Tagarchief: ik en reïncarnatie

VRIJESCHOOL – Over het Ik

.
Jesse Mulder, Antroposofisch magazine december 2019 nr. 16

.

Ben ik   ik?

Dat laatste spreekt uit Descartes’ beroemde woorden: cogito ergo sum. Als ik twijfel over wie ik ben, dan weet ik desondanks nog steeds dat ik het ben die twijfelt. Hoezeer ik ook twijfel, ik kan nooit mijn eigen zelfbewustzijn betwijfelen, maar alleen zaken die daarbuiten liggen. Ik kan twijfelen of ik echt degene ben die ik in de spiegel zie, ik kan twijfelen of mijn herinneringen wel echt over mezelf gaan, en ik kan zelfs twijfelen of ik echt de persoon-in-de-wereld ben die ik meen te zijn – Jesse, filosoof, vader van twee dochters, etc. Voor filosofische doeleinden helpt zulke twijfel het onwankelbare gegeven van het zelfbewustzijn naar voren te halen. [Buiten zulke doeleinden zou ik bij dergelijke twijfels toch allereerst naar een goede psychiater verwijzen.)

Prachtig, toch? Ik ben mijn eigen onwankelbare vaste punt in het bestaan. Ik ben ik, en niets zal mij daar ooit vanaf kunnen brengen.

Identiteitscrisis

Tenminste, totdat je je in de antroposofische aspecten hiervan verdiept. Daar kun je dan van alles ontdekken over het lagere ik, de ik-organisatie, het hogere ik, het ware ik, de bewustzijnsziel, het geestzelf – en dan begint het je te duizelen: wie ben ik nu eigenlijk? Je zou toch zomaar in een identiteitscrisis kunnen belanden, als je al die termen samen probeert te denken met jezelf. Dat kan toch niet het doel van deze antroposofische inzichten zijn?

Natuurlijk niet. Maar het is ook niet eenvoudig om een gevoel te krijgen voor wat er dan wél achter die termen schuilgaat. Laten we een begin maken door een licht te laten schijnen op het tweeluik ik – hoger ik.
Als we in het dagelijks leven “ik” zeggen, dan praten we vanuit ons ‘gewone’ ik. Dit ik is de kern van onze identiteit hier op aarde; hierin beleven we onszelf van nature begrensd door geboorte en dood. Maar het komt niet nergens vandaan: het aardse bestaan tussen geboorte en dood is een incarnatie die deel uitmaakt van een reeks incarnaties. In elke incarnatie ben je in zekere zin een ander’ik’.

Het hogere Ik

Nu is er echter ook iets dat de opeenvolgende incarnaties verbindt, en dat is wat je het hogere ik kunt noemen. Dit is een hoger standpunt van jezelf, een standpunt vanwaaruit je na de dood de ervaringen en vruchten van het geleefde leven kunt oogsten, en vanwaaruit je voor de geboorte naar een zinvolle volgende stap in je karmische ontwikkelingsweg zoekt – naar een volgende incarnatie dus. Terwijl ons gewone ik zich aan de aardse verhoudingen oriënteert, is het hogere ik aldus ingebed in de kosmisch-geestelijke ordening, en dat is dan ook zijn ‘hogere’ standpunt. [Klinkt deze ‘inbedding’ je al te abstract? Je kunt bijvoorbeeld denken aan je engel die je door alle incarnaties heen trouw begeleidt en beschermt.)

Als je afdaalt om geboren te worden op aarde, dan verlaat je dit hogere standpunt. Na de geboorte ben je dat hogere standpunt algauw helemaal vergeten: het is een metamorfose van het hogere-ik-standpunt naar het standpunt van het nieuw-geboren ‘gewone’ aarde-ik.

Maar daarmee is het hogere ik niet verdwenen. Voordat je naar dit leven afdaalde overzag je wat je in dit aardeleven allemaal zou gaan doormaken, met alle mogelijkheden en moeilijkheden die dat met zich mee zou brengen. Zo kun je je voorstellen dat het eigenlijk je eigen hogere ik is, dat tot je spreekt in alles wat je in het leven overkomt. Soms kun je bij belangrijke gebeurtenissen in het leven, van jezelf of van anderen, onwillekeurig het gevoel krijgen dat daarin een diepere zin leeft dan je zo vanuit je alledaagse bevattingsvermogen kunt vermoeden: dat gevoel kun je, in alle bescheidenheid, met het hogere ik in verband brengen.

Ik-wording

Waarom incarneren we dan eigenlijk? Waarom blijven we niet met ons omvattende hogere-ik-standpunt in de kosmisch-geestelijke werkelijkheid staan? Dat is een grote vraag. Kort gezegd komt dat doordat het hogere ik zelf in ontwikkeling is. Maar een ik kan uiteraard alleen zichzelf ontwikkelen. Daar zijn alleen wel bijzondere omstandigheden voor nodig, namelijk precies omstandigheden waarin je op jezelf teruggeworpen bent, op eigen benen moet leren staan. En dat is nu juist wat onze aardelevens kenmerkt – in toenemende mate, kun je wel zeggen. Daarom zou het ook heel onjuist zijn het ‘gewone’ ik gering te schatten ten opzichte van het hogere ik. Want juist doordat het hogere ik steeds weer metamorfoseert tot een ‘gewoon’ ik op aarde kan er een nieuwe stap in de ik-wording plaatsvinden. De tijd tussen dood en nieuwe geboorte is dan ook in zijn geheel gewijd aan het verwerken van het voorbije en het voorbereiden van een nieuw aardeleven.

Juist in de ballingschap hier op de aarde kan ons hogere ik zich dus ontwikkelen. Waar het ons lukt in ons gewone ik de passende ruimte te scheppen, kan het hogere ik in ons geboren worden – als een hemels Kerstkind in de aardse stal. Dat is een beeld dat mooi bij Kerstmis past; en dat is niet toevallig, want in Christus kun je inderdaad het grote voorbeeld van deze ik-ontwikkeling zien. 

Over de uitspraak van Descartes:  in Algemene menskunde’ voordracht 2

Meer over het Ik:

[1-7-2/7]
Relatie van bewustzijnsziel en geestzelf; de rol van het Ik; intuïtie

[1-7-2/7-1]
Rudolf Steiner over het Ik uit verschillende GA’s:
GA 34GA 52GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58GA 59

[1-7-2/7-2]
De werking van Ik aan het eigen wezen: inleiding

Antroposofie: een inspiratie: over het Ik;     Ik en reïncarnatie

.

3064-2879

.

.

.

.

.