.
IN DE ST.-JANSNACHT SPELEN DE GEESTEN HUN SPEL
Heksen – waan en werkelijkheid
Het sint-janskruid, dat in de nacht van 24 juni haar sterkste werking heeft, gold vanouds als een probaat middel tegen duivelse invloeden, met name hekserij.
Wat zijn heksen, en waar kwam de grote angst vandaan die in de 16e eeuw uitmondde in grootscheepse heksenverbrandingen? Om begrip te krijgen voor het verschijnsel heks, keek Henk Sweers terug tot in de oud-Germaanse tijd en vooruit tot in onze tijd.
Het heksengeloof vertoont trekken die elders worden verteld van verschillende soorten demonische gestalten: zielenvoorstellingen komen voor de dag in het geloof dat heksen (op een bezemsteel) door de lucht kunnen vliegen, en dat zij zich in een of andere dierlijke gedaante (vooral graag als kat, maar ook als wezel, vogel, spin of insect) vertonen. Zij vieren nachtelijke feesten en dansen evenals dodengeesten, elfen, dwergen en trollen. Het geloof in heksen, dat aanvankelijk door de kerk werd veroordeeld en later in de heksenprocessen toch werd aanvaard, gaat terug tot in de heidense tijd.
Tún-rithr
Uit alle delen van de oud-Germaanse wereld hebben wij berichten over personen die toverkunst bezaten. In de eerste Merseburger toverspreuk heten deze ‘idisi’. Volgens de Germaanse beschouwingswijze waren vooral vrouwen met bepaalde geestelijke gaven begenadigd.
In andere klassieke bronnen klinkt vele malen een zekere vrees door voor Germaanse vrouwen, die zelfs deelnamen aan de strijd en door hun profetische gaven een grote invloed uitoefenden. Bij de Broekterers genoot Weleda een goddelijke verering. Tacitus noemt een zekere ‘Alb-rund‘(Albrund). Haar naam wijst al op een ‘geheim weten’. Bij de Semnonen was een zieneres ‘Ganna’ wier naam ook op helderziendheid en heiligheid wijst. Op een Griekse ostracon (stemschelp) uit circa 200 v. Chr. staat ‘Baloborg de sibylle der Se(m)nonen’. Baloborg kan zo iets als ‘Stafdraagster’ betekenen.
Een der belangrijkste Eddaliederen heet: Volospa. Dat wil zeggen De schouw van de Wolwa. J. de Vries duidt deze naam ook als ‘Stafdraagster’. Uit vele teksten blijkt dat deze leidinggevende vrouwelijke ingewijden, deze zieneressen, een grote verering genoten. Het meest verheven lied wordt een Wolwa in de mond gelegd. Op IJsland vindt men nog Volvaleithi (Wolwagraven) die door de bevolking nog altijd met een zekere schroom worden bezien.
Toch kende men in de oud-Germaanse tijd ook reeds Seithkona of wel tovervrouwen, die boosaardig waren. De Edda zegt dat men de tún-rithr (tuinrijd(st)ers) die door de lucht vliegen, kan dwingen hun tovergedaante op te geven. Het blijkt dat ook mannen de helderziendheid, die toen grotendeels nog atavistisch was, bezaten en ten kwade, dat wil zeggen ten eigen bate gebruikten. Om hun kwade invloed, die zij zelfs nog na hun dood konden uitoefenen, zoveel mogelijk te voorkomen, werden tovervrouwen en -mannen verbrand, want daardoor wordt de oplossing van het vormingskrachtenlichaam versneld. De as werd in zee uitgestrooid! Toch was ook dit niet altijd afdoende, want de Edda verhaalt dat de Asen de reuzin Gullveig (Gouddrank) met speren staken en drie maal verbrandden in de hel van Har (de Hoge), maar dat zij drie maal werd herboren. Men moet dit verhaal van de Wolwa echter veel meer als een beeld zien voor wat er zich in de geesteswereld afspeelde. Gullveig veroorzaakt namelijk de strijd tussen Asen en Wanen, tussen lagere en hogere goden. Het was ook geen mens maar een reuzin. En die kun je niet verbranden. Toch kunnen wij uit deze passage afleiden dat het verbranden van boze tovermannen en – vrouwen reeds in die tijd een normaal verschijnsel was.
Vestaalse maagden
Ook bij de Grieken en Romeinen waren heilige, helderziende mensen, voornamelijk vrouwen, zoals de Pythia, de opperpriesteres in Apollo’s heiligdom te Delphi, en de Griekse en Romeinse Sibyllen. Het hoogtepunt in het strenge jaarritme, waaraan de heilige vrouwen, Sibyllen en Vestaalse maagden onderworpen waren, was het eind van de Floralia.
Flora, de godin van de lente en de planten, kreeg in 283 v. Chr. de 28ste april officieel als haar feestdag toebedeeld. Reeds in 173 v. Chr. duurde haar feest zes dagen. Van een tamelijk landelijk feest werd het, waarschijnlijk onder invloed van de Griekse Bachanaliën, tot een losbandig festijn vol ontucht, waarbij naakte hoeren erotische dansen opvoerden. Deze orgieën eindigden op de laatste dag van april. Op 1 mei vonden de plechtigheden plaats rond de Bona Dea (de Goede Godin); deze werden geleid door de Vestaalse maagden. Het schijnt dat Flora, de vrouw van Faunus, de Romeinse vruchtbaarheidsgod, vrijwel identiek is met Demeter, de ‘Godmoeder’, ook Tellus-Mater (Moeder Aarde) of Magna Mater (Grote Moeder) genoemd. Nu begon de feestdag voor de prostituees reeds op 23 april. De Vinolia (wijnfeesten) begonnen op die dag en duurden tot 1 mei. Zij overlapten dus gedeeltelijk de Floralia. Dit 1 mei-feest is samengesmolten met de lentefeesten der Germanen. Deze dag (1 mei) was aan Walburgis gewijd, een andere naam voor Freia. Wal-burgis betekent ‘beschermster der strijders’. Volgens de ‘ overlevering was Sint Walburgis, aan wie onder andere de grote kerk in Zutphen is gewijd, omstreeks 778 abdis van het klooster Heidenheim bij Eichstätt. Op een of andere wijze, waarschijnlijk via haar naam, werd Freia-Walburgis, door Sint-Walburgis vervangen, maar zij bleef de beschermster der toverkunsten. In de Sint-Walpurgisnacht, die aan haar feestdag vooraf ging, hielden de tovervrouwen hun bijeenkomsten op heilige plaatsen.
Omdat een feest altijd begint op de vooravond van de feestdag bij zonsondergang, zijn de voornachten altijd heilig geweest. Sint-Nicolaasavond (Sint-Nicolaasfeest is op 6 december!), kerstnacht, Driekoningenavond, paasnacht, pinksternacht (Luilak!) en Sint -ansnacht.
Ook in de Sint-Jansnacht drijven, evenals in de Walpurgisnacht, de geesten hun spel. Ook de Sint -Jansnacht is één van de geheimzinnige tovernachten. Dan snijdt men de wichelroede, dan plukt men het sint-janskruid, maar dan durft ook geen schipper uit te varen. Het sint-janskruid, ook Jaag-de-duivel genoemd, heeft het vermogen boze geesten te verdrijven. De koningin der toverkruiden echter, de Mandragora, die bij ons Al-ruin of ook Heksenkruid heet, bloeit in de Heilige Kerstnacht!
Heksenwaan
Het weten van geestelijke krachten en machten die de normale ontwikkeling tegenwerken en zodoende het kwaad veroorzaken, is er altijd geweest. In de Atlantische periode en ook nog na de ondergang van Atlantis was de mens van nature helderziend, maar hij beleefde de geestelijke wereld nog in een soort slaaptoestand. Naarmate hij overdag bewuster ging leven (en ’s nachts onbewuster) verloor hij dit helderziend vermogen. Toch bleef dit bij sommigen nog lang behouden, al waren er natuurlijk steeds minder lieden, die een mediamieke gave bezaten. Omdat een vrouw over het algemeen minder diep incarneert dan een man en dus kosmischer blijft, waren het steeds meer vrouwen dan mannen die helderziend waren op deze atavistische manier.
Nu kan men deze gaven aanwenden om anderen te helpen, maar naarmate de menselijke ontwikkeling steeds meer in de richting van de ontwikkeling der individuele persoonlijkheid ging, werd ook het gevaar steeds groter dat deze gaven ten eigen bate werden aangewend. Het is duidelijk dat zij dan verderfelijk werken. Dit gebeurde al in de Germaanse tijd, maar sinds de 15e eeuw, het begin van ons huidige cultuurtijdperk, werden mediamieke personen die zich bewust met toverkunst en ‘zwarte kunst’ bezighielden steeds meer een gevaar. Dit te meer, omdat zij temidden van een bevolking leefden, die voor het allergrootste deel nog maar weinig denk-bewust was en nog vol bijgeloof. Dit bijgeloof kunnen wij beschouwen als een laatste, verworden herinnering aan de vroegere helderziendheid. Uit deze samenloop van omstandigheden zijn de heksenwaan en de heksenvervolging te verklaren, die in de 16e en de 17e eeuw schrikbarende vormen aannamen. Het woord ‘heks’ duikt in de 15e eeuw als ‘haxa’ het eerst op in Zwitserland en verbreidt zich snel over Duitsland (Hexe) tot in het Deens, het Fries en het Nederlands. Een ‘heks’ is dan een vrouw (zelden een man) die in contact kan treden met boze machten en daarvan bepaalde krachten kan ontvangen, waarmee zij (of hij) mensen en dieren betovert of schade berokkent.
Vleermuizenbloed
Uit het voorafgaande wordt duidelijk waarom dit geloof aan personen met buitengewone vermogens in de gehele wereld sinds de alleroudste tijden voorkomt. Maar gebrekkige geestelijke kennis en een geesteswetenschap die nog onvoldoende ontwikkeld was, deden in de rooms-katholieke kerk evenals in de protestantse kerken, die beide de werkzaamheid der abnormale geesten (die men satans of duivels noemde), bleven zien, een angst voor heksen en
duivelskunsten ontstaan, die alle redelijk bewustzijn maar al te vaak verduisterde. De gebrekkige rechtspraak deed dit angstgevoel tot vervolgingen, zelfs massale verbrandingen ontaarden. Het is opmerkelijk, dat men in Nederland over het algemeen veel nuchterder bleef dan elders. Hiervan getuigt onder andere de Heksenwaag te Oudewater. Volgens het zeer vaak herdrukte boek ‘Malleus maleficarum’ (Heksenhamer), geschreven door de Duitse dominicanen Institoris en Sprenger, dat omstreeks 1478 voor het eerst verscheen en dat enorm veel ellende heeft veroorzaakt, waren heksen onder andere te herkennen aan het feit, dat de aardse zwaartekracht geen invloed meer op hen had zodat zij zonder gewicht waren. Wat was er eenvoudiger, zei men in Nederland, dan iemand die van hekserij beschuldigd werd, te wegen? Had zij een, voor haar lengte en omvang, normaal gewicht, dan was het geen heks! Het bovengenoemde boek bevatte nog meer baarlijke onzin. Zo merkte de duivel zijn volgelingen, volgens deze heren, met een teken op het lichaam, het stigma diabolica, dat voor buitenstaanders herkenbaar was aan de gevoelloosheid ervan. Zo meende men ook, dat een heks, na zich met een bepaalde zalf te hebben ingewreven, op een bezemsteel door de lucht kon vliegen. Die bezemsteel zal wel een decadent overblijfsel zijn van de Wolwa-staf uit de oudheid. Nu zijn er verschillende recepten voor heksenzalf, die dat vliegen mogelijk zou maken, bewaard gebleven. Zij bevatten behalve een aantal magische elementen, zoals bloed van vleermuizen en vet van pasgeboren bokken, aconitum (monnikskap), belladonna (nachtschade) en sap van de amanita, vooral van de amanita muscaria, de mooie paddestoel met witte plakjes op de rode hoed, die vanwege het heksengebruik dan ook vliegenzwam heet. Het zijn allemaal planten die giftige en roesverwekkende eigenschappen bezitten. Peuckert, hoogleraar in de heemkunde te Göttingen, beschrijft hoe hij samen met een vriend de proef op de som nam. Zij smeerden het gehele lichaam met de volgens recept bereide heksenzalf in. Zij geraakten in een droomtoestand, waarin zij het gevoel hadden, dat ze vlogen, wilde feesten meemaakten en zich overgaven aan seksuele uitspattingen. Het door-de-lucht-vliegen van heksen blijkt dus een zielenvoorstelling te zijn.
In onze vijfde na-Atlantische cultuurperiode, die omstreeks 1417 begint, begonnen langzamerhand de puur materialistische voorstellingen de overhand te krijgen. De heksen zelf wisten niet meer of zij lichamelijk gevlogen hadden of alleen maar in hun verbeelding en voor de meeste mensen in hun omgeving werd alleen het lichamelijk vliegen een realiteit.
Goed én kwaad
Nu, in de 20e eeuw, gebruikt men andere, nog veel gevaarlijker middelen die nog ingrijpender zijn dan heksenzalf, om een ‘heksensabbat’ te bereiken. Die vluchten van nu, die trips, hebben desastreuze gevolgen voor het individu en voor de samenleving, erger dan drie eeuwen geleden. Er zijn nog steeds heksen, vrouwen én mannen, al noemen wij ze anders.
Hoe kunnen wij deze hedendaagse heksen begrijpen? Dat kunnen wij alleen als wij de moed hebben om in onszelf de heks te zoeken. Een gedeeltelijk verbond met de duivel moet ieder mens sluiten wil hij niet geheel aan het kwaad ten prooi vallen. Immers, dank zij het kwaad kan het goede bestaan. Wat is kwaad? Alles wat stil blijft staan in ontwikkeling, bij de harmonische ontwikkeling achterblijft of eraan vooruitloopt. Maar als alles en iedereen zich tegelijk volkomen harmonisch zou ontwikkelen, dan was er geen onderscheid meer, dan was het goede tegelijk met het kwade verdwenen. Dan was er geen criterium meer. Het hoge bestaat dank zij het lage, en omgekeerd. Zonder duisternis was er geen licht. Duisternis is het ontbreken van het goede. En het goede is, volgens de prachtige definitie van Thomas van Aquino: ‘Dat, waar alles naar streeft.’ Plus maal plus blijft plus. Dat weten we uit de algebra. Maar er is niet alleen plus. Er is ook min, in de wereld en in onszelf. Het ongelouterde deel van onszelf uit dit leven en uit vorige levens dragen wij met ons mee. Dat kunnen wij niet ontlopen, al proberen wij het weg te stoppen. Wij moeten er mee leven en het vereffenen. Maar min maal plus of plus maal min wordt altijd min! De enige mogelijkheid om een negatief getal positief te maken is: het te vermenigvuldigen met een negatief getal. Hoe is dat te begrijpen? Moet je dan een duivel worden? Nee, je moet vermenigvuldigen! Wij bidden: leid ons niet (negatief) in verzoeking (negatief). Een getal is een resultaat, of het nu positief of negatief is. In de geestelijke wereld komt het aan op het doen.
Om de duivel te overwinnen moeten wij in de materie duiken en een verbond met hem sluiten. Dat doen wij al, wanneer wij op aarde komen. En wij zullen het tijdens ons leven vele malen moeten doen. Waar het om gaat is de mate van bewustzijn waarmee wij dat doen. Hoe minder het kwaad herkend wordt, des te gevaarlijker wordt het. Wij hebben allen zowel het kwade als het goede in ons. Wij hebben Sneeuwwitje in ons, maar ook de boze koningin. Wij kunnen allen een priester of priesteres worden, maar ook een heks.
Kundrie
Wij leven in een Michaëlische tijd, waarin de strijd tegen de abnormale geesten een hoogtepunt bereikt. Wel is de tijd, waarin het materialisme hoogtij vierde, voorbij. Miljoenen zoeken naar het contact met de geestelijke wereld. Maar is ons streven naar de geest in dienst gesteld van onze medemens of is het op eigen voordeel gericht? Het is een strijd op leven en dood om de heks in ons te overwinnen.
Met meiboom en meitak begon het oeroude feest van het ontwakende leven, van de overwinning op de dood. Het mysterie van Golgotha, Christus’ dood en opstanding, maakte dit feest tot een doodsoverwinning, die voor ieder mens mogelijk is. Een andere weg dan die van Christus om de aardedood, de dood van de materie, te ontvluchten, en ongedeerd de geestelijke wereld te bereiken, is er niet. Meiboom en meitak zijn tot een Christussymbool geworden in de palmpaasstok. Deze moet de Wolwa-staf en de heksenbezem vervangen.
Vroeger werd de mens die open stond voor de geestelijke wereld, maar daar eigen voordeel uit probeerde te halen, als heks buiten de samenleving geplaatst. Nu, in deze tijd van groeiend ik-bewustzijn heeft iedere zoeker naar de geest een ontmoeting met zichzelf. Het ongelouterde deel van zijn wezen, wat de mens niet gezien of verdrongen heeft, de heks, komt tevoorschijn. De heks is niet meer alleen temidden van ons, ze is ook in ons.
Het prototype van deze heks is Kundrie uit Wolfram von Eschenbachs Parcival. Parcival is opgenomen in de kring der edelste ridders.
Als een engelachtig wezen komt hij hen voor Maar dan komt Kundrie-de-heks op hem af. Zij ziet er afstotelijk en dierlijk uit, al kent zij ook vele talen en beheerst zij vele wetenschappen. Zij klaagt Parcival aan en vervloekt hem om zijn verstokt gemoed, waardoor hij zweeg in de Graalsburcht en de vraag niet stelde die de visserkoning uit zijn lijden, dat hij door Kundries schuld moest ondergaan, zou hebben verlost. Parcivals heiligheid blijkt een drogbeeld. Men kan de moeilijke treden van het materiële aardse leven niet overslaan. Alle uiterlijke successen en eerbetoon in de wereld blijken uiteindelijk waardeloos.
‘Kundrie bracht’, zo zingt de dichter, ‘zo onvriendelijk en toch zo trouw, aan de held Parcival diepe smart.’ Parcival zelf zegt: ‘Een streng oordeel is over mij uitgesproken. Het zou zinloos zijn mij hier nog te willen rechtvaardigen.’ Pas in de Graalsburcht, in de Christusburcht, worden zowel Parcival als Kundrie verlost.
De christelijke ontwikkelingsweg is deze: dat wij trachten goed en kwaad zó bij elkaar te brengen, dat wij de richting, waarin onze ontwikkeling moet gaan niet uit het oog verliezen.
Met Sint-Jan heeft de aarde zich overgegeven aan de kosmos. Ook de mens gaat dan op in de levensvolheid der natuur. Alle levensfeesten, wanneer de dag langer is geworden dan de nacht, vinden hun hoogtepunt op het moment van de zomerzonnewende, als de Christuszon haar hoogtepunt bereikt. Maar op datzelfde ogenblik worden de dagen korter. Dan begint de mens, die zich met Moeder Aarde heeft overgegeven aan de geestelijke wereld, tot zichzelf te komen. Dan begint hij te beseffen, dat hij al het oude moet afleggen dat de leugenwolf der oude helderziendheid voor hem verderfelijk is geworden, dat de draak van de “zelfzucht hem van alle kanten belaagt en dat hij zelf uit eigen vrije kracht, met Christus’ hulp, de weg naar de geestelijke wereld terug moet vinden. Dan begint hij te begrijpen, dat de heks in onszelf overwonnen moet worden en wij als Wolwa, als Wala, ernaar moeten streven ‘met helende handen te gaan door het leven’, zoals de Edda zegt.
De heks is bezeten, de priester(es) geïnspireerd. Aan de zondares werden al haar vele zonden vergeven, omdat zij veel echte liefde gaf. (Luc. 7:47). Verscheen de opgestane Christus niet het eerst aan Maria van Magdala van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had? (Marc. 16:9). Dit ligt allemaal besloten in het woord van Johannes de Doper, wiens geboorte wij in de Sint -Jansnacht vieren: ‘Christus moet groeien in mij, ik moet afnemen.’
Henk Sweers, ‘Jonas”nr. 22, 22 juni 1984
.
St.-Jan: alle artikelen
.
Jaarfeesten: alle artikelen
205-194
.