Tagarchief: dierkunde 4e klas

VRIJESCHOOL – 4e klas – dierkunde (2-1-8)

.

In Duitsland bestond geruime tijd het tijdschriftje ‘Der Elternbrief’ – brief voor ouders – waarin m.n. vrijeschoolleerkrachten schreven en uiteraard: de ouders.

Elisabeth Klein, in die tijd een bekende leerkracht die veel publiceerde, geeft een beknopte samenvatting van de essenties van het dierkunde-onderwijs in de 4e klas.
Aansluitend: over een lesvoorbereiding.
.

Elisabeth Klein, Der Elternbrief, nadere gegevens ontbreken
.

Een levendige lesperiode over dierkunde is van groot belang voor de relatie tussen de mens en de wereld op latere leeftijd. Wat kunnen ouders doen? Wat kan de school doen?

Dierkunde is geliefd bij alle kinderen. Kinderen observeren veel beter dan volwassenen, ze kunnen nog met en in het dier leven, dus je moet je afvragen: kunnen wij hier niet veel meer van het kind leren dan het kind van ons leert? De waarheid is dat dit net als met sprookjes en mythen is. Kinderen hebben deze beelden absoluut nodig, luisteren er vol overgave naar, maar kunnen ze zelf niet leren; ouders en leerkrachten moeten ze hen geven.

De eerste ervaring van het kind met dieren is bijzonder elementair, net zoals de kleine driejarige die voor het eerst een olifant ziet, die hem langzaam van achteren naar voren nadert in zijn grote verblijf, vol bewondering uitroept: “Hij – is niet bang – voor mij!”.

De volwassene moet tot zulke elementaire ervaringen komen als hij gelooft dat hij zinvol met het kind over dieren kan praten. Dan ontstaan samenvattende ervaringen in de volwassene. Vergelijkingen, terwijl het kind altijd het individu op het moment zelf ziet. Dus proberen we de koe als herkauwer, de leeuw als roofdier en de eekhoorn als knaagdier te ervaren alsof we ze nooit eerder hebben gezien. Wij, de volwassenen, hebben nog steeds een sleutel in handen: de mens in het centrum van het dierenrijk. Want elk dier is een puzzel die zijn oplossing alleen vindt in vergelijking met de mens. Dierstudies moeten daarom beginnen met een eenvoudige basisstudie van de mens.

Het hoofd wordt ervaren als een bal die comfortabel op de romp zit en daardoor wordt meegedragen. En in het hoofd zitten de vele zenuwen en zintuigen waarmee we de wereld ervaren.

De romp met de wervelkolom en de ribben is daarentegen geen bol, maar een schelp die naar voren open is, als een halve maan van opzij gezien. En de menselijke ledematen zijn als stralen, ze zijn recht. In de borstkas bevinden zich niet de ogen en oren, niet de zintuigen, maar alle organen, die hebben een ritme, vooral het hart met zijn hartslag en de longen met hun ademhaling.

De kinderen kunnen ook waarnemen dat de soort ledematen, of ze nu fijn of beweeglijk zijn, of grover, te maken heeft met het soort voedsel dat de dieren eten en hun stofwisseling. De koe, die altijd honger heeft en veel eet, heeft zeer logge ledematen, terwijl het hert, dat een fijnproever is, zeer fijne ledematen heeft.

Maar er is nog een groot verschil: het dier heeft vier bijna identieke ledematen, maar de mens heeft twee handen en twee voeten. De handen zijn heel licht en de mens kan ermee werken. De voeten zijn heel zwaar en daarmee kan de mens stevig over de aarde lopen. Met zijn handen kan de mens goed doen en werken, de velden bewerken, kerken en huizen bouwen, een viool enz.
Ooit riep een kind: “Ik kan het duidelijk zien: wat daar binnen schijnt (wijzend naar het hoofd) schijnt daar buiten (wijzend naar de handen)!”

Wat is het verschil tussen mensen en dieren? Deze vraag interesseert de kinderen enorm. “Dieren kunnen niet uit porseleinen kopjes drinken, ze kunnen niet in schone bedden liggen. Ze kunnen geen kathedraal bouwen of een orgel. Ze kunnen niet fatsoenlijk praten.” “Maar,” zegt een kind, “dieren kunnen veel dingen veel beter dan wij: vissen kunnen beter zwemmen dan wij, vogels kunnen beter vliegen dan wij. Hoe zit dat?” “Ja,” zegt de een, “elk dier kan iets veel beter dan mensen, vliegen of zwemmen of muizen vangen. Maar elk dier kan maar één ding, en dat heel goed. Mensen kunnen alles leren, zwemmen en vliegen en zelfs muizen vangen in een muizenval!” – 

In een volgend artikel – niet in mijn bezit – wordt nader op de dieren ingegaan.
Dat is op deze blog al op veel andere manieren weergegeven.

In Vlaanderen heeft de ex-vrijeschoolleraar Luc Cielen een uitgebreide website met alle mogelijke vrijeschoollesstof, achtergronden en gezichtspunten.

Hij schreef een aantal kritische artikelen over ‘te veel antroposofie in het vrijeschoolonderwijs’.

Onderstaand verslag is een uitwisseling met een stagiair over te geven dierkunde.
Daarin komen we wel iets tegen van de terughoudenheid t.o.v. hoofd, romp en ledematen, maar tegelijkertijd een aantal didactische opvattingen die de moeite van het bestuderen waar d zijn.

Cursief: antwoorden van L.C.

(Opmerkingen op voorbereiding dierkundeperiode, 2011)

i.v.m. dierkunde 
 
Ik wil even aftoetsen wat er kan en moet en dan zal ik op basis daarvan weer 
proberen een schema te maken. 
 Ik heb even gekeken naar jouw site.
Het grootste verschil met de gewoonte bij ons op school: 
Jij laat de leerlingen zelf verslag schrijven van hetgeen je hebt verteld en hetgeen ze zelf lezen aan informatie?
Het lijkt me zinvol om dat ook zo te proberen (ik heb altijd braaf met bordteksten gewerkt, spannend!!)  

In feite mag je nooit bordteksten laten overschrijven, behalve gedichten en liedteksten en spreuken in verband met je onderwerp. De kinderen schrijven altijd eigen teksten of krijgen de tekst gedicteerd (dat kan een visueel dictee zijn, waarbij jij tegelijk met de kinderen de tekst op het bord schrijft. Je dicteert dan ook sneller, namelijk aan de snelheid die jij hanteert bij het schrijven of je zet de tekst op voorhand op het bord en dicteert dan. Ook hier is de dicteersnelheid hoger dan bij een gewoon dictee). Gedichten, liederen kun je ook kopiëren op tekenpapier en die laten invoegen in hun werkboek (of je verzamelt ze in een map). Of je kopieert op gewoon papier en laat dit kleven in hun periodeschrift (is iets minder mooi).
 

Alleen even dan praktisch bekijken. Laat ik mijn sterke spellers een eerste nazicht doen ofzo… wat met de moeilijke beginners etc?

Je moet zeker proberen de teksten te laten nazien door kinderen die goed zijn in spelling. Moeilijke beginners kun jij op gang helpen, of naast iemand laten plaatsnemen die gemakkelijker schrijft. Dan kunnen ze samen de tekst maken of tenminste het begin ervan. Lukt het echt niet, dan laat je het kind een tekst van iemand anders overschrijven of je geeft het jouw tekst om over te schrijven (maar dit laatste alleen als het echt niet anders kan). Kinderen met dyslexie mochten van mij hun teksten met een tekstverwerker schrijven en daarna uitprinten.  

overzicht:
 
Eerst beginnen met MENSKUNDE. 
(3 dagen) Wat zou je geven over menskunde?

Het gevaar is hier niet denkbeeldig dat je antroposofie gaat verkondigen (denk aan dat mensbeeld met zon-maan en sterren). Probeer zo dicht mogelijk bij de natuur van de mens te blijven zodat je daarna vergelijkingspunten hebt met de dieren. Ik denk dan bijvoorbeeld aan hoofd, romp, ledematen: geef een zuiver natuurkundige beschrijving en laat hen vooral experimenteren (doen): met hun zintuigen, hun armen en handen, hun  benen (stappen, lopen, springen). De kinderen kunnen daardoor een zekere wakkerheid voor hun lichaam krijgen. Ik heb op een bepaald moment beslist om de menskunde in een aparte periode onder te brengen in de zesde klas en het in de vierde (en vijfde) klas alleen nog over de dieren zelf te hebben, waarbij vergelijkingen met de mens natuurlijk wel nog aan bod kwamen, maar waarbij de klemtoon toch veel meer op het dier zelf kwam te liggen. 

en dan telkens 2 a drie dagen per beest? 

Dat is goed. Ik hanteerde volgende regel: de eerste dag bracht ik mijn verhaal (met tekening) over het dier: een levendige beschrijving van de levenswijze van het dier (geboorte, groei, voortplanting, voeding, milieu enz) met daarbij de tekst (dictee of eigen tekst van de kinderen). Tweede dag gaf ik nog een korte inleiding en bracht een gedicht of een lied in verband met dat dier (kunstzinnige aspect). Dit werd dan overgenomen en al enkele keren geoefend, waarna dat de volgende dagen verder geoefend werd. Ook oefende ik dan het tekenen van het dier: korte schetsen van zithouding, lighouding, en andere houdingen. Of we schilderden (maar het schilderen hield ik liever voor de schilderles, dan kon ik nog een herhaling brengen). De derde dag mochten de kinderen over het dier vertellen, tenminste als ze enige ervaring met dat dier hadden. Of ze mochten iets vertellen over een verwant dier. Bijvoorbeeld: ik had op maandag over de leeuw verteld, dan mochten zij daarna op woensdag over de kat of … vertellen). Ieder kind mocht kort iets vertellen, waarbij de anderen luisterden. We spraken de dag ervoor af wie aan de beurt kwam om iets te vertellen. Dit was geen spreekbeurt, maar een kort verhaal binnen een gesprekskring (we maakten daarvoor steeds een kring, en na elk kind kwam er een korte gezamenlijke bespreking). Na dat gesprek bracht ik nog een verwant dier met verhaal en tekening, soms met een leuk gedicht (bijvoorbeeld van Annie M.G.Schmidt). Niet elk dier kreeg 3 dagen. Meestal deelde ik het zo op: 1 dier uitgebreid over drie dagen, 1 dier korter over 2 dagen. maar ook dit kwam voor: 2 dagen over een dier, 2 volgende dagen over een dier dat zeer in contrast stond met het vorige, 1 dag over een willekeurig ander dier.

Ik liet nooit dieren mee naar school brengen.    

Ik dacht aan volgende dieren, omdat die me interessant lijken. Is de afwisseling oké?

Dit kan, maar je hebt 5 zoogdieren en 1 vogel. Dat is een beetje eenzijdig. Je hebt 3 dieren die op het land leven, 2 in de lucht en 1 in het water: van dit standpunt uit is er iets meer variatie. Koe en olifant zijn vegetariërs, leeuw als vleeseter vormt met hen een contrast. Leeuw, dolfijn en arend komen dan weer overeen als predatoren. In een tweede periode zou je dan bijvoorbeeld vissen en reptielen en insecten kunnen behandelen. Veel hangt af van hoe levendig je over elk dier vertelt en welke opgaven je per dier voorziet: daar kun je ook voldoende afwisseling in brengen. Het ene dier schilderen, het andere schetsen, nog een ander boetseren enz.  

leeuw 
koe
arend
olifant
vleermuis 
dolfijn
 
dan wou ik ook nog een groepswerk doen rond waterdieren. Ik zou dan de dieren evt. opgeven (murene, rog, potvis, zeepaardje,…)
Dit wil ik bij aanvang van de periode toelichten zodat de leerlingen in groepjes aan hun dier kunnen werken en dingen opzoeken, bv. telkens het laatste kwartier van de les? Of beter enkele dagen intensief? 

Dit samenwerkingsproject is een goed idee. Ik zou er dan voor kiezen om ze een tweetal dagen intensief daaraan te laten werken in de klas. Je moet dan wel zorgen voor voldoende materiaal in de klas voor opzoekingswerk en afbeeldingen en zo meer. De kinderen kunnen natuurlijk veel zelf meebrengen. Dit is voor jou een gelegenheid om het sociale aspect van de kinderen te observeren en daarover een en ander te noteren; Dat kun je dan later gebruiken voor een ouderavond en voor de getuigschriften. De keuze van de dieren zou ik bepalen na een kringgesprek daarover. Bijvoorbeeld op deze manier: eerst één dier (bijvoorbeeld de leeuw) drie dagen behandelen. De vierde dag kun je dan je kringgesprek houden en de keuze bepalen. Zo hebben de kinderen voldoende tijd om er thuis al mee bezig te zijn. Het kan ook anders, je ziet wel.  

en dan de spreekbeurten nog. In de taaluurtjes die volgen op de periode?

Spreekbeurten heb ik de loop der jaren laten wegvallen, behalve in een aardrijkskundeperiode waarin kinderen (alleen of in groepjes) kwamen vertellen over een land (en ook dingen meebrachten of thuis iets klaarmaakten i.v.m. dat land, ook eten). Als kinderen in WO-periodes zoals dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, maar ook taalperiode voldoende gelegenheid krijgen om te spreken, kunnen spreekbeurten niet veel bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. Ik maakte wel uitzondering voor kinderen die erop stonden een spreekbeurt te houden over iets dat hen hevig boeide en waar ze ook al lang intens mee bezig waren. Dan was het hun initiatief en meestal kregen we dan ook een boeiende en vlotte spreekbeurt. Maar lang niet iedereen gaf een spreekbeurt. In de taaluren na de dierkundeperiode kun je wel thema’s over dieren opgeven als onderwerp voor creatief schrijven (opstel). In feite is dat het meest voor de hand liggend: kinderen zijn geboeid door dieren en willen er dan ook graag over schrijven. Vele kinderen hebben thuis wel een of meer knuffels in diervorm. Aan de hand daarvan kun je opdrachten geven om over het echte dier wat op te zoeken en te schrijven.  

.

Dierkunde: alle artikelen

Rudolf Steiner over dierkunde: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 4e klas dierkunde
.

Algemene menskunde: alle artikelen

.

3462-3259
.
.
.

VRIJESCHOOL – Dierkunde voor 9 – 11-jarigen (2-1/6)

.
Elisabeth Klein in ‘Der Elternbrief’, nadere gegevens ontbreken.
.

dierkunde voor negen- tot elfjarigen
.

Wat de kinderen, ondanks alle vreugde en goede observatie van dieren, niet zelf kunnen ontdekken, is het feit dat de werkelijke essentie van het dierenrijk pas onthuld wordt als het in samenhang met de mens wordt gezien als de orde van het dierenrijk.
Een voorbeeld hiervan is de dierenreeks: octopus, muis en hert, [1] die door Rudolf Steiner ter illustratie werd gegeven in het leerplan van de vrijeschool.

Tot het hoofd behoren de ‘koppotigen’ uit de zoölogie, de octopussen, die voornamelijk leven met wakkere zintuigen, een onwaarschijnlijk uitgerust oog, soms gehuld in donkere inktwolken.
De muis daarentegen is een ‘romprolletje’ waaraan al het andere meer verborgen is en alleen a.h.w. spits aangeduid wordt, terwijl de herten volledig in de slanke ledematen leven.
Een andere serie zou de koe zijn als stofwisselingsdier, de leeuw als borstdier en de adelaar, die helemaal een kop met grote ogen is geworden.

Dergelijke voorbeelden creëren een observatievermogen dat de levendigheid van het kind voedt. Ze vormen de basis voor veel gezonde beelden van het dierenrijk, die het kind alleen moet vinden en niet uit “Brehm’s dierenleven” of iets dergelijks. [2]

Omdat de theorie dat mensen afstammen van dieren nog steeds in de achtergrond van het culturele leven rondspookt, is de manier waarop men naar dieren kijkt van groot belang voor de ontwikkeling van het kind. Hier zijn enkele voorbeelden:

De mol lijkt wel wat op de muis. Alle ledematen moeten strak tegen het cilindrische lichaam worden gedrukt. Met lange ledematen zoals die van een hert zou de mol zeker niet door zijn ondergrondse gangen kunnen komen. Laat de kinderen de botten van de voorpoten zien, die op kleine schoppen lijken.

Zinvol is het om met dierenkunde in de 4e klas (vrijeschool) te beginnen, maar tot het 6e schooljaar wordt het hele dierenrijk geleidelijk aan de kinderen meegegeven. De nadruk ligt vooral op de aspecten van de vergelijking en nog niet op de orden van het dierenrijk.

De vis heeft een horizontale ruggengraat; de kop, de borst en de ledematen zijn niet afzonderlijk aanwezig. De vinnen zijn de omgebouwde voorpoten die de vis als roeispanen kan gebruiken.

Door alles heen moet het plezier van de kinderen in de dieren behouden blijven. Er wordt gezegd dat dieren veel dingen beter kunnen dan mensen. Dit betekent dat de mol veel beter door nauwe buizen kan glippen dan wij in het spel. Vissen daarentegen kunnen beter zwemmen en vogels kunnen beter vliegen dan mensen.Kinderen vinden dat leuk.

Mensen hebben dus niet zulke ontwikkelde vaardigheden als de mol, de vogel en de vis. Zijn handen zijn bijvoorbeeld veel minder ontwikkeld dan de graafschop van de mol, de vleugel van de vogel of de vin van de vis. Maar een mens kan zijn handen gebruiken om zijn verstand te dienen, hij kan een roer bouwen, een schip i.p.v. te zwemmen, een vliegtuig om te vliegen, hij kan met zijn handen allerlei soorten gereedschap maken. Bij dieren is de kracht van het verstand in de perfectie van de vleugel, de vin of de graafhand gaan zitten. Een vrije verbeeldingskracht bestaat niet meer. Het hele culturele leven is gebaseerd op deze vrije creatieve kracht van mensen. Omdat mensen niet alleen met hun handen nuttige gereedschappen kunnen bouwen, zoals roeispanen, schepen en vliegtuigen, maar ook van alles moois kunnen maken: de kathedralen, de huizen, de violen, alle kunstwerken, prachtige kleding, prachtige tuinen, enz.

De vis heeft een “gestroomlijnde” structuur en bestuurt zijn slanke lichaam met zijn staart. Ledematen zouden hem alleen maar hinderen in zijn element.
Maar als de dieren langzaam landdieren worden, de amfibieën, de kikkers, de hagedissen, dan groeien de ledematen geleidelijk uit het lichaam of het lichaam in.
De mooiste en grootste ledematen, waarmee ze zich veel sneller en lichter over de aarde kunnen bewegen dan mensen, zijn die van de evenhoevige dieren, de antilopen, de gemzen, de schapen, de geiten, de steenbokken, etc. en de onevenhoevigen, de paarden, de zebra’s, de ezels en andere. De voet is zo lang geworden dat waar we denken dat de knie van het paard is, alleen nog de hiel is.

Zie bijv. Steiner GA 295:

Het is alsof ze altijd op hun tenen lopen. Merkwaardig: bij de lange voet groeit de lengte van de wervelkolom ook meer horizontaal bij paarden, runderen, honden etc. Ook kan het hoofd zich flink strekken.

Een poging tot kunstzinnige verwerking

Je komt ook dichter bij de dieren met poëzie en ritme, omdat ze over het geheel als geweldige muziek zijn, als een symfonie.

Lange tijd was het een genoegen voor de klas, aan de ene kant de flegmatici en melancholici, aan de andere kant de cholerische en sanguinische kinderen, dat de ene groep met een gedicht over de herkauwers begon in trocheeën,  de andere meer jambisch met de roofdieren. 

Aangezien dit artikel uit het Duits is vertaald, is het niet makkelijk om ook de gedichten zo te vertalen dat de inhoud bewaard blijft.
Ik geef ze hier in het Duits weer, maar kunnen in deze vorm gebruikt worden voor de Duitse les, want het is heel belangrijk om aan vakkenintegratie te doen.

Wächst das Gras und frißt die Kuh,
gleicher Takt und Seelenruh.
Kauend fühlt sie mit Behagen
Pansen, Netz-, Lab-, Blättermagen
Und den Bauch gefüllt mit Kraut,
geht sie langsam heim und kaut
und sie schließt die Augen zu,
macht im Traume noch muh, muh.

Daartegenover

Wir brausen nach außen,
die Taten sind draußen.
Wir suchen das Kämpfen,
wir können’s nicht dämpfen.
Die Sinne sind kräftig,
die Leistungen heftig,
der Eckzahn gewaltig,
die Form vielgestaltig.
Wir suchen die andern
im Rauben und Wandern,
im rasenden Reißen —
Raubtiere wir heißen!

De onrustigere knaagdieren, die door hun steeds maar doorgroeiende knaagtanden geplaagd worden, hebben daarentegen geen ritme:

Wir zischeln und flitzen
am Boden, in Ritzen.
Uns plagen die Zähne,
sie wachsen und drängen,
wir müssen sie wetzen
durch Nagen und Schwätzen.

Bij het eekhoorntje past:

Ich sitze zierlich
und schnitze figürlich
mit flinken Pfötchen
mein Abendbrötchen,
hab feste Füße
und nage Nüsse.

Ich horche, ich husche
am Baume, im Busche,
im weiten Reviere
der Nagetiere.
Es knackt die harten
mein Zahn ohne Scharten.
Mein Kopf ist klein,
mein Schwanz ein Horn,
schön bin ich hinten,
reizend vorn!

Bij de herten en reeën past dit:

Zart sind die schlanken
Glieder, die ranken
zierlichen Zehen
von Hirschen und Rehen.
Wächst das Geweihe,
strahlt in die Freie
Jedes Jahr breiter
wächst es, und weiter
wechselt’s, vielmalen
neu aufzustrahlen.
Lichter, die hellen,
Füße, die schnellen,
erfühlen die Weite
im Wald und der Heide.

De coupletten komen uit een spel voor de dierkunde (E.Klein) dat in 1936 al in het tijdschrift ‘Erziehungskunst’ stond.

De kinderen moeten aan de korte zinnen ook iets leren. Nog een paar voorbeelden.
Kinderen houden erg van olifanten en kamelen. De bult van een kameel is spannend. De kinderen horen dat in de bult vet opgeslagen wordt. ‘Aha, dat is voor de lange woestijnreis!’, zegt een kind. ‘Dat is dom’, antwoordt een ander kind, ‘uit die bult kunnen ze toch niet eten?’

Gebt acht, es tritt in eure Mitten,
das Schiff der Wüste kommt geschritten.
In seinem Rucksack ist die Speise,
ein Notvorrat für lange Reise.
Ein Handvoll Futter ist genug,
genügsam sind sie, treu und klug.
Auf seiner langen Wüstenreise
ward das Kamel unendlich weise.
Die Weite sucht es, die es trieb
in seine Wüste, und es blieb
von ihrer Schönheit ihm ein Schimmer.
Vergeßt es nimmer:
Auch im Kamele
lebt eine Seele.

Die Elefanten:

Voll Freude stehen wir jetzt da,
aus Indien und aus Afrika.
Doch unter unsrer dicken Haut
lebt ein Gemüte, zart gebaut.
Die vornehmsten von den Verwandten
sind altbekannt die Elefanten.
Und weit berühmt ist diese Sippe
durch ihre große Oberlippe.
Im Urwald leben wir in Chören,
dort könnt ihr uns trompeten hören!

Het is vooral belangrijk dat de kinderen de aap goed begrijpen. Dit begrip moet in alle ouderkringen leven, zodat de aapmythologie van het darwinisme zelfs geen voet aan de grond kan krijgen. Veel mensen geloven dit alleen maar omdat ze in hun jeugd geen zinvolle dierkunde hebben gehad, maar dieren alleen analytisch hebben leren kennen op basis van hun lichaamsdelen, voedsel, bescherming tegen het milieu en vijanden, enz.

De kinderen zijn dol op de schattige aapjes. Het is goed om de kinderen een foto van een jonge en een oude aap te laten zien, b.v. een jonge en oude gorilla. De jonge aap lijkt eigenlijk een beetje op een mens, maar de oude wordt dan een echte aap. Het wordt duidelijk dat mens en aap nauw verwant zijn, meer nog dan herten, vissen of koeien, maar wanneer je vergelijkt, zie je dat apen afstammen van mensen.

Zie bijv. dit artikel

Geologisch gezien is en blijft het een mysterie dat er in het tertiair apenskeletten worden gevonden, terwijl in het kwartair of de IJstijd plotseling, met een sprong in de ontwikkeling, menselijke skeletten verschijnen, maar deze zijn onmiddellijk verbonden met de schilderingen in de grotten. d.w.z. met kunst.

Heerlijk om te zien hoe de apen gymnastiek kunnen doen. Zij kunnen dit echt beter dan mensen en kinderen. Konden wij maar zo springen en klimmen! Hoe kunnen apen dit zo goed doen? Omdat ze vier voeten hebben, of beter gezegd, vier handen! [3]
De koe en het paard en vele andere hebben werkelijk vier voeten, de aap heeft eigenlijk vier handen, alleen de mens heeft twee handen en twee voeten. Voor de handen is het belangrijk dat ze heel licht zijn, zodat je ermee kunt werken, breien, een naainaald kunt geleiden, fijn kunt eten, de strijkstok kunt hanteren, enz. Dat kan de koe allemaal niet omdat haar ledematen te zwaar zijn. Maar zelfs apen kunnen slechts een deel van wat mensen met hun handen doen, nabootsen. In het circus kun je hem zelfs leren fietsen. Is hij er blij mee? In werkelijkheid zijn zijn handen erg zwaar en lang. De voeten van de aap zijn totaal anders, de voeten die bij mensen of paarden zo stevig op de aarde staan. Bij apen zijn ze zo licht als handen. Hij kan er mee grijpen.
Door zijn handen heeft de mens een relatie met wat niet aards en niet zwaar is. Via zijn voeten heeft hij een stevige, sterke relatie met de aarde. De aap met zijn vier soortgelijke ledematen springt en doet gymnastiek als een soort tussenvorm.

Dit kleine dierenspel eindigt met een gesprek tussen de aap en de mens.
Een heel interessante jongen probeerde de aap in het spel te spelen.
Dit is het einde van dat spel, en dit is ook de aflsuiting van dit artikel, te beginnen met de woorden van de aap:

Seht mich an, alle, euern Herrn,
bückt euch, ihr sollt mich wohl verehrn.
Denn was ihr könnt, ich kann’s allein,
so sollte ich wohl König sein.
Kann brüllen, wie der Löwe tut,
kann, was ich will, erreichen,
mein Aug’ ist mächtig wie mein Mut,
kann greifen, klettern, schleichen.
Geh aufrecht, wie der Mensch auch geht
Ich fühle mich als Majestät!

Alle:

Die andern kannst du nur nachäffen
und wirst doch nie ihr Wesen treffen.
Willst alles sein und bleibst doch nur
dein Leben lang — Karikatur!
So stehen wir im Kreise hier,
den Mittelpunkt erstreben wir. 
Wir alle, groß und klein und wild, 
sind Strahlen von dem einen Bild.
Und unsre vielerlei Gestalten
im Menschen sind sie all enthalten
Unsichtbar steht er in der Mitte.
O Mensch, so höre ihre Bitte:
Sei ihnen allen Helfer, treuer,
dem Raubtier, Nager, Wiederkäuer.

Dit waren slechts een paar delen uit het grote gebied van de dierkude, gegeven als aansporing.

Opmerkingen: phaw

[1] hert ben ik bij Steiner niet tegengekomen in de pedagogische voordrachten; het is echter wel een ‘ledematen’-dier, zie bv. Säugetiere und Mensch van Wolgang Schad.

[2] Het is niet duidellijk waarom de schrijfster dit zegt, aangezien Steiner nu juist Brehms ‘Dierleven’ bestempelt als een manier van goed vertellen over dieren.

[3] Ik zou, als ik dat al zo expliciet met 10-jarigen zou willen bespreken – het lijkt me beter om dit in de bovenbouw eens aan de orde te stellen, wanneer Darwin behandeld wordt, bijv. – toch liever van vier voeten, i.p.v. handen spreken. De voeten staan net zo als de ledematen met het voortbewegen in verband, ze missen dat wat Steiner bijv. over de handen en de menselijke vrijheid zegt. O.a. in GA 294

Dierkunde: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Niet-Nederlandse talen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 4e klas dierkunde

.

3168-2980

.

.

.

VRIJESCHOOL – 4e klas – Duits

.

In de 4e klas krijgen de kinderen dierkunde. Ongetwijfeld zal daarbij ook de koe aan de beurt komen.
In die tijd zou de leerkracht die Duits geeft met de kinderen onderstaand rijm kunnen instuderen en spelen. 
We herkennen in het spel de uitersten die ook in kinderen kunnen leven: van heel rustig tot heel gedreven.
Sommige kinderen kunnen dus in dit spel ‘hun eigen aard’ spelen.

Het rijm stamt uit 1924, maar heeft aan zeggingskracht in al die jaren niets ingeboet en kinderen van 10 spelen het nog graag, met name omdat het niet in het Nederlands is. 

De leerkracht Duits zou in samenwerking met de klassenleerkracht, bijv. aan de achterkant van het bord, een mooie tekening kunnen maken waar n.a.v. de koe, allerlei woorden bijgeschreven kunnen gaan worden die met de koe te maken hebben en waarvan er al een paar in het rijm staan. Maar ook: kop, neus, hoorns, staart, weiland, gras, enz.
.

Hans Rutz, Mitteilungen nr. 6, 1924
.

Das Rind

Personen:

Die Kuh                                          de koe
Der Stier                                         de stier
Ein Kind im roten Kleid             een kind in het rood gekleed
Ein Zuschauer                              een toeschouwer   

Die Kuh
(tegen het kind: langzaam eentonig)

Ich bin die Kuh
Und mache >>Muh!«
Und mahl’ in Ruh’
Mein Futter dazu;
Ich fresse stündlich,
Doch dafür gründlich,
Und dreh’ mit Fleiß
Mein Maul im Kreis
(gaat rustig liggen)
Und beug’ die Glieder
Und laß mich nieder
Und käue wieder,
Was ich da fraß
Vom grünen Gras,
Und durch mein Euter
Geb’ ich es weiter
Als fromme Milch.
Auch mach’ ich Mist,
Der nützlich ist.
Ja, ich bin gut,
Hab’ ruhig Blut,
Hab’ keine Eil’ und keine Sorgen,
Und, komm’ ich heut’ nicht, komm’ ich morgen.

Der Stier
(vurig, krachtig)
Der Stier bin ich,
Mit Stoß und Stich
So wehr’ ich mich!
 Hab’ Feuer im Blick,
Kraft im Genick,
Die Adern strotzen,
Wer kann mir trotzen?!
(tegen het kind)
Ein rotes Tuch
Reizt mich genug:
Die Beine stell’ ich,
Die Muskeln schwell’ ich,
Den Kopf gesenkt
Und losgesprengt!
In schnellem Lauf
Spieß’ ich dich auf!
Zu nah nicht mir!
Das rat’ ich dir!
Ich bin der Stier.
(stoot het kind omver)

Der Zuschauer
(helpt het huilende kind te gaan staan en geeft het kind ‘les’)
Mein liebes Kind,
Zusammen sind
Die zwei das Rind!

koe-1
.

En wanneer de klassenleerkracht op de drieheid van de menselijke gestalte heeft gewezen, wellicht daar een mooi gedicht bij gemaakt/gebruikt, kan dat in het Duits ook:

.

4e klas dierkunde: alle artikelen

4e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld; 4e klas 

.

2222-2087

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL –– Het leerplan – Caroline von Heydebrand (4e klas)

.

Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc). 
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling.

Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925

.

HET SCHOOLKIND VAN HET NEGENDE JAAR tot het elfde jaar

Het negende jaar betekent een belangrijke ingrijpende gebeurtenis in de ontwikkeling van de wordende mens en moet in opvoeding en onderwijs zorgvuldig waargenomen worden en serieus genomen. Het is de leeftijd waarop het kind zijn losmaken van de omgeving waarmee het zo vanzelfsprekend samenleefde, nu echt voltrekt. Zijn Ik-bewustzijn wordt merkbaar groter, zijn zielsleven wordt innerlijker. Alle bewustzijnskrachten gaan zich roeren. Het kind wil de wereld en de opvoeder van een nieuwe kant leren kennen, het wil bewust vereren wat het voordien op een kinderlijke wijze liefhad, maar het wil ook merken dat zijn verering terecht is. Deze leeftijdsfase doet een groot beroep op de wijsheid en tact van de leerkracht. Hij moet het kind voor teleurstellingen behoeden die het in deze tijd, juist wat betreft de volwassen mens, makkelijk kan overkomen.

De vierde klas

[De vakken zijn door mij in alfabetische volgorde gezet]

Aardrijkskunde  zie heemkunde

Biologie

In het negende levensjaar van het kind mag de leerkracht ertoe overgaan van de fantasievol-morele behandeling van de natuurrijken, naar een manier van kijken waarbij het kind meer objectief waarnemend en erover denkend de natuurfenomenen benadert.
De eigenlijke biologie begint wanneer het kind door zijn eigen wezen deze grotere objectiviteit ontwikkeld heeft.
Op kunstzinnige manier en met eerbied wordt vooraf op een elementaire manier een menskunde aan het kind meegegeven, daarna de dierenwereld met zijn bijzondere relatie tot de mens.
Er worden dieren besproken en hun wezen wordt vergeleken met dat van de mens. Zo leren de kinderen de veelvuldigheid van de dierenwereld ervaren die in de mens tot een vaste ordening en harmonie verenigd is.

Euritmie

Zoals in de Nederlandse en niet-Nederlandse taal de grammatica ervan vanuit het bewustzijn begrepen gaat worden, zo wordt ook in de euritmie begonnen de grammaticale elementen van de taal in ruimtelijke vormen zichtbaar te maken. De vormen voor de werkwoorden en zelfstandige naamwoorden worden door het kind ruimtelijk weergegeven. Een naar voren gelopen rechte lijn wordt door een kind anders beleefd dan een lijn die naar achteren gaat; een cirkelboog naar voren anders dan naar achter enz. Door dergelijke vormen die de uitdrukking zijn voor het wezenlijke in een woord, begrijpt het kind het grammaticale van de taal niet alleen met het hoofd, maar met zijn hele gevoels- en wilsleven.
Groepsoefeningen voor het sociale worden intensiever gedaan en er komen nieuwe bij: bv. ‘planetendans’, spiraaloefeningen voor ‘vraag en antwoord’, ‘energie- en vredesdans’ enz. Omdat in het hoofdonderwijs de Siegfriedsage wordt behandeld, kan er met deze tekst aan alliteratie-oefeningen gewerkt worden.

Tooneuritmie

In de tooneuritmie wordt overgegaan tot het leren van de eenvoudige kruis- en moltoonsoorten en tot het uitbeelden van melodieën daarin. Ook hier wordt er rekening mee gehouden dat het kind in zijn negende, tiende jaar met een ander bewustzijn dan dat nog toe in de wereld staat. Kruis en mol beginnen hier pas een zekere inhoud voor het kind te krijgen. Daarom kan in de tooneuritmie de intervalbeweging voor de grote en kleine terts aan het kind worden geleerd. Het mineur-achtige van de muziek wordt echter euritmisch nog niet uitgewerkt, omdat het wezen van de tienjarige nog niet toe is aan het begrijpend meebeleven van het zo diep naar binnen gaan van het muzikale in de aardse mens.
Het weergeven van de intervallen en tonen is een buitengewoon werkzaam middel voor de gehoorsvorming. Nu kan ook begonnen worden om het kind muzikaal-instrumentale ritmen te laten horen en door het lopen dat daarbij hoort, de lange en korte passen te laten uitbeelden.

Gymnastiek

Aan de apparaten zoals in klas 3. Voornamelijk gaat het om: wandrek, touwen, ringen, paard, bok, en om te springen. 

[Er staat nog bij ‘Reigen’, waarvoor een vertaling ‘rei- rondedansen’ is]

Handwerken

De kinderen leren exact naaien en de verschillende steeksoorten, bv. aan een kleine handwerktas. Daarbij kan het kunstzinnig vormgeven verder worden ervaren door de tas op een zinvolle manier te borduren zodat ook bij het borduren van de tas gekeken wordt naar hoe die als vorm is gemaakt. Het opsieren van een voorwerp moet zo worden gedaan dat het kind de zin ervan tot uitdrukking kan brengen.

Heemkunde

De omgeving denkend benaderen wordt toegepast op de geschiedenis en aardrijkskunde van de omgeving van het kind. Wat er in het thuisgebied van het kind aanwezig is, wordt in zijn ontstaan geschiedkundig bekeken. Je vertelt bv. hoe fruitteelt en wijnbereiding in de omgeving kwamen, hoe de verschillende industrieën in de omgeving zijn ontstaan enz.

Muziek

Van het tiende tot het twaalfde jaar laat je het kind de grote en kleine terts beleven. Gebruikte je in de eerste schooljaren de muziek om het kind te leren luisteren en zingen, dan werk je nu zo dat het kind zich kan aanpassen aan wat de muzikale kunst vraagt.
Eenvoudige theoretische begrippen laat je aan ritmische, melodieuze, harmonische oefeningen ontstaan. Luisterend leert het kennen wat muzikaal waardevol is.

De 4e klas in het bijzonder:

Het lezen van noten wordt voortgezet. Er wordt tweestemmig gezongen; ook canons.

Niet-Nederlandse talen

Engels en Frans

In overeenstemming met de bewustzijnsfase van het kind wordt begonnen met de grammatica van de niet-Nederlandse talen en wordt tegelijkertijd de overgang sterker van de in de eerste drie jaren bijna uitsluitend gebruikte poëzie en proza. Grammatica wordt alleen maar ontwikkeld en geoefend aan proza en wel inductief aan vrij gevonden voorbeelden. Maar niet de voorbeelden, doch de regels moeten uit het hoofd worden geleerd. Uit het taalkundig ontleden wordt met de werkwoorden begonnen.
Er wordt begonnen met het schrijven in de niet-Nederlandse taal en met een vorm van vertalen waarbij het niet gaat om het letterlijke vertalen, maar om wat er bedoeld wordt.

Rekenen

In het rekenen wordt de overgang gezocht naar het rekenen met breuken en tiendelige breuken

Schilderen en tekenen

Bootsten de kinderen in de eerste jaren meer na wat de leerkracht hun aangaf of voordeed, vanaf nu werken ze meer vanuit de kracht van hun eigen scheppende fantasie. 
Door het werken met de vloeiende kleuren is de kleurzin van de kinderen nu zover ontwikkeld, dat ze zelfstandiger de kleur ook als uitdrukkingsmiddel kunnen gebruiken voor wat ze in het onderwijs beleefd hebben.
Bij tekenen en boetseren hebben de kinderen geleerd naar de reine vorm te kijken en bezig zijnd te ervaren, hun gevoel voor ronde, scherpe, halfronde, ovale en rechte vormen enz. is gewekt; nu kan je ze verder brengen en deze vormen aan uiterlijke voorwerpen laten vinden, bv. bij de hoeken van een stoel. Ze mogen nu ook uiterlijke vormen natekenen omdat ze de vormen innerlijk al in eigen werkzaamheid ervaren hebben.

Taal

Alles wat het kind tot nog toe geleerd heeft aan schriftelijk navertellen en beschrijven, wordt nu toegepast op het maken van brieven van allerlei aard, ook kleine zakenbrieven. 
Zorgvuldig maak je een duidelijke voorstelling van de tijden, van alles wat door het veranderen van het werkwoord tot uitdrukking komt. Ook moet het kind gevoelsmatig instinctief de samenhang leren ervaren die er tussen een voorzetsel en het woord dat erbij hoort, bestaat. De taal plastisch en in onderdelen ervaren moet aan de moedertaal geoefend worden wanneer het kind tussen het negende en het tiende jaar is.

Tekenen   zie schilderen

Vertelstof

Vertel- en leesstof voor deze klas vormen o.a. de sagen van de Germaanse mythologie en heldentijd.

Het leerplan: alle artikelen

Vrijeschool in beeld alle beelden

.

2004-1887

.

.

.

.