.
In Duitsland bestond geruime tijd het tijdschriftje ‘Der Elternbrief’ – brief voor ouders – waarin m.n. vrijeschoolleerkrachten schreven en uiteraard: de ouders.
Elisabeth Klein, in die tijd een bekende leerkracht die veel publiceerde, geeft een beknopte samenvatting van de essenties van het dierkunde-onderwijs in de 4e klas.
Aansluitend: over een lesvoorbereiding.
.
Elisabeth Klein, Der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.
Een levendige lesperiode over dierkunde is van groot belang voor de relatie tussen de mens en de wereld op latere leeftijd. Wat kunnen ouders doen? Wat kan de school doen?
Dierkunde is geliefd bij alle kinderen. Kinderen observeren veel beter dan volwassenen, ze kunnen nog met en in het dier leven, dus je moet je afvragen: kunnen wij hier niet veel meer van het kind leren dan het kind van ons leert? De waarheid is dat dit net als met sprookjes en mythen is. Kinderen hebben deze beelden absoluut nodig, luisteren er vol overgave naar, maar kunnen ze zelf niet leren; ouders en leerkrachten moeten ze hen geven.
De eerste ervaring van het kind met dieren is bijzonder elementair, net zoals de kleine driejarige die voor het eerst een olifant ziet, die hem langzaam van achteren naar voren nadert in zijn grote verblijf, vol bewondering uitroept: “Hij – is niet bang – voor mij!”.
De volwassene moet tot zulke elementaire ervaringen komen als hij gelooft dat hij zinvol met het kind over dieren kan praten. Dan ontstaan samenvattende ervaringen in de volwassene. Vergelijkingen, terwijl het kind altijd het individu op het moment zelf ziet. Dus proberen we de koe als herkauwer, de leeuw als roofdier en de eekhoorn als knaagdier te ervaren alsof we ze nooit eerder hebben gezien. Wij, de volwassenen, hebben nog steeds een sleutel in handen: de mens in het centrum van het dierenrijk. Want elk dier is een puzzel die zijn oplossing alleen vindt in vergelijking met de mens. Dierstudies moeten daarom beginnen met een eenvoudige basisstudie van de mens.
Het hoofd wordt ervaren als een bal die comfortabel op de romp zit en daardoor wordt meegedragen. En in het hoofd zitten de vele zenuwen en zintuigen waarmee we de wereld ervaren.
De romp met de wervelkolom en de ribben is daarentegen geen bol, maar een schelp die naar voren open is, als een halve maan van opzij gezien. En de menselijke ledematen zijn als stralen, ze zijn recht. In de borstkas bevinden zich niet de ogen en oren, niet de zintuigen, maar alle organen, die hebben een ritme, vooral het hart met zijn hartslag en de longen met hun ademhaling.
De kinderen kunnen ook waarnemen dat de soort ledematen, of ze nu fijn of beweeglijk zijn, of grover, te maken heeft met het soort voedsel dat de dieren eten en hun stofwisseling. De koe, die altijd honger heeft en veel eet, heeft zeer logge ledematen, terwijl het hert, dat een fijnproever is, zeer fijne ledematen heeft.
Maar er is nog een groot verschil: het dier heeft vier bijna identieke ledematen, maar de mens heeft twee handen en twee voeten. De handen zijn heel licht en de mens kan ermee werken. De voeten zijn heel zwaar en daarmee kan de mens stevig over de aarde lopen. Met zijn handen kan de mens goed doen en werken, de velden bewerken, kerken en huizen bouwen, een viool enz.
Ooit riep een kind: “Ik kan het duidelijk zien: wat daar binnen schijnt (wijzend naar het hoofd) schijnt daar buiten (wijzend naar de handen)!”
Wat is het verschil tussen mensen en dieren? Deze vraag interesseert de kinderen enorm. “Dieren kunnen niet uit porseleinen kopjes drinken, ze kunnen niet in schone bedden liggen. Ze kunnen geen kathedraal bouwen of een orgel. Ze kunnen niet fatsoenlijk praten.” “Maar,” zegt een kind, “dieren kunnen veel dingen veel beter dan wij: vissen kunnen beter zwemmen dan wij, vogels kunnen beter vliegen dan wij. Hoe zit dat?” “Ja,” zegt de een, “elk dier kan iets veel beter dan mensen, vliegen of zwemmen of muizen vangen. Maar elk dier kan maar één ding, en dat heel goed. Mensen kunnen alles leren, zwemmen en vliegen en zelfs muizen vangen in een muizenval!” –
In een volgend artikel – niet in mijn bezit – wordt nader op de dieren ingegaan.
Dat is op deze blog al op veel andere manieren weergegeven.
In Vlaanderen heeft de ex-vrijeschoolleraar Luc Cielen een uitgebreide website met alle mogelijke vrijeschoollesstof, achtergronden en gezichtspunten.
Hij schreef een aantal kritische artikelen over ‘te veel antroposofie in het vrijeschoolonderwijs’.
Onderstaand verslag is een uitwisseling met een stagiair over te geven dierkunde.
Daarin komen we wel iets tegen van de terughoudenheid t.o.v. hoofd, romp en ledematen, maar tegelijkertijd een aantal didactische opvattingen die de moeite van het bestuderen waar d zijn.
Cursief: antwoorden van L.C.
(Opmerkingen op voorbereiding dierkundeperiode, 2011)
i.v.m. dierkunde
Ik wil even aftoetsen wat er kan en moet en dan zal ik op basis daarvan weer
proberen een schema te maken.
Ik heb even gekeken naar jouw site.
Het grootste verschil met de gewoonte bij ons op school:
Jij laat de leerlingen zelf verslag schrijven van hetgeen je hebt verteld en hetgeen ze zelf lezen aan informatie?
Het lijkt me zinvol om dat ook zo te proberen (ik heb altijd braaf met bordteksten gewerkt, spannend!!)
In feite mag je nooit bordteksten laten overschrijven, behalve gedichten en liedteksten en spreuken in verband met je onderwerp. De kinderen schrijven altijd eigen teksten of krijgen de tekst gedicteerd (dat kan een visueel dictee zijn, waarbij jij tegelijk met de kinderen de tekst op het bord schrijft. Je dicteert dan ook sneller, namelijk aan de snelheid die jij hanteert bij het schrijven of je zet de tekst op voorhand op het bord en dicteert dan. Ook hier is de dicteersnelheid hoger dan bij een gewoon dictee). Gedichten, liederen kun je ook kopiëren op tekenpapier en die laten invoegen in hun werkboek (of je verzamelt ze in een map). Of je kopieert op gewoon papier en laat dit kleven in hun periodeschrift (is iets minder mooi).
Alleen even dan praktisch bekijken. Laat ik mijn sterke spellers een eerste nazicht doen ofzo… wat met de moeilijke beginners etc?
Je moet zeker proberen de teksten te laten nazien door kinderen die goed zijn in spelling. Moeilijke beginners kun jij op gang helpen, of naast iemand laten plaatsnemen die gemakkelijker schrijft. Dan kunnen ze samen de tekst maken of tenminste het begin ervan. Lukt het echt niet, dan laat je het kind een tekst van iemand anders overschrijven of je geeft het jouw tekst om over te schrijven (maar dit laatste alleen als het echt niet anders kan). Kinderen met dyslexie mochten van mij hun teksten met een tekstverwerker schrijven en daarna uitprinten.
overzicht:
Eerst beginnen met MENSKUNDE.
(3 dagen) Wat zou je geven over menskunde?
Het gevaar is hier niet denkbeeldig dat je antroposofie gaat verkondigen (denk aan dat mensbeeld met zon-maan en sterren). Probeer zo dicht mogelijk bij de natuur van de mens te blijven zodat je daarna vergelijkingspunten hebt met de dieren. Ik denk dan bijvoorbeeld aan hoofd, romp, ledematen: geef een zuiver natuurkundige beschrijving en laat hen vooral experimenteren (doen): met hun zintuigen, hun armen en handen, hun benen (stappen, lopen, springen). De kinderen kunnen daardoor een zekere wakkerheid voor hun lichaam krijgen. Ik heb op een bepaald moment beslist om de menskunde in een aparte periode onder te brengen in de zesde klas en het in de vierde (en vijfde) klas alleen nog over de dieren zelf te hebben, waarbij vergelijkingen met de mens natuurlijk wel nog aan bod kwamen, maar waarbij de klemtoon toch veel meer op het dier zelf kwam te liggen.
en dan telkens 2 a drie dagen per beest?
Dat is goed. Ik hanteerde volgende regel: de eerste dag bracht ik mijn verhaal (met tekening) over het dier: een levendige beschrijving van de levenswijze van het dier (geboorte, groei, voortplanting, voeding, milieu enz) met daarbij de tekst (dictee of eigen tekst van de kinderen). Tweede dag gaf ik nog een korte inleiding en bracht een gedicht of een lied in verband met dat dier (kunstzinnige aspect). Dit werd dan overgenomen en al enkele keren geoefend, waarna dat de volgende dagen verder geoefend werd. Ook oefende ik dan het tekenen van het dier: korte schetsen van zithouding, lighouding, en andere houdingen. Of we schilderden (maar het schilderen hield ik liever voor de schilderles, dan kon ik nog een herhaling brengen). De derde dag mochten de kinderen over het dier vertellen, tenminste als ze enige ervaring met dat dier hadden. Of ze mochten iets vertellen over een verwant dier. Bijvoorbeeld: ik had op maandag over de leeuw verteld, dan mochten zij daarna op woensdag over de kat of … vertellen). Ieder kind mocht kort iets vertellen, waarbij de anderen luisterden. We spraken de dag ervoor af wie aan de beurt kwam om iets te vertellen. Dit was geen spreekbeurt, maar een kort verhaal binnen een gesprekskring (we maakten daarvoor steeds een kring, en na elk kind kwam er een korte gezamenlijke bespreking). Na dat gesprek bracht ik nog een verwant dier met verhaal en tekening, soms met een leuk gedicht (bijvoorbeeld van Annie M.G.Schmidt). Niet elk dier kreeg 3 dagen. Meestal deelde ik het zo op: 1 dier uitgebreid over drie dagen, 1 dier korter over 2 dagen. maar ook dit kwam voor: 2 dagen over een dier, 2 volgende dagen over een dier dat zeer in contrast stond met het vorige, 1 dag over een willekeurig ander dier.
Ik liet nooit dieren mee naar school brengen.
Ik dacht aan volgende dieren, omdat die me interessant lijken. Is de afwisseling oké?
Dit kan, maar je hebt 5 zoogdieren en 1 vogel. Dat is een beetje eenzijdig. Je hebt 3 dieren die op het land leven, 2 in de lucht en 1 in het water: van dit standpunt uit is er iets meer variatie. Koe en olifant zijn vegetariërs, leeuw als vleeseter vormt met hen een contrast. Leeuw, dolfijn en arend komen dan weer overeen als predatoren. In een tweede periode zou je dan bijvoorbeeld vissen en reptielen en insecten kunnen behandelen. Veel hangt af van hoe levendig je over elk dier vertelt en welke opgaven je per dier voorziet: daar kun je ook voldoende afwisseling in brengen. Het ene dier schilderen, het andere schetsen, nog een ander boetseren enz.
leeuw
koe
arend
olifant
vleermuis
dolfijn
dan wou ik ook nog een groepswerk doen rond waterdieren. Ik zou dan de dieren evt. opgeven (murene, rog, potvis, zeepaardje,…)
Dit wil ik bij aanvang van de periode toelichten zodat de leerlingen in groepjes aan hun dier kunnen werken en dingen opzoeken, bv. telkens het laatste kwartier van de les? Of beter enkele dagen intensief?
Dit samenwerkingsproject is een goed idee. Ik zou er dan voor kiezen om ze een tweetal dagen intensief daaraan te laten werken in de klas. Je moet dan wel zorgen voor voldoende materiaal in de klas voor opzoekingswerk en afbeeldingen en zo meer. De kinderen kunnen natuurlijk veel zelf meebrengen. Dit is voor jou een gelegenheid om het sociale aspect van de kinderen te observeren en daarover een en ander te noteren; Dat kun je dan later gebruiken voor een ouderavond en voor de getuigschriften. De keuze van de dieren zou ik bepalen na een kringgesprek daarover. Bijvoorbeeld op deze manier: eerst één dier (bijvoorbeeld de leeuw) drie dagen behandelen. De vierde dag kun je dan je kringgesprek houden en de keuze bepalen. Zo hebben de kinderen voldoende tijd om er thuis al mee bezig te zijn. Het kan ook anders, je ziet wel.
en dan de spreekbeurten nog. In de taaluurtjes die volgen op de periode?
Spreekbeurten heb ik de loop der jaren laten wegvallen, behalve in een aardrijkskundeperiode waarin kinderen (alleen of in groepjes) kwamen vertellen over een land (en ook dingen meebrachten of thuis iets klaarmaakten i.v.m. dat land, ook eten). Als kinderen in WO-periodes zoals dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, maar ook taalperiode voldoende gelegenheid krijgen om te spreken, kunnen spreekbeurten niet veel bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. Ik maakte wel uitzondering voor kinderen die erop stonden een spreekbeurt te houden over iets dat hen hevig boeide en waar ze ook al lang intens mee bezig waren. Dan was het hun initiatief en meestal kregen we dan ook een boeiende en vlotte spreekbeurt. Maar lang niet iedereen gaf een spreekbeurt. In de taaluren na de dierkundeperiode kun je wel thema’s over dieren opgeven als onderwerp voor creatief schrijven (opstel). In feite is dat het meest voor de hand liggend: kinderen zijn geboeid door dieren en willen er dan ook graag over schrijven. Vele kinderen hebben thuis wel een of meer knuffels in diervorm. Aan de hand daarvan kun je opdrachten geven om over het echte dier wat op te zoeken en te schrijven.
.
Dierkunde: alle artikelen
Rudolf Steiner over dierkunde: alle artikelen
4e klas: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 4e klas dierkunde
.
Algemene menskunde: alle artikelen
.




