetten uit grote verzamelingen van feiten samen te stellen.’ Een bezigheid die anno 1976 inderdaad aan machines wordt overgelaten!

Daar Darwin zelf niet de idee vermocht af te lezen aan zijn waarnemingen, liet hij zich door anderen inspireren. Zo stamt de evolutiegedachte oorspronkelijk van Lamark en werd ongeveer gelijktijdig met Darwin geboren: het idee van de “survival of the fittist” (het overleven van de sterkste)’ was afkomstig van Malthus. Darwin verwerkte deze ideeën met zijn feitenmateriaal tot de bekende evolutieleer. Deze komt, heel in het kort, hierop neer, dat de mens gezien wordt als het eindstation van een langdurige dierlijke evolutie, die miljoenen jaren geleden begonnen is als een allerprimitiefste vorm van leven en die zich door een proces van selectie (via overwinning in de strijd om het bestaan) en variatie (via: aanpassing) heeft voortgezet tot steeds hogere trappen van ontwikkeling. Darwin zelf is nogal voorzichtig geweest met zijn conclusies en heeft eigenlijk niet veel meer gegeven dan de aanduiding dat de mensen van de hogere apensoorten zouden afstammen. Over hoe het leven op aarde ontstaan zou kunnen zijn, heeft hij zich niet uitgesproken. Wel in die zin, dat hij het ondenkbaar achtte dat dit aan puur toeval zou zijn toe te schrijven.

Je zou je kunnen afvragen hoe Darwins visie op de mens zou zijn geweest, wanneer hij in zijn waarnemingen ook de mens zelf had betrokken en naast de vele uren die hij tussen zijn planten, insecten en duiven, doorbracht, zich b.v. even intensief met kinderen zou hebben bezig gehouden. Een vraag die je ook nu zou kunnen stellen aan al diegenen die nog altijd de darwinistische visie als de enige uitdragen en als regel hun blik meer op het dier dan op de mens hebben gericht. Zo was Konrad Lorenz b.v. een uitstekende ganzenvader, maar liet voor zijn eigen kind een kooi bouwen om het tegen zijn dierencollectie te beschermen (wat hij overigens uiterst vermakelijk beschreven heeft).

Het is Darwins grote verdienste geweest, dat hij door zijn gedegen werkwijze, zijn grote kennis en ervaring, kans heeft gezien de evolutiegedachte ingang te doen vinden. Dit betekende immers een geweldige omwenteling in het tot dan toe geldende statische mens- en wereldbeeld, zoals dit van oudsher door de kerken was gegeven. Een zekere stroom kwam op gang, waardoor bewustzijnsontwikkelingen mogelijk werden, die vanuit de traditionele opvattingen niet denkbaar geweest zouden zijn.

Dat Darwins theorie door een onzuivere benadering na verloop van tijd dikwijls in het karikaturale is getrokken, waarbij de mens niet eens als een veredelde, maar zelfs als een gedegenereerde aap wordt afgeschilderd (Desmond Morris; “De naakte aap”), mag de wetenschap niet worden aangerekend. Evenmin dat er science-fiction-achtige “verklaringen” worden gepubliceerd van het ontstaan van het leven op aarde, waarbij het geloof in een Schepper is vervangen door het geloof in het Toeval (een nog veel sterker geloof overigens, want van alle onwaarschijnlijkheden is dit wel de meest onwaarschijnlijke). Wel mag het bevreemding wekken, dat van serieus wetenschappelijke zijde een soortgelijke visie als de enige wordt gepresenteerd, zoals dit b.v. het geval is hij de onlangs* gehouden tentoonstelling van de wetenschappelijke werkgroep “Paleobiologie en educatie” in Ouwehands Dierenpark te Rhenen.
Want er is op wetenschappelijk niveau sinds Darwin toch wel iets gebeurd.

In 1939 schreef de paleontoloog Teilhard de Chardin zijn “Phénomène humain” (het verschijnsel mens). Weliswaar nog vasthoudend aan de idee van de “oerstof” en de evolutie door differentiaties van deze oerstof, maar met de poging om hiervan niet alleen de buitenkant, maar ook de binnenkant te zien. Een doorbraak dus na Kants ontkenning om van het “ding zelf” iets te kunnen weten. Uitermate boeiend is de biografie van deze markante en gewetensvolle persoonlijkheid en zijn worsteling om tot geestelijke doorbraak te komen, waarbij hij bovendien, als gelovig katholiek, in ernstig conflict met de kerk raakte.
Kort daarop, in 1944, publiceerde Bazelse hoogleraar in de zoölogie, Adolf Portmann, een boekje, dat in 1961 in een Nederlandse vertaling verschenen is onder de titel “Het beeld van de mens in het licht van de moderne biologie”. Hij behandelt hierin fragmenten van de menselijke ontwikkeling, voor zover die voor de biologie toegankelijk zijn, maar zegt daar nadrukkelijk bij, dat dit gebeurt vanuit het ‘besef dat de blik gevestigd moet blijven op de volledige werkelijkheid.’ Alleen dan kan volgens Portmann de grondslag gelegd worden voor een nieuw beeld van de mens, “een beeld dat in de toekomst van geweldige invloed zou kunnen zijn op het doen en laten van de mens”. Wat de evolutieleer betreft, constateert Portmann dat “een blik op de zone van onzekerheid, waarin de strijd tussen de verschillende evolutietheorieën zich afspeelt, ons er van moge overtuigen hoe belangrijk het is, dat wij de nodige terughouding in acht nemen.” Hij vermeldt dan een aantal van deze theorieën met hun geestelijke vaders en hun respectievelijke onvolledigheden, onduidelijkheden en onwaarschijnlijkheden, en besluit deze opsomming met de volgende opmerking; “Het zou niet moeilijk zijn om nog meer tegenstrijdige meningen aan te halen. Wij hebben ze slechts vermeld om enigszins begrijpelijk te maken, waarom de “resultaten” van het afstammingsonderzoek met de nodige reserves moeten worden bekeken. Wij kunnen ons slechts een kritisch oordeel vormen over de huidige stand van zaken in het onderzoek naar de oorsprong van de mens, wanneer wij de literatuur die er op dit gebied bestaat, vergelijken. Ook zijn eigen vooroordelen moet de lezer zo zakelijk mogelijk onder ogen durven zien.”
In het slotwoord van dit boekje schrijft de auteur;
“De eigenlijke bijdrage van het biologische onderzoek aan de vorming van een wereldbeeld wordt door velen gezien in het opsporen van de dierlijke grondslagen van het menselijk bestaan. Volgens deze zienswijze speurt de biologie naar de stoffelijke grondslagen van het menselijk bestaan die de basis vormen van onze geestelijke activiteiten. Men tracht hierbij het geestelijk leven zoveel mogelijk te herleiden tot de elementaire levensfuncties. (  )
De onderstelling dat er tussen mens en dier maar een kleine afstand bestaat, wordt in de hand gewerkt door het feit dat juist de oppervlakkigste denkbeelden van de evolutietheorieën voor velen het karakter van een onomstotelijke waarheid hebben gekregen. (  )
Door de fascinerende reconstructies van de menselijke ontwikkelingsgang heeft men in brede kringen aan de evolutiegedachte bekendheid gegeven. De aanschouwelijkheid van deze maquettes wekt de suggestie dat wij over de gebeurtenissen in een ver verleden volledig georiënteerd zijn. We missen hier een duidelijke uiteenzetting over de talrijke punten van tegenspraak waar wij op stuiten wanneer we de vakliteratuur raadplegen. Voor de twijfel is in de schematische voorstellingen van het evolutieproces geen plaats ingeruimd. We doen er goed aan de suggestieve werking, van de geperfectioneerde plastische voorstellingen, die in het onderwijs worden gebruikt van de schema’s, maquettes en films die er op dit gebied bestaan, niet te onderschatten. De directe werking die er van dergelijke pakkende voorstellingen uitgaat naar mensen die er aan gewend zijn dat ze in films een surrogaat van de werkelijkheid voorgeschoteld krijgen, mag niet worden onderschat. (  )
Zijn de biologen die aansprakelijk zijn voor deze films en exposities zich wel bewust van de verantwoordelijkheid die zij hiermee op hun schouders laden?

De geestelijke rijkdom die ons het onderzoek van het leven op aarde ten deel doet vallen, zal zich pas volledig aan ons openbaren, wanneer wij dit toegankelijke gebied van het leven zien als een voortzetting van een voor onze zintuigen ontoegankelijk gebied, waarvan wij het bestaan kunnen vermoeden? een gebied waarin talrijke levensvormen kunnen bestaan en dat zich uitstrekt tot in ongekende verten.
Een verdiept inzicht in de orde van het aardse leven kan onmogelijk tot een zinnebeeld van wanorde en chaos leiden. Het inzicht in een geordend gebeuren, zoals het onderzoek van het leven dat in overstelpende mate aan ons oplevert, kan slechts het vermoeden wekken dat er een meer omvattende orde moet ‘bestaan. (  )  De zichtbare levensvormen die ons omringen getuigen van een bouwplan dat van hoger orde is dan de op aarde zichtbare werkelijkheid.”

Hoewel de woorden in 1944 zijn geschreven lijken ze nog even actueel als toen en kun je de indruk krijgen, ‘dat er in het beeld dat aan de “gewone’ man” (om met Newton te spreken) wordt gepresenteerd, nog weinig verandering merkbaar is. Evenmin worden er vanuit wetenschappelijk sferen veel nieuwe gezichtspunten aangedragen; de teneur zowel op psychologisch als medisch gebied blijft ook diergericht. Het is daarom jammer dat een goed leesbaar boekje als dat van Portmann al weer sinds jaren van de markt verdwenen is en zelfs de naam van deze gewetensvolle wetenschapsman in de bibliografie van de boekhandel niet voorkomt. Ook daarom jammer omdat Portmann eigenlijk een brug slaat van oude evolutietheorieën naar een nieuwe.

Het is mij niet bekend of deze bioloog die te Bazel geboren werd en daar ook later weer kwam te werken, iets geweten heeft van wat er enkele kilometers verderop gebeurde – de bouw van het Goetheanum te Dornach, de “Freie Hochschule für Geisteswissenschaft”, waarvan het doel was wetenschappelijk onderzoek te verrichten op geestelijk gebied, onder leiding van Rudolf Steiner.

Antroposofie betekent: wijsheid omtrent de mens. Het ligt dus hierin al besloten, dat deze wetenschap zich ook met het ontstaan en de wording van de mens bezig houdt.

In tegenstelling tot de gangbare evolutietheorieën wordt hier de oorsprong van mens en wereld niet gevonden in het fysiek gebonden leven, maar in een daaraan voorafgaand immaterieel stadium. Fysiek is de mens weliswaar de jongste op aarde; als geestelijke kiem hiervan is hij echter al zo oud als de wereld, die aanvankelijk ook niet fysisch was. Met deze wereld vormde de mens in zijn toenmalige toestand een organisch geheel.

In de loop van een aantal heel grote wereldfasen heeft de mens zich telkens meer uit dit geheel gewikkeld (‘‘ausgegliedert”) en wel door zich los te maken van datgene wat deze ontwikkeling niet vermocht te volgen. Mineralen, planten en dieren verschijnen dan als organismen, die de mens achter zich heeft gelaten om zijn fysische gestalte als beeld van zijn geestelijk wezen te kunnen aannemen. Niet uit elkaar zijn planten-, dieren- en mensenrijk ontstaan, wel na elkaar uit eenzelfde totaliteit. De mens is hiermee gevrijwaard gebleven van een te vroege verharding en specialisatie en heeft zoveel soepelheid en beweeglijkheid kunnen bewaren, dat een individuele differentiatie – tot op zekere hoogte in het fysieke toe – mogelijk werd.

Hiermee is de menswording nog niet ten einde. Er zullen nog verdere fasen volgen. Wel is nu het stadium bereikt dat de mens bewust hieraan kan meewerken. Een zekere vrijheid is zijn deel geworden.

Wanneer je hiermee voor het eerst kennis maakt, kan het zijn dat het moeite kost om op deze visie over te schakelen. Je kunt dan beginnen met deze voorlopig als een hypothese te beschouwen, zoals ook de darwinistische theorieën niet meer dan een hypothese zijn. Het is dan best een spannende aangelegenheid om te trachten beide hypothesen aan de waarnemingen en ervaringen van het dagelijks leven te toetsen en op grond daarvan een keuze te maken. In vrijheid!
.

Annet Schukking, Geert Grooteschool, nadere gevens ontbreken
.

Literatuur:
Johannes Hemleben – Darwin, biografie (Rororo, Duits)
Biologie en Christendom
Teilhard de Chardin, biografie
Adolf Portmann – Het beeld van de mens in het licht van de moderne biologie Hermann Poppelbaum – Mens en dier
Rudolf Steiner – De wetenschap van de geheimen van de ziel
Tijdschrift Vrije Opvoedkunst – Honderd jaar evolutieleer, sept. 1971
Jonas – D. van Romunde? Over de afstamming van de mens, 16 jan. 1976.
Hoe de kleine engel op aarde kwam – prentenboek voor kinderen

.
Annet Schukking over vrijheid

Sociale driegeleding: alle artikelen

Dierkunde: alle artikelen

.

1451-1360

.

.